NL8204132A - Werkwijze en inrichting voor het desinfecteren van verpakkingsmateriaal, in het bijzonder van verpakkingshouders. - Google Patents

Description

-» N.O. 31.449 -1- ‘ 3 it

Werkwijze en inrichting voor het desinfecteren van verpakkingsmateriaal, in het bijzonder van verpakkingshouders

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het desinfecteren van verpakkingsmateriaal, in het bijzonder van verpakkingshouders, door middel van een waterstofperoxide bevattend vloeibaar desinfectiemiddel, waarbij het desinfec-5 tiemiddel wordt verstoven en met druklucht wordt gemengd, het ontstane mengsel wordt verdampt en het damp/luchtmengsel op het te desinfecteren vlak van het verpakkingsmateriaal wordt geblazen en daar de damp tot condensatie wordt gebracht.

Verder betreft de uitvinding een inrichting voor het uitvoe-10 ren van de werkwijze.

In de verpakkingstechniek wordt sinds lang gebruik ge-maakt van de kiemdodende werking van waterstofperoxide. Daar-bij zijn verschillende werkwijzen bekend om het waterstofperoxide in min of meer sterk geconcentreerde vorm te brengen 15 op de te desinfecteren oppervlakken van het verpakkingsmateriaal. Bij een bekende werkwijze wordt een waterstofperoxide bevattend vloeibaar desinfectiemiddel direct met behulp van een verstuivermondstuk in verpakkingshouders voor het vullen daarvan met een vulmateriaal gesproeid, zodat de daardoor ont-20 stane nevel in de vorm van fijne waterdruppeltjes op de wand van de houder wordt neergeslagen (DE-AS 18 15 538). Door het daarop volgend binnenleiden van hete lucht in de verpakkings-houder wordt de daarin aanwezige waterstofperoxidenevel verdampt, zodat het waterstofperoxide wordt ontleed in de actie-25 ve toestand en tenslotte weer uit de verpakkingshouder wordt gedreven.

Bij een bekende werkwijze van de hiervoor genoemde soort (DE-AS 27 44 637; DE-OS 23 10 661) waarop de uitvinding betrekking heeft, wordt een vloeibaar, waterstofperoxide bevat-30 tend desinfectiemiddel eerst verstoven en met hete lucht verdampt, waarna het damp/luchtmengsel wordt geblazen op het te desinfecteren vlak. De temperatuur van het te desinfecteren vlak van het verpakkingsmateriaal is lager gehouden dan de dauwpunttemperatuur van het damp/luchtmengsel, zodat daarop 35 een condensaat wordt gevormd. Bij de bekende werkwijze vindt de verstuiving van het desinfectiemiddel plaats via een ultra-sonoor werkend mondstuk, waardoorheen het desinfectiemiddel in 8204132 5 8 -2-♦ de vorrn van een fijne nevel in een met hete lucht gevnlde mengkamer wordt geblazen. In de mengkamer vindt tengevolge van de fijnheid van de neveldruppeltjes continu een verdam-ping van het nevelvormig desinfectiemiddel plaats terwijl het 5 ontstane damp/luchtmengsel door een op de mengkamer aanslui-tende buis continu in een kamer wordt geblazen, waardoorheen eveneens continu het te desinfecteren baanvormige verpakkings-materiaal loopt.

Deze bekende werkwijze is voor een desinfectie, waarbij 10 het desinfectiemiddel pulsgewijze in aanraking wordt gebracht met het verpakkingsmateriaal, zoals dit bij de hiervoor toe-gelichte bekende werkwijze het geval is (DE-AS 18 15 538), alleen maar bruikbaar met het op de koop toe nemen van bepaal-de nadelen, die de werkzaamheid twijfelachtig maken. Om name-15 lijk het door het desinfectiemiddel gevormde damp/Luchtmengsel voor de korte tijdspanne van een puls volledig ter beschik-king te hebben, dat wil zeggen de kiemdodende werking volledig te kunnen gebruiken, moet dit op voorraad in een opslag-houder zijn opgeslagen, waaruit het pulsgewijze gestuurd op 20 het verpakkingsmateriaal kan worden geblazen. Immers, de ver-stuiving door middel van een ultrasonoor werkend mondstuk, die voor de gewenste fijnheid van de neveldruppeltjes noodzakelijk is, begint niet zo snel, dat direct bij het begin van elke puls nevel van desinfectiemiddel ter beschikking staat. Bo-25 vendien vereist ook het meng- en verdampingsproces door mid-del van hete lucht een bepaalde tijd. Het opslaan van het damp/luchtmengsel is echter niet gewenst omdat het waterstof-peroxide bij de tengevolge van de hete lucht verhoogde tempe-ratuur een neiging vertoont tot voortijdige ontleding, zo-30 dat de kiemdodende werking van het tenslotte op het verpakkingsmateriaal geblazen mengsel twijfelachtig is.

De uitvinding heeft daarom tot doel, een werkwijze van de hiervoor beschreven soort en een inrichting voor het uit-voeren ervan te verschaffen, die kunnen worden toegepast voor 35 een pulsgewijze desinfectering van verpakkingsmateriaal zon-der verlies aan kiemdodende werking.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat het desinfectiemiddel door middel van druklucht over een verhit vlak wordt verstoven en daardoor wordt verdampt terwijl direct 40 daarop aansluitend het damp/luchtmengsel wordt geblazen op het 8204132 ί * -3- te desinfecteren vlak.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding vindt het verstui-ven van het vloeibare desinfectiemiddel direct plaats door de druklucht zelf, die tegeiijkertijd tijdens het verdere 5 verloop ook de drager of het "transportmiddel" voor het des-infectiemiddel vormt. Bijvoorbeeld wordt de verstuiving uit-gevoerd door middel van een mondstuk voor twee materialen, zodat tegeiijkertijd met de fijne verdeling van het desin-fectiemiddel in de vorm van fijne druppeltjes ook reeds de 10 noodzakelijke menging met de druklucht plaatsvindt. Omdat verder het desinfectiemiddel over een verhit vlak wordt verst oven, waarvan de temperatuur aanzienlijk hoger is dan de verdampingstemperatuur van het middel, vindt een buitenge-woon snelle verdamping van de tegen het vlak stotende drup-15 peltjes plaats. De daaruit ontstane damp wordt door de druk-luchtstroom, die bij de verstuiving wordt opgewekt, direct meegenomen en komt onmiddellijk daarna, dat wil zeggen bin-nen onderdelen van seconden, terecht op het koelere te desinfecteren vlak van het verpakkingsmateriaal, waar het als 20 fijne film of fijnverdeelde druppeltjes condenseert. De hoe-veelheid condensaat kan zeer nauwkeurig worden bestuurd door de aan het verstuivingsproces toegevoerde hoeveelheid desinfect iemiddel .

De verdeling van de damp binnen de van de verstuiving 25 afkomstige luchtstroom wordt volgens een verdere ontwikke-ling aanzienlijk bevorderd, doordat in het verloop van de lucht- of damp/luchtstroom een krachtige turbulentie wordt opgewekt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk doordat de druklucht-straal, waardoor de verstuiving plaatsvindt, schuin naar het 30 verhitte vlak is gericht, terwijl op dit vlak uitsteeksels of oneffenheden zijn aangebracht, die turbulentie opwekken.

Zoals hiervoor reeds vermeld, heeft de eigenlijke des-infectering plaats door de condensatie van het damp/lucht-mengsel op het voor dit doel koelere vlak van het te desin-35 fecteren verpakkingsmateriaal. De temperatuur van het verpakkingsmateriaal ligt daarbij aanmerkelijk onder de dauw-punttemperatuur van het damp/luchtmengsel. Het ontstane condensaat wordt op op zichzelf bekende wijze dan door later op- of inblazen van hete lucht weer gedroogd.

40 Volgens een daarvan afwijkende uitvoering van de werk- 8204132 -4- > s wijze volgens de uitvinding wordt echter het te desinfecte-ren vlak voor het opblazen van het damp/luchtraengsel ver-warmd op een temperatuur, die overeenkomt met de dauwpunt-temperatuur van het mengsel of slechts iets daaronder ligt.

5 In dit geval vormt zich ook, echter slechts voor korte tijd, een condensaat op het behandelde vlak, dat tengevolge van de hogere temperatuur van het mengsel en de daaruit voortsprui-tende plaatselijke temperatuurverhoging vanzelf weer ver-dampt. De tijdspanne, waarin het condensaat aanwezig is, is 10 bij overeenkomstig hogere concentratie van het waterstof-peroxide (bijvoorbeeld 35%) voldoende, om de gewenste desin-fectering te bereiken. Bij deze werkwijze behoeft niet met hete lucht te worden nagedroogd, maar is een voor bepaalde verpakkingsmaterialen sparende droging met naar verhouding 15 koele lucht voldoende.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de werkwijze wordt bij het desinfecteren van verpakkingshouders, waarvan de wandvlakken verschillende temperaturen bezitten, een doel-gerichte koeling of verwarming uitgevoerd, om een nivelle-20 ring van de temperatuur in de te desinfecteren vlakken te verkrijgen. Een ongelijkmatige temperatuurverdeling is bij-voorbeeld aanwezig, als houders direct voor het vullen zijn onderworpen aan een wasproces met heet water of derge-lijke, waarbij tengevolge van verschillende wanddikten tot 25 aan het desinfecteringsstation een ongelijkmatige afkoeling plaatsvindt. Ook bij uit kartonplano's vervaardigde houders, die aan de bodemzijde door een warmlasproces zijn gesloten, bezit tengevolge van het lasproces en de uit meerdere lagen bestaande opbouw van de bodem van de houder bij het desinfec-30 teringsproces nog een hogere temperatuur dan de niet behandelde zijdelingse wandvlakken. Door doelgerichte koeling van dergelijke warmere wanddelen wordt een temperatuurnivel-lering verschaft, op grond waarvan een gelijkmatige condensa-tie over alle te desinfecteren vlakken van de houder op-35 treedt.

De voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding bestemde inrichting bezit een transportinrichting voor het transporteren van verpakkingsmateriaal, in het bij-zonder van verpakkingshouders, een voorraadshouder voor een 40 vloeibaar, waterstofperoxide bevattend desinfecterincpmiddel, 8204132 + J i -5- die is verbonden met een inrichting voor het verstuiven van het desinfecteringsmiddel, een na de inrichting voor het verstuiven geplaatste verdampingsinrichting en een aan de verdampingsinrichting aangesloten, met druklucht gevulde 5 buis, die in het bereik van de transportinrichting uitmondt boven het verpakkingsmateriaal.

Voor het bereiken van het hiervoor aangegeven doel be-staat de inrichting voor het verstuiven van het desinfectie-middel uit een verstuivermondstuk dat met druklucht wordt 10 belast, die direct voor de inlaatopening van de buis is aan-gebracht en waarvan de straalas tenminste nagenoeg evenwij-dig aan de buisas in het bereik van de inlaatopening ligt, terwijl de binnenwand van de buis door een verhittingsinrichting kan worden verhit tot een aanmerkelijk boven de ver-15 dampingstemperatuur van het desinfectiemiddel liggende temper a tuur.

De binnenwand van de buis vormt het verhitte vlak waar-tegen het door hetverstuivermondstuk voortgebrachte mengsel uit fijnverstoven desinfectiemiddel en druklucht stoot* Door 20 de drukluchtstoot# die wordt opgewekt door het verstuivermondstuk, en door de snelle verdamping van de tegen het buis-binnenvlak stotende druppeltjes wordt een straal van een damp/luchtmengsel uit de buismond geblazen, die direct boven het verpakkingsmateriaal, bijvoorbeeld boven deopen bovenzijde 25 van een houder, is aangebracht.

Op doelmatige wijze zit het verstuivermondstuk direct voor de inlaatopening van de buis, kan zelfs vast daarmee zijn verbonden. De buis is over het grootste deel van zijn lengte omsloten door een bij voorkeur electrische verhit-30 tingsmantel, welke warmte in voldoende mate toevoert, zodat ondanks de bij elk verdampingsproces onttrokken hoeveelheid warmte de temperatuur van de binnenwand van de buis voldoende hoog is.

Volgens een voordelige verdere uitvoeringsvorm is de 35 buisbinnenwand ter vergroting van het warmte-afgevend opper-vlak en tegelijkertijd voor het opwekken van turbulentie voorzien van uitsteeksels. Deze uitsteeksels kunnen volgens een geschikte oplossing zijn gevormd door een juist in de buis passend aangebrachte metalen spiraalveer, waarvan het 40 buitenvlak eventueel cylindrisch is geslepen, om het aanra- 8204132 \ * -6- kingsoppervlak met de binnenwand van de buis te vergroten. Verder is op doelmatige wijze in de buis ten minste een stootlichaam toegepast, dat uitgaande van de buiswand zicb tot over het midden van de vrije buisdwarsdoorsnede uitstrekt.

5 Hierdoor moet worden vermeden, dat door het verstuivermond-stuk uitgestoten druppeltjes langs directe weg langs de -rechte - buisas terechtkomen bij de buismond, zodat zij niet worden verdampt.

De uitvinding zal thans nader worden uiteengezet aan de 10 hand van de tekening waarin bij wijze enige uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de uitvinding zijn weergegeven.

Figuur 1 geeft schematisch een inrichting weer volgens de uitvinding; figuur 2 geeft op vergrote schaal schematisch de in de in-15 richting volgens figuur 1 toegepaste gecombineerde verstuiver-, verdamper- en blaasinrichting weer; figuur 3 geeft een praktische uitvoering weer van de gecombineerde inrichting volgens figuur 2; figuur 4 geeft een schema weer, waaruit een ten opzichte van 20 de werkwijze volgens figuur 1 iets afwijkende werk- wijze blijkt; figuur 4 geeft een verdere, ten opzichte van figuur 1 gering afwijkende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weer.

25 Figuur 1 geeft schematisch een inrichting weer voor het desinfecteren van houders 1. Deze inrichting is een deel van een overigens niet weergegeven vulinrichting, waarin de houders 1 eerst uit met thermoplast beklede kartonplano's worden ver-vaardigd, gesteriliseerd, gevuld met een vulmateriaal, bijvoor-30 beeld melk, en aansluitend worden gesloten. Inrichtingen van deze soort zijn bekend en behoeven daarorn hier niet nader te worden beschreven.

Voor het transporteren van de houders 1 is een schematisch aangeduide transportinrichting 2 in de vorm van een cellenket-35 ting of dergelijke aangebracht, waarin de houders 1 vormslui- tend en in een stabiele stand worden vastgehouden. De transportinrichting transporteert de houders 1 pulserend in de pijlrich-ting; de pulstijd bedraagt bijvoorbeeld 1,2 seconde. Bij de ingang in de inrichting lopen de houders 1 door een desinfec-40 teringsstation 3, waarop een droogstation 4 is aangesloten, 8204132 -7- die bestaat uit in totaal zeven afzonderlijke stations met telkens βέη pulstijd.

In het in totaal met 3 aangeduide desinfecteringssta-tion is boven de bewegingsbaan van de houders 1 een gecom-5 bineerde verstuivings-verdampings-blaas-inrichting 5 beves-tigd, die hierna nog nader gedetallleerd zal worden beschre-ven. De inrichting 5 staat via een leiding 6 in verbinding met een voorraadvat 7 voor een vloeibaar desinfectiemiddel, in het geval van het voorbeeld een 35%-ige waterige oplos-10 sing van waterstofperoxide. In de leiding 6 is een op zich-zelf bekende doseerinrichting 8 aangebracht, via welke aan de inrichting 5 het desinfectiemiddel op nauwkeurig gedoseerde wijze wordt toegevoerd. De inrichting 5 is verder via een leiding 10 met een zuiver schematisch aangeduide druklueht-15 bron 11, bijvoorbeeld een compressor, verbonden. De toevoer van de druklucht wordt door een eveneens slechts schematisch aangeduide regelinrichting 12 gecontroleerd en gestuurd.

Via een leiding 13 wordt verhitte steriele lucht toegevoerd aan een hitteverdeler 14 van het droogstation 4.

20 Vanaf de heteluchtverdeler 14 staan blaasmondstukken 15 naar onderen gericht en zijn deze zodanig aangebracht, dat zij in elk van de zeven afzonderlijke stations van het droogstation 4 hete lucht van een bepaalde temperatuur (bijvoorbeeld 80°C) en met een bepaalde hoeveelheid in de houders 1 kunnen 25 blazen. De steriele lucht wordt afgenomen van een luchtver-zamelvat 17 en verhit in een verhitter 16.

Figuur 2 geeft de gecombineerde verstuivings-verdampings-blaas-inrichting 5 meer gedetailleerd weer. Bovendien is in deze figuur een ten opzichte van figuur 1 afwijkende uitvoe-30 ring van de cellenketting 2 weergegeven. De inrichting 5 bestaat in hoofdzaak uit een in de handel verkrijgbare ver-stuivingsspuitmond 51 voor twee materialen, die via de leiding 6 met het desinfecteringsmiddel en via de leiding 10 met druklucht wordt belast. Coaxiaal met de straalas van het ver-35 stuivingsmondstuk 51 is een naar onderen lopende buis 52 uit een goed warmtegeleidend materiaal, bijvoorbeeld metaal, aangebracht, die is omsloten door een electrische verhittings-mantel 53. De buis 52 mondt direct boven de open bovenzijde van de zich daaronder bevindende houder 1 uit en draagt een 40 iets dakvormig uitgevoerde ombuigplaat 54, die zich ongeveer 8204132 *' % * -8- over de dwarsdoorsnede van de houder 1 uitstrekt. In het in-wendige van de buis 52 is een bij voorkeur uit chroomnikkel-staal bestaande spiraalveer 55 20 passend ingebracht, dat de wikkelingen van de spiraalveer in warmte-overdragende verbin-5 ding tegen de buisbinnenwand aan liggen. Aan de spiraalveer 55 zijn drie stootplaten 56 bevestigd, die op ongeveer gelij-ke afstand van elkaar over de buislengte zijn verdeeld* De stootplaten hebben de vorm van een cirkelvlak# waarvan een cirkelsegment is afgesneden en strekken zich, uitgaande van 10 de binnenwand van de buis 52 dwars door de buisdoorsnede uit tot over de langsas van de buis, zodat in hun nabijheid slechts een deel van de vrije buisdwarsdoorsnede als stro-mingsdwarsdoorsnede ter beschikking staat, De stootplaten 56 zijn plaatselijk aan de spiraalveer 55 vastgelast of vastge-15 soldeerd. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 2 strekt de spiraalveer 55 zich bijna over de gehele lengte van de buis 52 uit.

De in figuur 2 weergegeven cel 21 van de cellenketting 2 bestaat op op zichzelf bekende wijze uit metaal. Volgens de 20 uitvinding is deze cel echter aan de bodemzijde en in de nabijheid van zijn zijwanden voorzien van ribben 22 respectie-velijk 23, die naar binnen toe zodanig uitspringen, dat de in de cel 21 staande houder 1 slechts met de naar verhouding smalle kanten van de ribben 22, 23 in aanraking komen. De 25 ribben kunnen bij hun contactplaatsen met de houder 1 boven-dien nog door een warmte-isolerend materiaal zijn bekleed* Hierdoor wordt een warmtestroom vanaf de cel 21 naar de wand van de houder 1 of omgekeerd verhinderd, zodat oncontroleer-bare niet gewenste temperatuurveranderingen van de houderwand 30 niet kunnen optreden.

Bij de praktische uitvoering van de inrichting 5 volgens figuur 3 is het verstuivermondstuk 51, dat van de normaal in de handel verkrijgbare soort is, direct met het boveneinde van de buis 52 verbonden, bijvoorbeeld daaraan vastgeschroefd. 35 Hiertoe is de buis 52 aan zijn boveneinde bij 57 trechtervor-mig verwijd en vormt deze een aansluitstuk 58, dat het verstuivermondstuk 51 geheel omsluit. Buiten het aansluitstuk 58 ligt het in figuur 3 niet weergegeven mondstuklichaam van het verstuivermondstuk 51 met de bijbehorende aansluitingen.

40 De in figuur 3 weergegeven buis 52 heeft bijvoorbeeld een 8204132 -9- lengte van 58 cm en een wanddikte van 5 mm. Hierdoor is ge-waarborgd, dat de buiswand, die vanaf de buitenzijde door de verhittingsmantel 53 electrisch is verhit, een voldoen-de warmtecapaciteit bezit, zodat gedurende het in bedrijf 5 zijn geen of slechts onbelangrijke temperatuurschommelingen daarin optreden. De buis 52 met de verhittingsmantel 53· is in een huis 59 aangebracht, dat een aansluitkast 60 voor de electrische bediening van de verhittingsmantel 53 draagt.

De aansluitingen 61 van de verhittingsmantel 53 zijn slechts 10 aangeduid. Het huis 59 bezit een bodem 62 waardoorheen de buis 52 steekt, welke bodem naar onderen toe door een warmte-isolatie 63 is afgeschermd. Onder de warmte-isolatie 63 is in een drager 64 een temperatuurtaster 65 bevestigd, die ±eekt door een boring 66 in de buis 52 en in afhankelijkheid 15 van de temperatuur van het door de buis 52 stromende damp/ luchtmengsel de warmtetoevoer naar de verhittingsmantel 53 en daardoor de oppervlaktetemperatuur van de buisbinnenwand regelt. Aan de onderzijde van een plaat 67 waarop het huis 59 bevestigd is, is de ombuigplaat 54 bevestigd* De houder 1 20 is met streep-punt“lijnen aangeduid, om de afstand tot de mond van de buis 52 en tot de ombuigplaat 54 aanschouwelijk te maken.

De in het inwendige van de buis 52 aangebrachte spiraal- veer 55 strekt zich bij de uitvoering volgens figuur 3 niet 25 over de gehele buislengte uit, maar neemt slechts ongeveer 3/4 van de buislengte, uitgaande van de onderste buismond, in beslag. Bij deze uitvoering zijn verscheidene stootplaten 56 met een onregelmatige verdeling, echter overigens met de- is zelfde uitvoering als deze in verband met figuur 2“beschre-30 ven, aangebracht. Om te verhinderen, dat de spiraalveer 56 door de drukstoot van het verstuivermondstuk 51 wordt ver-schoven, is bij 68 in de binnenwand van de buis 52 een schou-der gevormd, waartegen de spiraalveer 56 steunt.

De werkwijze volgens de uitvinding verloopt met de aan 35 de hand van figuren 1 tot en met 3 beschreven inrichting als volgt:

Door de niet weergegeven geprogrammeerde besturing van de totale vulinrichting gestuurd, wordt de cellenketting 2 een stap verder bewogen, zodat een houder 1 in het desinfec^ 40 teringsstation 3 terechtkomt (figuur 1). Hierna wordt door 8204132 ' -10- deze geprogrammeerde besturing en via de regelinrichting 12 het verstuivermondstuk 51 in werking gezet/ zodat enerzijds via de leiding 10 druklucht en anderzijds via de leiding 6 een door de doseerinrichting 8 gecontroleerde hoeveelheid 5 desinfectiemiddel wordt toegevoerd. Bovendien wordt het verstuivermondstuk over een vooraf bepaalde tijdspanne ge-stuurd. Hierdoor wordt het desinfectiemiddel door de toe-stromende druklucht op op zichzelf bekende wijze tot een nevel verstoven, waarvan de gemiddelde druppeltjesgrootte 10 ongeveer 20 tot 5Q^u bedraagt. Door de drukstoot, die ten-gevolge van de plaatsing van het verstuivermondstuk 51 direct voor de inlaatopening van de buis 52 (figuur 2) of zelfs in het aansluitstuk 58 (figuur 3) wordt verkregen, worden de druppeltjes van het lucht/desinfectiemiddelmengsel 15 tegen de buisbinnenwand geslingerd, waar zij tengevolge van de daar heersende temperatuur zeer snel verdampen4 In de na-bijhe'id van de inlaat van de buis 52 kan het tijdens het verloop van het verstuivingsproces gebeuren, dat zich daar vloeibaar desinfectiemiddel in de vorm van een film verza-20 melt. Tengevolge van de intensieve stroming wordt echter dit vloeibaar desinfectiemiddel meegesleurd en in de nabijheid van de spiraalveer 55 gebracht, waar het tengevolge van de daar heersende turbulentie in werveling wordt gebracht en door contact met het verhitte vlak eveneens snel wordt ver-25 dampt. In ieder geval verhindert de spiraalveer 55 het naar buiten lopen van vloeibaar desinfectiemiddel uit de buis-mond. De de inwendige dwarsdoorsnede van de buis 52 gedeel-telijk versperrende stootplaten 56 verhinderen dat evenwijdig aan de buisas naar buiten gestoten druppeltjes onverdampt 30 door de buis slaan en in de houder 1 terechtkomen. Uit de mond van de buis 52 treedt een gerichte straal van een damp/luchtmengsel naar buiten, welke in de houder 1 loopt en daar tegen wanden en bodem stoot. Omdat de wanden en bo-dem van de houder 1 een temperatuur hebben, die onder de 35 dauwpunttemperatuur van het damp/luchtmengsel ligt (bijvoor-beeld een afstand van 20°C daarmee heeft), condenseert het zich in het damp/luchtmengsel bevindende vocht tegen de binnenvlakken van de houder 1, zodat daar een dunne gelijk-matige film van het desinfectiemiddel wordt gevormd of 40 druppeltjes in zeer fijnverdeelde vorm worden neergeslagen.

8204132 -11-

Omdat de houders 1 bij de uitvoering volgens figuur 2 zodanig zijn vastgehouden in de cellen 21, dat zij met de cellen 21 slechts via de randen van de ribben 22, 23 in aanraking staan, worden tijdens het verloop van de condensatie voorkeurscon-5 densatiezones verhinderd, waartegen onder bepaalde omstandig-heden grotere hoeveelheden druppeltjes tijdens het verloop van de condensatie zouden kunnen worden gevormd, die in het daarop volgend droogproces moeilijk zijn te verwijderen*

Het damp/luchtmengsel wordt in overmaat aan de houder 10 1 toegevoerd, zodat het aan de bovenzijde naar buiten treedt.

Daarbij wordt het echter door de ombuigplaat 54 zodanig omge-bogen, dat het stroomt over de snijranden en het binnenste en buitenste randgebied van de houder en ook daar kiemdodend werkt.

15 Na een -pulstijd wordt de transportinrichting 2 verder geschakeld, zodat dan de houder 1, waarvan de wanden het con-densaat dragen, in het eerste station van het droogstation 4 tereditkomt. Door het pulsgewijze lopen door de zeven afzon-derlijke stations van het droogstation 4, waarin hete lucht 20 uit de heteluchtverdeler 14 in de houder 1 wordt geblazen, wordt het condensaat volledig verwijderd. Omdat de hete lucht bijvoorbeeld slechts een temperatuur van 8Q°C heeft, wordt aan de houderwanden geen overmatige warmte toegevoerd, hetgeen in het bijzonder bij met thermoplast beklede houders, vooral 25 bij de rillijnen, voordelig werkt. Immers, daardoor worden be-schadigingen van de thermoplastische bekleding vermeden.

De inrichting volgens figuur 4 onderscheidt zich van die volgens figuur 1 slechts daarin, dat de heteluchtverdeler 14 in het droogstation 4 zich slechts over vijf afzonderlijke 30 stations uitstrekt, zodanig, dat voor het droogstation 4 een inwerkingsstation 9 is geschakeld, die in twee pulstijden wordt doorlopen. In het inwerkingsstation 9 blijft het in het desinfecteringsstation 3 verkregen condensaat op de houderbin-nenwanden behouden, zodat ook bijzonder resistente kiemen via 35 de daardoor verlengde inwerkingstijd worden gedood.

Bij de inrichting volgens figuur 5 voltrekt zich het pro-ces van het verstuiven, verdampen en inblazen op dezelfde wij-ze zoals hiervoor is uiteengezet. Afwijkend hiervan worden echter door een voor het desinfecteringsstation 3 geplaatst voor-4Overwarmingsstation 16, die in twee pulstijden wordt doorlopen, 8204132 -12- de binnenvlakken van de houder 1 voorverwarmd tot een temperatuur, die overeenkomt met de dauwpunttemperatuur van het in de inrichting 5 verkregen damp/luchtmengsel of slechts iets daaronder ligt. Hiertoe is via de bewegingsbaan van de 5 houder 1 een heteluchtverdeler 14 aangebracht, door de spuitmonden 15 waarvan hete lucht wordt geblazen in het in-wendige van de houders. Het desinfectiemiddel in het damp/ luchtmengsel, dat in het desinfecteringsstation 3 in de houder 1 wordt geblazen, condenseert ook in dit geval tegen de 10 houderbinnenwanden, maar slechts zeer kortstondig* Immers, tengevolge van de temperatuur van het damp/luchtmengsel wordt de binnenwand van de houder via de dauwpunttemperatuur iets verhit, zodat deze zelf het zojuist ontstane conden-saat kan verdampen. Dit verblijft daardoor slechts een korte 15 tijd, zodat in het aan het desinfecteringstation 3 aanslui-tende droogstation 4 slechts nog naar verhouding koele lucht via een droogluchtverdeler 14' behoeft te worden toegevoerd.

Als tengevolge van een voorafgaande warmtebehandeling de houders 1 een ongelijkmatige temperatuurverdeling over 20 hun wanden bezitten, hetgeen bijvoorbeeld geldt voor de houder bodem, als deze kort van tevoren via warmlassen is geslo-ten, kan een plaatselijke koeling van de houderbodem de aan-gewezen weg zijn om daar een condensaatvorming niet te verhin-deren of wel te verhinderen. In dit geval is het doelmatig 25 om in plaats van de ondersteuning van de houder 1 door middel van ribben 22 volgens figuur 2 de cellen te vormen met een bodem, waarop de houderbodem vlak staat. Hierdoor wordt aan de houderbodem tot aan het desinfecteerstation plaatselijk warmte onttrokken, zodat een vereffening met de temperatuur 30 van de zijwanden wordt verkregen. Als deze warmte-onttrekking niet voldoende zou zijn, kan eraan worden gedacht door niet weergegeven, onder de transportinrichting 2 aangebrachte spuitmonden van koude lucht de houderbodem plaatselijk af te koelen.

35 De in het damp/luchtmengsel aanwezige hoeveelheid desin fectiemiddel, de temperatuur van het mengsel en die van de houderwanden wordt in bepaalde gevallen telkens zodanig af-gestemd, dat de condensatie van het desinfectiemiddel tegen de houderwanden in de gewenste mate plaatsvindt* De tempera-40 tuur van de binnenwand van de buis 52 ligt in het traject van 150 tot 250°C.

8204132

Claims (18)

1. Werkwij ze voor het desinfecteren van verpakkingsma-teriaal, in het bijzonder van verpakkingshouders, door mid-del van een waterstofperoxide bevattend vloeibaar desinfectie-middel, waarbij het desinfectiemiddel wordt verstoven en 5 wordt gemengd met druklucht, het ontstane mengsel wordt ver-dampt en het damp/luchtmengsel tegen het te desinfecteren vlak van het verpakkingsmateriaal wordt geblazen en daar de damp tot condensatie wordt gebracht, met het k e n m e r k, dat het desinfectiemiddel door middel van 10 druklucht over een verhit vlak wordt verstoven en daardoor wordt verdampt terwijl direct daarop aansluitend het damp/ luchtmengsel tegen het te desinfecteren vlak wordt geblazen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1# met het k e n m e r k, dat op op zichzelf bekende wijze het op het 15 te desinfecteren vlak ontstane condensaat na een vooraf be-paalde inwerkingsduur door opblazen van heet gas weer wordt verdampt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het k e n m e r k, dat het te desinfecteren vlak voor het opbla-20 zen van het damp/luchtmengsel tot een temperatuur wordt ver-warmd, die nagenoeg overeenkomt met de dauwpunttemperatuur van het damp/luchtmengsel, terwijl aansluitend op het opblazen van het damp/luchtmengsel na een vooraf bepaalde inwerkingsduur relatief koel gas op het vlak wordt geblazen.

4. Werkwijze volgens een van de conclusies 1 tot en met 3, met het kenmerk, dat bij het desinfecteren van verpakkingshouders de te desinfecteren vlakken voor het opblazen van het damp/luchtmengsel ter verkrijging van een gelijkmatige temperatuurverdeling worden verhit of wor-30 den afgekoeld.

5. Werkwijze volgens een van de conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk, dat het bij het . verstuiven met druklucht gevormde mengsel (aerosol) schuin over het verhitte vlak wordt geblazen, terwijl in de mengsel-35 stroom een krachtige turbulentie wordt opgewekt.

6. Werkwijze volgens een der conclusies 1 tot en met 5, met het kenmerk, dat het opblazen van het damp/luchtmengsel door middel van de voor het verstuiven van het desinfectiemiddel toegepaste druklucht plaats vindt. 8204132 v -14- «

7. Werkwijze volgens een der conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat bij verwerking van uit kartonplano1s direct voor het desinfecteren vervaardigde en door warmlassen aan de bodemzijde gesloten verpakkingshou- 5 ders de houderbodem voor het inblazen van het damp/lucht-mengsel wordt afgekoeld.

8. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 in een vulinrichting voor in houders te verpakken vulmateriaal, met een transporterichting voor het 10 transporteren van verpakkingsmateriaal, in het bijzonder van verpakkingshouders/ met een voorraadhouder voor vloeibaar, waterstofperoxide bevattend desinfectiemiddel, die is ver-bonden met een inrichting voor het verstuiven van het desin-fectiemiddel/ met een na de inrichting voor het verstuiven ge-15 plaatste verdampingsinrichting en met een aan de verdampings-inrichting aangesloten, met druklucht gevulde buis, die in de nabijheid van de transportinrichting boven het verpakkingsmateriaal uitmondt, met het kenmerk, dat de inrichting voor het verstuiven van het desinfectiemiddel be-20 staat uit een met druklucht belast verstuivermondstuk (51,) , dat direct voor de inlaatopening van de buis (52) is aange-bracht en waarvan de straalas ten minste ongeveer evenwijdig aan de buisas in de nabijheid van de inlaatopening ligt, terwijl de buisbinnenwand door een verhittingsinrichting (53) 25 op een aanmerkelijk boven de verdampingstemperatuur van het desinfectiemiddel liggende temperatuur kan worden verhit.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het verstuivermondstuk (51) via een trechtervormig gesloten aansluitstuk (58) vast met de inlaat- 30 opening van de buis (52) is verbonden.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de buisbinnenwand in de nabijheid van de inlaatopening in de straalrichting trechtervormig is uitge-voerd.

11. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 10, met het kenmerk, dat de buis (52) over na-genoeg zijn gehele lengte een electrisGhe verhittingsmantel (53) bezit.

12. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 40 11, met het. kenmerk, dat de buisbinnenwand 8204132 A- -15- ¥ w ten minste over een deel van de buislengte is voorzien van uitsteeksels.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het dichter bij de buismond gelegen deel 5 van de buisbinnenwand is voorzien van de uitsteeksels.

14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat de uitsteeksels zijn gevormd door een dicht tegen de binnenwand liggende metalen schroefspi-raal (55) . TO

15. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 14, met het kenmerk, dat de buis (52) recht is en in de buis ten minste een zich vanaf de buiswand tot over het midden van de buisdwarsdoorsnede uitstrekkend stoot-lichaam (56) is aangebracht.

16. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 15, met het kenmerk, dat boven de te desin- fecteren verpakkingshouder (1) een ombuigplaat (54) zodanig is aangebracht, dat uit de verpakkingshouder naar boven lopend damp/luchtmengsel over de bovenste houderranden en de daaraan 20 grenzende vlakken van de verpakkingshouder wordt omgebogen.

17. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 16, met het kenmerk, dat de transportinrich- ting (2) de verpakkingshouder vormsluitend opnemende cellen (21) bezit, aan de binnenwanden waarvan smalle, de verpakkings- 25 houders (1) steunende ribben (22, 23) zijn gevormd.

18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat ten minste de met de buitenvlakken van de verpakkingshouders (1) in aanraking komende ribbenvlakken zijn gevormd uit warmte-isolerend materiaal. 8204132