NL8501119A - Snijlading. - Google Patents

Description

*« ' -1-

Snijlading.

De uitvinding heeft betrekking op een snijla ding met platte zijvlakken, waarbij boven een hoofdspringstof-lading een ontstekingslading is aangebracht, die zich uitstrekt in de langsrichting tussen de zijvlakken.

5 Een dergelijke snijlading is beschreven in het

Duitse gebruiksmodel 8118005. Wanneer dergelijke snijdlading-en naast elkaar worden opgesteld voor het vormen van een snijladingsketting, kan het bij oneffenheden van het opstellingsvlak gebeuren, dat de zijvlakken van de ς 10 snijladingen niet vlak tegen elkaar staan. Tussen de ontstekingsladingen van aangrenzende snijladingen ontstaan dus afstanden. Dan is niet gewaarborgd, dat de ontsteking over deze afstand wordt voortgeplant. Dit is in het bijzonder ongunstig, wanneer de hoofdspringstoflading van boven 15 af moet worden ontstoken.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag een snijlading van de in de aanhef genoemde soort voor te stellen, die zodanig is opgebouwd, dat hij in een snijladingsketting het ontsteken van de ontstekinglading 20 van een aangrenzende snijlading waarborgt-

Volgens de uitvinding is dit probleem bij een snijlading van de in de aanhef genoemde soort opgelost, doordat aan een eind of aan beide einden van de ontstekings-lading een ontstekingsoverbrenger is aangebracht, waarvan 25 de werkzame richting is gericht in het verlengde van de langsrichting van de ontstekingslading. Bij het ontsteken van de ontstekingslading wordt de ontstekingsoverbrenger werkzaam en draagt de ontsteking over op de ontstekingslading van een aangrenzend opgestelde snijlading. Tamelijk kleine 30 afstanden tussen de ontstekingsladingen worden daarbij overbrugd.

Wanneer aan de beide zijvlakken ontstekingsover-brengers zijn aangebracht, behoeft bij het opstellen van een snijladingsketting niet te worden gelet op een 35 juist richten van de snijladingen.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding heeft de ontstekingsoverbrenger een inlegdeel van metaal, dat zodanig afmetingen heeft, dat het bij de ontploffing - 3ï λ A A 4 ö *. .· ζ·, <v ·* 3 ^ ’δ' -2- van de ontstekingslading een projectiel vormt. Bij het ontsteken wordt dan dit projectiel geslingerd in de richting van de ontstekingslading van de aangrenzende snijlading en ontsteekt deze. Het projectiel overbrugt een afstand, 5 die eventueel aanwezig is tussen de ontstekingsladingen.

In een verdere ontwikkeling van de uitvinding is de ontstekingslading gevormd door een springstof, waarvan de ontploffingssnelheid groter is dan die van de springstof van de hoofdspringstoflading. Daardoor 10 wordt bereikt, dat iedere hoofdspringstoflading wordt ontstoken vanaf de daarbij behorende ontstekingslading en niet een aangrenzende hoofdspringstoflading de ontsteking inleidt. Anders zou de werking verloren gaan van een leilichaam voor ontploffingsgolven, dat is geplaatst 15 in de hoofdspringstoflading.

Verdere gunstige ontwikkelingen van de uitvinding blijken uit de onderstaande beschrijving van een uitvoerings-voorbeeld. In de tekening tonen:

Fig. 1 een snijlading in doorsnede volgens de 20 lijn I-I van fig. 2.

Fig. 2 twee snijladingen van een snijladingsketting in zijaanzicht en

Fig. 3 een aanzicht van een detail van een snijlading op grotere schaal.

25 Een snijlading heeft een huis 1 met twee tegen over elkaar liggende platte zijvlakken 2 en 3. In het huis 1 is een hoofdspringstoflading 4 ondergebracht, die onder door een inlegdeel 5 is begrensd- In de hoofdspringstof lading 4 is een leilichaam 6 voor ontploffings-30 golven gebed. Boven het leilichaam 6 voor ontploffingsgolven is een ontstekingslading 7 aangebracht. Deze strekt zich uit midden over het leilichaam 6 voor ontploffingsgolven van het zijvlak 2 naar het zijvlak 3. Aan de beide einden van de onstekingslading 7 zijn ontstekingsoverbrengers 35 8 aangebracht.

Ieder van de onstekingsoverbrengers 8 heeft naast een springstofdeel 9 een inlegdeel 10 van metaal. Deze is van de buitenzijde gezien concaaf. Het kan het-zij deelcilindrisch of met een hoek soortgelijk als het inlegstuk 40 5 zijn uitgevoerd. Voor de ontstekingslading 7 en het

85 0 1 1 1 S

-3- springstofdeel 9 kan dezelfde springstof worden gebruikt.

Voor de ontstekingslading 7 wordt een springstof gebruikt, waarvan de ontploffingssnelheid groter is dan de ontploffings-snelheid van de springstof van de hoofdspringstoflading 4.

5 In fig. 2 zijn twee snijladingen op een opstelvlak 11 naast elkaar geplaatst. Door een oneffenheid van het opstelvlak 11 bestaat tussen de ontstekingsladingen 7 van de beide snijladingen afstand.

Wanneer één van de ontstekingsladingen 7 wordt 10 ontstoken, dan ontsteekt ook het springstofdeel 9 daarvan, waardoor uit het inlegdeel 10 een projectiel 10' wordt gevormd, dat naar de ontstekingslading van de aangrenzende snijlading vliegt en de ontsteking daarvan inleidt. Omdat de ontploffingssnelheid van de ontstekingsladingen 7 15 groter is dan die van de hoofdspringstofladingen 4, vindt de ontsteking van de hoofdspringstofladingen plaats vanuit de betreffende ontstekingslading, voordat de hoofdspring-stoflading door de aangrenzende hoofdspringstoflading wordt ontstoken.

B5011 19

Claims (5)

1. Snijlading met platte zijvlakken, waarbij boven een hoofdspringstoflading een ontstekingslading is aangebracht, die zich uitstrekt in de langsrichting tussen de zijvlakken, met het kenmerk, dat aan het ene eind 5 of aan de beide einden van de ontstekingslading (7) een ontstekingsoverbrenger (8) is aangebracht, waarvan de werkzame richting in het verlengde van de langsrichting van de ontstekingslading (7) is gericht.

2. Snijlading volgens conclusie 1, m e t het 10 kenmerk, dat de ontstekingsoverdrager (8)een inlegdeel ( 10)van metaal heeft, dat zodanige afmetingen bezit, dat het bij het ontsteken van de ontstekingslading(7)een projectiel (10') vormt.

3. Snijlading volgens conclusie 2, m e t het 15 kenmerk, dat het inlegdeel (10)van zijn van de ontstekingsding(7)afgekeerde zijde gezien concaaf is gevormd.

4. Snijlading volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een springstofdeel 20. van de ontstekingsoverdrager (8) bestaat uit dezelfde springstof als de ontstekingslading (7).

5. Snijlading volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ontstekingslading (7) is gevormd door een springstof, waarvan de ontploffingsnel- 25 heid groter is dan die van de springstof van de hoofdspringstof lading (4). 85511 13