NL8201606A

NL8201606A - Schuiflade voor een apothekerskast.

Info

Publication number: NL8201606A
Application number: NL8201606A
Authority: NL
Original assignee: Kohl Theodor Kg
Priority date: 1981-04-23
Filing date: 1982-04-16
Publication date: 1982-11-16
Also published as: IT1150537B; FR2504371B1; IT8220837A0; BE892947A; LU84087A1; FR2504371A1; DE8112122U1

Description

.Λ f ) 823083/Rey/Be

Korte aanduiding: schuiflade voor een apothekerskast.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een schuiflade voor een apothekerskast, die door middel van uitneembare schotten in vakken is verdeeld en tenminste in één langswand sleuven heeft voor de bevestiging van de schotten, waarbij de langswand in het 5 bovenste gedeelte dat de sleuven bevat dubbelwandig is, doordat deze is voorzien van een naar buiten uitstekende naar beneden omgebogen kraag.

Uit het Duitse Gebrauchsmuster 73.38.591 is een schuiflade bekend, die door middel van vlakke schotten in vakken kan worden 10 onderverdeeld. Hiertoe hebben de schotten aan beide zijden een verbindingsstuk, waarmee zij in de sleuven van de evenwijdige langswanden van de schuifladen kunnen worden gehangen. Om de grootte van de vakken te veranderen moeten de schotten geheel worden verwijderd om op de gewenste plaats, die overeenkomt met de grootte van 15 de veranderde vakken weer in de sleuven van de langswanden te kunnen worden geplaatst.

De uitvinding beoogt een schuiflade van het hiervoor genoemde soort te verschaffen, waarbij de schotten voor het veranderen van de grootte van de vakken langs de betreffende langswanden kunnen worden 20 verschoven, zonder dat zij hierbij het kontakt met deze langswand verliezen.

Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat het dwarsschot de langswand met een in dwarsdoorsnede U-vormig naar beneden toe open, verend meegevend ophangdeel omvat, in welk deel 25 een in de sleuf grijpende neus alsmede vasthoud- en geleidingsuit-steeksels zijn aangebracht, die bij het gedeeltelijk omhoog trekken van het dwarsschot in een verschuifstand tegen de bovenzijde van de dubbelwandige langswand liggen.

In het Duitse Gebrauchsmuster 74.22.281 is weliswaar een 30 schuiflade beschreven en weergegeven waarbij een beugel van het dwarsschot een rolvormige kraag van de langswand omvat, doch hier 82 0 1 6 0 6.

* v' t» - 2 - is niet de mogelijkheid aanwezig om het dwarsschot in een verschuif-stand omhoog te trekken. De bekende beugel wordt veel eerder voortdurend door middel van wrijving op de kraagrand geklemd en behoudt deze stand zowel bij het verschuiven als in de ingestelde toestand, 5 die de grootte van het vak bepaalt^ Hierbij is het gevaar aanwezig dat na veel verschuivingen de klemwerking vermindert en de gekozen grootte van het vak onbedoeld verandert.

Bij de oplossing volgens de uitvinding nemen de dwarsschotten voor het veranderen van de grootte van de vakken in de gedeel-10 telijk uitgetrokken toestand een verschuifstand op de langswand in, waarin zij in de nieuwe stand worden geschoven, waarna zij vervolgens door het naar beneden drukken in de ingestelde stand, die de grootte van het vak bepaalt, door passende vormen vastsnappen.. Het innemen van de verschuifstand geeft vervolgens het voordeel dat bij 15 het veranderen van de grootte van de vakken van een schuiflade de grootte van de afzonderlijke vakken ongeveer provisorisch kan worden ingesteld zodat de afzonderlijke vakken pas na het heen en weer schuiven van de betreffende dwarsschotten op de uiteindelijke maat kunnen worden afgestemd; wanneer grootten van alle vakken definitief 20 vast staan, worden de dwarsschotten na elkaar op de ingestelde stand vastgedrukt.

Bij voorkeur is aan de binnenzijde van het buitenste been van het U-vormige bevestigingsdeel een bevestigings- en geleidings-uitsteeksel aangebracht, dat in de vastgezette toestand van het 25 dwarsschot οπ-der de onderkant van de kraag van de langswand grijpt.

Volgens de uitvinding is aan het onderste uiteinde van het buitenste been van het bevestigingsdeel een begrenzingsaanslag aangebracht, die in de verschuifstand van het dwarsschot tegen de onderkant van de kraag van de langswand rust.

30 Door deze beide maatregelen wordt het dwarsschot zowel in vastgezette stand als in zijn verschuifstand nauwkeurig op zijn plaats gehouden.

820 1 60S

1 ., » - 3 -

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening die als voorbeeld een uitvoeringsvorm weergeeft.

Figuur 1 toont een perspektief aanzicht van een schuiflade volgens de uitvinding; 5 figuur 2 toont een perspektivisch vooraanzicht van de schuiflade uit fig. 1, waarbij de voorste wand van de lade is weg·?· genomen en de dwarsschotten in verschillende stand zijn weergegeven; figuur 3 toont een dwarsdoorsnede van de schuiflade met twee dwarsschotten in een verschillende stand.

10 De in de tekening weergegeven schuiflade is vervaardigd uit staalplaat en bestaat uit twee bodemplaten 10 waartussen een middelste langswand 12 is bevestigd, uit twee langswanden 14, een voorste wand 16 en een achterste wand 18. Door de middelste langswand 12 is de schuiflade in twee grote afdelingen 20 verdeeld.

15 Teneinde de beide afdelingen 20 in afzonderlijke vakken te verdelen zijn dwarsschotten 22 aanwezig, die in de onderhavige uitvoeringsvorm als één geheel zijn vervaardigd uit doorschijnende kunststof.

Elk van de beide langswanden 14 is in het bovenste gedeelte 20 dubbelwandig doordat zij zijn voorzien van een naar buiten uitstekende en naar beneden omgezette kraag 24, Het hoofddeel van de langswand 14 gaat hierbij in de kraag 20 over via een schuin wanddeel 26, en een hierop volgende horizontale rand 28 en een met de kraag 24 verbonden tweede schuin wanddeel 30. In het gebogen gedeelte tussen 25 het hoofddeel van de langswand 14 en het schuine wanddeel 26 zijn over nagenoeg de totale lengte van de langswand 14 op gelijkmatige afstand van elkaar sleuven 32 aangebracht.

Elk dwarsschot 22 grijpt om de betreffende langswand 14 met een in doorsnede U-vormig, naar beneden toe open ophangdeel 34, 30 dat als één geheel met het dwarsschot 22 is uitgevoerd en waarvan het buitenste been 36 verend meegeeft. Vanaf het ophangdeel 34 staat het dwarsschot 22 met een rechte hoek op de middelste langs- 8201608 - 4 - * * wand 12. In het ophangdeel 34 is een neus 38 aangebracht, die in de vastgezette toestand van het dwaxsschot in de sleuf 32 grijpt (zie fig. 3, linker gedeelte). In het buitenste been 36 van het U-vormige ophangdeel 34 is een bevestigings- en geleidingsuitsteek-5 sel 40 aangebracht, dat in de vastgezette toestand van het dwars-schot 22 (fig. 3, linker gedeelte) onder de onderkant van de kraag 24 grijpt. In de gedeeltelijk uitgetrokken toestand van het dwars-schot 22, in zijn verschuifstand (zie fig* 3, rechter gedeelte) rust dit bevestigings- en geleidingsuitsteeksel 40 op het schuine wand— 10 deel 30, terwijl een aan het onderste uiteinde van het buitenste been 36 aangebrachte begrenzingsaanslag 42 tegen de onderkant van de kraag 24 ligt. Op deze wijze wordt het dwarsschot 22 zowel in zijn ingestelde stand als in zijn verschuifstand gefixeerd, waarbij dankzij de verende uitvoering van het buitenste been 36 van het op-15 hangdeel 34 in beide standen vastsnapt.

Zoals in het bijzonder het rechter gedeelte in fig. 3 toont is aan de binnenzijde van het binnenste been 54 van het U-vormige ophangdeel 43 een tweede bevestigings— en geleidings-uitsteeksel 44 aangebracht, dat in de verschuifstand op het schuine wanddeel 26 20 van de langswand 14 rust. Onder het uitsteeksel 44 heeft het binnenste been 54 een stabiliseringsuitsteeksel 46, dat voortdurend met wrijving tegen de binnenkant van de langswand 14 aanligt. Hierdoor worckfr het dwarsschot 22 zowel in zijn ingestelde als in zijn verschuifstand gestabiliseerd. In de ingestelde stand van het dwars-25 schot 22 (linker gedeelte van fig. 3) ligt het uitsteeksel 44 ook met wrijving tegen de binnenkant van de langswand 14.

Ten gevolge van het feit, dat het dwarsschot 22 uitgevoerd is met het ophangdeel 34 volgens de uitvinding, kan het dwarsschot 22 in de gedeeltelijk uitgetrokken verschuifstand op de bovenkant 30 van de hier dubbelwandige langswand 14 heen en weer worden verschoven zonder dat het schot het kontakt met de langswand 14 verliest.

8201606 C r * ·* - 5 -

In de vastgezette stand waarbij de neus 38 in de uitgekozen sleuf 32 grijpt, grijpt ook een neus 48, die aan het tegenover het ophangdeel 34 gelegen uiteinde van het dwarsschot 22 ligt in een sleuf 40 van een rij sleuven 50, die in de bovenkant van de 5 eveneens dubbelwandig uitgevoerde middelste langswand 12 zijn aangebracht.

Om een dwarsschot 22* geheel te verwijderen wordt deze zoals fig. 1 toont in een enigszins schuine stand naar boven getrokken, Hierbij wordt het buitenste been 36 enigszins naar buiten gedrukt, 10 zodat de begrenzingsaanslag 42 buiten de onderkant van de kraag 24 komt.

Aan de buitenzijde van* het buitenste been 36 van het ophangdeel 34 is een vak 52 aangebracht, waarin een kaart van een kaartsysteem of dergelijke kan worden gestoken.

- conclusies - 8201606

Claims

1. Schuiflade voor een apothekerskast, die door uitneembare dwarsschotten in vakken is verdeeld en tenminste aan één langswand is voorzien van sleuven voor het bevestigen van de dwarsschoten, waarbij de langswand in het bovenste gedeelte dat de sleuven bevat 5 dubbelwandig is, doordat zij een naar buiten uitstekende naar beneden gerichte kraag heeft, met het kenmerk, dat het dwarsschot (22) de langswand (14) met een in dwarsdoorsnede U-vormig naar beneden toe open verend meegevend ophangdeel (34) omvat, in welk deel een in de sleuf (32) grijpende neus (38) alsmede bevesti-10 gings- en geleidingsuitsteeksels (40, 44) zijn aangebracht, die bij het gedeeltelijk omhoog trekken van het dwarsschot (22) in een verschuifstand tegen de bovenkant van de dubbelwandige langswand (14) liggen.

2. Schuiflade volgens conclusie 1,met het kenmerk, 15 dat een bevestigings- en geleidingsuitsteeksel (40) aan de binnenkant van het buitenste been (36) van het U-vormige ophangdeel (34) is aangebracht, welk uitsteeksel in de vastgezette stand van het dwarsschot (22) onder de onderkant van de kraag (24) van de langswand (14) grijpt.

3. Schuiflade volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat aan het onderste uiteinde van het buitenste been (36) van het ophangdeel (34) een begrenzingsaanslag (42) is aangebracht, die in de verschuifstand van het dwarsschot (22) tegen de onderkant van de kraag (24) van de langswand (14) ligt. 25

4, Schuiflade volgens een der conclusies 1 tot 3, m e t het kenmerk, dat aan de binnenkant van het binnenste been (54) van het ophangdeel (34) een tweede bevestigings- en geleidingsuitsteeksel (44) is aangebracht.

5, Schuiflade volgens een der conclusies 1 tot 4, m e t het 30 k e n m e r k, dat aan de binnenkant van het binnenste been (54) 8201606 - 7 - van het ophangdeel (34) een stabiliseringsuitsteeksel (46) is aangebracht, dat zowel in de verschuifstand als in de vastgezette stand van het dwarsschot (22) met wrijving tegen de langswand (14) ligt.

6. Schuiflade volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat het dwarsschot (22) aan het tegenover het ophangdeel (34) gelegen uiteinde is voorzien van een neus (48) die in sleuven (50) grijpt, die in de bovenkant van een middelste langswand (12) van de schuiflade zijn aangebracht. 10

7* Schuiflade volgens een der voorafgaande conclusies, m e t het kenmerk, dat aan de buitenkant van het buitenste been (36) van het ophangdeel (34) een vak (52) is aangebracht om een kaart van een kaartsysteem of dergelijke op te kunnen nemen. 8201606