NL8401250A - Inrichting voor het verspreiden van materiaal. - Google Patents

Inrichting voor het verspreiden van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8401250A
NL8401250A NL8401250A NL8401250A NL8401250A NL 8401250 A NL8401250 A NL 8401250A NL 8401250 A NL8401250 A NL 8401250A NL 8401250 A NL8401250 A NL 8401250A NL 8401250 A NL8401250 A NL 8401250A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
frame
spreading
members
coupled
fastening member
Prior art date
Application number
NL8401250A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8401250A priority Critical patent/NL8401250A/nl
Priority to DE19853513613 priority patent/DE3513613A1/de
Priority to AT85200576T priority patent/ATE70938T1/de
Priority to EP19850200576 priority patent/EP0159098B1/en
Priority to FR8505768A priority patent/FR2563073B1/fr
Publication of NL8401250A publication Critical patent/NL8401250A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C15/00Fertiliser distributors
    • A01C15/005Undercarriages, tanks, hoppers, stirrers specially adapted for seeders or fertiliser distributors

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Fertilizing (AREA)

Description

-i C. van der Lely N.V., Weverskade 10, Maasland.
"Inrichting voor het verspreiden van materiaal"
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een kunstmeststrooier voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormige kunstmeststoffen, voorzien van 5 een.gestel en ten minste één om een zich in opwaartse richting uitstrekkende draaiingsas beweegbaar verspreidorgaan, waarbij de inrichting is voorzien van ten minste één beves-tigingsorgaan waarmede zij aan een drager, bijvoorbeeld een trekker of dergelijk voertuig, koppelbaar is. .
.10 Inrichtingen van deze soort zijn algemeen bekend.
Het doel van de uitvinding is een gunstige constructie van een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen. Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden doordat althans een deel van het bevestigingsorgaan ten opzichte van het gestel van 15 de inrichting mechanisch in hoogterichting verstelbaar en naar keuze in één van ten minste twee verschillende standen ten opzichte van het gestel aangebracht kan worden, zodanig dat althans één strooiorgaan van de inrichting door het verstellen van het bevestigingsorgaan ten opzichte van het te 20 bestrooien oppervlak scheef gesteld kan worden. Hierbij kan voor het gelijkmatig verdelen van het materiaal langs een randstrook van een te bestrooien oppervlak de inrichting op eenvoudige wijze scheef gesteld worden.
Een gunstige constructie wordt hierbij verkregen 25 wanneer het bevestigingsorgaan een koppelingsorgaan is voor het bevestigen van de inrichting aan een onderste hefarm van de driepuntshefinrichting van de drager, zoals bijvoorbeeld een trekker. Een eenvoudige constructie van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer nabij een beves-,30 tigingsorgaan een grendel is aangebracht, waarmede althans.' één stand van het bevestigingsorgaan ten opzichte van het gestel bepaald kan worden. De grendel is zeer eenvoudig te bedienen wanneer deze scharnierbaar aan het gestel is aangebracht. Hiervoor kan de grendel gekoppeld zijn met een ver-.35. stelorgaan dat bedienbaar .is vanaf de drager waarmede de inrichting is gekoppeld. Het verstelorgaan kan hierbij eenvoudig gehouden worden wanneer de grendel onder veerspanning 8401250 \ \ - 2 - verstelbaar is, welke spanning de grendel in een bepaalde stand tracht te houden. Het verstelorgaan kan hierbij op eenvoudige wijze door een draad 'worden gevormd.
Een praktische gestelconstructie wordt verkregen 5 wanneer bevestigingsorganen aan gestelplaten van het gestel zijn aangebracht, die onderling zijn gekoppeld door middel van een zich dwars op de normale voortbewegingsrichting van de inrichting uitstrekkend gesteldeel, waarbij het reservoir althans gedeeltelijk wordt ondersteund door de bovenzijde van 10 de gestelplaten en een met het gesteldeel verbonden steunarm.
Een uitvoeringsvoorbeeld waarbij de verstelling van het bevestigingsorgaan op praktische wijze vergemakkelijkt wordt, wordtverkregen als de inrichting is voorzien van een in hoogterichting instelbare hulp steun, die naar keuze in 15 één van ten minste twee standen ten opzichte van het gestel brengbaar is.
Volgens een gunstig uitvoeringsvoorbeeld zijn hierbij de gestelplaten, in zijaanzicht op de inrichting gezien, U-vormig en met hun benen ten opzichte van de normale voortbewe-20 gingsrichting naar achteren gericht, waarbij één been boven het andere been is gelegen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van .de.-tekeningen van twee gunstige uitvoeringsvoorbeelden.
Fig. 1 is een vooraanzicht van een inrichting vol-25 gens de uitvinding.
Fig. 2 is een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 1, gezien in de richting volgens de pijl II in fig. 1.
Fig. 3 geeft op een kleinere schaal een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 1 weer.
30 Fig. 4 geeft een gedeelte van de inrichting weer, gezien volgens de doorsnedelijn IV - IV in fig. -2.
Fig. 5 geeft op vergrote schaal een gedeelte van het vooraanzicht volgens fig. 1 weer.
Fig. 6 is een aanzicht op het gedeelte volgens fig.
35 5,. gezien in de richting volgens de pijl VI in fig. 5.
Fig. 7 is een zijaanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld.
Fig. 8 geeft op vergrote schaal een dee'1 van het 8401250 -3-
V
zijaanzicht volgens fig. 7 weer.
Fig. 9 is een doorsnede volgens de lijn IX - IX in fig. 8.
Fig. 10 geeft een andere uitvoeringsvorm van het 5 onderdeel volgens fig. 8 weer.:
Het in de figuren 1-6 weergegeven uitvoeringsvoor-beeld geeft een gestel 1 waaraan een reservoir 2 is aangebracht. De inrichting omvat verder aan het gestel aangebrachte ver-spreidorganen 3 en 4, die onder afvoertuiten 5 en 6 van het 10 reservoir 2 zijn gelegen. De hartlijnen 7 en 8 van de afvoertuiten 5 en 6 vallen samen met de zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsassen van de verspreidorganen, zodat deze draaiingsassen met dezelfde verwijzingscijfers 7 en 8 zijn aangegeven. In horizontale stand van de inrichting liggen de 15 draaiingsassen 7 en 8 verticaal.
De inrichting is in hoofdzaak symmetrisch uitgevoerd ten opzichte van een verticaal vlak 9 dat zich in de rijrichting uitstrekt, en aan weerszijden waarvan de verspreidorganen 3 en 4 zijn gelegen. De draaiingsassen 7 en 8 van de verspreid-20 organen liggen in een vlak 10 dat zich loodrecht uitstrekt op het vlak 9. De verspreidorganen 3 en 4 zijn praktisch gelijk aan elkaar en liggen bij horizontale stand van de inrichting op dezelfde hoogte. Het reservoir 2 is uit één stuk plaat geperst en is in bovenaanzicht gezien rechthoekig, waar-25 bij de afvoertuiten 5 en 6 in bovenaanzicht rond zijn en concentrisch om de hartlijnen 7 en 8 zijn gelegen.
Het gestel 1 omvat een horizontaal gelegen gestel-deel in de vorm van een hoofdgestelbalk 15, aan de uiteinden waarvan zich in hoogterichting uitstrekkende gestelplaten 16 30 en 17 zijn aangebracht. Elk van de gestelplaten 16 en 17 heeft een middendeel 18, een bovenbeen 19 en een onderbeen 20, zodat deze gestelplaten in zijaanzicht gezien U-vormig zijn. Ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 24 van de inrichting zijn de benen 19 en 20 vanaf het middendeel 18 naar 35 achteren gericht, waarbij het been 19 boven het been 20 is gelegen. De bovenbenen van de gestelplaten hebben van elkaar afgebogen gedeelten 21 en 22, die steunorganen vormen waaraan het reservoir is bevestigd door middel van bouten 23. De onder- 84 0 1 2 5 0 i - 4 - benen 20 van beide gestelplaten 16 en 17 zijn over een afstand 25 (fig. 4) naar elkaar toe gebogen. De uiteinden van de benen vormen koppelingslippen 26. Deze lippen 26 zijn door middel van bouten 29 gekoppeld met de tegenover elkaar gelegen ein-5 den van een overbrengingskast 27.
Het hoofdgesteldeel 15 wordt gevormd door een holle, in doorsnede vierkante pijp, waarvan de zijden een lengte 28 hebben, van ongeveer 10 cm. De uiteinden van de gestelbalk 15 sluiten nabij de achtereinden van de middendelen 18 van 10 de gestelplaten 16 en 17 daarop aan. De hoofdgestelbalk 15 is zodanig ten opzichte van de verspreidorganen 3 en 4 aange-hracht, dat ten opzichte van de rijrichting 24.de gestel-balk 15 zich langs de voorzijde van de verspreidorganen 3 en 4 uitstrekt. Hierbij zijn de onderzijden 30 van de verspreid-15 organen in hetzelfde vlak gelegen als de onderzijde 31 van de balk 15. Dit vlak ligt horizontaal bij horizontale stand van de inrichting. Nabij het midden van de balk 15 is daaraan een steunarm 32 bevestigd, die in doorsnede U-vormig is met benen 33 en 34 en een middendeel 35. Het middendeel 35 20 van de steunarm 32 is nabij het boveneinde zodanig afgebogen dat het evenwijdig ligt aan de voorzijde van het reservoir 2 en daaraan is bevestigd door bouten 36. Door de bouten 36 is tegen de onderzijde van het middendeel 35 aan de bovenzijde van de steunarm 32 een U-vormig koppelingsorgaan 37 25 aangebracht. De benen 38 van dit U-vormige orgaan 37 hebben in eikaars verlengde gelegen gaten 39. De steunarm 32 strekt zich vanaf de balk 15 schuin omhoog naar voren toe uit. De balk 15 is hierbij op korte afstand van de voorzijde van de verspreidorganen 3 en 4 gelegen, zoals in het bijzonder uit 3Ό fig· 2 blijkt.
Aan de onderzijde van de balk 15 is. een achter-steunpoot 42 bevestigd, die schuin naar beneden .en naar achteren verloopt vanaf de balk 15 en halverwege zijn lengte is geknikt zoals uit fig. 2 blijkt. Deze balk 42 kan evenals de 35 balk 15, bijvoorbeeld uit een vierkante holle pijp bestaan.
De steunpoot 42 en de steunarm 32 liggen in zijaanzicht gezien (fig. 2) ongeveer in eikaars verlengde. Aan de achterzijde van de steunpoot 42 is een hoekvormige lip 43 bevestigd waarvan één been horizontaal is gelegen en een steunvoet voor de in 8401250
V
- 5 - richting vormt. Het vlak 9 bevat de hartlijnen van de steun-arm 32 en de steunpoot 42.
Aan de voorzijde van elke gestelplaat 16 en 17 is aan de van elkaar afgekeerde zijden daarvan een voorsteun-5 poot 44 resp. 45 aangebracht, die aan hun ondereinden steunvoe-ten 46 bezitten, die van elkaar zijn afgebogen. Zoals voor de poot 44 in fig. 5 en 6 nader is weergegeven, zijn deze door middel van bouten 47 aan de steunplaat 16 bevestigd, waarbij tussen de steunplaten en de steunpoot afstandringen 48 en 49 10 zijn aangebracht.
Aan de van elkaar afgekeerde zijden van de gestel-plateh 16 en 17 zijn bevestigingsorganen 51 en 52 aangebracht. De bevestigingsorganen 51 en 52 worden gevormd door stripvormige koppelingsarmen die met hun brede zijden evenwijdig aan 15 de gestelplaten 16 en 17 zijn gelegen en zich uitstrekken door· de ruimten van deze gestelplaten en de steunpoten 44 resp. 45. De bevestigingsorganen 51 en 52 zijn door middel van schar-nierpennen 53 scharnierend verbonden met de gestelplaten. De scharnierassen 53 van de bevestigingsorganen 51 en 52 liggen 20 in eikaars verlengde, terwijl de bevestigingsorganen gelijkvormig aan elkaar zijn, doch spiegelbeeldig zijn gevormd en zijn gelegen ten opzichte van het symmetrie/lak 9. De schar-nierpennen 53 liggen ten opzichte van de voortbewegingsrich- ting 24 achter de steunpoten 44 resp. 45. Vanaf de scharnier-?5 pennen 53 strekken de armen 51 en 52 zich naar voren toe uit tot een afstand voor de voorzijde van de gestelplaten. Nabij hun vooreinden zijn de bevestigingsarmen 51 en 52 voorzien van koppelingspennen 54 resp. 55, die ongeveer loodrecht be-30 neden het koppelingsorgaan 37 zijn gelegen. Deze koppelingspennen liggen in eikaars verlengde en strekken zich vanaf de van elkaar afgekeerde zijden van de armen 51 en 52 zijwaarts in tegengestelde richtingen uit.
Nabij de voorzijden van de gestelplaten 16 en 17 35 zijn ter hoogte van de bevestigingsorganen 51 en 52 verstelbare grendels 58 resp. 59 in de vorm van scharnierbare grendel-armen aangebracht. Deze grendelarmen zijn aan de naar elkaar toegekeerde zijden van de bevestigingsplaten 16 en 17 gelegen. De grendelarmen 58 en 59 zijn symmetrisch ten opzichte van 8401250 - 6 - elkaar gevormd en aangebracht ten opzichte van het vlak 9.
De konstruktie van deze grendelarmen zal voor de grendelarm 58 nader worden aangegeven aan de hand van.de fig. 5 en 6.
De grendelarm 58 is scharnierbaar om een scharnierpen 60, die 5 zich evenwijdig aan de rijrichting 24 uitstrekt. De pen 60 is bevestigd.in een omgezet einde 61 van de plaat 16 en een daaraan bevestigde steunlip 62. Om de scharnierpen 60 is een veer 63 aangebracht die met één arm 64 op de gestelplaat 60 steunt en met de arm 65 tegen de grendelarm 58 is gelegen, 10 zodanig dat de arm 65 een kracht op de grendelarm 58 uitoefent in de richting volgens de pijl 66 om de scharnieras 60. De grendelarm 58 heeft een aanslagnok 67 en een steunvlak 68.
De grendelpen 58 is voorzien van een trekarm 69, die is verbonden met een bedieningsorgaan 70, dat in dit uitvoerings-15 voorbeeld wordt gevormd door een koord. Het koord strekt zich vanaf, de trekarm 69 uit door een opening 71 in een lip 72, die is aangebracht aan de bovenzijde van de steunarm 32. Het , koord is voor het aangrijpen voorzien van een ring 73. De grendelarm 59 is niet nader in detail weergegeven, gezien de gelij-20 ke constructie met de grendelarm 58. De grendelarm 59 heeft een aanslagnok 74 (fig. 1) en is gekoppeld met een koord 75, dat wordt gesteund door een lip 76, die aan de andere zijde van de steunarm 32 is gelegen als de lip 72.
De overbengingskast 27 vormt een steunorgaan voor 25 de verspreidorganen 3 en 4. Hierbij zijn de verspreidorganen 3 en 4 aan zich vanaf de kast 27 omhoog uitstrekkende assen 84 aangebracht, waarvan de hartlijnen de draaiingsassen 7 en 8 vormen. De assen 84 zijn op niet nader weergegeven wijze in de overbrengingskast 27 gelegerd. Tussen de verspreidorga-30 nen 3 en 4 en de afvoertuiten 5 en 6 van het reservoir, zijn doseerorganen 78 en 79 aangebracht, die op niet nader weergegeven wijze bolvormig zijn en met hun boveneinden om de ondereinden van de tuiten 5 en 6 beweegbaar zijn gelegen. De doseerorganen 78 en 79 rusten Op verhoogde middengedeelten 35 80 en 81 van de verspreidorganen 3 en 4. In de overbrengingskast.27 is op niet nader weergegeven wijze een as 85 gelegerd, die is gekoppeld met tandwieloverbrengingen onder elk van de verspreidorganen die zijn gekoppeld met de respectievelijke assen van de verspreidorganen 3 en 4. Met deze tandwielover- 8401250 - 7 - brengingen zijn ingaande assen 82 en 83 gekoppeld, waarbij de assen waaraan de verspreidorganen 3 en 4 zijn bevestigd uitgaande assen vormen van de overbrengingskast 27.
Bij het gebruik van de inrichting wordt deze aan 5 de driepuntshefinrichting van een drager, bijvoorbeeld een trekker, gekoppeld. Hiervoor heeft de inrichting drie koppe-lingsorganen bestaande uit het U-vormige bevestigingsorgaan 37, die met de bovenste hefarm van de trekker gekoppeld kan worden en de armen 51 en 52 met de pennen 54 en 55, die met 10 de onderste hefarmen van de hefinrcihting van de trekker gekoppeld kunnen worden. Verder wordt of de as 82 of de as 83 door middel van een tussenas met de aftakas van de trekker gekoppeld. De ingaande assen 82 en 83 hebben verschillende overbrengingen naar de overbrengingsas 85, zodat de assen 15 84 met de beide verspreidorganen naar keuze met één van ten minste twee verschillende snelheden aangedreven kunnen worden.
Tijdens bedrijf worden de verspreidorganen 3 en 4 in de richting volgens de pijlen 88 en 89 in draaiing gebracht waarbij de naar elkaar toegekeerde zijden van de ver-20 spreidorganen bewegen in een richting samenvallend met de voortbewegingsrichting 24. Tijdens bedrijf wordt vanuit het reservoir 2 materiaal door de afvoertuiten 5 en 6 naar de verspreidorganen 3 en 4 toegevoerd. De hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid uit het reservoir aan de verspreidorga-25 nen kan worden toegevoerd is te regelen door in de doseer-.organen 78 en 79 aangebrachte,doch niet weergegeven afvoer-opening meer of minder af te dekken door afsluitorganen. De vorm en draaisnelheid van de verspreidorganen en de ligging van de afvoeropeningen in de doseerorganen is zodanig gekozen 30 dat tijdens het voortbewegen van de inrichting ieder van de beide verspreidorganen het materiaal over een zelfde strook uitstrooit, die zich aan weerszijden van de inrichting even ver uitstrekt tijdens normaal bedrijf van de inrichting, waarbij de beide verspreidorganen evenwijdig aan het te bestrooien 35 oppervlak zijn gelegen. Hierbij zal het verspreidorgaan 3 het materiaal tussen de strooigrenslijnén 90 en 91 over de hoek 92 uitstrooien, terwijl het verspreidorgaan 4 het materiaal over de strooihoek 93 uitstrooit tussen de strooigrens-lijnen 94 en 95. De strooibaan van het ene verspreidorgaan 8401250 - 8 - dekt hierbij de strooibaan van het andere verspreidorgaan praktisch geheel. Bij het uitstrooien zodanig dat het materiaal aan weerszijden van het symmetrievlak 9 even ver uitgestrooid wordt, zijn de koppelingsarmen 51 en 52, in de horizontale 5 stand van de inrichting, horizontaal gelegen. Verdraaiing van deze armen om de scharnierassen 53 in de richting volgens pijp 96 wordt hierbij voorkomen doordat de aanslagnokken 67 en 74 van de grendel 58 resp. 59 deze verdraaiing tegengaan.
De inrichting kan op de grond steunen door middel van de achter-10 steunvoet 43 en de voorsteunvoeten 46.
Bij het uitstrooien van het materiaal zal een strooi-beeld ontstaan waarbij naar de zijden van de strooibreedte toe het materiaal met geringere dichtheid op de grond valt.
Bij het uitvoeren van een volgende strooigang zal de strooi-15 breedte van de volgende strooigang de strooibreedte van de voorgaande strooigang althans geldeeltelijk overlappen, zodat in totaal een gelijkmatige verdeling van het materiaal per oppervlakte-eenheid ontstaat. Wanneer een randstrook bestrooid moet worden zal naar de met de zijde van de randstrook samen-20 vallende rand van de strooibreedte toe verminderende strooi-dichtheid per oppervlakte-eenheid niet door een naastgelegen strooigang vereffend kunnen worden. Om dit nadeel op te heffen kunnen althans de verspreidorganen ten opzichte van het te bestrooien oppervlak zodanig scheef gesteld worden dat zij 25 schuin neerwaarts zijn gericht naar de zijrand van de randstrook toe. In dit uitvoeringsvoorbeeld wordt hiervoor de ' gehele inrichting zijwaarts scheefgesteld. Wanneer op deze wijze de inrichting scheefgesteld wordt zal het materiaal tijdens het uitstrooien vanaf de strooi-inrichting tot aan . 30 de zijde van de randstrook toe met gelijke dichtheid over de randstrook verspreid worden.
Voor het scheefstellen van de inrichting kan één van de bevestigingsorganen 51 of 52 ten opzichte van het gestel in hoogterichting versteld worden, zodanig dat bij be-35 houd van de onderlinge stand van de onderste hefarmen van de driepuntshefinrichting van de trekker, de strooier in zijwaartse richting scheef achter de trekker komt te liggen.
Om deze scheefstelling te bereiken wordt de inrichting op de grond gezet, waarvoor de armen van dë hefinrichting kunnen 84 01 250 % - 9 - worden neergelaten totdat de steunvoeten 43 en 46 op de grond staan en de armen 51 en 52 niet meer onder het gewicht van de inrichting tegen de aanslagnokken 67 en 74 rusten. Daarna kan aan de kant waarheen de verspreidorganen schuin naar bene-5 den moeten hellen, de grendelpen 58 resp. 59 door middel van het koord 70 resp. 75 tegen de werking van de veer 63 in, weggetrokken worden zodanig dat de aanslagnok 67 resp. 74 niet meer boven de bovenzijde van de koppelingsarm 51 resp.52 is gelegen. Wanneer nu de onderste hefarmen van de hefinrich-10 ting worden geheven, zal de koppelingsarm 51 resp. 52, die niet meer met de aanslagnok 67 resp. 74 in aanraking kan komen, om de scharnierpen 53 scharnieren, totdat de arm met de bovenzijde tegen de afstandbus 49 komt. Deze afstandbus vormt een vast aan het gestel aangebrachte aanslag. Deze stand is in 15 fig. 2 gestippeld voor de arm 51 weergegeven. Hierdoor zal de inrichting naar die zijde, waar de koppelingsarm omhoog is gescharnierd tot aan de aanslag 49 lager blijven dan aan de andere zijde. Hierdoor zal de inrichting naar de zijde waar de arm omhoog is bewogen ten opzichte van het gestel 20 scheef naar beneden gericht zijn. Omgekeerd kan door een bedienen van 'de andere grendelpen de inrichting naar de andere zijde scheef naar beneden gesteld worden. De ligging van de nokken 67 resp. 74 is zodanig gekozen ten opzichte van de aanslagen 49, dat de inrichting onder een gewenste hoek van 25 bijvoorbeeld 5, 10 of 15° scheefgesteld kan worden. Door de vertikale afstand van de aanslag 49 tot de nokken 67 en 74, die een horizontale stand van de inrichting bepalen, anders te kiezen kan de mate van scheefstelling anders gekozen worden. De nok 49 kan ook door een verstelbare aanslag vervangen wor-30 den, die bijvoorbeeld naar keuze in één van ten minste twee standen aan het gestel aangebracht kan worden. Deze verstelbare aanslag kan bijvoorbeeld een aanslagpen zijn, die in één van meerdere, op verschillende hoogte in de betreffende gestelplaat aangebrachte gaten gestoken kan worden om de mate 35 van scheefstelling te kunnen veranderen.
Met de inrichting volgens de uitvinding wordt een eenvoudige constructie verkregen, waarbij de grendel 51 of 52 met de hand weggetrokken kan worden met behulp van het koord 70 of 75, Dit koord, dat een bedieningsorgaan vormt, 8401250 i - 10 - is gemakkelijk van de trekker of andere drager waaraan de inrichting is gekoppeld te bedienen. Wanneer de inrichting weer horizontaal gesteld moet worden na een strooigang in de scheef-gestelde positie, kan dit uitgevoerd worden door de inrichting 5 weer op de grond te plaatsen en met de hefarmen van de hefin-richting de koppelingsarmen 51 en 52 weer naar beneden te bewegen todat de bovenzijden van beide koppelingsarmen 51 en 52 weer onder de aanslagnokken 67 resp. 74 komen te liggen.
Als de inrichting daarna weer geheven wordt, zal zij in een 10 horizontale stand staan, gerekend in de dwarsrichting van de inrichting.
Met de weergegeven constructie van het gestel van de inrichting en de weergegeven mogelijkheid voor het in hoogte-richting ten opzichte van het gestel verstellen van de beves-15 tigingsorganen 51 en 52 wordt een heel eenvoudige inrichting verkregen, die ook zeer gemakkelijk is te bedienen voor het scheefstellen. De inrichting zal hierbij zeer goedkoop gefabriceerd kunnen worden, waartoe de eenvoudige vorm van het gestel zeer bijdraagt. Ook het uit een stuk vervaardigen van 20 het reservoir is hierbij van voordeel. De eenvoudige vorm van het gestel geeft verder een goede mogelijkheid de inrichting goed schoon te houden, zonder dat daarvoor veel tijd nodig is.
De ligging van de hoofdgestelbalk 15 vóór de verspreid-25 organen 3 en 4 en op dezelfde hoogte daarmee, geeft het voordeel dat eventueel door de verspreidorganen in voorwaartse richting weggestrooid materiaal tegen de balk 15 komt en de inrichting waaraan de inrichting is gekoppeld niet kan vervuilen. Op deze wijze vormt de gestelbalk 15 een góede bescher-30 ming tegen wegspattend materiaal, zonder dat daarvoor een aparte beschermplaat nodig is.
In de figuren 7 - 10 is een in hoofdzaak met de figuren 1-6 overeenkomend uitvoeringsvoorbeeld weergegeven.
Dit uitvoeringsvoorbeeld heeft een reservoir 100 met daaronder 35 verspreidorganen 101 en een gestel 102. Het gestel is anders gevormd en heeft twee in dwarsrichting op afstand van elkaar gelegen verticale gestelbalken 103. Aan één van deze gestel-balken 103 is een in hoogterichting verstelbaar bevestigings-orgaan 104 aangebracht, dat in de figuren 8 en 9 nader is 8401250 t - 11 - weergegeven. Het bevestigingsorgaan 104 omvat twee evenwijdig doch op afstand van elkaar gelegen platen 105, die door middel van een pen 106 en een strip 107 vast met elkaar zijn verbonden. Het bevestigingsorgaan 104 is door middel van een ten .
5 opzichte van de normale voortbewegingsrichting 24 achter de balk 103 aangebrachte scharnieras 108 daarmede scharnierend verbonden. De scharnieras 108 strekt zich evenals de scharnieras 53, bij horizontale stand van de inrichting, horizontaal en dwars op de rijrichting 24 uit. Het bevestigingsorgaan 10 104 vormt een koppelingsarm waarvan de pen 106 met een onderste hefarm van de hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden. Aan de andere zijde van de inrichting is een bevestigingsarm vast aan een met de gestel-balk 103 overeenkomende gestelbalk bevestigd. Deze bevesti-15 gingsarm bezit een koppelingspen die in het verlengde ligt van de pen 106. Het gestel 102 heeft verder een koppelings-orgaan 109.
Bij het gebruik van de inrichting wordt deze evenals de inrichting volgens het vorige uitvoeringsvoorbeeld 20 met de driepuntshefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld. Hierbij kan het koppelingsorgaan 109 met de bovenste arm van de driepuntshefinrichting gekoppeld worden, terwijl de pen 106 en de daarmee overeenkomende pen aan de andere zijde van de inrichting met de onderste hefarmen 25 van de hefinrichting gekoppeld kunnen worden. Bij normaal gebruik wordt de inrichting zodanig aan de trekker bevestigd, dat de verspreidorganen 101 evenwijdig zijn gelegen aan het te bestrooien oppervlak. In deze stand is door gaten 111, die in de platen 105 van het bevestigingsorgaan 104 zijn aan-30 gebracht, een verstelbare aanslag 112 gestoken. Door het gewicht van de inrichting zal het bevestigingsorgaan 104 om de scharnieras 108 willen verdraaien in de richting volgens de pijl 113, als de pen 106 aan de hefinrichting is gekoppeld en de inrichting door de hefinrichting wordt gedragen. Ver-35 draaiing in de richting 113 wordt hierbij voorkomen door de aanslag 112, die gevormd wordt door een. pen. Deze pen komt in aanraking met een vast aan de voorzijde van de gestelbalk 103 aangebrachte aanslag 110.
Ook dit uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting 8401250
L
- 12 - volgens de uitvinding kan in dwarsrichting scheefgesteld worden ten opzichte van het te bestrooien oppervlak bij behoud van de onderlinge stand van de onderste hefarmen van de hef-inrichting van de trekker of dergelijk voertuig. Hiervoor 5 wordt de pen 112 uit de gaten 111 genomen en bijvoorbeeld in de gaten 114 aangebracht. Wanneer nu de inrichting met de hefinrichting wordt geheven zal het bevestigingsorgaan 104 verder in de richting van de pijl 113 om de scharnieras 108 kunnen verdraaien tot de in de gaten 114 aangebrachte 10 pen 112 met de vaste aanslag 110 in aanraking komt. Hierdoor zal de inrichting nabij het bevestigingsorgaan 104 lager komen te liggen dan aan de andere zijde van de inrichting. Aldus wordt de inrichting schuin naar beneden scheefgesteld naar de zijde waar het bevestigingsorgaan 104 zich bevindt.
15 De inrichting kan ook naar de andere zijde scheef gesteld worden. Hiervoor wordt de pen 112 in de gaten 115 aangebracht. Het zal duidelijk zijn dat de pen in deze gaten kan worden aangebracht wanneer het bevestigingsorgaan 104, gezien vanuit de stand die in fig. 8 is weergegeven tegenge-20 steld aan de pijl 113 om de scharnieras 108 wordt verdraaid, zodat de gaten 115 voor de balk 103 en buiten bereik van de aanslag 110 zijn gelegen. Als de pen 112 in de gaten 115 is aangebracht, zal verdraaiing van het bevestigingsorgaan 104 ten opzichte van het gestel in de richting volgens de pijl 25 113 mogelijk zijn tot de pen 112 met de aanslag 110 in aanraking komt. Hierdoor zal de gestelbalk 103 en daarmede het verdere gestel 104 en de gehele inrichting aan de zijde waar het bevestigingsorgaan 104 is gelegen hoger blijven liggen dan aan de andere zijde van de inrichting. Hierdoor zal de 30 inrichting in tegengestelde richting scheefgesteld worden, zodat de verspreidorganen in dwarsrichting van de inrichting gerekend naar de andere richting schuin naar beneden zijn gesteld. Aldus kan of naar de ene of naar de nadere zijde het materiaal schuin naar beneden uitgestrooid worden, om 35 een of aan de linker óf aan de rechterzijde gelegen randstrook van een te bestrooien oppervlak te kunnen bestrooien. Hierbij zal het materiaal vanaf de inrichting tot aan de zijde van de randstrook met gelijke dichtheid van materiaal per oppervlakte-eenheid worden gestrooid.
8401250 - 13 -
De inrichting volgens dit uitvoeringsvoorbeeld heeft onderaan de verticale gestelbalk 103 voorsteunvoeten 124.
De met de hefinrichting gekoppelde inrichting kan op deze steunvoeten 124, evenals het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld 5 op de steunvoeten 46, op de grond geplaatst worden als de onderste hefarmen van de hefinrichting ver genoeg naar beneden kunnen zakken. Bij de meeste trekkers kunnen de hefarmen tot op een afstand van ongeveer 18 cm. boven de grond neergelaten worden. Bij een uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 8 10 zal de koppelingsarm 104 verder naar beneden dan de in de fig. 8 getekende stand gedrukt moeten kunnen worden om de pen 112 in de gaten 115 te kunnen steken. Wanneer de verti-k'ale afstand tussen de steunvoet 124 en de pen 106 te klein is en/of de hefarmen niet ver genoeg naar beneden kunnen worden 15 gelaten om de pen 106 voldoende naar beneden te kunnen drukken, zal de pen 112 slechts met veel moeite, bijvoorbeeld door het ontkoppelen van de hefinrichting, in de gaten 115 gebracht kunnen worden. Om dit te voorkomen is in dit uitvoeringsvoorbeeld onderaan de gestelarm 103 een hulpsteun 116 aangebracht. 20 Deze hulpsteun 116 is scharnierend met het ondereinde van de balk 103 verbonden door middel van een zich in horizontale, dwars op de normale rijrichting 24 uitstrekkende scharnieras 117. De hulpsteun 116 heeft een steunvoet 118. Wanneer de hulpsteun 116 in de stand gebracht wordt zoals in fig. 8 is 25 weergegeven, zal bij het laten zakken van de inrichting deze op de steunvoet 118 komen te steunen. De steunvoet 118 ligt ten opzichte van de pen 106 zo ver naar beneden dat door middel van de hefinrichting de pen 106 en daarmede het bevesti-gingsorgaan 104 voldoende neerwaarts kan scharnieren ten op-30 zichte van de gestelbalk 103 om de gaten 115 voor de balk 103 en vrij van de aanslag 110 te kunenn brengen. Hierna kan de pen 112 in de gaten 115 gestoken worden, zodat de inrichting op eenvoudige wijze met behulp van de hefinrichting van de trekker in de gewenste stand scheefgesteld kan worden. Wanneer 35 de hulpsteun 116 niet gebruikt behoeft te worden, kan deze in horizontale stand gebracht worden zoals in fig. 7 is weergegeven. Hiervoor is het gestel 102 voorzien van een lip 119 met een opening waardoor een pen 120 gestoken kan worden die ook .in een gat 121 van de hulpsteun 116 is te steken. De hulp- 8401250 - 14 - steun 116 is slechts aan die zijde van de inrichting nodig waar zij op een hoger niveau gehouden moet kunnen worden om het verstelbare 'bevestigingsorgaan 104 in de gewenste stand te kunnen brengen. De hulpsteun 116 is dan ook bijvoorkeur 5 nabij het orgaan 104 aangebracht. Het zal duidelijk zijn dat de in de fig. 7 en 8 weergegeven constructie op zichzelf ook toe te passen is bij de inrichting volgens de fig. 1-6. Hierbij zal dan slechts aan één verstelplaat 16 of 17 een verstelbaar bevestigingsorgaan aanwezig behoeven te zijn.
10 De afstand tussen de gaten 111, 115 en 114 kan zodanig gekozen worden dat de gewenste scheefstelling bereikt kan worden.
Om de inrichting onder verschillende hoeken te kunnen scheef-.stellen, zal het aantal gaten in de bevestigingsarm daaraan aangepast kunnen worden.
15 In fig, 10 is een constructie weergegeven waarbij de lip 119 en de pen 120 zijn vervangen door een aan de hulpsteun 116 aangebrachte ketting 122. Deze ketting 122 kan gebruikt worden om de hulpsteun 116 in een horizontale stand vast te zetten. Een schalm van de ketting 122 kan dan in een 20 aan het gestel 102 bevestigde haak 123 aangebracht worden.
De ketting 122 kan zodanig lang zijn dat deze met het ondereinde de grond raakt wanneer de verspreidorganen 101 op de gewenste hoogte boven de grond zijn geheven. Op deze wijze kan de inrichting na scheefstelling, waarbij de hulpsteun 25 116 met de ketting 122 neerwaarts hangt, weer op de juiste werkhoogte teruggebracht worden. Hierna kan de hulpsteun desgewenst in horizontale stand gebracht worden door de ketting 122 met een schalm in de haak 123 te haken. De ketting 122 kan ook instelbaar aan de hulpsteun 116 bevestigbaar zijn .30 om de vrij neerhangende lengte te kunnen veranderen. Dit kan nuttig zijn om de hoogte van de verspreidorganen boven de grond op verschillende waarden te kunnen instellen.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hiervoor is beschreven, doch strekt zich ook uit tot datgene wat 35 uit de tekeningen blijkt, doch niet in detail is beschreven.
-Conclusies- 8401250

Claims (53)

  1. 2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting koppelingsorganen heeft, waarmede de inrichting aan de hefinrichting van een drager- koppelbaar is, 20 waarbij het bevestigingsorgaan een koppelingsorgaan vormt.
  2. 3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de inrichting drie koppelingsorganen omvat, waarmede de inrichting aan de driepuntshefinrichting van de drager koppelbaar is.
  3. 4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bevestigingsorgaan een koppelingsorgaan is voor het bevestigen van de inrichting aan een onderste hefarm van de driepuntshefinrichting van de drager.
  4. 5. Inrichting volgens een der voorgaande ocnclusies, 30 met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van twee beves-tigingsorganen, die ieder met een onderste hefarm van de driepuntshef inrichting van de drager koppelbaar is.
  5. 5. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de bevestigingsorganen onafhankelijk van elkaar ten op-35 zichte van het gestel verstelbaar zijn.
  6. 7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een bevestigingsorgaan een koppelingsarm omvat, die^ verstelbaar om een scharnieras aan het gestel is 84 0 1 2 5 0 .-16- aangebracht.
  7. 8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de scharnieras zich horizontaal uitstrekt.
  8. 9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het 5 kenmerk, dat de scharnieras zich dwars op de normale voort-bewegingsrichting van de inrichting uitstrekt.
  9. 10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij een bevestigingsorgaan een verstelbare aanslag is aangebracht, waarmede althans één stand van 10 het bevestigingsorgaan ten opzichte van het gestel bepaald kan worden.
  10. 11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de verstelbare aanslag een grendelpen is die naar keuze in een van ten minste twee verschillende plaatsen aan het 15 bevestigingsorgaan aanbrengbaar is, die samenwerkt met het gestel of een aan het gestel anngebrachte aanslag.
  11. 12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee standen van het bevestigingsorga^an zodanig kiesbaar zijn, dat de scheefstelling van althans 20 het verspreidorgaan 5° verschilt tussen beide standen.
  12. 13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat aan het gestel nabij het bevestigingsorgaan een verstelbare grendel is aangebracht, zodanig da,t daarmede althans één stand van het bevestigingsorgaan ten opzichtevan 25 het gestel bepaald kan worden, terwijl een vast aan het gestel aangebrachte aanslag aanwezig is waarmede een tweede stand van het bevestigingsorgaan bepaald kan worden.
  13. 14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de grendel scharnierbaar aan het gestel is aangebracht.
  14. 15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de grendel scharnierbaar is om een scharnieras, die zich loodrecht uitstrekt op de scharnieras van het bevestigingsorgaan.
  15. 16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, met het 35 kenmerk, dat de scharnieras van de grendel zich althans nagenoeg in de normale voortbewegingsrichting van de inrichting uitstrekt.
  16. 17. Inrichting volgens een der conclusies 10 - 16, met het kenmerk, dat de grendel is gekoppeld met een verstel- 1401250 - 17 - orgaan.
  17. 18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het verstelorgaan bedienbaar is vanaf de drager waaraan de inrichting is gekoppeld. 5 19· Inrichting volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat het verstelorgaan een flexibel orgaan, bijvoorbeeld een draad, omvat waarmede de grendel vanuit een werkstand brengbaar is waarin getracht wordt de grendel onder veer-spanning te houden.
  18. 20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de draad vanaf de grendel is geleid over een geleidings-orgaan nabij het midden van de inrichting en/of de bovenzijde van het reservoir.
  19. 21. Inrichting volgens een der conclusies 18 - 20, 15 met het kenmerk, dat de grendel is voorzien van een aan- koppelingsarm, die aan de bovenzijde van de grendel is aangebracht, waarbij de grendel met een ondereinde scharnier-baar aan het gestel is bevestigd.
  20. 22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 20 met het kenmerk, dat het bevestigingsorgaan althans gedeelte- -lijk beweegbaar is aangebracht tussen een gesteldeel en een daaraan bevestigde ondersteuningspoot.
  21. 23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de scharnieras voor het bevestigingsorgaan ten opzichte 25 van de normale voortbewegingsrichting achter de ondersteuningspoot en de grendel voor deze poot is gelegen. .
  22. 24. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting twee verspreidorganen omvat.
  23. 25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de beide verspreidorganen tegengesteld t.o.v. elkaar verdraaibaar zijn tijdens bedrijf van de inrichting.
  24. 26. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat tijdens bedrijf van de inrichting de verspreid- 35 organen zodanig tegengesteld aan elkaar in rotatie worden gebracht, dat de naar elkaar toegekeerde zijden bewegen in de normale voortbewegingsrichting van de inrichting.
  25. 27. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel van de inrichting een buis- 84 0 1 2 5 0 - 18 - vormig gesteldeel omvat, dat ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de inrichting vóór de beide verspreidorganen is gelegen.
  26. 28. Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden 5 vaa.materiaal, in het bijzonder een kunstmeststrooier voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormige kunstmeststoffen, voorzien van een gestel en ten minste één om een zich in opwaartse richting uitstrekkende draaiingsas beweegbaar verspreidorgaan, waarbij de inrichting is voorzien van 10 ten minste één bevestigingsorgaan waarmede zij aan de drager, bijvoorbeeld een trekker of dergelijk voertuig, koppelbaar is, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste twee verspreidorganen omvat, waarbij het gestel een buisvormig gesteldeel heeft dat t.o.v. de normale voortbewegingsrichting Ί5 van de inrichting vóór de beide strooiorganen is gelegen.
  27. 29. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestigingsorganen aan gestelplaten van het gestel zijn aangebracht, die onderling zijn gekoppeld d.m.v. het zich dwars op de normale voortbewegingsrichting 20 van de inrichting uitstrekkende gesteldeel, waarbij het . reservoir althans gedeeltelijk wordt ondersteund door de bovenzijde van de gestelplaten en een met het gesteldeel verbonden steunarm.
  28. 30. Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, 25 dat twee bevestigingsorganen aan de van elkaar afgekeerde zijden van de twee gestelplaten zijn aangebracht.
  29. 31. Inrichting volgens conclusie 29 of 30, met het kenmerk, dat de grendels aan de naar elkaar toe gekeerde ; zijden van de gestelplaten zijn gelegen.
  30. 32. Inrichting volgens een der conclusies 27 - 31» met het kenmerk, dat het gesteldeel een in doorsnede vierkante holle gestelbalk is, die zich bij horizontale stand van de machine althans nagenoeg horizontaal uitstrekt.
  31. 33· Inrichting volgens een der conclusies 29 -32, met 35 het kenmerk, dat de gestelplaten, in zijaanzicht op de inrichting gezien, U-vormig zijn en met hun benen t.o.v. de . normale voortbewegingsrichting naar achteren zijn gericht, waarbij een been boven het andere been is gelegen. 8401250 * - 19 -
  32. 34. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat het gesteldeel met de einden aansluit op de middendelen van de heide zich in hoogterichting uitstrekkende gestelplaten.
  33. 35. Inrichting volgens een der conclusies 29 - 34, 5 met het kenmerk, dat de steunarm zich vanaf het gesteldeel schuin omhoog naar voren toe uitstrekt en is gekoppeld met het reservoir nabij de bovenzijde daarvan.
  34. 36. Inrichting volgens een der conclusies 29 - 35, met het kenmerk, dat aan de onderzijde van het gesteldeel een 10 achtersteunpoot is aangebracht, die zich vanaf het gesteldeel schuin naar onderen en naar .achteren uitstrekt en aan het ondereinde is voorzien van een steunvoet.
  35. 37. Inrichting volgens conclusie 35 of 36, met het kenmerk, dat de steunarm en de achtersteunpoot, in zijaan- 15 zicht op de inrichting gezien, althans nagenoeg in eikaars verlengde zijn gelegen.
  36. 38. Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een kunstmeststrooier voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormige kunst- 20 meststoffen, voorzien van een gestel en ten minste één om een zich in opwaartse richting uitstrekkende draaiingsas beweegbaar verspreidorgaan, waarbij de inrichting is voorzien van ten minste één bevestigingsorgaan waarmede zij aan een drager, bijvoorbeeld een trekker of der gelijk voertuig, 25 koppelbaar is, met het kenmerk, dat aan ieder van tw.ee in dwars-richting op afstand van elkaar gelegen zich in hoogterichting uitstrekkende én onderling door een gesteldeel met elkaar verbonden gestelplaten een bevestigingsorgaan is verbonden, waarvan er ten minste een t.o.v. het gestel naar keuze 30 in een van ten minste twee standen aanbrengbaar is, terwijl de gestelplaten en een aan het gesteldeel aangebrachte steunarm het reservoir ondersteunen en de bevestigingsorganen aan de beide gestelplaten koppelbaar zijn met een de inrichting voortbewegende drager.
  37. 39. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het reservoir uit één plaat is geperst.
  38. 40. Inrichting voor het over het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een kunstmeststrooier voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormige 8401250 ►· V - 20 - kunstmeststoffen, voorzien van een gestel en ten minste één om een zich. in opwaartse richting uitstrekkende draaiingsas beweegbaar verspreidorgaan, waarbij de inrichting is voorzien van ten minste één bevestigingsorgaan waarmede zij aan een 5 drager, bijvoorbeeld een trekker of dergelijk voertuig, kop-pelbaar is, met het kenmerk, dat de inrichting twee ver-spreidorganen omvat en de voorraadbak uit één plaat is geperst.
  39. 41. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de gestelplaten een overbrengings- 10 kast is aangebracht waaraan het verspreidorgaan is aangebracht.
  40. 42. Inrichting volgens conclusie 41» met het kenmerk, dat de beide gestelplaten naar elkaar toe gekeerde uitgebogen delen omvatten, die onderling zijn gekoppeld met de over-brengingskast.
  41. 43. Inrichting volgens conclusie 41 of 42, met het kenmerk, dat de overbrengingskast twee assen omvat waaraan twee dv^ars op de normale voortbewegingsrichting van de inrichting naast elkaar gelegen verspreidorganen zijn aangebracht, die onder afvoertuiten van het reservoir zijn ge-20 legen.
  42. 44. Inrichting volgens conclusie 42 of 43, met het ken merk, dat de overbrengingskast ten minste een ingaande as en ten minste twee uitgaande verspreidorganen dragende assen bevat.
  43. 45. Inrichting volgens een der conclusies 32 - 44, met het kenmerk, dat het gesteldeel in doorsnede vierkant is met zijden van ongeveer 10 cm breed.
  44. 46. Inrichting volgens een der conclusies 36 - 45, met het kenmerk, dat de zich schuin naar onderen uitstekende 30 ondersteuningspoot zich op afstand onder de overbrengingskast daarlangs uitstrekt.
  45. 47. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een in hoogterichting instelbare hulpsteun, die naar keuze in een 35 van ten minste twee standen t.o.v. het gestel brengbaar is.
  46. 48. Inrichting volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat de hulpsteun nabij een bevestigingsorgaan is aangebracht.
  47. 49. Inrichting volgens conclusie 47 of 48, met het kenmerk, dat de hulpsteun scharnierbaar aan het gestel is 4Q aangebracht. 8401250 ψ· . A - 21 -
  48. 50. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel van een instelelement is voorzien, waarmede de hoogte van een verspreidorgaan boven de grond instelbaar is.
  49. 51. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 47 - 49 en conclusie 50, met het kenmerk, dat het instelelement een ketting omvat, waarmede de hulpsteun in een opgeheven stand aan het gestel vastzetbaar is.
  50. 52. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 10, met het kenmerk, dat tussen de verspreidorganen en het reservoir een doseermechanisme is aangebracht.
  51. 53. Inrichting volgens conclusie 52, met het kenmerk, dat het doseermechanisme bolvormig is.
  52. 54. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat de overbrengingskast met de aftakas . van een trekker koppelbaar is.
  53. 55. Wijze voor het gebruik van de inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting gekoppeld met de driepuntshefinrichting van de drager 20 zodanig omlaag wordt gebracht dat deze met de steunpoten en/of de hulpsteun op de grond komt te rusten en de verstelbare aanslag, zoals de grendel of grendelpen, althans aan een zijde van de inrichting wordt ontlast, waarna de grendel kan worden weggetrokken of de grendelpen op een andere plaats 25 aan het bevestigingsorgaan wordt aangebracht, waarna de inrichting met de hefinrichting wordt opgetild zodat de inrichting wordt scheefgesteld t.o.v. het te bestrooien oppervlak, resp. vanuit een scheefgestelde stand weer in een horizontale stand gebracht kan worden. 30' 56. Inrichting zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven. 8401250
NL8401250A 1984-04-18 1984-04-18 Inrichting voor het verspreiden van materiaal. NL8401250A (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8401250A NL8401250A (nl) 1984-04-18 1984-04-18 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
DE19853513613 DE3513613A1 (de) 1984-04-18 1985-04-16 Streugeraet, insbesondere mineraldungstreuer
AT85200576T ATE70938T1 (de) 1984-04-18 1985-04-16 Vorrichtung zum streuen.
EP19850200576 EP0159098B1 (en) 1984-04-18 1985-04-16 A spreading device
FR8505768A FR2563073B1 (fr) 1984-04-18 1985-04-17 Distributeur de produits pulverulents ou granuleux pour l'agriculture

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8401250 1984-04-18
NL8401250A NL8401250A (nl) 1984-04-18 1984-04-18 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8401250A true NL8401250A (nl) 1985-11-18

Family

ID=19843827

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8401250A NL8401250A (nl) 1984-04-18 1984-04-18 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8401250A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL192558C (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8204705A (nl) Grondbewerkingsrol.
NL8401250A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL8000248A (nl) Rijenzaaimachine.
NL9500565A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8903162A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8401700A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal en werkwijze voor het gebruik van de inrichting.
NL193084C (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8105285A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8401620A (nl) Inrichting en werkwijze voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL7907081A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8403369A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL9200243A (nl) Grondbewerkingsmachine.
EP0159098B1 (en) A spreading device
NL1005026C1 (nl) Landbouwmachine.
NL8500759A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrelen/of poedervormig materiaal.
NL8403460A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL1007092C2 (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8201807A (nl) Aanbouwbok voor driepuntshefinrichting van een trekker.
NL8700952A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8301044A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8400155A (nl) Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL1004586C1 (nl) Verrijdbare inrichting voor het verspreiden van vezelachtig materiaal.
NL8601828A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8500978A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal.

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed