NL8402926A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8402926A
NL8402926A NL8402926A NL8402926A NL8402926A NL 8402926 A NL8402926 A NL 8402926A NL 8402926 A NL8402926 A NL 8402926A NL 8402926 A NL8402926 A NL 8402926A NL 8402926 A NL8402926 A NL 8402926A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
members
buckling
mowing
mower
buckling members
Prior art date
Application number
NL8402926A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8402926A priority Critical patent/NL8402926A/nl
Priority to AU47306/85A priority patent/AU4730685A/en
Priority to EP85201501A priority patent/EP0177091A1/en
Priority to JP21033985A priority patent/JPS6185113A/ja
Publication of NL8402926A publication Critical patent/NL8402926A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D43/00Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing
    • A01D43/10Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with means for crushing or bruising the mown crop

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)
  • Harvesting Machines For Specific Crops (AREA)

Description

C. van der Lely N.V., Maasland Maaimachine
De uitvinding heeft betrekking op een maaimachine voor het maaien van gewas, voorzien van ten minste twee tegengesteld aan elkaar om opwaartse assen draaibare, van messen voorziene paren, als maaischijven uitgevoerde 5 maaiorganen, en voorzien van, in de rijrichting gerekend achter de paren maaiorganen opgestelde, om opwaartse assen tegengesteld aan elkaar draaibare paren organen voor het bewerken van het afgemaaide gewas.
Een maaimachine van dit type is bekend, maar 10 hierbij staan zowel de organen relatief ver van de maanschijven als van elkaar en bovendien is de aansluiting van de maaischijven op de organen niet ideaal
Hetzelfde is het geval bij een maaimachine met trommelvormige maaiorganen, waarbij de organen ver 15 van de maaischijven zijn geplaatst, omdat beoogd wordt dat stenen en dergelijke tussen de maaischijven en de organen worden afgevoerd.
Een doel van de uitvinding is het verkrijgen van een maaimachine met maaischijven van het hierboven 20 omschreven type, die in het bijzonder bestemd is voor het bewerken van bladdragende gewassen die zonder overmatig bladverlies kunnen worden geknikt.
Volgens een aspect van de uitvinding oversnijden de omtreksbanen van twee samenwerkende als knikorganen 25 uitgevoerde organen elkaar, terwijl de onderste grens van de omtreksbanen van de knikorganen nabij de omtreksbanen van de messen van een bijbehorend paar maaiorganen is gelegen.
Deze maaimachine heeft de belangrijke eigen-30 schap dat zij geschikt is voor het bewerken van bladdragende gewassen zoals alfalfa of klaver. De knikorganen zijn bij voorkeur van rubber of dergelijk relatief glad en enigszins meegevend materiaal. De knikorganen kunnen bovendien voorzien zijn van ribben die in elkaar grijpen 35 met een hoogte van bij voorbeeld 4 cm en een omtreksbreedte van bijv. circa 8 cm.
8402926 - 2 -
Om een goed overgeven van het gewas van de maaischijven naar de knikorganen te bewerkstelligen, is het gunstig wanneer volgens een verder aspect van de uitvinding de onderste grens van de omtreksbanen van de knikorganen 5 nabij de omtreksbanen van de messen van een bijbehorend maaiorgaan i s gelegen.
Volgens een verder aspect van de uitvinding zijn de assen van de knikorganen zodanig nabij de maai-organen gelegen dat de omtreksbanen van de knikorganen nabij 10 de omtreksbanen van de maaiorganen zich uitstrekken. Nabij betekent hier dat de afstand tussen het maaiorgaan en het nabijliggende knikorgaan kleiner dan ongeveer een achtste deel van de diameter van het knikorgaan is. Door deze ligging wordt in het bijzonder bereikt dat zonder geleidingen 15 tussen twee paren knikorganen toch het gewas door de maaiorganen op efficiënte wijze aan de knikorganen kan worden toegevoerd.
Volgens een verder aspect van de uitvinding zijn de organen voor het gemaaide gewas als knikorganen uit-20 gevoerd en zijn de knikorganen hellend opgesteld en zijn de onderzijden van de knikorganen dichter bij de grond gelegen dan die delen van de omtreksbanen van de messen van de bijbehorende maaiorganen, die nabij de knikorganen zijn gelegen.
25 Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding bezit de maaimachine ten minste drie groepen in een rij opgestelde maaiorganen en is achter elke buitenste groep maaiorganen een paar organen voor de bewerking van het gewas aangebracht, die het gewas naar 30 achteren en in de richting van de andere buitenste groep organen afvoeren. Met deze constructie wordt bereikt dat het door een relatief brede maaimachine gemaaide gewas op één enkel zwad kan worden gedeponeerd. Het is hierbij van belang dat de organen met verschillende snelheid kunnen 35 worden aangedreven. Wanneer de snelheid van de organen relatief groot is kan het gewas op één enkel zwad worden neergelegd, en als de snelheid klein is kan achter elk paar organen een apart zwad worden neergelegd.
8402926 - 3-
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van een gunstig uitvoerings-voorbeeld van de machine volgens de uitvinding.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van de machine 5 volgens de uitvinding A'
Fig. 2 is een zijaanzicht van de machine, gezien volgens de pijl II in fig. 1
Fig. 3 geeft op vergrote schaal een gedeelte van de machine weer, gezien in de richting volgens de pijl 10 III in fig. 2
Fig. 4 is een doorsnede volgens de lijn IV-IV
in fig. 3
Fig. 5 is een aanzicht op het in fig. 4 weergegeven gedeelte, gezien volgens de pijl V in fig. 4 15 Fig. 6 is een bovenaanzicht van het infig. 4 weergegeven gedeelte gezien in de richting volgens de pijl VI in fig. 4
Fig. 7 is een doorsnede over knikorganen, gezien volgens de pijl VII - VII in fig. 5 20 Fig. 8 is een aanzicht op een deel van de machine, gezien in de richting volgens de pijl VIII in fig. 1.
Fig. 9 is een bovenaanzicht van een ander uitvoeringsvoorbeeld van een machine volgens de uitvinding 25 Fig. 10 is een zijaanzicht van de machine volgens fig. 9, gezien in de richting volgens de pijl X in fig. 9.
De in de tekeningen weergegeven machines zijn maaimachines voor het maaien van te velde staand gewas.
30 De machine volgens het eerste uitvoerings voorbeeld heeft een gestel 1 dat een koppelingsbok 2 omvat waarmede de inrichting aan de hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden. Het gestel omvat verder een draagarm 3 en een maaibalk 4, welke 35 laatste van maaiorganen 5 is voorzien. De koppelingsbok 2 bezit koppelpennen 11 waarmede de machine aan de hefarmen van de driepuntshefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden, waarbij de strippen 12 met de topstang gekoppeld kunnen worden. Een einde van de 8402926 - 4 - draagarm 3 is door middel van een scharnieras 13 scharnierend met de koppelingsbok 2 verbonden. Het andere einde van de draagarm 3 is om een scharnieras 16 scharnierend gekoppeld met een overbrengingskast 14 waarin overbrengings-5 organen zijn aangebracht. De overbrengingskast 14 omvat een verticaal gedeelte 15 dat vast met de maaibalk 4 is verbonden.
In een aan de draagarm 3 bevestigd leger 18 is een aandrijfas 19 gelegerd die zich evenwijdig aan de 10 scharnieras 13 in de normale voortbewegingsrichting 26 van de inrichting uitstrekt. Aan de as 19 is een snaarschijf 20 aangebracht die door middel van snaren 21 met een snaarschijf 22 is verbonden, die is aangebracht aan een as 23 waarvan de hartlijn samenvalt met de scharnieras 16. De as 15 23 is door middel van verder niet weergegeven overbrengings- organen in de overbrengingskast 14 en het gedeelte 15 gekoppeld met een zich in de lengterichting van de maaibalk 4 uitstrekkende as 24. De as 24 is d.m.v. niet nader weergegeven overbrengingsorganen in de maaibalk 4 verbonden 20 met de maaiorganen 5. De door maaischijven 5 gevormde maaiorganen zijn aan zich in hoogterichting uitstrekkende , niet nader weergegeven, assen in de maaibalk 4 aangebracht en zijn tijdens bedrijf verdraaibaar om draaiingsassen 25.
De draaiingsassen 25 van de maaischijven liggen alle 25 in een vlak dat tijdens normaal bedrijf zich dwars op de normale voortbewegingsrichting 26 van de maaimachine uitstrekt en in dit uitvoeringsvoorbeeld de hartlijn van de as 24 bevat. De maaischijven zijn zodanig met de aandrijfas 24 verbonden dat zij tijdens bedrijf in draaiing worden 30 gebracht in de richting volgens de pijlen 27 en 28. Hierbij draaien naast elkaar gelegen maaischijven tegengesteld aan elkaar, waarbij de dichtst bij de bok 2 gelegen maaischijf met de voorzijde van de bevestigingsbok 2 af beweegt tijdens zijn rotatie.
35 Nabij de maaischijven 5 zijn knikorganen 31-36 aangebracht. Het aantal knikorganen stemt in dit uitvoeringsvoorbeeld overeen met het aantal maaischijven 5.
Van de maaischijven vormen steeds twee naast elkaar gelegen maaischijven een paar maaischijven, die tegengesteld 8402926 - 5 - aan elkaar bewegen. Hierbij bewegen de naar elkaar toegekeerde zijden van elk paar maaischijven zich tijdens hun rotatie tegengesteld aan de normale voortbewegingsrichting 26 van de maaimachine en dus naar achteren. De knikorganen 5 31-36 zijn eveneens verdeeld in paren van elk twee knikorganen zoals uit de figuren 1 en 3 blijkt. Elk paar knikorganen is nabij een paar maaiorganen aangebracht.
De knikorganen worden gevormd door om zich 10 in hoogterichting uitstrekkende draaiingsassen 38 verdraaibare lichamen, die assen 43 bezitten. De hartlijnen van deze assen 43 vormen de draaiingsassen 38 van de knikorganen. De knikorganen zijn slechts met de boveneinden van hun assen 43 aan een draaggestel 37 aangebracht. Het 15 draaggestel 37 is boven de knikorganen gelegen, waarbij de knikorganen slechts aan het draaggestel 37 zijn aangebracht en zich vanaf het draaggestel vrij naar beneden uitstrekken. De knikorganen strekken zich ieder met hun draaiingsassen 38 schuin omhoog naar voren toe uit. De 20 knikorganen 31 - 36 zijn zodanig gelegen dat de ondereinden van de knikorganen achter de maaischijven zijn gelegen. Hierbij liggen althans de laagst gelegen delen van de knikorganen onder een maaivlak 39 dat de snijzijden van de maai- messen 40 van de maaischijven 5 bevat. Bij de gegeven schuine 25 stand van de knikorganen liggen de ondereinden van de knikorganen met hun voorzijden 41 lager dan het vlak 39. Het punt 41 ligt op de onderste grens van de omtreksbanen van de knikorganen. De rotatieassen 38 van de knikorganen sluiten een hoek 42 van minder dan 90° met het maaivlak 39 in.
30
In dit uitvoeringsvoorbeeld is de hoek 42 ongeveer 20°.
Bij voorkeur is deze hoek niet kleiner dan ongeveer 10° en niet groter dan ongeveer 30°. Tijdens bedrijf maakt het vlak 39 een kleine hoek 93 van bijvoorbeeld ongeveer 5° met het te maaien veld. De draaiingsassen 38 van de knikorganen maken dan ook een hoek met het te maaien veld van ongeveer 25°. Met de wijziging van de hoek 93 kan de hoek van de draaiingsassen t.o.v. het veld dan ook iets wijzigen.
De as 43 van elk knikorgaan is gelegerd in een 8402 92 6 - 6 - aan het gestel 37 bevestigde arm. Van elk paar knikorganen is de as 43 van één knikorgaan gelegerd in een vast aan het gestel 37 bevestigde arm. lm dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de knikorganen 32, 34 en 35 met hun as 43 gelegerd 5 in vast aan het gestel 37 bevestigde steunarmen 44. De as 43 van de andere knikorganen van elk paar zijn gelegerd in steunarmen 45 die om scharnierassen 46 scharnierend aan het gestel zijn aangebracht. De scharnierassen 46 zijn hierbij evenwijdig aan de scharnieras 38 van het betreffende 10 knikorgaan gelegen.
De knikorganen 31 - 36 worden alle aangedreven door een aandrijving die aan het draaggestel 37 is aangebracht. De knikorganen van elk paar zijn zodanig met hun aandrijving verbonden dat zij tijdens bedrijf tegengesteld aan elkaar 15 bewegen in de richting volgens de pijlen 47 en 48. Deze draairichtingen zijn zodanig dat de naar elkaar toegekeerde zijden van elk paar knikorganen in hoofdzaak bewegen tegengesteld aan de normale voortbewegingsrichting 26.
De aandrijving van de knikorganen bestaat in 20 dit uitvoeringsvoorbeeld uit een kettingaandrijving.
Deze aandrijving omvat een aandrijfkettingwiel 50 waarom een aandrijfketting 51 is gelegen. De ketting 51 is nabij elk paar knikorganen geleid om geleidingswielen 52.
Het aandrijfwiel 50 is gelegen nabij het einde van de 25 maaibalk 4 dat naar de bevestigingsbok 2 is gekeerd. Nabij het andere einde van de maaibalk is de ketting geleid om een kettingspanner 53. De ketting is verder om een geleidingsrol 54 nabij het aandrijfwiel 50 gelegen.
Tussen de kettingspanner 53 en het geleidingswiel 54 is de 30 ketting geleid in een geleiding 55. De geleiding 55 is ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 26 vóór de geleidingswielen 52 gelegen. De ketting 51 is verder om kettingwielen 56 gelegen, die aan de bovenzijde van de assen 43 van die knikorganen zijn bevestigd, die zijn 35 aangebracht aan de scharnierend aan het gestel 37 aangebrachte steunarmen 45. In dit uitvoeringsvoorbeeld worden de knikorganen die zijn bevestigd aan de vast aan het gestel 37 aangebrachte steunarmen 44 aangedreven door korte kettingen 57. De kettingen 57 zijn geleid om een kettingwiel 8402926 - 7 - 58 dat vast is bevestigd aan de as 43 van het betreffende knikorgaan. Elke ketting 57 is gelegen om een kettingwiel 59 dat is aangebracht boven een geleidingswiel 52 voor de lange aandrijfketting 51, waarbij het kettingwiel 59 vast 5 is verbonden met het betreffende geleidingswiel 52. -Aldus zijn de knikorganen verbonden met het aandrijfkettingwiel 50.
Het draaggestel 37 ligt op een afstand boven de maaischijven 5. Hierbij ligt het draaggestel 37 in hoofdzaak boven de achterste delen van de maaischijven.
10 Het draaggestel 37 is slechts nabij de einden van de maai-balk 4 daarmede verbonden, waarbij de ruimte tussen het gestel 37 en de maaischijven geheel open is. Het draaggestel 37 is met een einde door middel van een balk 61 vast met een aan het vrije einde van de maaibalk 4 bevestigde 15 arm 62 verbonden. Nabij de binnenzijde van de maaibalk 4 is het gestel 37 verbonden met de overbrengingskast 14. In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat het gestel 37 twee evenwijdig aan elkaar gelegen gestelbalken 63 en 64 die evenwijdig liggen aan de maaibalk 4 en vast met elkaar zijn verbonden 20 door tussenbalken 65. De balk 63 is met het naar de bok 2 gekeerde einde met de kast 14 verbonden. De balk 61 is met een einde van de balk 64 verbonden. Nabij het begineinde van de maaibalk is het gestel 37 voorzien van een draagbalk 66. Aan de balk 66 is een tandwielkast 67 aangebracht, die 25 is voorzien van een as 68 waaraan het aandrijfkettingwiel 50 is bevestigd. De tandwielkast 67 is voorzien van een ingaande as 69 die d.m.v. tandwielen met de as 68 is gekoppeld. De as 69 is door middel van een tussenas 70 met de uitgaande as 71 van een overbrengingskast 72 30 verbonden (fig. 8). De overbrengingskast 72 omvat een tandwiel 73 dat is aangebracht op een einde van de koppelas 19, die in de overbrengingskast 72 steekt. Het tandwiel 73 is in samenwerking met een tandwiel 74 dat op een evenwijdig aan de as 19 gelegen as 75 is aangebracht. De tandwielen 35 73 en 74 zijn wisselwielen die ten opzichte van elkaar en met andere wisselwielen gewisseld kunnen worden waarvoor zij afneembaar op de betreffende assen 19 en 75 zijn aangebracht. De as 74 is d.m.v. een niet weergegeven haakse overbrenging met de as 71 verbonden.
8402926 - δ -
Tussen de steunarmen van elk paar knikorganen is een samenbrengorgaan aangebracht dat hetd.m.v. de steunarm 45 scharnierend aan het gestel 37 bevestigde knikorgaan naar het andere knikorgaan tracht te bewegen. In dit uit -5 voeringsvoorbeeld bestaan deze samenbrengorganen uit^trek-veren 80 die zijn aangebracht aan vast aan de draagarmen 44 en 45 van de knikorganen bevestigde strippen 81 en 82.
De bevestiging van de veer aan een van deze strippen is in de lengterichting van de veer verstelbaar, zoals in het 10 uitvoeringsvoorbeeld in fig. 6 is weergegeven. Hiervoor is een met de veer verbonden bout 83, in zijn lengte verstelbaar ten opzichte van de strip 82. De veer 80 oefent een kracht uit die het knikorgaan, dat aan de scharnierende arm 45 is bevestigd naar het knikorgaan tracht te bewegen 15 dat aan de vast aan het gestel 37 bevestigde arm 44 is aangebracht. De arm 44 van elk paar knikorganen is voorzien van een aanslag 84 terwijl de arm 45 van elk paar knikorganen een lip 85 bezit waaraan een nok 86 is aangebracht. De nok 86 strekt zich over een lengte 87 buiten 20 de lip 85 uit, waarbij de lengte 87 instelbaar is. Hiervoor bestaat de nok 86 uit twee delen 88 en 89 die ten opzichte van elkaar in hun lengterichting verstelbaar en naar keuze in een van meerdere standen t.o.v. elkaar vastzetbaar zijn.
25 De knikorganen zijn voorzien van betrekkelijk grote nokken vormende ribben 91, waarbij de ribben van naast elkaar gelegen knikorganen tussen elkaar in grijpen, zoals in fig. 7 is weergegeven. De ribben 91 strekken zich in de hoogterichting van de knikorganen uit en zijn over hun 30 gehele lengte gelijk van vorm.
Bij het gebruik van de inrichting wordt deze aan de hefinrichting van een trekker gekoppeld. Hierbij kan de bevestigingsbok 2 met de pennen 11 aan de onderste hefarmen en met de lippen 12 met de topstang 94 van de 35 driepuntshefinrichting 95 van de trekker 96 gekoppeld worden. De as 19 wordt door middel van de tussenas 92 met de aftakas van de trekker 96 gekoppeld. De maaiorganen 5 worden via de as 19 vanaf de trekker 96 aangedreven. Hierbij wordt de draaiing van de as 19 via de snaarschijven 20 en 22 en de snaar 21 doorgegeven aan de overbrenging in de kast 14 en verder naar 8402926 - 9 - de as 24 in de maaibalk 4. Vanaf de as 24 worden de maaischijven 5 via bijv. niet nader weergegeven conische over-brengingswielen in de maaibalk in de draairichtingen 27 en 28 aangedreven. Tijdens bedrijf wordt de inrichting 5 voortbewogen in de richting 26 waarbij de draaiende maanschijven 5 het gewas van het veld waarover de maalinrichting wordt voortbewogen kan afmaaien. De messen 40 van de maaiorganen 5 bewegen in het maaivlak 39 dat bij voorkeur althans ongeveer evenwijdig aan het grondoppervlak is ge-10 legen of daarmede slechts een kleine hoek insluit van enkele graden zoals de hoek 93 van ongeveer 5° in dit uitvoeringsvoorbeeld (fig. 4). Deze hoek divergeert naar achteren toe en kan ingesteld worden door middel van de topstang 94 van de driepuntshefinrichting 95 van de trekker. 15 De maaibalk 4 steunt bij het voortbewegen op de grond met althans een gedeelte van het eigen gewicht. Bij voorkeur wordt een gedeelte van het gewicht van de maaimachine via niet nader weergegeven veren of andere organen 97 die zijn aangebracht tussen de bok 2 en de maaibalk 4, overgebracht 20 op het de inrichting voortbewegend voertuig zoals de trekker 96 in dit uitvoeringsvoorbeeld.
De knikorganen zijn met hun gestel vast verbonden met de maaibalk 4. Hierbij zijn de knikorganen en de maaischijven als een geheel scharnierbaar om de 25 scharnieras 16 ten opzichte van de draagarm 3, die op zichzelf weer scharnierbaar is om de as 13 t.o.v. de bok 2.
De tussen de maaibalk 4 en de bok 2 aangebrachte middelen, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld de trekveer 97, kan aldus een gedeelte van het gewicht van de maaibalk 30 met de knikorganen en het gestel 37 op de bok 2 en daarmede op de trekker 96 overbrengen.
Tijdensbedrijf zullen de roterende maaischijven 5 het gemaaide gewas naar achteren bewegen ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 26. Hierbij zal 35 het gemaaide gewas in hoofdzaak door de naar elkaar gekeerde delen van een paar maaischijven dat ten opzichte van de richting 26 naar achteren beweegt, over de maaibalk 4 heen naar achteren bewegen. Hierbij wordt het materiaal in hoofdzaak tussen de draaiingsassen 25 van twee naast elkaar 8402926 - 10 - gelegen een paar vormende maaischijven naar achteren bewogen. Achter deze regio van elk paar maaischijven is een paar knikorganen aangebracht zoals in het bijzonder blijkt uit de fig. 1 en 3. Hierdoor wordt het naar achteren bewogen ge-5 maaide materiaal door de knikorganen van elk paar Khik-organen aangevat en door hun gekozen draairichting tussen de knikorganen naar achteren bewogen. De knikorganen zijn zodanig opgesteld dat in de rijrichting gezien de nabij elkaar gelegen zijden van de knikorganen van elk paar ongeveer 10 liggn midden tussen de een paar vormende maaischijven. De lengte 87 van ieder der nokken 86 is bij voorkeur zodanig ingesteld dat wanneer geen materiaal tussen de knikorganen aanwezig is de knikorganen zoals in fig. 7 is weergegeven elkaar net niet raken onder invloed van de veren 80 die de 15 knikorganen van elk paar naar elkaar toe trachten te bewegen. De spanning van de veer 80 is zodanig ingesteld dat wanneer tijdens het maaien het te knikken afgemaaide gewas dat tussen de knikorganen door naar achteren wordt afgevoerd voldoende wordt geknikt. Afhankelijk van de soort gewas 20 en de hoeveelheid gewas die tussen de knikorganen door per tijdseenheid moet worden afgevoerd kan de veerspanning worden ingesteld door middel van de bout 83 die in de lengterichting van de veer 80 ten opzichte van de lip 82 verstelbaar is. De afstand tussen de knikorganen van elk paar 25 knikorganen, wanneer geen afgemaaid materiaal daartussen aanwezig is, kan ingesteld worden door het instellen van de lengte 87. Hiervoor kunnen de delen 88 en 89 van de nok 86 in de lengterichting 87 ten opzichte van elkaar ingesteld worden. De lengte 87 bepaalt aldus de diepte waarover de 30 ribben van de knikorganen van een paar tussen elkaar inliggen. Deze diepte van ingrijping van de ribben tussen elkaar is mede bepalend voor het knikken van het gewas dat gewoonlijk met de lengterichting van de stengels of het blad in de bewegingsrichting tussen de knikorganen door naar 35 achteren beweegt. Het knikken van het gewas gebeurt hierbij voor althans een groot deel over de randen 115 van de ribben. De afstand tussen de knikken en het doorgevoerde gewas is hierbij mede afhankelijk van de breedte 116 van de ribben. De mate van het knikken van het gewas wordt mede 8402926 - 11 - bepaald door de hoogte 117 van de ribben en de mate waarover de omtrek van de knikorganen elkaar oversnijden. Hierbij is van belang de diepte waarover de ribben met hun hoogte 117 tussen elkaar ingrijpen. Voor dit laatste is weer van 5 belang de hoeveelheid gewas die zich tussen de knikorganen van een paar bevindt tijdens het bedrijf. Als zich een grote hoeveelheid gewas tussen de knikorganen bevindt zullen de ribben minder diep tussen elkaar kunnen ingrijpen. Hierom speelt de hoogte 117 van de ribben ook een rol voor de 10 hoeveelheid gewas die zich gewoonlijk tijdens bedrijf daartussen bevindt. Voor deze hoeveelheid speelt weer een rol de hoogte, de soort en hoe compact het gewas op het veld aanwezig is, alsmede de voortbewegingssnelheid van de maaimachine en de draaisnelheid van de knikorganen. De 15 lengte 87 kan dan ook in verband met de hiervoor genoemde omstandigheden naar wens gekozen worden.
De opstelling van de knikorganen is zodanig gekozen dat praktisch al het gewas dat door de maaischijven wordt afgemaaid door de paren knikorganen wordt opgenomen 20 en wordt bewerkt. Hiervoor ligt de voorzijde 41 van de onderzijde van elk knikorgaan nabij het vlak 39 en bij voorkeur onder dit vlak 39. De afstand waarover dit punt 41 onder het vlak 39 is gelegen kan naar omstandigheden gekozen worden. De hoogte 118 van de knikorganen is zodanig dat de 25 dikte van de laag af te voeren gewas voldoende kan worden opgenomen tussen de knikorganen. Het gestel 37 ligt op zodanige hoogte 119 boven de maaischijven dat het gewas gemakkelijk over de maaischijven heen naar achteren kan bewegen.
Voor hoog gewas kan het gestel 37 nog een geleiding vormen 30 om de toppen van de gewasdelen te geleiden zodat het gewas met de ondereinden naar de knikorganen beweegt. De knikorganen strekken zich vanaf het gestel 37 vrij naar beneden uit. Hierbij zijn noch tussen de knikorganen van een paar noch tussen de paren knikorganen elementen van de machine 35 aanwezig. Hierdoor kan het afgemaaide gewas ongehinderd naar de knikorganen toe bewegen. Tussen de paren knikorganen kunnen dan nog grotere stukken materiaal die zich ongewenst tussen het gewas bevinden over de bovenzijde van de maaischijven heen naar achteren worden afgevoerd zonder dat gevaar 40 bestaat dat de knikorganen of andere machinedelen worden 8402926 - 12 - beschadigd.
De diameter 98 van de knikorganen is zodanig gekozen dat al het gewas dat door een paar maaischijven naar achteren wordt afgevoerd door een paar knikorganen 5 wordt opgenomen en daar tussen door wordt gevoerd om^te worden geknikt. Gebleken is dat tussen de op afstand van elkaar gelegen knikorganen 32 en 33 resp. 34 en 35 geen gewas naar achteren zal worden afgevoerd daar al het gemaaide gewas door de paren maaischijven naar de betreffende paren 10 knikorganen wordt gevoerd en door deze wordt bewerkt.
Voor de goede afvoer van het materiaal naar de paren knikorganen speelt de verhouding tussen de diameter 98 van de knikorganen en de diameter 99 van de maaischijven een rol. Deze verhouding mag niet te groot 15 zijn. De diameter98 van alle knikorganen is in dit uitvoerings-voorbeeld voor alle knikorganen gelijk. De diameter 98 voor elk knikorgaan is over de gehele hoogte van elk knikorgaan gelijk. De het verst van de draaiingsas 38 afgelegen punten van elk knikorgaan liggen hierbij op een cilindervlak 20 dat centrisch ligt t.o.v. de draaiingsas 38. De hoogte 117 is in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer gelijk aan 1/8 van de diameter 98. Bij voorkeur is deze verhouding kleiner dan 1/5 en grower dan 1/12. De diameter 98 van de twee een paar met elkaar vormende knikorganen oversnijden elkaar 25 maximaal in dezelfde verhoudingen als de verhouding tussen de hoogte 117 en de diameter 98. De plaats waar de knikorganen van een paar elkaar min of meer oversnijden is gelegen ongeveer midden tussen de draaiingsassen van het bijbehorende paar maaiorganen. ïn dit uitvoeringsvoorbeeld 30 bezit de machine drie paar maaiorganen met drie paar knikorganen. De buitenste paren knikorganen liggen over een afstand 127 iets naar het midden van de maaibalk verschoven t.o.v. het midden tussen de draaiingsassen van het bijbehorende paar maaiorganen. In dit uitvoeringsvoorbeeld 35 is de diameter 99 waarop de uiteinden van de messen van de maaischijven tijdens rotatie bewegen tweemaal zo groot als de diameter 98 van de knikorganen. Bij voorkeur is die diameter 99 niet kleiner dan 11/2 maal de diameter 98 en niet groter dan 3 maal de diameter 98. in dit uitvoerings- 8402926 - 13 - voorbeeld is de diameter 99 ongeveer 50 cm, terwijl de diameter 98 ongeveer 25 cm is en de maten 116 en 117 ongeveer 8 resp. 4 cm bedragen. De maaischijven hebben hierbij een schijfvormig deel 101 dat een diameter 102 5 heeft van ongeveer 35 cm. De maaimessen steken hierbij buiten de schijf 101 uit. In dit uitvoeringsvoorbeeld heeft het schijfvormig deel 101 een conisch-vormig gedeelte 103. Het gedeelte 103 strekt zich over een hoogte 104 boven de bovenzijde van de schijf 101 uit en ligt met 10 het conisch vlak onder een hoek 106 van ongeveer 35° t.o.v. zijn grondvlak. De diameter 105 van het gedeelte 101 is ongeveer gelijk aan de helft van de diameter van de schijf 101.
Door de hoek 42 die de draaiingsassen van de knik-15 organen en daarmede de buitenomtrek van de knikorganen ten opzichte van het maaivlak 39 en daardoor met het bodem-oppervlak maken, wordt het door de knikorganen afgevoerde gewas schuin omhoog en naar achteren afgevoerd. Hierdoor zal het geknikte gewas luchtig op de grond terecht komen zodat 20 het gemakkelijk kan drogen. De mate waarin het materiaal schuin omhoog wordt afgevoerd hangt in hoofdzaak af van de hoek 42 en de snelheid van de knikorganen. De snelheid van de knikorganen kan geregeld worden door het wisselen van de gelijk aan elkaar zijnde wisselwielen 73 en 74 met elkaar of 25 met andere wisselwielen. Bij voorkeur zijn de wisselwielen 73 en 74 zodanig datbij een bepaald toerental van de as 19 de knikorganen naar keuze met een van twee of meerdere verschillende rotatiesnelheden kan worden aangedreven die bij voorkeur ligt tussen ongeveer 350 omw/min en 30 800 omw/min. De keuze van de rotatiesnelheid van de knikorganen kan onafhankelijk van de snelheid van de maaiorganen 5 gekozen worden, daar de maaischijven en de knikorganen onafhankelijk van elkaar met de as 19 zijn gekoppeld voor hun aandrijving. Naarmate de rotatiesnelheid 35 van de knikorganen groter is kan het materiaal met meer of minder grote snelheid tussen de knikorganen uit afgevoerd worden. Hierdoor kan de luchtigheid waarmede het materiaal op de grond terecht komt enigszins geregeld worden. De keuze van de rotatiesnelheid zal mede afhangen van de wijze 8402926 - 14 - waarop het materiaal tussen de knikorganen geknikt moet worden.
De knikorganen 33 en 34 liggen op gelijke afstanden achter de maaischijven. Hierbij ligt een lijn 107 tussen overeenkomstige punten van de draaiingsassen van de knikorganen 5 horizontaal en afhankelijk van de ligging van de knikorganen ten opzichte van elkaar althans praktisch evenwijdig aan de balk 4. Een paar knikorganen nabij een einde van de maai-balk van de maaimachine is gelegen is bijvoorkeur zodanig opgesteld, dat - zoals in fig. 3 is weergegeven - de lijnen 10 108 en 109 tussen overeenkomstige punten van de draaiingsassen van de knikorganen 31 en 32 resp. 35 en 36 onder een hoek 110 ten opzichte van de lengte van de maaibalk zijn gelegen. De hoek 110 is bij voorkeur groter dan 5° en kleiner dan 25°. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de hoek 110 ongeveer 15 15°. De hoeken 110 divergeren naar de van elkaar afgekeerde zijden. Bij deze opstelling ligt van elk paar knikorganen 31 en 32 resp. 35 en 36, een knikorgaan iets verder achter de maaibalk 4 dan het andere knikorgaan. Door deze ligging van de knikorganen wordt het tijdens bedrijf tussen de be-20 treffende knikorganen afgevoerde gewas afgevoerd in richtingen 111 en 112 die schuin naar achteren naar midden achter de maai-eenheid van de maaimachine zijn gericht. Hierdoor wordt het materiaal dat door ieder van deze paren knikorganen wordt afgevoerd op een zwad gelegd dat meer naar het midden is gele-25 gen dan wanneer de lijnen 108 en 109 zich evenwijdig aan de lijn 107 zouden uitstrekken. De grootte van de hoek 110 bepaalt mede over hoever de zwaden naar binnen toe worden afgelegd. Hierbij is eveneens van invloed de rotatiesnelheid waarmede de knikorganen worden aangedreven. De hoek 110 wordt bijvoor-30 keur zodanig gekozen dat bij niet al te hoog toerental elk paar knikorganen het materiaal in zwaden op de grond af legt, die op afstand van elkaar zijn gelegen.
De rotatiesnelheid van de knikorganen is ook zodanig te kiezen dat de zwaden van de buitenste paren knik-35 organen samenvallen met het zwad dat door het binnenste paar knikorganen 33 en 34 wordt afgelegd, zodat het gemaaide en geknikte gewas in een groot zwad achter de machine wordt afgelegd. Hierop is mede van invloed de hoek 42, daar de afstand waarover het materiaal in de richting 111 en 112 naar het 8402926 - 15- midden toe wordt afgevoerd door de buitenste paren knik-organen mede afhangt van de richting waarin het materiaal tussen de knikorganen vandaan schuin omhoog wordt afgevoerd. Deze richting is weer afhankelijk van de hoek 42.
5 De zich in hoogterichting uitstrekkende knikorganen kunnen in het bijzonder samenwerken met maaiorganen, die zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld, maaischijven vormen. Het materiaal kan hierbij luchtig over de maaischijven heen naar achteren worden afgevoerd en over de gewenste hoogte tussen 10 de knikorganen worden opgenomen. Hierdoor wordt het materiaal tussen de knikorganen gelijkmatig geknikt. De machine is aldus in het bijzonder geschikt om stengelig bladdragend gewas te bewerken, waarbij de stengels worden geknikt en het blad niet van de stengel losraakt. Hierdoor wordt bladverlies voor-15 komen. De knikorganen zijn dan ook bijzonder geschikt om bijvoorbeeld alfalfa of klaver te bewerken.
De knikorganen zullen door hun naar voren schuin omhoog gerichte stand ook het door de maaischijven afgevoerde gewas geheel kunnen opnemen. Hierbij kan het van voor-20 deel zijn dat de maaischijven van de omhooggerichte conisch-vormige delen 103 zijn voorzien, die het gewas enigszins op zullen tillen. De ligging van de ondereinden van de knikorganen op de afstand 128 dicht nabij, bijvoorbeeld ongeveer 2 cm, de omtrek van de door de uiteinden van de maaimessen 25 doorlopen baan op de diameter 99 voorkomt dat gewas tussen de knikorganen en de maaischijven naar onderen toe kan wegraken zonder door de knikorganen te worden bewerkt. De afstand 128 is bij voorkeur niet groter dan 1/8 van de diameter 98 en niet kleiner dan 1/16 van deze diameter 98. Hierbij 30 kan het van voordeel zijn dat het punt 41 lager ligt dan het vlak 39.
De knikorganen 31 en 36 liggen iets minder dicht bij de diameter 99 door de opstelling van de betreffende paren knikorganen ten opzichte van elkaar onder de hoeken 110.
35 Gebleken is dat dit geen nadeel geeft voor het opnemen van het gewas dat door de betreffende paren maaischijven aan deze paren knikorganen wordt toegevoerd. Van voordeel kan hierbij zijn dat de op de einden van de maaibalk aangebrachte maaischijven van conischvormige delen 120 zijn voorzien, die 8402926 - 16 - hoger zijn dan de conischvormige delen 103 op de andere maanschijven.
De knikorganen zijn bij voorkeur van enigszins flexibel materiaal, bijvoorbeeld van rubber of van kunst-5 stof. Hierdoor kan de omtrek van de knikorganen enigszins meegeven, zodat bijvoorbeeld stenen of andere ongerechtigheden tussen het gewas de knikorganen kunnen passeren zonder deze te beschadigen. Verder zijn de knikorganen aan hun omtrek relatief glad om het gewas op gunstige wijze te kunnen 10 afvoeren. Doordat de knikorganen aan hun omtrek glad zijn zal het gewas slechts op de gewenste wijze geknikt worden en verder niet worden beschadigd.
In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de knikorganen van vier brede uitstekende ribben voorzien wat gunstig werkt. 15 De ribben kunnen echter ook anders uitgevoerd zijn, bijvoorbeeld smaller om een gewasstengel meer te knikken of lager om het knikken op andere wijze te beïnvloeden. Er kan ook een ander aantal ribben om de omtrek van de knikorganen aangebracht zijn.
20 Het draaggestel met de kettingaandrijving is voor zien van een schermkap 121. Nabij de achterzijde daarvan is een geleidingskap 122 aangebracht, die slechts schematisch is aangeduid met gestippelde lijnen. Deze geleidingskap 122 bezit zich omhoog uitstrekkende zijdelen 123 en 124 en een 25 bovendeel 125. De geleidingskap kan ook anders gevormd zijn dan is aangegeven. De geleidingskap dient om het gewas op een gewenste wijze te geleiden. De kap kan eventueel verstelbaar zijn ten opzichte van de knikorganen. Bijvoorbeeld kan zij verstelbaar om de horizontale zich dwars op de normale 30 voortbewegingsrichting 26 uitstrekkende scharnieras 126 aan de schermkap 121 aangebracht zijn. Bij voorkeur kan de geleidingskap 122 dan naar keuze in een van ten minste twee verschillende standen ten opzichte van de schermkap vastgezet worden. Door de verandering van de stand van de geleidingskap 35 kan de ligging aangepast worden aan bijvoorbeeld de snelheid waarmede de knikorganen worden aangedreven en de daardoor ontstane wijze waarop het door de knikorganen bewerkte materiaal wordt afgevoerd.
8402926 - 17 -
In de figuren 9 en 10 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven dat in principe overeenkomt met het uitvoeringsvoorbeeld volgens de voorgaande figuren. Overeenkomstige onderdelen zijn dan ook met dezelfde verwijzingscijfers aange-5 geven als in de voorgaande figuren. In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de knikorganen 31 - 36 met hun draaiingsassen 38 echter minder hellend opgesteld. Zij sluiten hierbij een hoek 130 met het maaivlak 39 in, die ongeveer 15° is.
De aandrijving van de knikorganen 31 - 36 is in 10 dit uitvoeringsvoorbeeld eveneens een kettingaandrijving, waarbij een aandrijfketting 131 echter op andere wijze om de aan te drijven wielen 56 en 58 van de betreffende knikorganen is gelegen, zoals in fig. 9 is weergegeven. Het aandri jfwiel 50 draait evenals in het voorgaande uitvoeringsvoor-15 beeld bij aandrijving van de knikorganen in de richting 132.
In dit uitvoeringsvoorbeeld is het gestel 37 voorzien van een draagbalk 133, die op afstand achter de balk 64 is gelegen en zich evenwijdig aan de balk 64 uitstrekt.
Aan deze balk 133 is een kettinggeleiding 134 aangebracht 20 voor de ketting 131. Nabij de zijde van het aandrijfwiel 50 is aan de balk 133 een geleidingsrol 135 en een kettingspanner 136 aangebracht. Het gestel 37 en de daaraan bevestigde kettingaandri jving kan - evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld - weer zijn afgeschermd door een afschermkap wat 25 in de fig. 9 en 10 echter niet nader is weergegeven.
In plaats van een geleidingskap 122 is in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 9 en 10 de machine voorzien van twee zich in hoogterichting uitstrekkende geleidingsorga-nen 137 en 138. De geleidingsorganen zijn scharnierend aan 30 de draagbalk 133 aangebracht door middel van zich omhoog uitstrekkende scharnierassen 139. Deze scharnierassen liggen ongeveer achter de draaiingsassen van de het verst van elkaar gelegen knikorganen 31 en 36. De geleidingsorganen bestaan in hoofdzaak uit een aantal min of meer flexibele tanden 140 35 die aan een drager 141 zijn aangebracht, die scharnierend met de balk 133 is verbonden. De tanden 140 strekken zich met althans een grote horizontale component vanaf de drager 141 naar achteren toe uit. De drager 141 is bij voorkeur,zoals in fig. 10 is weergegeven, in zijaanzicht van de inrichting 8402926 - 18 - gezien, evenwijdig aan de knikorganen gelegen. De knikorganen kunnen door middel van vastzetorganen 142 naar keuze in een van ten minste twee verschillende standen ten opzichte van de balk 133 aangebracht zijn. Hiervoor is het vastzetorgaan 5 142 scharnierend met de drager 141 verbonden en kan naar keuze in een van meerdere gaten 143 van een aan de balk 133 bevestigde strip 144 aangebracht worden. De geleidingen 137 en 138 zullen zich bij voorkeur tot een hoogte boven de grond uitstrekken, die hoger is gelegen dan de bovenzijde 10 van de knikorganen, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld uit fig. 10 blijkt.
Het door de buitenste paren knikorganen weggeworpen materiaal zal aldus door de geleidingsorganen geleid kunnen worden, zodat het gemaaide en geknikte gewas op een gewenste 15 breedte op een zwad achter de maaimachine wordt neergelegd.
In dit uitvoeringsvoorbeeld is de ruimte tussen de geleidingsorganen 137 en 138 naar boven toe open. Hierdoor kan het gewas dat, afhankelijk van de snelheid van de rotatie van de knikorganen, met meer of minder grote snelheid en meer of 20 minder omhooggericht weggegooid wordt, vrij bewegen om zeer luchtig op de grond te kunnen vallen. Door de minder grote hoek 130 dan de hoek 42 in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld, zal het materiaal minder omhoog gericht weggeworpen worden wat van invloed is op de wijze waarop het materiaal 25 achter de machine neerkomt. Verder werkt de machine volgens de figuren 9 en 10 in principe op dezelfde wijze als de machine volgens het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld. De ketting 131 is om de kettingwielen 56 en 58 van elk paar knikorganen gelegen, zodanig dat deze ook weer in de gewenste richtingen 30 aangedreven kunnen worden.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hiervoor is beschreven, doch strekt zich ook uit tot datgene wat in de tekeningen is weergegeven .en daaruit blijkt -Conclusies- 8402926

Claims (46)

1. Maaimachine voor het maaien van gewas, voorzien van ten minste twee tegengesteld aan elkaar, om opwaartse assen draaibare, van messen voorziene paren als maaischijven uitgevoerde maaiorganen en voorzien van, in de rijrichting 5 gerekend achter de paren maaiorganen opgestelfe, om opwaartse assen tegengesteld aan elkaar draaibare paren organen voor het bewerken van het afgemaaide gewas, met het kenmerk, dat de omtreksbanen van twee samenwerkende, als knikorganen uitgevoerde organen elkaar oversnijden, terwijl de onderste grens 10 van de omtreksbanen van de knikorganen nabij de omtreksbanen van de messen van een bijbehorend paar maaiorganen is gelegen.
2. Maaimachine voor het maaien van gewas, voorzien van ten minste twee om opwaartse assen tegengesteld aan elkaar draaibare, van messen voorziene paren van als maai- 15 schijven uitgevoerde maaielementen en voorzien van in de rijrichting gerekend, achter de paren maaiorganen opgestelde paren, om opwaartse assen tegengesteld aan elkaar draaibare organen voor het bewerken van het afgemaaide gewas, met het kenmerk, dat de organen voor het bewerken van het gemaaide 20 gewas als knikorganen zijn uitgevoerd en de draaiingsassen van de knikorganen schuin naar boven naar voren toe zijn opgesteld en de onderzijden van de knikorganen dichter bij de grond zijn gelegen dan de in de nabijheid van de knikorganen gelegen delen van de omtreksbanen van de messen van de maai-25 organen, die voor de betreffende knikorganen zijn gelegen.
3. Maaimachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de draaiingsassen van de knikorganen zich schuin naar voren naar boven toe onder een hoek ten opzichte van het te maaien veld uitstrekken, die groter is dan ongeveer 30 10° en kleiner dan ongeveer 30°.
4. Maaimachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de knikorganen zich schuin omhoog naar voren uitstrekken onder een hoek van ongeveer 20° ten opzichte van het te maaien vlak.
5. Maaimachine voor het maaien van gewas, voor zien van ten minste twee om opwaartse assen, tegengesteld aan elkaar draaibare, van messen voorziene paren van als maaischijven uitgevoerde maaielementen en voorzien van, in de 8402926 - 20 - rijrichting gerekend, achter de paren maaiorganen opgestelde, om opwaartse assen tegengesteld aan elkaar draaibare paren van organen voor het afgemaaide gewas, met het kenmerk, dat de maaimachine ten minste drie paren in een rij opgestelde 5 maaischijven bezit en achter elk buitenste paar maaischijven een paar organen voor de bewerking van het gewas is aangebracht, die het gewas naar achteren en in de richting van de andere buitenste groep organen afvoeren.
6. Maaimachine volgens een der voorgaande con-10 clusies, met het kenmerk, dat de knikorganen cylindervormige organen zijn.
7. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de knikorganen van nokken zijn voorzien en de nokken van met elkaar samenwerkende, een paar 15 vormende knikorganen tussen elkaar in liggen.
8. Maaimachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de nokken ribben vormen, die zich evenwijdig aan de draaiingsas van het knikorgaan over de gehele hoogte daarvan uitstrekken.
9. Maaimachine volgens een der voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat de knikorganen slechts nabij hun boveneinden aan de machine zijn aangebracht en zich vanaf hun bevestiging aan de machine vrij naar onderen toe uitstrekken.
10. Maaimachine volgens conclusie 9, met het ken merk, dat de knikorganen zijn bevestigd aan assen die met hun boveneinden zijn gelegerd in een gesteldeel dat boven maaiorganen is gelegen.
11. Maaimachine volgens conclusie 10, met het 30 kenmerk, dat het gesteldeel in hoofdzaak boven de achterzijde van de maaiorganen is gelegen achter een vlak dat de draai-ingsassen'van de maaiorganen bevat.
12. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat van elk paar knikorganen een 35 knikorgaan een vaste ligging heeft in het gestel van de maaimachine, terwijl het andere knikorgaan beweegbaar ten opzichte van het gestel van de maaimachine daaraan is aangebracht. 8402926 - 21 -
13. Maaimachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het scharnierbaar aan het gestel aangebrachte knikorgaan scharnierbaar is om een scharnieras die evenwijdig is gelegen aan de draaiingsassen van de knikorganen.
14. Maaimachine volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat tussen de knikorganen van een paar knikorganen een instelmechanisme aanwezig is waarmede de minimale afstand van de draaiingsassen van de knikorganen ten opzichte van elkaar instelbaar is.
15. Maaimachine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het instelorgaan een met één knikorgaan verbonden aanslag en een met het andere knikorgaan verbonden nok omvat, waarbij de aanslag en/of nok verstelbaar aan de drager voor het betreffende knikorgaan is (zijn) aangebracht.
16. Maaimachine volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de nok in zijn lengterichting instelbaar is.
17. Maaimachine volgens een der conclusies 12 - 16, met het kenmerk, dat tussen de knikorganen van een paar knikorganen een een kracht uitoefenend orgaan is aange- 20 bracht, waarbij de kracht zodanig is gericht dat wordt getracht de knikorganen naar elkaar toe te bewegen.
18. Maaimachine volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het een kracht uitoefenend orgaan een trekveer is.
19. Maaimachine volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat het een kracht uitoefenend orgaan met een einde is verbonden met een draagarm voor een knikorgaan en met het andere einde verstelbaar is verbonden aan een draagarm voor het andere knikorgaan.
20. Maaimachine volgens een der voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat de knikorganen van een paar knikorganen met overeenkomende punten van hun draaiingsassen op een lijn zijn gelegen, die althans nagenoeg evenwijdig is aan de maaibalk of het vlak dat de draaiingsassen van de 35 op een rij gelegen maaiorganen bevat.
21. Maaimachine volgens een der voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat een paar knikorganen nabij een eind van de maaieenheid zodanig ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, dat overeenkomende punten van de draaiingsassen 8402926 - 22 - van de knikorganen op een lijn zijn gelegen die een hoek insluit met de richting waarin de maaibalk of de rij maaiorga-nen zich uitstrekt.
22. Maaimachine volgens conclusie 21, met het 5 kenmerk, dat de hoek tfan de lijn tussen twee overeenkomende punten van de draaiingsassen van de knikorganen met de richting waarin de maaibalk of rij maaiorganen zich uitstrekt, naar die zijde divergeert die is afgekeerd van een naastgelegen paar knikorganen.
23. Maaimachine volgens conclusie 21 of 22, met het kenmerk, dat de hoek groter is dan ongeveer 5° en kleiner dan ongeveer 25°.
24. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gesteldeel waaraan de knik- 15 organen zijn aangebracht slechts is verbonden met de maaibalk nabij de einden daarvan.
25. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijforganen voor de knikorganen in hoofdzaak door een kettingoverbrenging worden ge- 20 vormd.
26. Maaimachine volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat van elk paar knikorganen tenminste een knik-orgaan met een kettingwiel is verbonden en een aandrijfketting om deze kettingwielen is gelegen.
27. Maaimachine volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat het andere knikorgaan van elk paar knikorganen met een kettingwiel is verbonden waar om een ketting is gelegen die wordt aangedreven door een omleidrol waarover de aandrijfketting is gelegen.
28. Maaimachine volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat de aandrijfketting ook is gelegen om een kettingwiel dat is verbonden met het andere knikorgaan van elk paar knikorganen.
29. Maaimachine volgens een der voorgaande con- 35 clusies, met het kenmerk, dat de knikorganen aandrijfbaar zijn verbonden met een koppelas die door middel van een tussen-as met de aftakas van een trekker of dergelijk voertuig, waaraan de maaimachine is gekoppeld, verbonden kan worden. 84 ü 2 9 2 6 - 23 -
30. Maaimachine volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat tussen de koppelas en de knikorganen een over-brengingsorgaan is aangebracht waarmede de aandrijfsnelheid van de knikorganen naar keuze instelbaar is in een van ten jt 5 minste twee verschillende snelheden.
31. Maaimachine volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de overbrengingsorganen waarmede de snelheid van de knikorganen te wijzigen isaji aangebracht nabij de koppelas.
32. Maaimachine volgens conclusie 31, met het kenmerk, dat de overbrengingsorganen wisselwielen omvatten in een overbrengingskast waarin één einde van de koppelas is gelegerd waarop een van beide wisselwielen wisselbaar is aangebracht.
33. Maaimachine volgens conclusie 30, 31 of 32, met het kenmerk, dat tussen de overbrengingsorganen voor de snelheidswijziging en de aandrijforganen, die aan het gestel-deel zijn aangebracht waaraan de knikorganen zijn aangebracht, een tussenas is gelegen die met een tandwielkast is verbonden 20 waaraan een kettingwiel is aangebracht waarover de aandrijf-ketting is gelegen.
34. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maaiorganen onafhankelijk van de aandrijving van de knikorganen door middel van aan- 25 drijfmiddelen met de koppelas zijn verbonden.
35. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maaischijven een diameter hebben die ongeveer tweemaal zo groot is als de diameter van de knikorganen.
36. Maaimachine volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de diameter van de maaischijven waarover de uiteinden van de maaielementen tijdens bedrijf bewegen, ongeveer 50 cm. is.
37. Maaimachine volgens een der voorgaande con-35 clusies, met het kenmerk, dat de maaischijven een schijfvormig middengedeelte bezitten dat ongeveer gelijk is aan 2/3 van de diameter van de maaischijven.
38. Maaimachine volgens conclusie 37, met het kenmerk, dat de maaischijven in hun centraal gelegen deel 8402926 - 24 - een zich omhoog uitstrekkend orgaan bezitten voor het transport van het gewas.
39. Maaimachine volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat het centraal gelegen gedeelte een conischvormig 5 gedeelte is dat naar boven toe convergeert. *
40. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de draaiingsassen van de maai-organen van een paar maaiorganen op een afstand van elkaar zijn gelegen, die kleiner is dan de diameter van de maai- 10 schijven.
41. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de dichtst bij elkaar gelegen delen van twee een paar vormende knikorganen in de rijrichting van de machine gezien tussen de draaiingsassen van 15 een bijbehorend paar maaischijven zijn gelegen.
42. Maaimachine volgens conclusie 41, met het kenmerk, dat de nabij elkaar gelegen zijden van twee een paar vormende knikorganen, gezien in derijrichting van de machine, althans nabij het midden tussen de draaiingsassen van het 20 paar maaiorganen zijn gelegen.
43. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de banen waarop de buitenste delen van een paar knikorganen zijn gelegen, elkaar overlappen over een afstand, die ongeveer gelijk is aan een achtste deel 25 van de diameter van de banen.
44. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de omloopbaan van de buitenste delen nabij de onderzijde van een knikorgaan is gelegen op korte afstand van de omloopbaan van het buitenste deel van 30 een maaimes van het bijbehorende maaiorgaan.
45. Maaimachine volgens conclusie 44, met het kenmerk, dat de korte afstand ongeveer 2 cm. is.
46. Maaimachine zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven. -o-o-o-o-o-o- 8402926
NL8402926A 1984-09-26 1984-09-26 Maaimachine. NL8402926A (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8402926A NL8402926A (nl) 1984-09-26 1984-09-26 Maaimachine.
AU47306/85A AU4730685A (en) 1984-09-26 1985-09-10 Mower with crop conditioner
EP85201501A EP0177091A1 (en) 1984-09-26 1985-09-19 Mowing machine
JP21033985A JPS6185113A (ja) 1984-09-26 1985-09-25 草刈り機

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8402926A NL8402926A (nl) 1984-09-26 1984-09-26 Maaimachine.
NL8402926 1984-09-26

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8402926A true NL8402926A (nl) 1986-04-16

Family

ID=19844513

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8402926A NL8402926A (nl) 1984-09-26 1984-09-26 Maaimachine.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP0177091A1 (nl)
JP (1) JPS6185113A (nl)
AU (1) AU4730685A (nl)
NL (1) NL8402926A (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8701083A (nl) * 1987-05-07 1988-12-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL8801039A (nl) * 1988-04-21 1989-11-16 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL1023352C2 (nl) * 2003-05-07 2004-11-09 Lely Entpr Ag Hooibouwmachine.

Family Cites Families (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AT263432B (de) * 1965-11-23 1968-07-25 Almabal Gmbh Scheibenmähwerk für Ackerschlepper
FR1520475A (fr) * 1967-01-13 1968-04-12 Kuhn Freres & Cie Conditionneur de fourrage à rouleaux verticaux
US3608287A (en) * 1969-05-06 1971-09-28 Glenton G Gaertner Combination cutter and conditioner for row forage
US3673779A (en) * 1970-04-23 1972-07-04 Int Harvester Co Harvesting machine
US3672136A (en) * 1970-09-21 1972-06-27 Int Harvester Co Mower conditioner
DE2336060A1 (de) * 1973-07-16 1975-02-06 Krone Bernhard Gmbh Maschf Kreiselmaehwerk
NL158056B (nl) * 1975-02-28 1978-10-16 Multinorm Bv Inrichting voor het maaien van gewas en het vervolgens kneuzen daarvan.
DE2815550A1 (de) * 1978-04-11 1979-10-25 Johannes Straub Mahdschlaeger
US4395866A (en) * 1981-11-18 1983-08-02 Mathews B C Hay conditioner
EP0116662B1 (de) * 1983-02-18 1987-04-01 Klöckner-Humboldt-Deutz Aktiengesellschaft Landmaschine mit einem Mähwerk und einer Konditioniereinrichtung

Also Published As

Publication number Publication date
EP0177091A1 (en) 1986-04-09
JPS6185113A (ja) 1986-04-30
AU4730685A (en) 1986-04-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3894382A (en) Corn harvester
US4976094A (en) Harvesting machinery
NL194148C (nl) Gewasverwerkingsinrichting.
CA2878715C (en) Agricultural implement for reaping and windrowing
BE1023189B1 (nl) Aandrijving voor een maaier voor het oogsten van gewas op stengels
PL184286B1 (pl) Maszyna do koszenia i siekania, zwłaszcza kukurydzy i innych roślin łodygowych
US5170614A (en) Harvesting machinery
EP2936959B1 (en) Mower and windrower implement for various crops
US3545184A (en) Mechanism for mowing or harvesting various crops
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
CH637263A5 (de) Schleppergetriebene kreiselmaehmaschine.
NL8402926A (nl) Maaimachine.
US3726345A (en) Peanut digger shaker inverter
GB2098046A (en) Mower-conditioners
NL8800409A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas.
US3742691A (en) Harvesting machine
JPH1098927A (ja) 農産物選別装置
JPS605774Y2 (ja) 茎葉切断機
FR2627941A1 (fr) Faucheuse andaineuse a diviseur axial
NL8401042A (nl) Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
NL1034852C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
NL8601789A (nl) Maaimachine.
JP3382051B2 (ja) 蔓茎葉処理機
NL9002535A (nl) Maaiinrichting met kettingtransmissie.
NL8602066A (nl) Machine voor het bewerken van gewas.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed