NL8601789A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8601789A
NL8601789A NL8601789A NL8601789A NL8601789A NL 8601789 A NL8601789 A NL 8601789A NL 8601789 A NL8601789 A NL 8601789A NL 8601789 A NL8601789 A NL 8601789A NL 8601789 A NL8601789 A NL 8601789A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mowing
guide
swath
extends
mower
Prior art date
Application number
NL8601789A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8601789A priority Critical patent/NL8601789A/nl
Priority to DK348786A priority patent/DK348786A/da
Publication of NL8601789A publication Critical patent/NL8601789A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D57/00Delivering mechanisms for harvesters or mowers
    • A01D57/28Windrower attachments with tines
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/667Means for directing the cut crop

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

C. van der Lely N.V., Maasland *
MAAIMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een maaimachine voorzien van een maaibalk met schijfvormige maaiorganen die roteerbaar om zich in hoogterichting uitstrekkende draaiings-assen zijn aangebracht, waarbij aan althans een einde van de 5 maaibalk een schuin naar achteren gerichte zwadgeleider is aangebracht.
Een doel van de uitvinding is een maaimachine van deze soort zodanig uit te voeren dat daarmede bepaalde werkzaamheden beter uitgevoerd kunnen worden.
IQ Volgens de uitvinding zijn. de maaiorganen in twee naast elkaar aangebrachte groepen verdeeld, waarbij de maaiorganen van elke groep in dezelfde richting roteerbaar zijn en de maaiorganen van de ene groep tegengesteld roteerbaar zijn aan de maaiorganen van de andere groep, terwijl de buitenste 15 maaiorganen tot verschillende groepen behoren en zodanig roteerbaar zijn dat hun, ten opzichte van de normale voortbewe-gingsrichting voorzijden naar elkaar toe bewegen tijdens bedrijf van de machine, waarbij aan beide einden van de maaibalk een zwadgeleider is aangebracht, welke zwadgeleiders zich ten 2Q opzichte van de normale voortbewegingsrichting vanaf de uiteinden van de maaibalk schuin naar achteren naar elkaar toe uitstrekken over relatief grote afstand en in hoogterichting en in lengterichting zodanig zijn gevormd dat het gemaaide gewas vloeiend door de zwadgeleiders wordt geleid en in een 25 zwad op de grond wordt gelegd. Op deze wijze kan het gemaaide gewas zeer vloeiend worden geleid tot aan een gevormd zwad.
Door deze vloeiende geleiding wordt het gewas zo min mogelijk abrupt of schoksgewijs beroerd in zijn bewegingen. Hierdoor is de maaimachine in het bijzonder geschikt om zaadhoudende ge-30 wassen te maaien waarbij moet worden voorkomen dat het zaad tijdens het maaien uit het gewas losraakt. De maaimachine volgens de uitvinding is hierbij in het bijzonder geschikt voor het maaien van graszaad. Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van een maaimachine volgens de uitvinding wordt verkregen 35!317 3 9 ___ ..
£ » 2 wanneer de maaibalk aan althans één einde is voorzien van een gewasscheider, waarvan de voorrand zich, in zijaanzicht gezien, althans ongeveer van de voorzijde van de maaiorganen af schuin naar voren en naar boven toe uitstrekt en waarvan 5 de bovenzijde zich schuin omhoog en naar achteren uitstrekt.
Een goede geleiding van het gemaaide gewas kan bevorderd worden wanneer volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld nabij het uiteinde van de maaibalk een geleidingsorgaan is aangebracht dat zich, in bovenaanzicht gezien, althans gedeel-10 telijk boven een maaiorgaan uitstrekt waarbij het geleidingsorgaan zich van nabij de voorzijde van het maaiorgaan tot .achter het maaiorgaan uitstrekt. Hierbij wordt het gemaaide gewas nabij het uiteinde van de maaibalk direkt na het maaien aangevat en geleid zodat het.gemaaide gewas vanaf de buiten-15 zijde van de maaibalk in een gewenste bewegingsbaan wordt.
gebracht hetgeen een verdere gunstige uitwerking heeft over de verdere breedte waarover het gewas gemaaid wordt.
Om het over de gehele lengte van de maaibalk gemaaide gewas op gunstige wijze tot één zwad te kunnen samen-20 voegen, is volgens de uitvinding een buitenzwadgeleider zodanig gevormd dat het van onderen naar boven toe naar voren is gebogen, waarbij de zwadgeleider nabij de achterzijde sterker naar voren is gebogen dan nabij de voorzijde.
Volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld is de maai-25 machine aan het naar een bevestigingsorgaan van de maaimachine toegekeerde binneneinde voorzien van een binnenzwadgeleider die zich naar achteren en schuin tot achter de rij maaiorganen uitstrekt, en zich in hoogterichting zodanig uitstrekt dat de bovenzijde althans gedeeltelijk meer naar voren is 30 gelegen dan de onderzijde. Deze geleider zal het gemaaide gewas vanaf het binneneinde van de maaibalk, naar binnen geleiden. Het gemaaide gewas kan dan in samenwerking met een buitenzwadgeleider op gunstige wijze tot een betrekkelijk smal zwad worden samengevoegd. Om de verschillende soorten te 35 maaien gewas op bijzonder gunstige wijze te kunnen geleiden is, volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van de maaimachine volgens de uitvinding, een zwadgeleider ten opzichte van de maaibalk verstelbaar. De geleiding van het gewas kan hierbij 8601785 «· £ 3 op gunstige wijze geregeld worden, wanneer de zwadgeleider verstelbaar en naar keuze in één van ten minste twee standen vastzetbaar is ten opzichte van de maaibalk. Hierbij is het volgens een uitvoeringsvoorbeeld gunstig wanneer de zwad-5 geleider tussen de twee standen verstelbaar is in een althans nagenoeg horizontale richting dwars op de normale voortbewegen gsrichting van de maaimachine.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de maaimachine volgens de uitvinding is een zwadgeleider ten opzichte 10 van de maaibalk in hoogterichting beweegbaar. Hierdoor kan het gewas op gunstige wijze geleid worden door de aanpassingsmoge-.lijkheid van de zwadgeleider aan de oneffenheden van de grond.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van gunstige uitvoeringsvoorbeelden van 15 de machine volgens de uitvinding.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een maaimachine volgens de uitvinding;
Figuur 2 is een.zijaanzicht van de maaimachine volgens figuur 1, gezien in de richting volgens de pijl II in 20 figuur 1; .¾. _ .... : h ^
Figuur 3 geeft een zijaanzicht van een binnenzwad-geleider van de machine volgens figuur 1 weer, gezien in de richting volgens de pijl III in figuur 1;
Figuur 4 geeft op vergrote schaal een bovenaanzicht 25 weer van een ander uitvoeringsvoorbeeld van de bevestiging van de buitenzwadgeleider aan de ondersteuningsbalk;
Figuur 5 is een aanzicht op de bevestiging volgens figuur 4, gezien in de richting volgens de pijl V in figuur 4;
Figuur 6 is op vergrote schaal een bovenaanzicht van 30 een ander uitvoeringsvoorbeeld van de bevestiging van de binnenzwadgeleider aan de ondersteuningsbalk;
Figuur 7 is een aanzicht 'op de bevestiging volgens figuur 6, gezien volgens de lijn VII-VII in figuur 6.
3001.'^ 35 t * 4
De maairnachine 1 volgens de uitvinding omvat een maaibalk 2 die met een draagorgaan 3 is verbonden, waarmee de maairnachine aan een trekker of dergelijk voertuig koppelbaar is. Het draagorgaan kan op gunstige 5 wijze, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld , zodanig zijn uitgevoerd dat de maairnachine met de driepuntshef-inrichting van de trekker koppelbaar is en de maaibalk. 2 in de normale voortbewegingsrichting gezien, in hoofdzaak naast de trekker is gelegen.
10 De maaibalk 2 heeft in dit uitvoeringsvoor beeld een ondersteuningsbalk 4 waaraan vijf maaiorganen 5 t/m 9 zijn aangebracht. De maaiorganen 5 t/m 9 zijn draaibaar om zich in hoogterichting uitstrekkende draai-ingsassen 10 in de ondersteuningsbalk 4 gelegerd die 15 onder de maaiorganen is gelegen. De ondersteuningsbalk 4 is recht en de vijf maaiorganen zijn zodanig op een rij gelegen dat de draaiingsassen 10 van deze vijf maaiorganen in een vlak 11 zijn gelegen. De maaiorganen 5 t/m 9 zijn tijdens bedrijf door overbrengingsorganen 20 in de holle ondersteuningsbalk 4 aandrijfbaar. De aandrijving is zodanig dat de maaiorganen in twee groepen zijn verdeeld, waarbij de maaiorganen van elke groep in dezelfde richting roteren en de rotatierichting van de maaiorganen van de ene groep tegengesteld is aan de 25 rotatierichting van de maaiorganen van de andere groep. Hierbij zijn de buitenste maaiorganen van de rij maaiorganen tegengesteld aan elkaar roteerbaar. De, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 61, voorzijden van deze buitenste maaiorganen zijn hierbij naar 30 elkaar toe beweegbaar. Aldus vormen in dit uitvoerings -voorbeeld de maaiorganen 5 en 6 een groep van twee maaiorganen die tijdens bedrijf roteren in de richting volgens de pijl 12, terwijl de maaiorganen 7, 8 en 9 een groep van drie maaiorganen vormen, die tijdens bedrijf 35 roteerbaar zijn in de richting volgens de pijlen 13.
Nabij het uiteinde van het maaiorgaan, dit is het uiteinde dat is afgekeerd van het draagorgaan 3, is een gewasscheider 15 aangebracht, die zich naar voren toe uitstrekt tot vóór de voorzijden van de 3601789 * « 5 maaiorganen 5-9. De gewasscheider 15 is in dit uitvoe-ringsvoorbeeld staaf-vormig uitgevoerd, zoals in het bijzonder uit figuur 2 blijkt en door middel van een steun 16 vast aan het uiteinde van de ondersteuningsbalk 5 4 bevestigd. Het scheidingselement 15 omvat een draagarm 17 die aan een uiteinde van de steun 16 is bevestigd en zich althans ongeveer evenwijdig aan de maaiorganen naar voren uitstrekt tot in zijaanzicht gezien (Fig. 2), nabij de voorzijde van de maaiorganen.De draagarm 17 10 gaat over in een deel 18 dat voet is genaamd en waarvan de onderzijde zich vanaf de arm 17 schuin naar voren en omhoog uitstrekt onder een hoek 22 van ongeveer 10° ten opzichte van het maaivlak 23, dat de snijranden 58 van de messen 57 bevat. De voet 18 gaat over in een midden-15 deel 19, waarvan de voorzijde een hoek 24 van ongeveer • 70° met het maaivlak 23 insluit. Het middengedeelte 19 gaat via een gebogen gedeelte 20 over_ in een zich vanaf het gebogen gedeelte 20 schuin naar achteren omhoog uitstrekkend bovendeel 21. Het deel 21strekt zich schuin 20 naar achteren omhoog uit onder een hoek van ongeveer 30° ten opzichte van het maaivlak 23.
Nabij het buiteneinde van de maaibalk 2 is een geleidingsorgaan 25 aangebracht dat zich zoals in het bijzonder uit figuur 1 blijkt van nabij de voorzijde van 25 het buitenste maaiorgaan, tot achter het maaiorgaan uitstrekt. In bovenaanzicht gezien is een gedeelte van het geleidingsorgaan 25 boven het maaiorgaan gelegen nabij het buitenste omtreksdeel daarvan. Het geleidings-orgaan 25 omvat een plaatvormig deel 44 met een onder-30 zijde 26 die ongeveer evenwijdig loopt aan het maaivlak 23. De voorzijde 27 van het plaatvormig deel strekt zich naar achteren schuin omhoog uit tot aan het vlak 11.
Het ondereind van de voorzijde 27 ligt ongeveer op gelijke hoogte met de onderzijde 26 en bezit een deel 32 35 dat met het ondereinde van het middendeel 19 van de gewasscheider 15 is verbonden. De bovenzijde 28 van. de geleidingsplaat 44 strekt zich evenwijdig aan de onderzijde 26 uit. De bovenzijde 28 strekt zich vanaf het vlak 11 naar achteren toe uit, waarbij, zoals in 8601789 . ï » 6 bovenaanzicht in figuur 1 is weergegeven, het plaatvormig deel 44 enigszins is gebogen met de holle kant naar de rij maaiorganen 5-9 toe. Be achterzijde 29 strekt zich loodrecht op de onderzijde 26 en bovenzijde 5 28 uit. Het geleidingsorgaan 25 omvat twee aan de geleidingsplaat 44 aangebrachte geleidingsstaven 30 en 31 die vloeiend aansluiten op het plaatvormig deel 44.
De geleidingsstaven 30 en 31 zijn iets sterker gekromd dan het plaatvormig deel 25, waarbij de bovenste gelei-10 dingsstaaf 30 weer iets sterker is gekromd dan de onderste geleidingsstaaf 31, zodat deze staven een geleidings-vlak vormen dat van onder naar boven naar voren hellend is. De staven 30 en 31 kunnen op zeer gunstige wijze ook als plaatvormig vlak zijn uitgevoerd dat met 15 het plaatvormig deel 44 een geheel vormt. De geleidingsplaat 44 is door middel van een achtersteun 33 ondersteund.
Nabij het buiteneinde van de maaibalk 2 is een buitenzwadgeleider 35 aangebracht die zich in hoofdzaak 20. achter de maaiorganen uitstrekt. In dit uitvoeringsvoor-beeld omvat de buitenzwadgeleider 35 een plaatvormig deel 36 dat door middel van een steunarm 37 met het uiteinde van de ondersteuningsbalk 4 is gekoppeld. De achtersteun 33 wordt gedragen door de steunarm37 van de 25 buitenzwadgeleider 35. De buitenzwadgeleider 35 omvat een zestal geleidingsstaven 38 - 43 die aan de achterzijde van het plaatvormig deel 36 zijn aangebracht. Het plaatvormig deel 36 strekt zich vrij vlak uit, terwijl de geleidingsstaven 38 - 43 zijn gekromd waarbij de 30 kromming van de staven ten opzichte van elkaar steeds toeneemt, gerekend vanaf de onderste geleidingsstaaf 38 naar de bovenste geleidingsstaaf 43 toe. De geleidingsstaven zijn hierbij gekromd in bovenwaartse richting en in bovenaanzicht gezien in horizontale richting waarbij 35 de holle zijden van deze krommingen zijn gericht naar de rij maaiorganen toe. Het geleidingsorgaan 25 met de staven 30 en 31 en de zwadgeleider 35 met de staven 38 -43 vormen gezamenlijk tijdens bedrijf van de maaimachi-ne een geleiding voor het gewas.De in dit uitvoerings- 86 0 1 7 8 9 4 « ♦ 7 voorbeeld als twee geleidingsorganen 25 en 35 uitgevoerde geleidingen kunnen ook als een enkele plaatvormige geleiding of deels plaatvormig en verder als staafvormige geleiding uitgevoerd zijn.
5 De maaibalk 2 omvat nog een binnenzwadgeleider 45 die in dit uitvoeringsvoorbeeld bestaat uit een plaatvormig deel 46 met-een vijftal ge-leidingsstaven 48 - 52.
De binnenzwadgeieider 45 is door middel van een aan de plaat 46 bevestigde steun 47 met de ondersteuningsbalk 10 4 verbonden nabij het binnenging daarvan, welk binneneinde nabij- het draagorgaan 3 isr gelegen. De binnenzwadgeieider 45 strekt zich in bovenaanzicht gezien vanaf de ondersteuningsbalk 4 schuin naar achteren in de richting van de andere zwadgeleider 35 uit. De 15 geleidingsorganen 25 en 35 strekken zich vanaf de onder-steungingsbalk 4 schuin naar achteren in de richting van de zwadgeleider 45 uit. De ondereinden van de zwad-geleiders 35 en 45“ zijn op een afstand 62 van elkaar gelegen, die aanzienlijk korter i-s-dan de totale lengte 20 van ^g r£j maaiorganen 5- 9. In dit uitvoeringsvoorbeeld heeft de rij maaiorganen 5-9 een lengte van ongeveer 2,10 m, waarbij de draaiingsassen 10 van de naast elkaar gelegen maaiorganen op een afstand 69 van ongeveer 41 cm van elkaar liggen.
^ Tijdens bedrijf wordt.de maaimachine door het dragende voertuig, zoals bijvoorbeeld de trekker voortbewogen in de richting 61, waarbij de rij maaiorganen 5-9 zich dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekt. De maaiorganen zijn alle als maaischijven uit-30 gevoerd. De maaimessen 57 zijn vlak uitgevoerd, waarbij de boven- en onderzijden van de maaimessen 57 evenwijdig liggen aan de snijrand 58. De snijranden liggen in het maai- vlak 23 en de snijranden van alle maaiorganen liggen prak- „ tisch in een en het zelfde maaivlak 23.
35
Bij het voortbewegen worden de maaiorganen aangedreven in de richting volgens de pijlen 12 en 13. Tijdens het maaien rust de onderzijde van de ondersteuningsbalk 4 op de grond en is binnen bepaalde grenzen scharnierbaar ten opzichte van het met het dragend voertuig gekop- 3501789 8 . ? ♦ pelde draagorgaan 3 om de scharnieras 63. Hierdoor kan de onderzijde van de ondersteuningsbalk 4 zo gelijkmatig mogelijk op de grond steunen en eventuele oneffenheden volgen.
Door het steunen van de onderzijde van de ondersteuningsbalk 5 4 rechtstreeks op de grond kunnen de messen zeer kort boven - de grond werken.
Het gemaaide gewas wordt door de rotatie van de maaiorganen en de voortbeweging in de richting volgens pijl 61 naar achteren over de maaischijven heen bewogen. Hierbij 10 wordt het over het buitenste maaiorgaan 9 bewegende gewas door het geleidingsorgaan 25 aangevat en enigszins naar de binnenzijde geleid, welke geleiding achter het maaiorgaan 9 mede wordt ondersteund door de buitenzwadgeleider 35.
Het geleidingsorgaan 25 en de buitenzwadgeleider 35 15 vormen een vloeiend verlopende geleiding voor het gemaaide gewas, waarbij de hoogst gelegen delen van deze geleiding, gevormd door de geleidingsstaven 30 en 43 meer naar voren zijn gelegen dan dè onderzijden van deze geleiding die in hoofdzaak wordt gevormd door de onderste staaf 38 en de on-20 derzijden van de platen 44 en 36. De geleiders 25 en 35 strekken zich in de voortbewegingsrichting 61 gezien, in dit uitvoeringsvoorbeeld tot achter het maaiorgaan 8 respectievelijk 7 uit, zodat het door de drie maaiorganen 7, 8 en 9 afgemaaide gewas ver naar binnen wordt geleid, dit is dwars 25 op de voortbewegingsrichting 61.
Door de, in bovenaanzicht in fig. 1- gezien, ten opzichte van de voortbewegingsrichting 61 meer naar voren gelegen buiteneinden van de staaf 43 dan de uieinden van de staaf 38 worden de hoger gelegen einden, dit zijn de toppen 30 van het gemaaide gewas, eerder naar binnen en naar voren hellend neergelegd. De binnenzwadgeleider 45 strekt zich, in de voortbewegingsrichting 61 gezien, tot achter het tweede maaiorgaan 6 uit en vat, in het bijzonder het over de maaiorganen 5 en 6 heen naar achteren bewegende gewas aan 35 en geleidt dit naar de binnenzijde toe. Door de vorm van de zwadgeleider 45 en in het bijzonder door de meer naar voren gebogen bovenstaaf 52 wordt ook dit deel van het gemaaide gewas met de topeinden eerder aangevat en naar
S3 0 1 7 8 S
9 het midden neergedrukt. Het gewas wordt op deze wijze tussen de uiteinden van de geleiders 25, 35 en 45 zodanig geleid dat het gewas dat door alle maaiorganen wordt afgemaaid op één zwad wordt neergelegd dat tussen de uiteinden van de zwad-5 organen wordt gevormd.
Hierbij is de afstand 62 tussen de uiteinden van de zwadorganen zodanig dat het afgelegde zwad bij voorkeur niet breder is dan 1,80 meter.. Hierdoor kan het zwad gemakkelijk door een verder bewerkingsorgaan, bij voorbeeld een dorΒΙΟ machine, worden opgenomen.
De machine, zoals in de aanvrage is weergegeven, is in het bijzonder geschikt voor het maaien van zaadhoudende gewassen, welks zaad moet worden gewonnen. In het bijzonder is de machine hierbij geschikt voor het maaien van graszaad.
15 Dergelijke gewassen, en in het bijzonder graszaad, worden gewoonlijk gemaaid wanneer de zaadhoudende delen zodanig rijp zijn dat het zaad gemakkelijk gewonnen kan worden. Om tijdens het maaien en- afleggen van het gemaaide 'gewas in een zwad het gewas zo min mogelijk te beroeren, zodat wordt voorkomen dat ' 20 het zaad op ongewenste wijze uit het gewas valt, moet bij voorkeur het gewas zo min mogelijk· abrupt of schoksgewijs beroerd worden. Dit kan worden bereikt door de weergegeven machine volgens de uitvinding. Hiervoor wordt de maaibalk 2 zo laag mogelijk gehouden, zodat het gemaaide gewas zo min 25 mogelijk behoeft te worden opgetild om over de maaibalk 2 heen te bewegen. Hiervoor zijn de maaiorganen 5-9 als betrekkelijk vlakke maaischijven uitgevoerd, terwijl de daaronder liggende ondersteuningsbalk 4 direct op de grond steunt. Indien dit gewenst is, kan de balk 4 onder de. maaiorganen van 30 sloffen zijn voorzien. De maaimessen zijn vlak uitgevoerd, zodat in het bijzonder de bovenzijde daarvan evenwijdig ligt aan de snijrand van de maaimessen. Hierdoor zullen de messen, die het gewas in eerste instantie aanvatten, met hun rotatie-beweging, dit gewas zo min mogelijk beroeren, waardoor het 35 gewas vloeiend over de messen en de schijfvormige delen 56 van de maaiorganen naar achteren kan bewegen. De maaiorganen hebben in dit uitvoeringsvoorbeeld een diameter 55 van ongeveer 48 cm, terwijl de maaischijven 56 een diameter 66 van ongeveer 35 cm hebben. Hoewel deze maatvoering van de maai- 83 S 1733 , «/ .
10 organen zeer gunstig is, kunnen deze maten ook anders gekozen worden. Bij voorkeur wijkt een anders gekozen maatvoering weinig af van de maten volgens dit uitvoeringsvoorbeeld.
Doordat de maaiorganen in twee groepen zijn verdeeld, 5 waarbij de ene groep gevormd door de maaiorganen 5 en 6 in de richting 12 en de maaiorganen 7-9 van de andere groep in de draairichting 13 roteren, wordt het gewas bij het maaien en het bewegen over de bovenzijde van de maaiorganen zo miri mogelijk in beroering gebracht. De gewasgeleiders 25, 10 35 en 45 zijn zo vloeiend mogelijk van vorm en vangen het ' over de maaibalk 2 heen bewegende gewas zo vloeiend mogelijk. Hierdoor kan het over de gehele werkbreedte door de rij maaiorganen 5-9 afgemaaide gewas tot een zwad worden samengevoegd. Voor een vloeiende geleiding van het over de gehele lengte van 15 de maaibalk 2 afgemaaide gewas zijn de zwadgeleiders 35 en 45 relatief lang. Hierbij strekt de zwadgeleider 35 zich over een afstand 67 van ongeveer 160 cm achter het vlak 11 uit.
Dit is meer dan drie maal de diameter 55 van een maaiorgaan.
De zwadgeleider 45 strekt zich over een afstand 68 van onge-20 veer 130 cm achter het vlak 11 uit. Dit is gelijk aan bijna drie maal de diameter 55. Het geleidingsorgaan 25 strekt zich over een afstand 72 van ongeveen 80 cm achter het vlak 11 uit. Door de weergegeven vloeiende vorm van de geleidingen, waarbij deze geleidingen vanaf hun onderzijden naar boven toe gekromd 25 naar binnen en naar voren een geleidingsvlak vormen, wordt het gewas met de topeinden eerder naar voren en naar binnen gebogen. Hierdoor zullen de in het gewas aanwezige zaadhoudende topeinden eerder naar het midden worden geleid en daardoor in het midden van het zwad komen te liggen, terwijl de onder-30 einden van de gewasstengels enigszins naar de buitenzijden van het zwad komen te liggen. Hierdoor kan een gunstige opname van het zwad worden verkregen met zo min mogelijk zaad-verlies uit het gewas. Aldus is de maaimachine zeer geschikt om het zaad te winnen uit graszaad.
35 Bij het voortbewegen zal de gewasscheider 15 het gewas van de te maaien strook scheiden van het in de volgende werk-gang te maaien strook. De gewasscheider scheidt het te maaien gewas voorzichtig van het later te maaien gewas door zijn vorm en maatvoering. In dit uitvoeringsvoorbeeld strekt de 860 1 73 § 11 gewasscheider 15 zich over een afstand 70 van ongeveer 55 era, dit is meer dan de- grootte van de diameter 55, voor het vlak . 11 uit. De gewasscheider strekt zich over een hoogte 71 uit van ongeveer 60 cm.
5 Om het gewas bij het maaien niet op ongewenste wijze te beroeren, zal in het bijzonder bij het maaien van graszaad de voortbewegingssnelheid niet te groot zijn en bij voorkeur niet meer dan ongeveer 5 a 7 km per uur bedragen.
Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld de maaibalk 2 10 vijf maaiorganen omvat en een breedte heeft van ongeveer 2,10 m, kan desgewenst de maaibalk ook een ander aantal maaiorganen omvatten. Hierbij wordt het aantal maaiorganen, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld, in twee, een zo gelijk mogelijk aantal maaiorganen omvattende groepen verdeeld. Hierbij zal bij een 15 oneven aantal maaiorganen het aantal maaiorganen van de beide groepen bij voorkeur slechts één verschillen. Het aantal maaiorganen wordt verdeeld in twee groepen die ieder vanaf één uiteinde van de maaibalk zich naar binnen toe uitstrekken, waarbij, zoals is weergegeven, de maaiorganen van elke groep 20 in dezelfde richting roteren en de draairichting van de maaiorganen van de beide groepen naar elkaar toe is gericht aan de voorzijden van de maaiorganen.
In de figuren 4 en 5 is een ander uitvoeringsvoor- . beeld weergegeven voor de bevestiging van de zwadgeleider 35 25 aan de ondersteuningsbalk 4. In dit uitvoeringsvoorbeeld is het plaatvormig deel 36 van de zwadgeleider 35 met het nabij de ondersteuningsbalk 4 gelegen einde bevestigd aan een draagarm 76. De draagarm 76 is door middel van een bladveer 77 beweegbaar verbonden met een steunarm 78. De draagarm 76 heeft 30 een omgezette bevestigingsrand 79 die door middel van twee bouten 78 vast met de bladveer 77 is verbonden. De bladveer 77 is door twee bouten 80 vast met de draagarm 78 gekoppeld. De bladveer 77 vormt een imaginaire schamieras, zodanig dat de draagarm 76 en daarmede de zwadgeleider 35 in horizontale 35 richting dwars op de lengterichting van de steunbalk 4 via buiging van de bladveer 77 beweegbaar is gekoppeld met de draagarm 78. De draagarm 78 heeft twee delen 82 en 83. Het deel 82 'strekt zich in de normale voortbewegingsrichting 61
'i 5 ö 1 1S S
♦ * 12 uit en is daarbij evenwijdig gelegen aan de het einde van de steunbalk 4 vormende afsluitplaat 87. Vanaf de achterzijde van het deel 82 strekt het deel 83 zich schuin naar achteren uit in de richting van de binnenzwadgeleider 45. Tussen de 5 draagarm 76 en het deel 83 is een geleidingsbout 84 aangebracht. De bout 84 is aan de binnenzijde van het deel 83 •voorzien van een ronde kop en strekt zich door gaten in het deel 83 en de draagarm 76 uit. Aan de buitenzijde van de draagarm 76 is de bout 84 voorzien van een moer 85. Tussen de 10 draagarm 76 en het deel 83 is een verend element 86 aangebracht. In dit uitvoeringsvoorbeeld is het verend element om de bout 84 gelegen en bestaat uit een stuk verend rubber waarin een boring is aangebracht waardoor de bout 84 zich uitstrekt.
15 De ondersteuningsbalk 4 bestaat uit tussenstukken 59 en onder de maaiorganen 5 tot 9 aangebrachte, niet nader weergegeven tandwielkasten die opvolgend tegen elkaar aan liggen en door middel van een trekbalk 60 tegen elkaar aan worden getrokken voor het vormen van de ondersteuningsbalk 4. 20 De afsluitplaat 87 vormt een steun voor de moer 73 van de trekstang 60. Door het meer of minder aandraaien van de moer 73 'op het draadeinde van de stang 60 is de spanning waarmede de tussenstukken en tandwielkasten tegen elkaar aan worden getrokken regelbaar. Aan weerszijden van het einde van de 25 trekbalk 60 zijn steunen 91 en 92 aangebracht. Door middel van een borstbout 93 is het steunarmdeel 82 scharnierbaar om de bout 93 met de steun 91 gekoppeld. Nabij de steun 92 heeft het steunarmdeel 82 een sleufvormig gat 94 dat beweegbaar is om een borstbout 94 die aan de steun 92 is bevestigd.
30 Door middel van de in figuren 4 en 5 weergegeven constructie is de buitenzwadgeleider 35 door middel van de bladveer 77 scharnierbaar met de steunarm 78 verbonden. De bladveer 77 is zodanig aangebracht dat een denkbeeldige scharnieras, die zich in hoogterichting uitstrekt, wordt ge-35 vormd waarom de zwadgeleider 35 ten opzichte van de steunarm 78 en daarmede ten opzichte van de balk 4 kan scharnieren in een horizontale richting dwars op de tijdens bedrijf normale voortbew'egingsrichting 61 van de maaier. Deze scharnierende 8501739 13 beweging wordt tegengegaan door de kracht van het verend element 86. Door het veranderen van de afstand tussen de kop van de bout 84 en de moer 85 is het verend element 86 meer of minder indrukbaar, zodat de buitenzwadgeleider 35 in zijn 5 schuin naar achteren liggende stand ten opzichte van de steunarm 78 en daarmede ten opzichte van de balk 4 instelbaar is. In het bijzonder door de grote lengte van de zwadgeleider 35 over de afstand 67 achter het vlak 11 is een kleine hoek-verdraaiing van de zwadgeleider ten opzichte van de balk 4 van 10 wezenlijke betekenis voor het veranderen van de ligging van het door de uiteinden van de staven 38 tot 43 gevormde uiteinde van de zwadgeleider in een richting dwars op de normale voort-bewegingsrichting 61. Door het meer of minder indrukken van de veer 86 kan de zwadgeleider 35 en daarmede het uiteinde van de 15 zwadgeleider 35 naar keuze in één van meerdere standen vastgezet worden. Deze verschillende standen zijn dwars op de rijrichting 61 gelegen. De stand van de zwadgeleider wordt hierbij in wezen bepaald door de afstand van de kop van de bout 84 en de moer 85. Ook de binnenzwadgeleider 35 is in een richting 20 dwars op de normale voortbewegingsrichting 61 verstelbaar, zodanig dat de uiteinden van de geleidingsstaven 48 tot 52 in een richting dwars op de rijrichting 61 verplaatsbaar zijn.
Hierdoor zal de afstand 62 enigszins instelbaar zijn, zodat de breedte van het neergelegde zwad achter de maaier enigszins 25 instelbaar is. Dit kan voor het maaien en in een zwad afleggen van bepaalde soorten gewassen van belang zijn. Het beweegbaar zijn in de richting dwars op de normale voortbewegingsrichting 61 van de binnenzwadgeleider 45 zal hierna nader worden uiteengezet aan de hand van de figuren 6 en 7. De buitenzwad-30 geleider 35 is in hoogterichting beweegbaar door het scharnierbaar zijn van de steunarm 78 om de borstbout 93. De beweeglijkheid in hoogterichting van de zwadgeleider 35 door het scharnierbaar zijn om de zich in horizontale richting dwars op de rijrichting 61 uitstrekkende bout 93 is mogelijk door het 35 beweegbaar zijn van het sleufgat 95 om de borstbout 94. De borstbouten 93 en 94 zijn zodanig uitgevoerd dat de steunarm 78 in hoogterichting vrij scharnierbaar is om de borstbout 93 83017?«
» V
14 binnen de grenzen gesteld door de uiteinden van het sleufgat 95. Door het bevestigd zijn van de zwadgeleider 35 aan de steunarm 78 is de zwadgeleider 35 eveneens scharnierbaar om de horizontale scharnieras gevormd door de bout 93, welke schar-5 nieras zich in de lengterichting van de ondersteuningsbalk 4 uitstrekt. Door het beweegbaar zijn van de zwadgeleider 35 om •de door de bout 93 gevormde horizontale scharnieras kan de zwadgeleider met de onderzijde van de geleidingsplaat 36 op de grond .rusten tijdens het bedrijf. De zwadgeleider 35 kan zich 10: hierdoor aan de oneffenheden van de grond aanpassen. Op deze wijze wordt het zaadhoudende gewas, nadat het gesneden is en over de maaibalk 2 naar achteren is getransporteerd, zo gunstig mogelijk geleid om schokkende bewegingen daarvan te voorkomen. Volgens het uitvoeringsvoorbeeld van de figuren 6 15 en 7 is de binnenzwadgeleider 45 dwars op de rijrichting 61 verstelbaar. De binnenzwadgeleider 45 is verder in hoogte-richting beweegbaar ten opzichte van de ondersteuningsbalk 4 tijdens bedrijf, zodanig dat zij met de..onderzijde van de geleidingsplaat 46 op de grond kan rusten en de oneffenheden 20 daarvan kan volgen. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 6 en 7 is de geleidingsplaat 46 vast bevestigd aan een U-vormige bevestigingsbalk 98. De bevestigingsbalk 98 en daarmede de zwadgeleiding 45 is door middel van een bladveer 99 beweegbaar gekoppeld met een steunarm 100. De bladveer 99 is 25 door middel van de bouten 101 aan de bevestigingsbalk 98 en door middel van bouten 102 aan de steunarm bevestigd. Tussen de balk 98 en de steunarm 100 is een geleidingsbout 103 aangebracht op het uiteinde waarvan een moer 104 is geschroefd. Tussen de balk 98 en de steunarm 100 is nabij de gelei-30 dingsbout een verend element 105 aangebracht. In dit uitvoeringsvoorbeeld is het element 105 een rubberen of uit dergelijk verend materiaal bestaand element. Het element 105 is van een boring voorzien waardoor de geleidingsbout 103 zich uitstrekt. De bout 103 strekt zich verder enigszins beweegbaar 35 door gaten in de balk 98 en de steunarm 100 uit.
De steunarm is voorzien van een scharnierpen 107 die draaibaar is gelegerd in strippen 108 die zijn aangebracht aan een steun 109. De steun 109 is door bouten 115 vast aan een 8601789 • 15 nabij de drager 3 gelegen en met de steunbalk 4 verbonden ondersteuningsslof 116 bevestigd. De scharnierpen 107 is voorzien van een aanslagstrip 110 die aan één zijde van een strip 108 is gelegen. Aan de andere zijde van deze strip is door de 5 scharnieras 107 een grendelpen 111 aangebracht. De vorm van de aanslagstrip 110 is in figuur 7 weergegeven. De aanslagstrip •110 heeft een zijde 112 waarvan de uiteinden 113 en 114 aanslagen vormen die samenwerken met de steun 109. Door het meer of minder aandraaien van de moer 104 is het verend element 105 10 meer of minder indrukbaar. Onder invloed van het verend element 105 wordt getracht de balk 98 ter plaatse van de bout 103 zo ver mogelijk van de steun 100 te houden. De stand van de zwadgeleider 45 ten opzichte van de steunarm 100 en daarmede ten opzichte van de balk 4 wordt daarbij bepaald door de 15 afstand tussen de moer 104 en de kop van de bout 103- Door de moer 104 meer of minder op de bout 103 te draaien, kan de zwadgeleider 45 aldus ten opzichte van de balk'4 versteld en naar keuze in één van meerdere standen vastgezet worden. Hiervoor is de zwadgeleider 45 schamierbaar door middel van 20 de bladveer 99 ten opzichte van de steun 100. De bladveer 99 vormt hierbij een imiginaire scharnieras die zich in hoogte-richting uitstrekt, zodat de zwadgeleider 45 in een richting dwars op de normale voortbewegingsrichting 61 beweegbaar en instelbaar is.
25 De scharnierpen 107 strekt zich loodrecht uit op de normale voortbewegingsrichting 61 en vormt een in hoofdzaak horizontale scharnieras voor de zwadgeleider 45, zodanig dat deze in hoogterichting beweegbaar is. Deze beweegbaarheid wordt beperkt door de samenwerking van de aanslagen 113 en 114 30 met de steun 109. Bij verdraaiing naar de ene of de andere zijde om de scharnieras 107 zal of de aanslag 113, of de aanslag 114 met de steun 109 in aanraking komen. De ligging van de aanslagen 113 en 114 is zodanig gekozen dat vanuit een middenstand de zwadgeleider 45 in voldoende mate naar beneden 35 en omhoog kan bewegen. De zwadgeleider 45 kan hierbij met de onderzijde op de grond rusten tijdens bedrijf en zich aanpassen aan oneffenheden van de grond. De zwadgeleider 45 is aldus in hoogterichting schamierbaar ten opzichte van de steun 109
So 0 1 7 3 Ö « 16 en daarmede ten opzichte van de ondersteuningsbalk 4. De aanslagen 113 en 114 bepalen de grenzen waarbinnen de zwad-geleider in hoogterichting vrij beweegbaar is. De genoemde beweeglijkheid van de zwadgeleiders 35 en 45 is in principe 5 onafhankelijk van de vorm van de zwadgeleiders, zoals die in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 1, 2 en 3 is weergegeven. Doch de genoemde beweeglijkheid zal bij de betrekkelijk grote zwadgeleiders 35 en 45 voor het geleiden van gemaaid zaadhoudend gewas van bijzonder belang zijn. De 10 zwadgeleider 35 zoals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld beschreven, kan tezamen met de gewasscheider 15 en de geleiding 25 beweegbaar aan de balk 4 zijn aangebracht.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat is beschreven, doch strekt zich ook uit tot datgene wat uit de 15 tekeningen met de beschrijving blijkt 1601785

Claims (42)

1. Maaimachine voorzien van een maaibalk met schijfvormige maaiorganen die roteerbaar om zich in hoogte-richting uitstrekkende draaiingsassen zijn aangebracht,· waarbij aan althans een einde van de maaibalk een schuin 5 naar achteren gerichte zwadgeleider is aangebracht, met het kenmerk dat de maaiorganen in twee naast elkaar aangebrachte groepen zijn verdeeld, waarbij de maaiorganen van elke groep in dezelfde richting roteerbaar zijn en de maaiorganen van de ene groep tegengesteld roteerbaar zijn aan 10 de maaiorganen van de andere groep, terwijl de buitenste maaiorganen tot verschillende groepen behoren en zodanig roteerbaar zijn dat hun, ten opzichte van. de normale voort-bewegingsrichting, voorzijden naar elkaar toe bewegen tijdens bedrijf van de machine, waarbij aan beide einden 15 van de maaibalk een zwadgeleider is aangebracht, welke zwad-geleiders zich ten opzichte van de normale voortbewegings-richting vanaf de maaibalk schuin naar achteren naar elkaar toe uitstrekken over relatief grote afstand en in hoogte-richting en in lengterichting zodanig zijn gevormd dat het 20 gemaaide gewas vloeiend door de zwadgeleiders wordt geleid en in een zwad op de grond wordt gelegd.
2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de maaibalk aan althans een einde is voorzien van een gewasscheider, waarvan de voorrand zich, in zijaanzicht gezien, 25 althans ongeveer van de voorzijde van het maaiorgaan af schuin naar voren en naar boven toe uitstrekt en waarvan de bovenzijde zich schuin omhoog en naar achteren uitstrekt.
3. Maaimachine volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de zich schuin naar voren en omhoog uitstrekkende voorrand 30 zich onder een hoek van ongeveer 65° ten opzichte van het maaivlak uitstrekt en de bovenzijde zich onder een hoek van 35° ten opzichte van het maaivlak uitstrekt.
4. Maaimachine volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat .de gewasscheider zich vanaf de rotatieas van een maai- 35 orgaan naar voren toe uitstrekt over een afstand die gelijk is aan ten minste ongeveer de diameter van een maaiorgaan.
5. Maaimachine volgens conclusie 2, 3 of 4, met het kenmerk dat de gewasscheider zich omhoog uitstrekt over een $ S 0 1 7 3 9 afstand die althans ongeveer overeenkomt met de diameter van een maaiorgaan.
6. Maaimac'hine volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de diameter van een maaiorgaan ongeveer 48 cm is.
7. Maaimachine volgens een der conclusies 2-6, met het kenmerk dat'de gewasscheider staafvormig is en met de onderzijde aansluit aan de onderzijde van de maaibalk, op de bovenzijde waarvan de maaiorganen zijn aangebracht.
8. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk dat nabij het uiteinde van de maaibalk een geleidingsorgaan is aangebracht dat zich, in bovenaanzicht gezien, althans gedeeltelijk boven een maaiorgaan uitstrekt, waarbij dit geleidingsorgaan zich van nabij de voorzijde van het maaiorgaan tot achter het maaiorgaan uitstrekt.
9. Maaimachine volgens conclusie 8, met het kenmerk dat het geleidingsorgaan, in bovenaanzicht gezien, op korte afstand binnen de omtrek van een van maaimessen voorziene maaischijf van het maaiorgaan is gelegen.
10. Maaimachine volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk 20 dat de bovenzijde van het geleidingsorgaan zich, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting, schuin naar boven en naar achteren uitstrekt tot althans nagenoeg nabij een vlak dat de draaiingsassen van de op een rij gelegen maaiorganen bevat en vanaf dit vlak zich ongeveer evenwijdig 25 aan het maaivlak naar achteren uitstrekt.
11. Maaimachine volgens een der conclusies 8-10, met . het kenmerk dat de onderzijde van het geleidingsorgaan zich kort boven het maaiorgaan uitstrekt.
12. Maaimachine volgens een der conclusies 8-11, met 30 het kenmerk dat het geleidingsorgaan zich over een hoogte van ongeveer 150 mm uitstrekt.
13. Maaimachine volgens een der conclusies 8-12, met het kenmerk dat het geleidingsorgaan zich achter het vlak dat de draaiingsassen van de maaiorganen bevat, over een 35 afstand uitstrekt van ongeveer 1 meter.
14. Maaimachine volgens een der conclusies 8-13, met het kenmerk dat het achtereinde van het geleidingsorgaan een geleidingsdeel vormt dat naar binnen is gebogen, in bovenaanzicht gezien, en in hoogterichting van onderen naar 3601738 boven is gebogen in de richting van de rij maaiorganen.
15. Maaimachine volgens conclusie 14, met het kenmerk dat het geleidingsdeel zich naar achteren toe schuin omhoog uitstrekt.
16. naaimachine volgens conclusie 15, met het kenmerk dat de bovenzijde van het geleidingsdeel zich naar achteren toe schuin omhoog uitstrekt tot een hoogte van ongeveer 35 cm.
17. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kënmerk dat aan het buiteneinde van de maaibalk een 10 buitenzwadgeleider is aangebracht, die zich naar achteren - toe schuin in een richting tot meer achter _de maaiorganen • uitstrekt, waarbij de zwadgeleider zich van onder naar boven toe meer naar voren uitstrekt en nabij de achterzijde van de zwadgeleider meer naar voren hellend is gebogen dan aan de 15 voorzijde.
18. Maaimachine volgens conclusie 17, met het kenmerk dat de buitenzwadgeleider zich naar achteren toe uitstrekt tot, gezien in de. normale voortbewegingsrichting, ongeveer achter het middelste maaiorgaan.
19. Maaimachine volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk dat het achtereinde van de buitenzwadgeleider zich omhoog uitstrekt over een afstand van ongeveer 500 mm.
20. Maaimachine volgens conclusie 17, 18 of 19, met het kenmerk dat het achterste gedeelte van de buitenzwadgeleider 25 is uitgevoerd als zich in achterwaartse richting uitstrekkende tandvormige organen.
21. Maaimachine volgens conclusie 17, 18 of 19, met het kenmerk dat de buitenzwadgeleider in hoofdzaak is uitgevoerd ‘ als een gesloten plaatvormig orgaan.
22. Maaimachine volgens een der conclusies 17 - 21, voor zover afhankelijk van conclusie 8, met het kenmerk dat de achterzijde van het geleidingsorgaan, in bovenaanzicht gezien, zich uitstrekt tot nabij het buitenzwadorgaan.
23. Maaimachine volgens een der conclusies 17 - 22, voor 35 zover afhankelijk van conclusie 8, met het kenmerk dat de buitenzwadgeleider en het geleidingsorgaan als één enkel gewasgeleidingsorgaan zijn uitgevoerd.
24. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de maaimachine aan het naar een bevesti- 83 0 1 7 S ® gingsorgaan van de maaimachine toegekeerde binneneinde is voorzien van een binnenzwadgeleider die zich naar achteren en schuin tot meer achter de rij maaiorganen uitstrekt en zich in hoogterichting zodanig uitstrekt dat de bovenzijde althans 5 gedeeltelijk meer naar voren is gelegen dan de onderzijde.
25. Maaimachine volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het achtereinde van de binnenzwadgeleider zich over een hoogte uitstrekt van ongeveer 40 cm.
26. Maaimachine volgens conclusie 24 of 25, met het ken- 10 mérk, dat de binnenzwadgeleider over het achterste gedeelte is uitgevoerd als zich in achterwaartse richting uitstrekkende staafvormige elementen.
27. Maaimachine volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat de binnenzwadgeleider is uitgevoerd als een gesloten 15 plaatvormig orgaan.
28. Maaimachine volgens een der conclusies 24 - 27, met het kenmerk, dat de binnenzwadgeleider zich vanaf het uiteinde van de maaibalk schuin naar het andere einde uitstrekt tot ongeveer achter het, van het binnenuiteinde gerekend, tweede 20 maaiorgaan.
29. Maaimachine volgens een der conclusies 24 - 28, met het kenmerk, dat het binnenzwadorgaan zich naar achteren toe uitstrekt over een afstand van ongeveer 120 cm, gerekend vanaf het vlak dat de rotatieassen van de maaiorganen bevat.
30. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat alle maaiorganen als schijfvormige maaiorganen zijn uitgevoerd.
31. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maaiorganen maaimessen omvatten, waarvan 30 de onder- en bovenzijde vlak zijn uitgevoerd en evenwijdig zijn gelegen aan de rechte snijrand van het maaimes.
32. Maaimachine volgens een der conclusies 17 - 30, met het kenmerk, dat een zwadgeleider ten opzi'chte van de maaibalk verstelbaar is.
33. Maaimachine volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de zwadgeleider verstelbaar en naar keuze in één van ten minste twee standen vastzetbaar is ten opzichte van de maaibalk. $ $ ö 1 7 3 T1 Cv y v i - v &
34. Maaimachine volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de zwadgeleider tussen de twee standen verstelbaar is in een althans nagenoeg horizontale richting dwars op de normale voortbewegingsrichting van de maaimachine.
35. Maaimachine volgens conclusie 33 of 34, met het kenmerk, dat de zwadgeleider door middel van een bladveer schar--nierbaar is gekoppeld met de maaibalk.
36. ' Maaimachine volgens een der conclusies 33 - 35, met het kenmerk, dat de zwadgeleider verstelbaar is tegen de kracht 10 van een verend element in dat tussen de zwadgeleider en de maaibalk is aangebracht.
37. Maaimachine volgens een der conclusies 32 - 36, met het kenmerk, dat een zwadgeleider ten opzichte van de maaibalk in hoogterichting beweegbaar is.
38. Maaimachine volgens conclusie 37, met het kenmerk, dat de zwadgeleider tijdens bedrijf althans binnen bepaalde grenzen vrij beweegbaar is ten opzichte van de maaibalk.
39. Maaimachine volgens conclusie 37of 38, met het kenmerk, dat de zwadgeleider scharaierbaar met de maaibalk is 20 verbonden om een althans nagenoeg horizontale scharnieras die zich dwars op de tijdens bedrijf normale voortbewegings-richting van de maaimachine uitstrekt.
40. Maaimachine volgens een der conclusies 32 - 39, met het kenmerk, dat nabij beide einden van de maaibalk een zwadgelei- 25 der verstelbaar ten opzichte van de maaibalk is aangebracht.
41. Maaimachine zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
42. Werkwijze voor het gebruik van de machine volgens een der voorgaane conclusies, met het kenmerk, dat de maaimachine 30 met matige snelheid wordt voortbewogen voor het maaien van gewas. 850173S
NL8601789A 1985-07-23 1986-07-09 Maaimachine. NL8601789A (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8601789A NL8601789A (nl) 1985-07-23 1986-07-09 Maaimachine.
DK348786A DK348786A (da) 1985-07-23 1986-07-22 Slaamaskine

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502111 1985-07-23
NL8502111 1985-07-23
NL8601789 1986-07-09
NL8601789A NL8601789A (nl) 1985-07-23 1986-07-09 Maaimachine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8601789A true NL8601789A (nl) 1987-02-16

Family

ID=26646058

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8601789A NL8601789A (nl) 1985-07-23 1986-07-09 Maaimachine.

Country Status (2)

Country Link
DK (1) DK348786A (nl)
NL (1) NL8601789A (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0664075A1 (de) * 1994-01-20 1995-07-26 Friedrich Mörtl Schleppergerätebau GmbH & Co. KG An einem Schlepper ansetzbares Tellermähwerk
NL1001447C2 (nl) * 1995-10-19 1997-04-22 Maasland Nv Maaimachine.
NL1009532C2 (nl) * 1998-07-01 2000-01-07 Greenland Geldrop Bv Maaimachine.

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0664075A1 (de) * 1994-01-20 1995-07-26 Friedrich Mörtl Schleppergerätebau GmbH & Co. KG An einem Schlepper ansetzbares Tellermähwerk
NL1001447C2 (nl) * 1995-10-19 1997-04-22 Maasland Nv Maaimachine.
EP0769242A1 (en) * 1995-10-19 1997-04-23 Maasland N.V. A mowing machine
NL1009532C2 (nl) * 1998-07-01 2000-01-07 Greenland Geldrop Bv Maaimachine.

Also Published As

Publication number Publication date
DK348786D0 (da) 1986-07-22
DK348786A (da) 1987-01-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3894382A (en) Corn harvester
NL194148C (nl) Gewasverwerkingsinrichting.
JPS639806B2 (nl)
US4539799A (en) Method and apparatus for harvesting corn or other cereals
US6925790B1 (en) Harvesting equipment for stalk plants
CA2179247C (en) Pick-up for harvesting a lying crop
US5463857A (en) Double knife stubbel cutter
US4601162A (en) Rotary mowing attachment for a tractor and the like
CS208002B1 (en) Row making reaper with associated stalk mass processing apparatus
CA2485326C (en) Machine for mowing stalk-like crops
WO2014127005A1 (en) Row insensitive plant harvesting system
US4107902A (en) Leaf defoliator assembly for an automatic tabacco harvester
CA1074570A (en) Forage harvester and row crop attachment therefor
US4700535A (en) Drum-type windrowing machine
US4438619A (en) Corn harvester combine with means for picking up loose ears
NL8601789A (nl) Maaimachine.
Klinner Design and performance characteristics of an experimental crop conditioning system for difficult climates
US5350020A (en) Multi-crop harvester/windrower implement
EP0558436B1 (en) Mower for harvesting grass crops
US5167110A (en) One pass bean cutting and windrowing apparatus
US2700859A (en) Grain cutting and windrowing apparatus for tractors
US3521439A (en) Apparatus for harvesting cereal grains,leafy vegetables,or hoed vegetables
NL8202429A (nl) Schijvenmaaimachine.
NL1034852C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
JP7404074B2 (ja) 農作物の収穫補助装置および収穫機

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed