NL8303011A - Werkwijze en inrichting voor het aan alle zijden op het oppervlak van een lichaam aanbrengen van een granulaat. - Google Patents

Description

Λ YQ 5051

Betr.: Werkwijze en. inrichting voor het aan alle zijden op het oppervlak van een lichaam aanbrengen van een granulaat.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het aan alle zijden op het oppervlak van een driedimensionaal lichaam, in het bijzonder een bonbon in kogelvorm, aanbrengen van een granulaat.

5 Het is in het algemeen moeilijk om in het bijzonder op een kogel vormige bonbon zo regelmatig mogelijk aan alle zijden een granulaat, zoals bijvoorbeeld notenschilfers, aan te brengen, zodat de kogelvorm ook na het aanbrengen van een granulaat behouden blijft. Wanneer het granulaat bijvoorbeeld vertikaal in vrije val op de bonbon wordt ge-10 strooid, zoals dit gewoonlijk ook met de hand plaats vindt, leidt dit tot grotere opeenhopingen op de bovenste kop van de kogelvormige bonbon, zodat deze na het aabbrengen van een granulaat een eivormige gedaante aanneemt. Bovendien zijn in andere gebieden van het oppervlak grote tussenruimten aanwezig tussen de granulaatschilfers, die weer 15 moeten worden opgevuld.

Derhalve ligt aan de uitvinding de opgave ten grondslag om een werkwijze en een inrichting te verschaffen voor het regelmatig aanbrengen van een granulaat op het oppervlak van een driedimensionaal lichaam, in het bijzonder een kogel.

20 Deze opgave wordt volgens de uitvinding opgelost, doordat het granulaat eerst tegen het toegetransporteerde lichaam in wordt gestrooid en vervolgens er achteraan, zodat het granulaat zich afzet op de bovenste oppervlaktehelft van het lichaam, dat vervolgens over l80° wordt gedraaid, waarna dezelfde handeling voor de andere oppervlaktehelft wordt 25 uitgevoerd.

Zodoende vindt het aanbrengen van het granulaat achter elkaar vanaf vier zijden plaats, zodat geen werkelijke ophopingen optreden en het granulaat regelmatig over het oppervlak verdeeld is aangebracht, in het bijzonder waaneer een goed hechtende ondergrond, zoals bijvoorbeeld 30 een chocoladebekleding over een wafelkogel, aanwezig is, in welke choco-ladebekleding de granulaatschilfers worden geworpen. Dit betekent, dat het granulaat overeenkomstig de hiervoor beschreven werkwijze schuin van boven op het lichaam wordt gestrooid.

7oor het uitvoeren van de hiervoor beschreven werkwijze wordt een 35 inrichting gebruikt, die is gekenmerkt, doordat boven een de te bestrooien fy "Γ "Λ £ — Μ t '* - 2 - lichamen aanvoerende transporteur een dubbele glijgoot is aangebracht voor het toevoeren van het granulaat, waarvan de uitlaten in tegengestelde richting van schuin boven enerzijds zijn gericht op de aankomende lichamen en anderzijds op de weglopende lichamen.

5 Door deze glijgoten kan het materiaal in gestuurde hoeveelheden op grond van de zwaartekracht in de gewenste richting naar beneden regenen en dan op de te bestrooien lichamen vallen.

Volgens een verdere voordelige uitvoering is. de transporteur een roosterband met roostervormige opneemkommen voor de lichamen. Zodoende 10 is het lichaam in vergaande mate vrij toegankelijk voor het bestrooien met het granulaat.

Met voordeel zijn twee transporteurs met dubbele glijgoot zodanig achter elkaar opgesteld, dat de lichamen met een draaiing van 180° vanaf de ene transporteur aan de volgende transporteur worden overge-15 geven. Zodoende kan in vier stappen het gehele oppervlak van het lichaam op bijzonder eenvoudige wijze met het granulaat worden bestrooid, zonder ' dat enerzijds ophopingen ontstaan en anderzijds oppervlaktegebieden, die slechts zeer weinig zijn bestrooid met het granulaat.

• Bij een voordelige verdere uitvoering bevindt zich onder de trans- 20 porteur voor de lichamen, een transportband zonder einde voor het afvoeren van het niet op de lichamen aangebrachte granulaat. Deze transportband beweegt zich bij voorkeur in dezelfde richting en met dezelfde snelheid als de transporteur voor de lichamen, zodat tussen de transporteur en de transportband geen malende werking optreedt, waardoor bijvoorbeeld bij 25 gebruik van notenschilfers, olie naar buiten zou kunnen komen. Deze naar buiten komende olie zou ertoe leiden, dat de bonbon voortijdig ransig wordt.

De transporteur is bij voorkeur een transporteur zonder einde en de transportband een transportband zonder einde, die in elkaar zijn ge-30 schoven. Hierbij is de omloopweg van de transporteur groter dan de om-loopweg van de transportband.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, die in één enkele figuur een schematisch aanzicht toont van de inrichting voor het op het oppervlak van een kogelvormige bonbon aanbrengen van een 35 granulaat,

De schematisch in de tekening afgebeelde inrichting bestaat uit twee gelijke eenheden A en B, zodat het voldoende is een station te be- f* Λ - ~ Ji * :J J i d 9» ✓ b -3- schrijven.

Op deze inrichting worden hij voorbeeld bonbons behandeld, die een kogelvorm hebben en als volgt zijn samengesteld. In een uit twee kogelvormige wafelhelften samengesteld grondlichaam bevindt zich bij 5 voorkeur een hazelnoot met een nogamassa. De zo gevulde wafelkogel wordt bekleed met een chocolademassa, waarna een granulaat, bijvoorbeeld in de vorm van hazelnootschiliers op deze nog zachte chocoladelaag wordt aangebracht. Deze laatste handeling met betrekking tot het op het oppervlak van de kogelvormige bonbon aanbrengen van de hazelnootschilfers, 10 vindt met de hierna te beschrijven inrichting plaats.

De inrichting bestaat uit een materiaalglijgoot 10, waarin de hazelnootschiifers overeenkomstig de pijlen 12 van boven worden aangebracht. De glijgoot 10 is uitgevoerd als dubbele glijgoot met twee aftakkingen ll· en 16, die elk met de mondingsopening 18 schuin naar bene-15 den zijn gericht. Onder de dubbele glijgoot bevindt zich een rooster-band 20 zonder einde, die rond keerrollen 22 loopt. Het werkpart 2k bevindt zich hierbij direkt onder de dubbele glijgoot. De roosterband vormt door uitstekende draadbeugels 26, kommen 28, in elk waarvan een • kogelvormige bonbon 30 ligt. Hierbij kan dwars op de door een pijl 32 20 aangeduide looprichting een aantal kogelvormige bonbons 30 naast elkaar zijn aangebracht. Onder de roosterband 20 bevindt zich in het gebied van de glijgoten 1^·, l6 een gesloten transportband 3^ zonder einde, die overeenkomstig een pijl 36 in dezelfde richting beweegt als de roosterband 20. Deze transportband zonder einde bevindt zich dicht onder de 25 roosterband en neemt de hazelnootschiifers 38 op, die niet aan de bonbon blijven hechten en door de roosterband heen vallen. Deze hazelnoot-schilfers worden aan het einde van de transportband 3^ zonder einde afgegeven in een houder U0. De beweging van de roosterband 20 en de transportband 3¼ zonder einde in dezelfde richting en met dezelfde snelheid 30 wordt het vermalen van de hazelnootschiifers tussen de banden voorkomen en zodoende het daardoor naar buiten komen van olie, die zou kunnen leiden tot een voortijdig ransig worden van de bonbon. De transportband 3^ zonder einde loopt over transportrollen k2.

De werkwijze voor het bestrooien van een kogelvormige bonbon, 35 zoals deze hiervoor is beschreven, wordt onderstaand verduidelijkt. De kogelvormige, met granulaat nog niet bestrooide bonbons 31 vallen vanaf een glijgoot 33 in de kommen 28 van de als roosterband 20 uitgevoerde 050.1-111 * - k - transporteur. Zodra de bonbons in het strooigebied komen van de eerste aftakking 16 van de glijgoot, wordt het granulaat 35 tegen de bewegende bonbons in gestrooid, zodat de bovenste voorste helft van de kogel zonder plaatselijke opeenhopingen wordt voorzien van notenschilfers.

5 Zodra deze bonbon in het strooigebied van de volgende aftakking ik terecht komt, wordt de achterste bovenste helft bestrooid met hazel-nootschilfers. De zodoende op de bovenste helft met hazelnootschil-fers bestrooide bonbon valt met een draaiing van 180° aan het einde van het station A in de kommen van de roosterband 20 van het station TO B, waar dan dezelfde handeling plaats vindt voor de tweede helft, zodat aan het einde van het station B de volledig met hazelnootschilfers bestrooide, kogelvormige bonbons voor een verdere behandeling worden afgegeven.

In een volgende behandelingsstap kan bijvoorbeeld een egalise-15 ren plaats vinden van het bestrooide oppervlak.

O Ί ' ' ·: ···· ' · .· -j j i

...................jA

Claims (3)

1. Werkwijze voor het aan alle zijden op het oppervlak van een driedimensionaal lichaam, in het "bijzonder een bonbon in kogelvorm, aanbrengen van een granulaat, met het kenmerk, dat het granulaat eerst tegen het toegetransporteerde lichaam in wordt gestrooid en vervol- 5 gens daarachterna» zodat het granulaat zich afzet op de bovenste opper-vlaktehelft van het lichaam, dat vervolgens over 180° wordt gedraaid, waarna dezelfde handeling wordt uitgevoerd voor de andere opper-vlaktehelft van het lichaam.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het granulaat 70 . schiiin van boven op het lichaam wordt gestrooid.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 en 2 met het kenmerk, dat het lichaam een wafelkogel is met een chocoladebekleding, waarop het granulaat wordt gestrooid.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 15 1-3 met het kenmerk, dat boven een de te bestrooien lichamen aanvoe rende transporteur (20) een dubbele glijgoot (10, ik; 16) is aangebracht voor het toevoeren van het granulaat (35), van welke glijgoot de uitlaten (18) in tegengestelde richtingen schuin van boven enerzijds zijn gericht naar de aankomende lichamen (30) en anderzijds naar de 20 weglopende lichamen.

5· Inrichting volgens conclusie k met het kenmerk, dat de transpor teur (20) een roosterband is met roostervormige opneemkommen (28) voor de lichamen (30).

6. Inrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk, dat twee trans-25 porteurs (20) met dubbele glijgoot (10, 1L; 16) zodanig achter elkaar zijn opgesteld, dat de lichamen met een draaiing van 180° vanaf de ene transporteur worden overgedragen aan de volgende transporteur.

7. Inrichting volgens een der conclusies k - 6 met het kenmerk, dat onder de transporteur (20) voor de lichamen (30), een gesloten transport- 30 band (3*0 is aangebracht voor het afvoeren van het niet op de lichamen (30) aangebrachte granulaat (38).

3. Inrichting volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat de transport band {3h) in dezelfde richting en met dezelfde snelheid kan bewegen als de transporteur (20) voor de lichamen (30). 35 9· Inrichting volgens conclusies U - 8 met het kenmerk, dat de _-·* ·* · · - * - 6 - -, λ transporteur (20) een transporteur zonder einde is, evenals de transportband (3*0 een transportband zonder einde is. 0 -··· · .··-·*