NL8402027A - Werkwijze en inrichting voor het afscheiden van groepen schijfvormige voortbrengsels uit een als stroom toegevoerde stapel. - Google Patents

Description

ÏC- i VO 6395

Titel*. Werkwijze en inrichting voor het afscheiden van groepen schijf-vonnige voortbrengsels uit een als stroom toegevoerde stapel.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het afscheiden van groepen van bepaalde lengte van een als stroom toegevoerde stapel, rechtopstaande, schijfvormige voortbrengsels, in het bijzonder biscuits, waarbij de geleiding als een naar onderen hellend kanaal is 5 uitgevoerd en het voorste voortbrengsel van een betreffende groep door een uitlichtbodem naar de juiste plaats gevoerd en de groeplengte door ingrijpen door middel van een scheidingszwaard in de stroom toegevoerde produkten bepaald wordt. Voorts heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het toepassen van de bovenomschreven werkwijze.

10 ET zijn inrichtingen van dit type bekend, waarbij een streng, voort brengsels steeds over een bepaald wegtraject getransporteerd en hierna met grijpers in een op enige afstand van een aanslag afgeremd wordt, om de daardoor afgemeten lengte van de streng verder te verwerken, bijvoorbeeld te verpakken. Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld weer-15 gegeven in het Amerikaanse octrooischrift nr. 3 .037.610.

In plaats van het afremmen is het volgens het Amerikaanse octrooi-schrift nr. 3.811.549 ook bekend, een scheidingszwaard in ds streng tussen twee op elkaar volgende voortbrengselen te stoten, om de daaropvolgende stroom tegen te houden.

20 Volgens het Zwitserse octrooischrift nr. 476.598 is het echter ook bekend, schijfvormige biscuits naar een naar onderen hellend kanaal gestapeld toe te voeren, zodat zij naar onderen glijden. In het kanaal zijn uitsparingen aanwezig, om een klemrail met lichte druk tegen een aantal biscuits te leggen en daardoor de betreffende biscuits tegen de 25 overliggende wand aan te drukken. Stroomafwaarts van deze klemrail bevindt zich een scheidingsinrichting met drie op drie zijden op de biscuits aangrijpende vasthoudelementen.

Gebleken is nu, dat met geen van deze bekende inrichtingen een niet-schadende behandeling van de biscuits meer mogelijk is, wanneer 30 grotere prestaties van de machine verlangd worden. Vooral is het af-remmen van de navolgende streng door remklauwen als nadelig gebleken, echter ook het insteken met een scheidingszwaard kan de beide betreffende voortbrengselen zeer gemakkelijk beschadigen.

8402027 T ff - 2 -

Het doel van de uitvinding bestaat derhalve daarin, middelen en wegen te vinden, om bij snel lopende machines biscuits of dergelijke gemakkelijk breekbare voortbrengsels betrouwbaar en voorzichtig te behandelen.

5 Volgens-de uitvinding wordt dit met een werkwijze bereikt, welke gekenmerkt is, doordat de uitlichtbodem op de hellend naar onderen gerichte uitlichtweg tenminste tijdelijk met een ten opzichte van de stroom voorijlende snelheid bewogen wordt, en dat het scheidingszwaard tenminste over het grootste gedeelte van een met de uitlichtweg overeen-10 stemmende afscheidingsweg synchroon met de uitlichtbodem verschoven en gelijktijdig met de voortbewegende stroom toenemend dieper tussen twee van de in de stroom toegevoerde voortbrengselen gestoten wordt.'

Een inrichting voor het toepassen van de bedoelde werkwijze is gekenmerkt door een voor uitlichtbodem en scheidingszwaard gemeenschap-15 pelijke aandrijving in de richting van de uitlicht- en afscheidingsweg, voorts door middelen voor het veranderen van de afstand tussen uitlichtbodem en scheidingszwaard.

Een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding wordt aan de hand van de tekening beschreven. Daarin tonen: 20 fig. 1 schematisch een inrichting voor het uitoefenen van de werk wijze volgens de uitvinding, fig. 2-5 steeds een fase tijdens bedrijf van de inrichting volgens fig. 1, en fig. 6 een weg-tijd-diagram voor de beweging van de uitlichtbodem, 25 de tegenhouder, het scheidingszwaard en de aflegschoep.

In fig. 1 worden onregelmatig uit een oven komende biscuits op bekende wijze allereerst gekanaliseerd, zoals bijvoorbeeld in de Zwitserse octrooiaanvrage 527.093 is weergegeven, en vervolgens tot een als stroom verder lopende stapel S gevormd en daarboven rechts in de tekening op 30 een transportband 10 van een naar onderen hellend kanaal 11 toegevoerd.

De helling van het kanaal 11 kan overeenkomstig de wrijvings- en niveau-verhoudingen een hoek tussen 20° - 70° ten opzichte van de horizontaal hebben. In de tekening zijn slechts de onderste oplegvlakken weergegeven en zijdelingse geleidingen.of transportelementen werden weggelaten, om 35 de tekening niet met voor de uitvinding onwezenlijke bestanddelen te belasten .

8402027 k ^ - 3 -

Over het kanaal 11 glijden de voortbrengsels G tot naar onderen op de uitlichtbodem 20 en worden op gebruikelijke wijze gestapeld.

Aan het einde 12 van het kanaal 11 is dus de uitlichtbodem 20 in zijn stroomafwaartse eindstand. Voorts bevinden een tegenhcuder 21 en 5 een aflegschoep 22 zich op deze plaats. De aflegschoep 22 vormt een tenminste nagenoeg rechte voortzetting van het kanaal 11. In een met het framevastlager: 23 is deze aflegschoep 22 draaibaar gelagerd, om van de getekende bovenste eindstand in een onderste, niet weergegeven eindstand verzwenkt te worden, waar dan de daarop zich bevindende voortbrengsels 10 in groepen van bepaalde lengte op een niet weergegeven transportinstalla-tie voor verder transport in een verpakkingsmachine af gelegd worden, zoals dit bijvoorbeeld uit het Amerikaanse octrooischrift 3.037.610 bekend is.

Voor de aandrijving van uitlichtbodem 20, tegenhouder 21 en af-15 legschoep 22 zijn gebruikelijke aandrijvingen met curveschijven en tasters aanwezig. Een eerste curveschijf 30 bewerkstelligt de transla-torische beweging van de uitlichtbodem 20. Omdat deze uitlichtbodem 20 zich in de stroomafwaartse eindstand bevindt, staat de taster 31 ... zo dicht mogelijk bij de as van de curveschijf 30. De taster 31 is aan 20 een zwenkhefboom 32 bevestigd en voert een beweging in de richting van de pijl A uit, totdat deze in een met het framevastlager 33 draaibaar gelagerd is. Aan zijn tweede einde 34 is een vereffeningshefboom 35 aangebracht, welke anderzijds scharnierend met een schuifstang 36 verbonden is. De schuifstang 36 is door middel van twee vast met het frame 25 gelagerde walsenparen 37, 38 translatorisch geleid. De uitlichtbodem 20 is met de schuifstang 36 in langsrichting verschuifbaar verbonden, zoals hieronder nog toegelicht wordt.

Tegen een tweede curveschijf 40 ligt een taster 41, welke aan een tweearmige zwenkhefboom 42 is bevestigd. De tweearmigê zwenkhefboom 42 30 is in een aan het framevastlager 43 draaibaar gelagerd. De taster 41 maakt dus een beweging in de richting van de pijl C en bevindt zich in de getekende fase eveneens in een stand dicht bij de as. Aan het andere einde 44 is de tweearmige hefboom 42 scharnierend met een schuifstang 45 verbonden, waarvan het andere einde 46 op een kniehefboom 47 scharniert.

8402027

f* V

- 4 -

Deze kniehefboom 47 is bij zijn top 48 vast in bet frame gelagerd. Het andere einde 49 van deze kniehefboom 47 is scharnierend op de tegenhou-der 21 bevestigd. Een parallellogramstangenstelsel 50, dat op enige afstand van het genoemde andere einde 49 scharnierend aan de tegenhouder 5 21 is bevestigd, is anderzijds eveneens op gelijke afstand van de top 48 verwijderd vast in het frame in een lager 51 draaibaar gelagerd. De tegenhouder 21 kan dus slechts een translatorische beweging in zijn langsrichting maken.

Het einde 44 van de tweearmige zwenkhefboom 42 heeft een getrapte 10 uitsparing 55. Een vast in het frame scharnierend gelagerde hefboom 46 is met het anker 57 van een bedieningsorgaan 58, bijvoorbeeld een hydraulische cilinder of een elektromagneet, verbonden. Zoals door streeplijnen weergegeven is, kan dus deze zwenkhefboom 42 in de ene eindstand van de zwenkbeweging vastgehouden worden, zodat de tegenhouder 21 blijvend in 15 de baan van de voortbrengsels G ingrijpt en de stapel S blokkeert.

Een derde curveschijf 60 en een taster 61 aan een hefboom 62, welke eveneens in een met het framevastlager 63 draaibaar gelagerd is, bewerkstelligen een beweging in de richting van de pijl D. Deze beweging wordt met een stang 64 op een van twee evenwijdige stangen 65 overgedragen.

20 Deze beide evenwijdige stangen 65 zijn in een met het framevastlager 66 draaibaar gelagerd, zodat een hefstang 67 aan het vrije einde van de beide evenwijdige stangen 65 een met de as meegaande hefbeweging in de richting van de pijl E kan uitvoeren.

Aan deze hefstang 67 bevindt zich een geleidingsrail 68, welke 25 eveneens in de richting van de pijl E wordt bewogen en waarin een rol 69 over een van twee evenwijdige stangen 70, 71 geleid is. De beide evenwijdige stangen 70, 71 zijn enerzijds aan een verschuifbare steun 72 en anderzijds aan een draagsteun 75 scharnierend bevestigd. De draagsteun 75 is als draagelement voor het scheidingszwaard 77 uitgevoerd, welk 30 scheidingszwaard 77 aan de draagsteun door middel van een spiraalveer 76 verend is vastgehouden.

De beide evenwijdig lopende stangen 70, 71 zijn als tweearmige hefboom uitgevoerd. De stang 70 is aan de aandrijfzijde tot buiten de verschuifbare steun 72 verlengd en de stang 71 is aan de andere zijde 35 omgezet verlengd en draagt een persrol 74.

8402027 Z i - 5 -

Daarmede wordt bereikt, dat de insteekrol 78 van het scheidings-zwaard 77 een hefbeweging in de richting van de pij.1 E uitvoert en in het laatste gedeelte van de insteekslag drukt de persrol 74 tegen het scheidingszwaard 77 en veroorzaakt een uitwijking in de richting van de 5 stapel S, zodat een ruimte voor het insteken van de tegenhouder 21 wordt verkregen.

Het scheidingszwaard 77 wordt aldus enerzijds met de schuifstang 36 met de uitlichtbodem 20 tezamen in de richting van de pijl F bewogen en bovendien nog in de richting van de pijl E, zodat de rol 78 de door 10 streeplijnen weergegeven baan KT beschrijft.

Aan de schuifstang 36 is een rondsel 80 scharnierend bevestigd en de verschuifbare steun 72 voor het meenemen van het scheidingszwaard 77 en de houder 24 van de uitlichtbodem 20 zijn als tandstangen uitgevoerd. Door draaien van het rondsel 80 worden de verschuifbare steun 72 en de 15 houder in tegengestelde zin bewogen en aldus kan de lengte van de groep * willekeurig worden veranderd.

Ook de hefboom 62 is op dezelfde wijze als de hefboom 42 van een insnijding 82 voorzien en door een anker 83 van een bedieningsorgaan 84 kan een hefboom 86 door middel van een met het frame vaste legering 85 20 onder deze insnijding 82 verschuiven, Zodat de hefbeweging van het scheidingszwaard 77 op dezelfde wijze als de hefbeweging van de tegenhouder 21 kan worden onderbroken.

Tenslotte dient een vierde curveschijf 90 met een taster 91 aan een aan het framevastlager 33 draaibaar gelagerde hefboom 92 tezamen met een 25 stang 93 voor de beweging van de aflegschoep 22, welke, zoals reeds opgemerkt, in het lager 23 gelagerd is,

De vier op een gemeenschappelijke as 15 bevestigde curveschijven 30, 40, 60 en 90 bewerkstelligen een synchroon verloop van de beweging van de uitlichtbodem 20, tegenhouder 21, aflegschoep 22 en scheidings-30 zwaard 77, zoals duidelijk in de vier fasen in fig. 2 tot 5 weergegeven is, en waarvan het chronologische bewegingsverloop uit fig. 6 blijkt.

In fig. 2 tot 5 zijn steeds slechts de vier elementen uitlichtbodem 20, tegenhouder 21, aflegschoep 22 en scheidingszwaard 77 met rol 78 en persrol 74 weergegeven en de verwijzingscijfers zijn in cvereenstem-35 ming met fig. 1 slechts in die mate aangebracht, als zij voor de be- 8402027

ψ' V

- 6 - schrijving van de werking noodzakelijk zijn. Pig. 6 toont een cyclus van deze elementen, respectievelijk het draaien van de vier curveschijven op de abscis en de weg, respectievelijk de slag op de ordinaat. De bewegingsrichtingen E, F, H en J zijn uit fig. 1 overgenomen.

5 De transportband 10 transporteert voortbrengsels G met een snelheid VI0 over het hellende kanaal 11,zodat volgens fig. 2 achter de uitlicht-bodem 20 zich een stapel S vormt. Volgens de bovenste curve X in fig. 6 worden uitlichtbodem 20 en scheidingszwaard 77 met ten opzichte van de snelheid V10 verhoogde snelheid in de richting P bewogen. Gelijktijdig 10 beweegt het scheidingszwaard. 77, zoals de derde curve III toont, in de richting E.

Omdat de uitlichtbodem 20 sneller wordt bewogen als voortbrengsels nageleverd worden, ontstaat een drukontlasting en het scheidingszwaard 77 kan gemakkelijk tussen twee voortbrengsels indringen, zoals fig. 3 15 toont.

Wanneer de totale groep p op de aflegschoep 22 ligt, houdt de persrol 74 het scheidingszwaard 77 iets terug, zoals duidelijk uit de curve I blijkt, waarin met getrokken lijn de weg van het transportzwaard 77 en door onderbroken lijn de weg van de uitlichtbodem 20 zijn weerge-20 geven.

Op dit tijdstip wordt de tegenhouden 21 naar boven bewogen en de aflegschoep 22 wordt naar onderen verzwenkt, vanwaar de groep P op bekende wijze verdergeleid wordt. Omdat de stapel S volgens fig. 5 door de tegenhouden 21 wordt vastgehouden, kunnen uitlichtbodem 20 en 25 scheidingszwaard 77 in de uitgangsstand volgens fig. 1 teruggebracht worden.

8402027

Claims (10)

1. Werkwijze voor het afscheiden van groepen met bepaalde lengte van een op een geleiding als stroom, toegevoerdesstapei rechtop staand aangebrachte , schijfvormige voortbrengsels, in het bijzonder biscuits, waarbij de geleiding als een naar onderen hellend kanaal .(11) uitgevoerd is en 5 het voorste voortbrengsel van de betreffende groep door een uitlichtbodem (20) in de juiste stand gevoerd en de groeplengte door het ingrijpen door middel van een scheidingszwaard (77) in de stroom aangevoerde voortbrengsels (G) bepaald wordt, met het kenmerk, dat de uitlichtbodem (20) op de hellend naar onderen gerichte uitlichtweg tenminste tijdelijk met 10 een ten opzichte van de stroom voorijlende snelheid bewogen wordt en dat het scheidingszwaard (77) tenminste over een groot gedeelte van een met de uitdichtweg overeenstemmende afscheidingsweg synchroon met de uitlichtbodem (20) verschoven en gelijktijdig met de voortbewegende stroom toenemend dieper tussen twee van de in de stroom toegevoerde voortbreng-15 seis (G) gestoten wordt.

2« Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tenminste in. een laatste bereik van de afscheidingsweg de beweging van het scheidingszwaard (77) ten opzichte van de beweging van de uitlichtbodem (20) verlangzaamd wordt.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat gelijktijdig met het verlangzamen van de beweging van het scheidingszwaard (77) een tegenhouder (21) voor het voorste voortbrengsel van de stapel (S) bewogen wordt.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de tegenhou-25 der (21) voor het voorste voortbrengsel gehouden wordt, tot de uitlichtbodem (20) en het synchroon daarmee teruglopende scheidingszwaard (77) de stroomopwaartse eindstand bereikt hebben.

5. Inrichting voor het toepassen van de werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt door een voor de uitlichtbodem (20) en het scheidingszwaard 30 (77) gemeenschappelijke aandrijving (30, 31, 32, 34, 35, 36) in de richting van de uitlicht- en afscheidingsweg, voorts door middelen (S0) voor het veranderen van de afstand tussen uitlichtbodem (20) en scheidingszwaard (77). 8402027 - 8 -

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de middelen voor het veranderen van de genoemde afstand een over een in langsrichting verschuifbaar gevoerde schuifstang (36) aangebracht draaielement (80) omvat, dat in werkzame ingrijping met twee stal rails (24, 79) is, waarop 5 enerzijds de uitlichtbodem (20) en anderzijds het scheidingszwaard (77) vastgehouden zijn.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk , dat het draaielement een draadbout met linkse- en rechtse schroefdraad is en dat als stel rails twee draadhulzen aanwezig zijn.

8. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het draai element een rondsel (80) is, en dat de stel rails (24, 79) met diametraal met het rondsel (80) in ingrijping staande tandstangen voorzien zijn.

9. Inrichting volgens een van de conclusies 5-8, met het kenmerk, dat voor de hoogteinstelling van het scheidingszwaard (77) een op de 15 ene stel rails (79) met twee evenwijdige stangen (70, 71} draaibaar ge-4 lagerde parallellogramaandrijving aanwezig is.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat voor het verlangzamen van de beweging van het scheidingszwaard (77) in het laatste bereik van de afscheidingsweg een van de evenwijdige stangen (71) als 20 kniehefboom is uitgevoerd, die aan het vrije einde-, van een persrol (74) voorzien is, om op het verend uitgevoerde scheidingszwaard (77) tegen de bewegingsrichting in, een tegenhoudende kracht uit te oefenen. 8402027