NL8201319A - Meerschalige schoorsteen. - Google Patents

Meerschalige schoorsteen. Download PDF

Info

Publication number
NL8201319A
NL8201319A NL8201319A NL8201319A NL8201319A NL 8201319 A NL8201319 A NL 8201319A NL 8201319 A NL8201319 A NL 8201319A NL 8201319 A NL8201319 A NL 8201319A NL 8201319 A NL8201319 A NL 8201319A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
chimney
chimney according
flow paths
heat
casing
Prior art date
Application number
NL8201319A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Schiedel Gmbh & Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Schiedel Gmbh & Co filed Critical Schiedel Gmbh & Co
Publication of NL8201319A publication Critical patent/NL8201319A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F23COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
    • F23JREMOVAL OR TREATMENT OF COMBUSTION PRODUCTS OR COMBUSTION RESIDUES; FLUES 
    • F23J13/00Fittings for chimneys or flues 
    • F23J13/02Linings; Jackets; Casings

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chimneys And Flues (AREA)
  • Thermal Insulation (AREA)

Description

( ι * Ν.0. 30945 1
Meerschalige schoorsteen.
De uitvinding heeft betrekking op een meerschalige schoorsteen met tenminste een rookgassen geleidende binnenbuis, een de binnenbuis omgevende warmte kerende laag en een deze aan de buitenkant ondersteunende ommanteling. Dergelijke meerschalige schoorstenen respectievelijk delen 5 voor schoorstenen, die ook binnen het kader van de uitvinding vallen, zijn bijvoorbeeld reeds bekend uit het DE-PS 19 22 389.
Op grond van verschillende fysische eigenschappen van de afzonderlijke schalen van de schoorsteen respectievelijk van de delen waaruit ze is opgebouwd, kunnen er dalingen onder het dauwpunt in de schooΓΙΟ steen optreden, hetgeen kan leiden tot doordringen van vocht en het doorslaan van roet met daarmee verbonden een vermindering van de warm-tekerende werking. Deze nadelige verschijnselen worden nog versterkt door de door de waterdamp meergevoerde agressieve bestanddelen van de rookgassen, in het bijzonder S0£ en SO3 en verschillende koolwater-15 stoffen. Bij condensatie komt het daarbij bijvoorbeeld tot neerslag van zwavelig zuur of zwavelzuur.
Bij de schoorsteen van het in de aanhef genoemde type worden dergelijke verschijnselen tegengewerkt door een dampdiffusiekeerlaag, die verhinderen moet dat vochtigheid en meegevóerde agressieve bestanddelen 20 radiaal buiten de dampdiffusiekeerlaag terecht komen, en zo mogelijk in het radiaal binnenste kerngebied van de schoorsteen worden gehouden waarin nog geen dalingen onder het daalpunt voorkomen. De daarvoor benodigde maatregelen zijn echter tamelijk omslachtig ten aanzien van de benodigde materialen en de toe te passen konstrukties en ook zijn veel 25 remmende materialen onderhevig aan veroudering. De uitvinding heeft nu ten doel een andere manier aan te geven om de genoemde vochtdoordrin-ging respectievelijk roetdoorslag in de hand te houden, hetgeen kan worden gerealiseerd met relatief weinig technische middelen en met veel minder verouderingsverschijnselen.
30 Aan deze doelstelling wordt bij een meerschalige schoorsteen van in de aanhef genoemde soort voldaan, doordat binnen het basismateriaal van tenminste een door de ommanteling omgeven schaal en/of op tenminste een grens tussen naburige schalen tussen de door het betreffende grond-materiaal gevormde begrenzingsvlakken over de omtrek verdeelde stro-35 mingswegen voor een van buiten toègevoerd en naar buiten afgevoerd be-luchtingsgas aanwezig zijn.
In het kader van de uitvinding wordt een mogelijkheid geschapen om optredend vocht en meegevoerde agressieve bestanddelen dynamisch te 8201319 t - t 2 verminderen tot een praktisch onschadelijke hoeveelheid in het gebied waarin daling onder het dauwpunt kan voorkomen, doordat optredend vocht in gasvormige of vloeibare agregaatstoestand tesamen met zijn agressieve bestanddelen door een van het rookgas onafhankelijke maar door de 5 schoorsteen zelf geleide beluchtingsgasstroom wordt afgevoerd. Als belucht ingsgas kan op bijzonder eenvoudige wijze lucht dienst doen. Kon-struktief is het niet meer nodig om een bijzondere schaal op te bouwen en afgezien van het grondmateriaal dat toch al voor de opbouw van de schoorsteen wordt gebruikt zijn voor het overige geen bijzondere bouw-10 elementen noodzakelijk. Voor het realiseren van de stromingswegen moet alleen de betrokken schaal respectievelijk de betrokken schalen aan een bepaalde vormgeving worden onderworpen of in een grensgeval behoeft zelf alleen een reeds aanwezige vormgeving van deze schoorsteenelementen op een nieuwe wijze voor aansluiting aan de ingang en de uitgang 15 van een beluchtingsstroom te worden benut.
De schoorsteen volgens de uitvinding biedt de mogelijkheid om enerzijds door een dienovereenkomstige dimensionering van de stromingswegen en door de verdeling daarvan binnen de schoorsteen, en verder door bemeting van de in- en uittree-openingen van het beluchtingsgas en 20 tenslotte door het aanhouden van bepaalde randvoorwaarden van het beluchtingsgas, zoals druk, temperatuur en eventueel ook fysische en chemische samenstelling ervan een aanpassing te kunnen bereiken aan de zeer verschillende bedrijfsomstandigheden in de schoorsteen. Daarbij kunnen zelfs die bedrijfstoestanden worden beheerst waarbij in de bin-25 nenbuis van de schoorsteen een daling onder het dauwpunt optreedt.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding strekken de stromingwegen zich in de binnenbuis uit van beneden naar boven. Volgens dit kenmerk kan de radiaal binnenste schaal, de binnenhuis, al de drager zijn van stromingswegen voor het beluchtingsgas. Dat 30 biedt het voordeel dat vocht in het rookgas reeds aan de bron van zijn beïnvloeding in de schoorsteen kan worden bestreden. De toevoer van beluchtingsgas in de binnenbuis kan ofwel plaats vinden aan de kopse zijde, bijvoorbeeld door een voetsokkel, of door tenminste een zijdelingse aftakking. Hetzelfde geldt voor de afvoer, eventueel in op speciale 35 wijze gecontrueerde kopstukken van de schoorsteen.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de buitenvlakken van de binnenbuis in omtreksrichting afwisselend voorzien van uitstekende delen en verdiepingen en verlopen de stromingswegen tussen deze uitstekende delen door de verdiepingen. Dit kenmerk biedt de mogelijk-40 heid om de stromingsweg tussen de binnenbuis en de warmtekerende laag 8201319 * ·’ 3 te leiden en daartoe geleidingskanalen in het buitenvlak van de binnen-» buis te vormen. De uitstekende delen en verdiepingen kunnen daarbij een verschillende geometrische rechtlijnig begrensde of meer of minder afgeronde vorm hebben, zodat bijvoorbeeld een omtreksgolving, afwisselen-5 de ribben of gleuven of anders uitgevoerde ribben ontstaan. Geschikte uitvoeringsvormen die beschreven zijn in de conclusies 4, 5 en 9 zijn ook mogelijk aan de radiaal binnenste en radiaal buitenste vlakken van de warmtekerende laag en aan de radiaal binnenste vlakken van de omman-teling. Men kan eraan denken om dergelijke omtrekspofileringen ook aan 10 beide naar elkaar toegekeerde grensvlakken van naburige lagen aan te brengen. Meestal zal het voldoende zijn om dergelijke profileringen slechts in een laag aan te brengen en zo het vormgevingsproces verder te reduceren. Het is echter niet zonder meer noodzakelijk en wordt in feite ook niet nagestreefd om de afzonderlijke over de omtrek van de 15 schoorsteen verdeelde stromingswegen van elkaar te scheiden. Veeleer kunnen ze in omtreksrichting meer of minder kortgesloten zijn, bijvoorbeeld als gevolg van een tussen naburige schalen aanwezige radiale speling. Men kan dergelijke profileringen eventueel zelfs geheel weglaten wanneer een voldoend grote radiale speling tussen de naburige lagen 20 aanwezig is.
In het geval van de warmtekerende laag kunnen de uitstekende delen en verdiepingen in de omtrek bijzonder eenvoudig worden gevormd door geopende sleuven in gebogen van sleuven voorziene warmtekerende platen, op de wijze als is beschreven in conclusie 6, welke platen bijvoorbeeld 25 zodanig zijn gevormd als getoond is in het Duitse Auslegeschrift 21 18 046.
De stromingwegen kunnen echter ook, op de wijze als beschreven is in conclusie 7, binnen de warmteremmende laag van beneden naar boven verlopen. Naast een bekende mogelijkheid om hiertoe de warmtekerende 30 laag te voorzien van kanalen kan men met bijzonder voordeel ook, zoals omschreven is in conclusie 8, de poreusheid van de warmtekerende laag zelf gebruiken als vrije ruimte voor de stromingswegen.
Tenslotte kan men ook zoals beschreven is in de conclusies 10 tot en met 17 opstijgende stromingswegen binnen de ommanteling in het kader 35 van de uitvinding toepassen. Het is bekend (DE-OS 18 16 975) om bij mantelstenen voor meerschalige schoorstenen van uit de aanhef bekend type uit gerede schoorsteendelen, vertikale schachten in de ommanteling te gebruiken als beluchtingskanalen, kabelschachten en dergelijke. Deze extra schachten voor beluchtingsdoeleinden dienen tot nu toe als 40 luchtaanvoer voor sanitaire ruimten, verwarmingsruimten en dergelijke, 8201319 4 echter niet voor beluchting van de door de ommanteling van de schoorsteen omgeven binnenruimte van de schoorsteen. Afgezien van het feit dat dergelijke extra schachten zich niet uitstrekken over de gehele omtrek van de schoorsteen hebben ze op grond van hun configuratie en op 5 grond van hun wand-uitvoering ook geen praktisch nuttige functie voor het verwijderen van met het rookgas in de schoorsteen ingedrongen vocht. Daartoe is het veeleer noodzakelijk dat de stromingswegen in de ommanteling tenminste in het diffusiebereik op voldoende wijze gekoppeld zijn met het radiaal binnenste gebied van de schoorsteen. Dat 10 wordt volgens, conclusie 10 bereikt door voor dampdiffusie doordringbare wandgebieden van de ommanteling en wordt in nog sterkere mate bereikt wanneer, zoals beschreven is in de conclusies 11 tot en met 17 radiaal naar binnen verlopende open passages aanwezig zijn.
Alleen al vanwege de vermindering van de warmtekerende werking 15 loopt de warmtekerende laag bijzonder gevaar door vochtaantasting. Dankzij de uitvinding is het echter toelaatbaar dat het vocht in de warmtekerende laag intreedt, zelfs radiaal door deze warmtekerende laag dringt, wanneer een voortdurende afvoer van vocht binnen de ommanteling plaats vindt en het vocht niet in de warmtekerende laag tot boven een 20 toelaatbare hoeveelheid kan accumuleren.
Een beluchting van een warmtekerende laag van een schoorsteen is op zichzelf bij een tweeschalige schoorsteen, die echter niet overeenstemt met het in de aanhef beschreven type, bekend (US—PS 2 446 729), bij welke bekende schoorsteen de beluchtingskanalen lopen door een te-25 vens voor de warmtekering dienst doende ommanteling.
De passages zijn vormtechnisch het eenvoudigst te fabriceren in de vorm van vertikale sleuven (conclusie 12). De beste koppeling met het radiaal binnen liggende gebied van de schoorsteen verkrijgt men volgens conclusie 13 onder gebruikmaking van relatief brede sleuven. Deze kun-30 nen echter de ondersteuning van de warmtekerende laag beïnvloeden, zodat in het bijzonder bij op zichzelf niet erg stabiele warmtekerende lagen smallere uitvoeringen de voorkeur verdienen (conclusie 14). Zonodig kan men de vertikale sleuven in de stromingsweg betrekken (conclusie 15), men kan ze echter ook met slechts beperkte hoogte op tus-35 senafstanden aanbrengen, bijvoorbeeld in overeenstemming met de kant en klare schoorsteendelen, en zo bijvoorbeeld een grotere omtreksstabili-teit in de ommanteling verkrijgen. Wanneer er bezorgdheid bestaat ten aanzien van het draagvermogen van de ommanteling dan kan men ook horizontale sleuven aanbrengen (conclusie 16). Deze kunnen vormtechnisch op 40 zeer eenvoudige wijze worden gerealiseerd zoals aangegeven is in con- 8201319 5 clusie 17.
Het is op zichzelf bekend om mantelstenen van schoorstenen rechthoekig respectievelijk vierkant uit te voeren en in de hoekgebieden holle ruimten uit te sparen die in het algemeen aan de kopse zijde af-5 gesloten zijn. In overeenstemming daarmee kan men bij een polygonale ommanteling de stromingswegen realiseren in deze hoekgebieden (conclusie 18). Een vrije ruimte voor de stromingswegen tussen naburige schalen verkrijgt men ook wanneer er in het algemeen genomen volgens conclusie 20 sprake is van een verschillende vormgeving, zodat een extra 10 detail profilering in de zin van de eerder genoemde uitstekende delen en verdiepingen niet meer nodig is. Dat wordt bijvoorbeeld dan bereikt wanneer een vierkante binnenbuis in een ronde of in doorsnede afgeronde warmtekerende laag is aangebracht of deze op zijn beurt in een rechthoekige respectievelijk vierkante ommanteling is geplaatst.
15 Het is zeer doelmatig om de stromingswegen in vertikale richting te laten verlopen om voor het transport van de beluchtingsgassen de thermische opdrijvende werking te benutten. Daarbij kan echter het vertikale verloop van de stromingswegen een hellingscomponent in omtreks-rlchting van de schoorsteen hebben (21) om over dezelfde weg een groter 20 oppervlaktegebied bij afvoer van vocht te kunnen bestrijken. In aanmerking komen bijvoorbeeld schroeflijnvormige stromingswegen.
Het is niet noodzakelijk dat de stromingswegen telkens behoren bij een bepaalde schaal of bij een bepaald grensvlak tussen twee schalen.
De stromingswegen kunnen bijvoorbeeld ook tegelijkertijd in meerdere 25 schalen en/of grensvlakken tussen schalen parallel verlopen. Men kan echter ook, op de wijze als beschreven is in conclusie 22, de stromingswegen langs de schoorsteen tussen verschillende lagen laten wisselen, bijvoorbeeld tussen de warmtekerende laag en de buitenmantel of de warmtekerende laag en de binnenbuis of het beluchtingsgas helemaal la-30 ten lopen naar de binnenbuis door de ommanteling en door de warmtekerende laag. Hiertoe kan men bij voorkeur zelfs stromingswegen gebruiken die binnen de binnenhuis verlopen, en die met intervallen het beluchtingsgas intermitterend toevoeren aan de omtrek van de met beluchtingsgas gevulde en/of door beluchtingsgas omstroomde warmtekerende laag.
35 Konstruktief kan dan binnen de schoorsteen de binnenpijp in bepaalde afstanden boven elkaar voorzien zijn van ingangsopeningen voor het beluchtingsgas. Men kan echter ook de wisseling tussen de verschillende schalen daarvoor gebruiken, doordat men in de ene schaal zekere vertikale langssecties met een geringe stromingsweerstand realiseert en zo 40 als overbruggingstraject van de gebieden met relatief hoge stromings- 8201319 6 weerstand in naburige schalen gebruikt. Hen kan bijvoorbeeld in de ontmanteling vrije vertikale doorsneden aanbrengen, die telkens per vorm-' deel aan de kopse zijden zijn afgesloten en een overbrugging in de secties in de ontmanteling realiseren ofwel via de poreusheid van de warm-5 tekerende laag, aanwezige radiale spelingsgebieden of omtreksprofile-ringen van de betreffende grenslaag. Een voordeel is enerzijds te zien in de grotere stabiliteit van de schalenelementen die niet voorzien zijn van vertikaal doorlopende kanalen. In het geval van de ontmanteling kan men daarbij opbrengvlakken verkrijgen voor mortel, zonder dat het 10 gevaar bestaat dat mortel in de beluchtingskanalen valt. Als men de poreusheid van de warmtekerende laag gebruikt voor de verbinding (conclusie 22), dan kan men daarbij enerzijds in deze aansluitgebieden de warmtekerende laag zo dicht rond de ontmanteling aanbrengen en ook daar een blokkering tegen het invallen van mortel vormen en anderzijds zelfs 15 materialen, bijvoorbeeld microscopische vormen van warmtekerende lagen gebruiken voor het tenminste met intervallen geleiden van het beluch-tingsgas, van welke materialen de stromingsweerstand anders te hoog zou zijn om over de gehele hoogte van de schoorsteen met een voldoende efficiëntie te kunnen dienen als stromingsweg voor het beluchtingsgas.
20 Een instelinrichting voor de massastroming van het beluchtingsgas (conclusie 24) maakt het mogelijk om bij verandering van de bedrijfsomstandigheden van de verwarmingsinstallatie telkens opnieuw een optimaal compromis te kunnen instellen tussen maximale vochtigheidsafvoer en minimale afkoeling van de schoorsteen. Deze instelinrichting kan zelf-25 standig worden gestuurd (conclusie 25). Als ihstelgrootheid kan in het bijzonder de temperatuur of ook de vochtigheid van het uittredende beluchtingsgas worden gebruikt, waarbij men eventueel ook via een programma meetgrootheden tot een gemeenschappelijke instelgrootheid kan combineren.
30 Het voor de instelling van de massastroom dienst doende ventiel kan bijzonder eenvoudig als klep zijn uitgevoerd (conclusie 26).
Vaak is de thermische opdrijvende werking niet voldoende voor het transporteren van het beluchtingsgas. In dat geval kan men een ventilator gebruiken (conclusie 27), die naar behoefte aan de ingang en/of aan 35 de uitgang van de stromingsweg kan worden geplaatst. Heestal zal men ernaar streven om alleen met een thermische stuwkracht te werken (conclusie 28).
Met voordeel wordt een voorverwarmingsinrichting voor het beluchtingsgas gebruikt (conclusie 29). Dat verhoogt niet alleen de thermi-40 sche opdrijvende invloed, maar ook de vochtopneemcapaciteit van het be- 8201319 7 luchtingsgas. Verder bestaat daardoor de mogelijkheid om in het bijzonder bij het kontakt van het beluchtingsgas met de binnenbuis ongewenste afkoelingen te vermijden. Voor voorverwarming kan men op eenvoudige wijze gebruik maken van warmte-ultwisseling met het in de schoorsteen 5 intredende rookgas, bij voorkeur door een met de uitlaatpijp van de schoorsteen voor het afgas samenwerkende warmtewisselaar.
In veel gevallen zal men de stromingswegen in hoofdzaak over de gehele hoogte van de schoorsteen laten verlopen (conclusie 30) wanneer men van het begin af aan moet rekenen met het optreden van grote hoe-10 veelheden vocht in de onderste delen van de schoorsteen. Dat geldt in het bijzonder bij moderne verwarmingsketels met een lage afgassentempe-ratuur. Men kan echter ook stromingwegen alleen in het bovenste deelgebied van de schoorsteen laten verlopen, in het bijzonder alleen boven een bovenste sectie van de schoorsteen (conclusie 31), waarin het in de 15 schoorsteen afkoelende rookgas in toenemende mate kouder wordt. Dat geldt bijvoorbeeld dan wanneer de schoorsteen door een koude verdieping of zolderruimte wordt geleid.
In veel gevallen zal het doelmatig zijn om verschillende beluch-tingszones per sectie verdeeld over de hoogte van de schoorsteen te re-20 aliseren (conclusie 23), bijvoorbeeld om beluchtingslucht die reeds vocht met zich meedraagt, door verse lucht te vervangen.
De beluchtingsstroomwegen volgens de uitvinding kunnen ook worden toegepast wanneer men niet wil afzien van het gebruik van dampdiffusie-keerlagen (conclusies 33, 34). Dan kan men het op de koop toe nemen dat 25 dergelijke dampdiffusiekeerlagen nog een zekere doorlaatbaarheid hebben en de dienovereenkomstige massastroom voor de beluchting kleiner kiezen. Tenslotte kan men de uitvinding echter ook zelfs toepassen voor sanering van schoorstenen die voorzien zijn van verouderde dampdiffusiekeerlagen of niet op de juiste wijze ingebouwde dampdiffusiekeer-30 lagen, in elk geval dan wanneer de reeds aanwezige inwendige geometrie van de schoorsteen de aansluiting van beluchtingsstroomkring toelaat.
Ook kan men de uitvinding op gelijke wijze toepassen voor het naderhand saneren van schoorstenen zonder dampdiffusiekeerlaag.
Een kortsluiting van de stromingswegen in omtreksrichting (conclu-35 sie 35) is niet alleen van voordeel voor een betere verdeling van het beluchtingsgas binnen de schoorsteen, maar dient er ook voor om eventueel optredende, de doorgang van het beluchtingsgas verhinderende afsluitingen te omzeilen. Bovendien kan men daarbij een grotere montage-vrijheid ten aanzien van de hoekuitrichting van de gerede delen, waar-40 uit de schoorsteen wordt opgebouwd, bereiken. Ook verkrijgt men de mo- 8201319 8 gelijkheid om, wanneer de inwendige opbouw van de schoorsteen een zelfstandige verdeling van het beluchtingsgas in de schoorsteen tegengaat, in het inlaat- en het uitlaatgebied van het beluchtingsgas voldoende te hebben aan een op een enkele omtreksplaats gepositioneerde aansluiting 5 (conclusie 36). Men is er dan niet meer aan gebonden om de omtreksposi-tie van de inlaat en de uitlaat ten opzichte van elkaar te coördineren en kan daarom aan de voet van de schoorsteen en in hogere gebieden bijvoorbeeld bij een kopstuk de aansluitingen in verschillende omtreks-richting positioneren. Men kan zelfs een diametrale configuratie van 10 inlaat en uitlaat toelaten wanneer geen kortsluitingen in omtreksrich-ting aanwezig zijn maar de inwendige geometrie van de schoorsteen een verdeling van het beluchtingsgas uiteindelijk over de gehele doorsnede van de schoorsteen toelaat, doordat men de stromingsweg van een omtreksplaats gedwongen leidt naar de andere omtreksplaats, in het bij-15 zonder de diagonaal tegenover liggende omtreksplaats (conclusie 37).
Waterafstotend materiaal, in het bijzonder waterafstotende minerale vezels, zijn op zichzelf bekend en in de handel verkrijgbaar. Toepassing voor schoorstenen was tot nu toe niet echt zinvol, omdat ook de toepassing van waterafstotende minerale vezels een toenemende belading 20 van de keerlaag met vocht en een daarmee verbonden drastische daling van de warmtekerende werking niet kan verhinderen. In het kader van de uitvinding wordt echter door toepassing van waterafstotende materialen voor de warmtekerende laag optimaal toelaatbaar, omdat men een poriënverstopping of ook alleen een te sterke belading van de poriën van een 25 warmtekeerlaag met zekerheid kan vermijden of tenminste, wanneer een bepaalde vochtaccumulatie in de warmtekeerlaag heeft plaats gevonden, deze met intervallen door beluchting weer tot een toelaatbare mate of tot nul kan reduceren.
In overeenstemming daarmee kan de beluchting volgens de uitvinding 30 in principe op twee wijzen worden gerealiseerd. Enerzijds kan men tijdens het gebruik van de schoorsteen zelf beluchten en zo continu of met intervallen het vocht afvoeren. Anderzijds kan men echter ook de beluchting toepassen in de bedrijfspauzen van de schoorsteen en zo een onnodige afkoeling van de schoorsteen verhinderen of de benodigde ener-35 gie in verband met het voorverwarmen van het beluchtingsgas vermijden of althans sterk reduceren. Eventueel kan men de instelinrichting voor het beluchtingsgas in overeenstemming hiermee zelfstandig of met de hand sturen.
Er wordt opgemerkt dat de volgens de uitvinding voorziene en in 40 het bijzonder in de conclusies 1 tot en met 21 beschreven eenvoudige 8201319 ______ _______ .. ... . ... · ... ... . . . - ...... ...
« « 9 realisatie van de stromingswegen zonder extra materiaal bijzonder de voorkeur verdient. Deze maatregelen worden door de verdere onderconclu-sies ondersteund. Tenminste deze verdere conclusies hebben echter ook nog een zelfstandige betekenis bij op minder voordelige wijze gecon-5 strueerde schoorstenen respectievelijk gerede onderdelen voor schoorstenen, voor zover de besproken voordelen wat betreft stroming en sturing aanwezig zijn. Zo zou men de genoemde sturingsmaatregelen ook kunnen toepassen bij schoorstenen waarbij inwendige of uitwendige beluch-tingskanalen door extra bouwtechnische maatregelen zijn gerealiseerd.
10 In het volgende wordt de uitvinding aan de hand van in de figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeelden nader verklaard.
Figuur 1 toont een vertikale en radiale, gedeeltelijk doorbroken doorsnede door een eerste uitvoeringsvorm van een schoorsteen volgens de uitvinding.
15 Figuur 2 toont een horizontale doorsnede in twee afwisselende hal ve deelgebieden van een gewijzigde uitvoeringsvorm van de schoorsteen volgens figuur 1.
Figuur 3 toont een gedeeltelijke vertikale en volgens een straal verlopende doorsnede door een ten opzichte van figuur 1 gewijzigde 20 schoorsteen.
Figuur 4 toont een gedeeltelijke afgebroken illustratie van een vertikale en volgens een straal verlopende doorsnede door een verdere uitvoeringsvorm van een schoorsteen volgens de uitvinding.
Figuur 5 toont een horizontale doorsnede in vier afwisselende ge-25 deelten in afzonderlijke kwadranten van een schoorsteen, waarbij de beide onderste kwadranten betrekking kunnen hebben op de schoorsteen volgens figuur 6.
Figuur 6 toont en twee radiale deeldoorsneden secties van twee schoorstenen in ten opzichte van figuur 4 gewijzigde uitvoeringsvor-30 men.
Figuur 7 toont op andere schaal een radiale en vertikale doorsnede door een gereed buitenmanteldeel met een keerlaag en een binnenbuis voor een schoorsteen overeenstemmend met de rechter halve weergave in figuur 6.
35 De figuren 8 tot en met 12 tonen horizontale doorsneden door een groot aantal- andere schoorsteenvormen, waarvan er in figuur 8 drie zij n weergegeven, in de beide linker kwadranten en in de rechter helft, en in de figuren 9 en 10 elk vier zijn weergegeven in vier kwadranten, terwijl in de figuren 11 en 12 elk een uitvoeringsvorm is geïllu-40 streerd.
8201319 10
De horizontale doorsneden hebben in dezelfde mate betrekking op zowel gehele schoorstenen als ook gerede onderdelen voor schoorstenen. Ook als schoorstenen in zijn geheel of slechts in secties in vertikale doorsneden zijn weergegeven, dan hebben deze secties ook betrekking op 5 gerede onderdelen, waaruit schoorstenen kunnen worden opgebouwd. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat alle weergegeven schoorstenen opgebouwd zijn uit vertikaal boven elkaar geplaatste schoorsteendelen.
Alle weergegeven en beschreven schoorstenen respectievelijk gerede schoorsteendelen zijn opgebouwd uit drie schalen, en wel uit (tenmins-10 te) een rookgas geleidende binnenbuis 2, een rond deze binnenbuis gepositioneerde warmtekeerlaag 4 en een rond deze keerlaag aanwezige omman-teling 6. Het basismateriaal van de binnenbuis is meestal chamottesteen, het basismateriaal van de warmtekeerlaag bestaat meestal uit minerale vezels (met inbegrip van glasvezels) en het basismateriaal van de om-15 manteling is meestal licht beton. Alle voor dergelijke drieschalige schoorstenen geschikte basismaterialen komen ook in dit geval in aanmerking. Ook zijn gebruikelijke verdere uitvoeringsvorm mogelijk, zoals bijvoorbeeld extra luchtkanalen en wapeningen in de ommanteling, vuur-haardaansluitingen enzovoort. Het is echter belangrijk, dat alle 20 schoorstenen slechts behoeven te bestaan uit de genoemde drie schalen en dat verdere materialen dan de basismaterialen van de drie schalen niet noodzakelijk zijn.
Bij de schoorsteen volgens figuur 1 is in het gebied van de schoorsteenvoet aan de binnenbuis een zijdelingse stomp 8 aangebracht, 25 waarin de aansluitbuis 10 voor het afgas van de niet getoonde verwar-mingsinstallatie is ingestoken. De aansluitbuis 10 doordringt daarbij de warmtekeerlaag 4 en de ommanteling 6 in een in deze beide schalen aangebrachte zijdelingse uitsparing, waarin de stomp 8 gedeeltelijk insteekt. De aansluitbuis 10 is in de stomp 8 rondom afgedicht door mid-30 del van afdichtkoord, kit of dergelijke, aangeduid met 12. De stomp 8 eindigt in het gebied van de ommanteling 6.
De aansluitbuis 10 is omgeven door een ringkanaal 14 van een warmtewisselaar 16, die via een ventilator 18 aan een aanzuigopening 20 lucht aanzuigt uit de omgeving van de schoorsteen. Deze lucht wordt 35 volgens de pijlen door het ringkanaal 14 van de warmtewisselaar 16 gevoerd en via een, de ommanteling 6 doordringend zijkanaal 22 in een ringkanaal 24 geleid, dat aangebracht is in de nabijheid van de binnenhuis over een deel van de breedte van de warmtekeerlaag 4 in deze laag.
40 In de binnenbuis 2 verlopen binnenkanalen 26 schroeflijnvormig 8201319 11 naar boven, welke kanalen door een zijdelingse boring 28 in de binnenbuis in verbinding staan met het ringkanaal 24 in de warmtekeerlaag. Daardoor wordt voor de bij 20 aangezogen beluchtingslucht een eerste stromingsweg geopend uit het ringkanaal 24 in de binnenkanalen 26 in de 5 binnenbuis 2.
Verder is de warmtekeerlaag 4 zodanig poreus uitgevoerd dat de beluchtingslucht ook naast de binnenbuis in de warmtekeerlaag 4 parallel aan de binnenbuis 2 kan opstijgen.
Afhankelijk van de gestelde eisen kan men daarbij de dimensione-10 ring zodanig kiezen dat ofwel de stromingsweg door de binnenbuis een kleinere stromingsweerstand heeft dan de stromingsweg door de warmtekeerlaag, dat de stromingsweerstanden ongeveer gelijk zijn of dat de verhoudingen omgekeerd zijn. Het kan daarbij zowel voorkomen dat de stromingsweerstand in de binnenbuis zeer klein is ten opzichte van die 15 van de warmtekeerlaag, maar ook dat de stromingsweerstand in de warmtekeerlaag zeer klein is in verhouding tot die van de binnenbuis. In het volgende wordt in het bijzonder het geval beschouwd dat de stromingsweerstand in de binnenbuis kleiner is of zeer klein is in vergelijking met die van de warmtekeerlaag.
20 De binnenbuis bestaat uit afzonderlijke buissegmenten 30, tussen welke de doorgang door de binnenkanelen 26 vanwege een tussenlaag is geblokkeerd. Deze tussenlaag kan bestaan uit voegmortel of ook uit een afdichtmateriaal, dat de kopse einden van de binnenkanalen vult. In het gebied van de beide einden van elk buissegment is telkens een zijde-25 lingse boring 28 aangebracht vergelijkbaar met de boring die in verbinding staat met het ringkanaal 24. Het is mogelijk om in het gebied van deze boringen telkens ook een voor de aansluiting zorgdragend ringkanaal in de warmtekeerlaag 4 uit te sparen. Bij het uitvoerlngsvoorbeeld vindt de verbinding echter telkens plaats via een relatief korte sectie 30 van de warmtekeerlaag 4 zoals aangeduid is met de verbindingspijpen 32. Omdat daarbij de stromingsweg slechts via een relatief kort traject door de warmtekeerlaag verloopt is ondanks de grotere stromingsweerstand per lengte-eenheid de afremming van de stroming bij deze verbin-dingsplaatsen slechts relatief klein. Tegelijkertijd verkrijgt men ech-35 ter een menging van de in de binnenbuis geleide beluchtingslucht met de in de warmtekeerlaag opstijgende beluchtingslucht en derhalve een verdunning van de reeds meer of minder met vocht verzadigde luchtdelen uit de binnenbuis.
Het dienovereenkomstige geldt ook bij de andere genoemde weer-40 standsrelaties tussen stromingsweg in de binnenbuis en stromingsweg in 8201319 12 de warmtekeerlaag.
Binnen een gereed schoorsteendeel kan de binnenbuis een aantal buissegmenten 30 bevatten.
Het is mogelijk dat op deze wijze de stromingweg verloopt vanaf de 5 voet van de schoorsteen tot aan de schoorsteenkop. Daar is weer een ringkanaal 24 uitgespaard in de warmtekeerlaag aan de zijde van de binnenbuis en dit kanaal staat in verbinding met de bovenste zijdelingse boring 28 in de binnenbuis 2. Dit bovenste ringkanaal 24 verzamelt de door de schoorsteen enerzijds via de binnenkanalen 26 en anderzijds 10 door de warmtekeerlaag 4 gestroomde beluchtingslucht en leidt deze via een zijdelings kanaal 34 naar buiten. Men ziet dat het zijdelingse kanaal 34 diametraal ligt tegenover het kanaal 22, via welk kanaal de beluchtingslucht in de schoorsteen intreedt.
De door de schoorsteen via de beschreven stromingswegen geleide 15 massastroom van het beluchtingsgas kan door een instelbare beluchtings-klep 36 worden ingesteld en naar behoefte door middel van een instelmo-tor 38 aan de hand van een instelgrootheid worden geregeld of gevarieerd.
Op doelmatige wijze worden telkens speciale gerede schoorsteende-20 len gebruikt die enerzijds behoren bij de beluchtingsluchtinlaat (en bij de aansluitbuis 10) en anderzijds bij de beluchtingsluchtuitlaat.
Het is ook mogelijk om, hetgeen niet is geïllustreerd, de beluchtingsluchtinlaat aan te brengen ongeveer op het midden van de hoogte van de schoorsteen en het onderste gedeelte van de schoorsteen zonder 25 beluchting te laten.
Figuur 1 toont echter ook nog een verder alternatief (gestippeld), volgens welk alternatief de stroomkring door de schoorsteen in een aantal boven elkaar liggende deelkringen is verdeeld. Daartoe kan bijvoorbeeld op de warmtewisselaar 16 een aftakleiding 40, eventueel voorzien 30 van een verse lucht bijmengend mengventiel 42, buiten de schoorsteen of in de ommanteling aangebracht zijn, welke aftakleiding pas ongeveer op het midden van de hoogte van de schoorsteen via een zijdelings kanaal 44 in communicatieverbinding staat met een ringkanaal 24 in de warmtekeerlaag en via deze de beluchtingslucht in een zijdelingse boring 28 35 en in de daarop aangesloten binnekanalen 26 leidt. In de warmtekeerlaag 4 is een stromingsblokkering 46 gerealiseerd.
Onder de stromingsblokkering is een verder ringkanaal 24 in de warmtekeerlaag 4 aangebracht dat vla een zijdelings kanaal 34 door de schoorsteen zijwaarts naar buiten is gevoerd. Hier is eveneens een door 40 een instelmotor 38 instelbare luchtklep 36 aangebracht. Op deze wijze 8201319 13 verkrijgt men een eerste stromingskring onder de stromingsblokkering 46 en een verdere stromingskring voor de beluchtingslucht boven de stromingsblokkering 46. Een dienovereenkomstige verveelvoudiging is op willekeurige wijze mogelijk. Men kan bijvoorbeeld per gereed schoorsteen-5 deel van de schoorsteen of per klein aantal gerede delen, bijvoorbeeld wanneer twee gerede delen worden gebruikt per etage van een woongebouw telkens per etage een stroomkring realiseren.
De beluchtingslucht behoeft niet, zoals hier is geïllustreerd, door de aansluitbuis 10 voorverwarmd te worden. Men kan ook afzonder-10 lijke voorverwarmmiddelen gebruiken of, in het bijzonder bij de hogere schoorsteendelen, de voorverwarming achterwege laten. Men kan ook eventueel de voorverwarming alleen in de onderste stroomkring laten uitvoeren door de aansluitbuis 10 en in de bovenste stroomkringen afzonderlijke voorverwarmmiddelen aanbrengen.
15 In plaats van te vertrouwen op de poreusheid van de warmtekeerlaag 4 of om bij aanwezige poreusheid de stromingsweerstand verder te verminderen kan men ook een radiale speling van de warmtekeerlaag 4 en de daardoor verkregen holle ruimte benutten. Deze radiale speling kan volgens figuur 2 aangebracht zijn als vrije ruimte 48 tussen de warmte-20 keerlaag 4 en de binnenbuis 2 en/of als vrije ruimte 50 tussen de warmtekeerlaag 4 en de ommanteling 6. Omdat het voorkomt, dat de warmtekeerlaag meer of minder toevallig gedeeltelijk steunt tegen de binnenhuis 2 en gedeeltelijk tegen de ommanteling 6, in het geval er sprake is van enige radiale speling, kunnen de vrije ruimten 48 en 50 ook 25 slechts in gedeelten over de gehele lengte van de schoorsteen en/of over de ontrek van de schoorsteen aanwezig zijn. In elk geval kunnen ze echter een gewenste verdelingsfunctie voor het beluchtingsgas uitvoeren.
Terwijl volgens figuur 1 de stromingswegen zowel in de binnenbuis 30 2 als ook in de warmtekeerlaag verlopen en een toevoer van het beluch tingsgas plaats vindt vanaf de omtrekszijde van de schoorsteen zowel tot in de warmtekeerlaag als ook tot in de binnenbuis, kan de stro-mingsweg van het beluchtingsgas ook alleen in de binnenbuis verlopen, waarbij de aansluiting plaats vindt aan de onderste en bovenste kopse 35 zijde van de binnenhuis. Dat is geïllustreerd in figuur 3. Figuur 3 toont (in samenhang met figuur 8) verder nog een alternatief voor figuur 1 volgens welk alternatief in de binnenbuis 2 een aantal vertikale binnenkanalen 26 daarin verdeeld over de omtrek verlopen. De toevoer van beluchtingsgas vindt plaats via een zijdelings kanaal 54 in een ba-40 sisdeel 56 van de schoorsteen. De beluchtingslucht wordt via een ring- 8201319 14 kanaal 58 verdeeld over de afzonderlijke binnenkanalen 26.
Op dienovereenkomstige wijze strekt zich boven de binnenbuis 2 en de warmtekeerlaag 4 een verdelerdeel 60 uit in de schoorsteenkop, welk verdelerdeel voorzien is van een ringkanaal 58 waarin de met vocht be-5 laden beluchtingslucht terecht komt welke lucht via een zijdelings kanaal 62 naar buiten wordt geleid. De configuratie van luchtklep 36 en instelmotor 38 komt overeen met die van figuur 1.
Figuur 4 toont een ten opzichte van figuur 1 veranderde opbouw van een schoorsteen met in hoofdzaak de volgende bijzonderheden: 10 De inlaat voor de beluchtingslucht is voorzien van een open in- laatgedeelte 64 met ringvormige doorsnede, zodat het transport van het beluchtingsgas alleen door de thermisch opdrijvende werking wordt gerealiseerd. In andere gevallen wordt zoals in figuur 1 de warmte van de in de aansluitbuis 10 getransporteerde afgassen van de verwarmingsin-15 stallatie gebruikt voor het voorverwarmen van de beluchtingslucht.
De uitlaat van de beluchtingslucht met door een instelmotor 38 instelbare luchtklep 36 komt konstruktief overeen met de configuratie van figuur 1 met de uitzondering, dat in dit geval de uitlaat geplaatst is aan dezelfde omtrekszijde als de inlaat.
20 De genoemde bijzonderheden kunnen echter ook worden uitgewisseld met de dienovereenkomstige configuraties van figuur 1. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om meerdere beluehtingsstroomkringen verdeeld over de hoogte van de schoorsteen te realiseren of de beluchting te beperken tot slechts een gedeelte, in het bijzonder het bovenste gedeelte van de 25 schoorsteen.
Het belangrijke verschil van de uitvoeringsvorm van figuur 4 in vergelijking met die van figuur I bestaat daarin, dat in figuur 4 de stromingsweg primair verloopt door de ommanteling 6. Daartoe is in het gebied van de inlaat en van de uitlaat in de ommanteling telkens een 30 ringkanaal 66 aangebracht, dat in communicatieverbinding staat met een reeks van over de omtrek van de ommanteling 6 verdeelde en daarin vertikaal omhoog verlopende beluchtingskanalen 68.
De beluchtingskanalen 68 kunnen met de radiaal binnen gelegen delen in dampdiffusieverbinding staan doordat de wandgebieden 70 van de 35 ommanteling tussen de beluchtingskanalen 68 en het naar de warmtekeerlaag 4 toegekeerde binnenoppervlak 72 van de ommanteling dampdiffusie doorlatend zijn uitgevoerd (zie ook figuur 9, rechter bovenkwadrant).
Deze wandgebieden 70 behoeven echter niet dampdiffusiedoorlatend uitgevoerd te zijn wanneer in deze gebiede passages 74 aangebracht zijn 40 die verdeeld zijn over de hoogte van de beluchte schoorsteen en die de 8201319 . -· · -ι" ··--jv***— —— - . - -. - -- 15 verbinding vormen tussen de beluchtingskanalen 68 en het gedeelte van de warmtekeerlaag 4.
Zelfs wanneer de binnenbuis 2 en de warmtekeerlaag 4 niet, zoals in het geval van figuur 1, belucht zijn, kan een beluchting van de om-5 manteling een radiale stromingsgradiënt voor het met vocht en agressieve bestanddelen beladen radiaal diffunderende rookgas opwekken en daarmee verhinderen dat in de radiaal binnen de beluchtingskanalen 68 in de ommanteling 6 aanwezige gebied van de schoorsteen een ongewenste graad van vochtigheidsaccumulatie en neerslag van agressieve bestanddelen op-10 treedt.
De hoofdstroming van de beluchtingslucht zal bij deze configuratie binnen de ommanteling 6 verlopen. Er kan echter ook een kortsluitstroming in de warmtekeerlaag 4 tot stand komen als gevolg van de koppeling daarvan met de beluchtingskanalen via de passages 74. Het hangt dan van 15 de relatieve stromingsweerstand af of de hoofdbeluchtingsstroom in de ommanteling 6 of in de warmtekeerlaag 4 stroomt (ofwel alleen ofwel rekening houdend met omtreksruimten als gevolg van radiale speling van de ommanteling in de zin van figuur 2).
Het is ook mogelijk om de configuratie van figuur 4 te combineren 20 met figuur 1 en via een vertikale stroming in de warmtekeerlaag 4 ook nog een in de binnenbuis verlopende stroming te realiseren.
Bij ommantelingen van rechthoekige, bijvoorbeeld vierkante doorsnede is het op zichzelf gebruikelijk om in de hoekgebieden ter besparing van massa holle ruimten 76 (zie figuur 9 onderste kwadranten en 25 linker bovenkwadrant) met aan de hoeken afgerond rechthoekige doorsnede aan te brengen, die zich uitstrekken van een gesloten kopse zijde van het, de ommanteling vormende gerede deel naar de andere open kopse zijde en zo ook gemakkelijk kunnen worden gevormd. Deze vorm van driehoekige holle ruimten 76 ontstaat wanneer de radiaal verder naar binnen 30 liggende schalen, dus de warmtekeerlaag 4, een ronde buitendoorsnede heeft.
De doorsnedevorm van deze holle ruimten kan volledig worden benut voor de beluchtingskanalen 68. Daarbij kunnen de doorbrekingen 74 op verschillende wijze worden gerealiseerd.
35 Een voorkeursuitvoeringsvorm van de doorbrekingen 74 is getoond in figuur 7. Volgens deze figuur zijn de doorbrekingen 74 horizontale sleuven aan het onderste en bovenste einde van de vormstukken waaruit de ommanteling 2 is gevormd, waarbij dus in het gebied van de horizontale sleuven 74 de wanddelen 70 ten opzichte van het resterende gedeel-40 te van het vormstuk inspringen. Men verkrijgt daardoor de opbouw die 8201319 16 geïllustreerd is iu het rechter gedeelte van figuur 6, waar de, de ommanteling vormende vormstukken 78 telkens aan de kopse zijde van de twee op elkaar aansluitende vormstukken de gemeenschappelijke passage 74 vormen en aan de buitenzijde door een mortellaag 80 nauw zijn ver-5 bonden.
Het is daarbij doelmatig de gerede delen voor de schoorsteen zodanig uit te voeren, dat de via de met vuurvaste mortel 82 afgedichte trapvoegen 84 op elkaar aansluitende binnenhuizen 2 axiaal zijn verschoven ten opzichte van de mortellagen 80 respectievelijk de stootvoe-10 gen tussen de vormstukken 78 van de ommanteling en wel over de halve vormstuklengte.
Anders dan de beschreven horizontale sleuven kunnen de doorbrekingen 74 ook worden gevormd door vertikale sleuven, zoals in het onderste gedeelte van figuur 5 is getoond. Daarbij zijn de vertikale sleuven 74 15 in het rechter onderkwadrant van figuur 5 ten opzichte van de in om-treksrichting van de schoorsteen gemeten doorsnede van de stromingsweg in het beluchtingskanaal 68 nauw uitgevoerd, terwijl ze in het linker onderkwadrant van figuur 5 verlopen over de gehele doorsnede van de stromingsweg gemeten in omtreksrichting van de schoorsteen. In overeen-20 stemming daarmee is de doorsnede in het rechter onderkwadrant paddestoelvormig en in het linker onderkwadrant huisvormig.
In het rechter onderkwadrant van figuur 5 is weergegeven dat als een variant op de in figuur 4 weergegeven configuratie de doorbrekingen 74 tot een gemeenschappelijke vertikale sleuf zijn gecombineerd die 25 zich uitstrekt langs het gehele bijbehorende beluchtingskanaal 68 op doorgaande wijze. Met analoge doorsnede kunnen echter ook vertikale sleuven zich telkens over een beperkte hoogte uitstrekken.
Men kan daarbij ook volgens figuur 6, linker gedeelte, de doorbrekingen 74 (in de beide onderste secties van figuur 5 geïllustreerd) 30 uitvoeren vanaf de onderste kopse zijde van het vormstuk 78 dat tot de ommanteling behoort tot nagenoeg de bovenste kopse zijde ervan op doorlopende wijze en in het bovenste kopse gebied van het betreffende vormstuk 78 zowel het betreffende beluchtingskanaal 68 als ook de bijbehorende doorbreking 74 door een kopse wand 86 van het vormdeel onderbre-35 ken, zodat de beluchtingsweg in het gebied van de kopse dwarswanden 86 telkens door het aansluitende gedeelte van de warmtekeerlaag 4 of een daar aanwezige radiale spelingruimte 50 in de zin van figuur 2, linker zijde, wordt afgebogen. Hier verloopt de stromingsweg dus in de afzonderlijke vormstukken 78 binnen de ommanteling en aan de buitenzijde 40 daarvan door kortsluitende overbrugging in het inbouwgebied van de 8201319 17 warmtekeerlaag 4 of vanwege de poreusheid daarvan. Omdat wederom slechts relatief korte axiale trajecten van de warmtekeerlaag 4 voor de omleiding van de stromingweg uit de ontmanteling 6 nodig zijn, kan de stromingsweerstand van de warmtekeerlaag zelf nog relatief hoog zijn 5 zonder de functie te beïnvloeden.
De wand 86 dient hierbij als drager voor de mortellaag 80 die hier anders dan bij het rechter deel van figuur 6 zich uit kan strekken over het gehele kopse oppervlak van de ontmanteling 6.
Tot nu toe werden slechts enkele van het grote aantal mogelijkhe-10 den beschreven om stromingswegen voor beluchtingsgas door de schoorsteen te laten verlopen. In alle gevallen kunnen de inlaat voor de belucht ings lucht of een ander beluchtingsgas en de bijbehorende uitlaat op dezelfde wijze aangebracht zijn als geïllustreerd is aan de hand van de figuren 1 en 4 of eventueel op de wijze als getoond is in figuur 3. 15 Belangrijk is daarbij steeds dat het inlaatkanaal en het uitlaatkanaal voor het beluchtingsgas een bijbehorende vrije ruimte uitmondt, waarin de stromingsweg van het beluchtingsgas door het eigenlijke schoorsteenlichaam uitkomt. Daarbij is het denkbaar ook slechts per zone horizontaal te beluchten. In het algemeen zal men echter in de schoorsteen om-20 hoog lopende stromingswegen toepassen die ofwel direct vertikaal zijn aangebracht ofwel tenminste een vertikale component hebben zoals de schroeflijnvormige weg van de kanalen 26 in figuur 1. Ih het volgende wordt zonder beperking van de algemeenheid telkens gerefereerd aan een vertikaal stijgende stromingsweg, die echter eveneens een horizontale 25 component kan hebben.
Er wordt echter telkens verondersteld dat elke toevoerleiding en elke afvoerleiding van het beluchtingsgas behoort bij een afzonderlijk aangepast gereed schoorsteendeel. Tussen deze delen kan men gedeeltelijk bekende en gedeeltelijk afzonderlijk aangepaste schoorsteendöor-30 sneden van de daartussen liggende gerede schoorsteendelen gebruiken. In het volgende worden kenmerkende schoorsteendoorsneden afzonderlijk beschreven, die afzonderlijk, maar ook in willekeurige combinaties kunnen worden toegepast.
Een vergelijking van de horizontale doorsnede van figuur 10 met 35 die van de figuren 2, 5, 8 en 9 toont verder dat zowel de binnenbuis 2 met rechthoekige, hier aan de hoeken licht afgeronde vierkante vorm (figuur 10) als ook binnenbuizen met cilindrische vorm (in de andere genoemde figuren) gebruikt kunnen worden. Voor zover in het navolgende de ene of de andere uitvoering van de stromingswegen voor een van deze 40 dwarsdoorsnede vormen van de binnenbuis wordt beschreven, geldt deze 8201319 18 beschrijving natuurlijk ook voor de andere doorsnedevorm.
Bij cilindrische dwarsdoorsnedevorm van de binnenbuis 2 is dan ook telkens bij de voorkeursuitvoeringsvoorbeelden de warmtekeerlaag 4 cilindrisch terwijl de ommanteling 6 rechthoekig respectievelijk vierkant 5 is. Bij vierkante (of rechthoekige) doorsnede van de binnenbuis 2 zijn ook de daarop aansluitende schalen van de warmtekeerlaag 4 en van de ommanteling 6 kwadratisch respectievelijk rechthoekig. In beide gevallen kan de warmtekeerlaag 4 samengesteld zijn uit isolatieplaten die in het geval van de gebogen vorm van de warmtekeerlaag op hun beurt gebo-10 gen kunnen zijn. Voor zover er geen holle ruimten in de ommanteling 6 met een bijzondere functie aanwezig zijn, zoals beschreven is voor de beluchtingskanalen 68, gelden de volgende horizontale doorsneden onafhankelijk van het gekozen uitvoeringsvoorbeeld ook voor die uitvoeringsvormen, waarbij volgens figuur 8 de doorsnede van de ontmanteling 6 15 massief is, en ook voor die uitvoeringsvormen waarbij volgens figuur 9 holle ruimten 76 in de hoekgebieden aanwezig zijn. Dergelijke boekgebieden komen in het bijzonder in aanmerking wanneer de warmtekeerlaag cilindrisch is, de bijbehorende binnenwand van de ommanteling 6 eveneens een cilindervlak is maar de buitenwand van de ommanteling 6 echter 20 een rechthoekvlak is. Bij inwendig en uitwendig rechthoekige ontmantelingen kunnen echter nog andere niet weergegeven holle ruimten aanwezig zijn. Bij beide bijzonder in aanmerking komende configuraties kunnen extra schachten, zoals luchtschachten, aanwezig zijn.
De rechter helft van figuur 8 toont om te beginnen nogmaals de 25 configuratie van figuur 3 in horizontale doorsnede. De binnenkanalen 26 verlopen in de binnenbuis 2 vertikaal en bestaan uit inwendige boringen van de wand van de binnenbuis 2, gelijkmatig verdeeld over de gehele omtrek ervan.
Overeenkomstige voor beluchting dienst doende binnenkanalen 88 30 kunnen volgens het rechter bovenkwadrant van figuur 9 ook aangebracht zijn in de warmtekeerlaag 4, binnen de wand waarvan ze zich vertikaal uitstrekken, gelijkmatig verdeeld over de omtrek ervan. In de beide bovenste kwadranten van figuur 10 is aangegeven dat de binnenkanalen 88 ofwel, zoals boven rechts in figuur 9 is getoond, een ronde of ook een 35 andere dwarsdoorsnede kunnen hebben, in het rechter bovenkwadrant van figuur 10 echter een langgerekte sleufvorm hebben, die zich uitstrekt in de omtreksrichting van de, de warmtekeerlaag 4 vormende schaal. De-. zelfde vrijheid om de doorsnedevorm van de binnekkanalen te kiezen heeft men natuurlijk ook in de vergelijkbare andere gevallen, zoals de 40 binnenkanalen 26 van de binnenbuis 2.
8201319 19
In het rechter bovenkwadrant van figuur 9 is verder aangegeven dat in plaats van de holle ruimte 76 in de buitenmantel (zie de overige kwadranten) ook een doorgaand kanaal 68 van dezelfde doorsnede kan worden gebruikt welk kanaal door een eveneens doorgaande wand 70, die ech-5 ter dampdiffusie doorlatend is, gekoppeld is met het radiaal binnenliggende gebied. Ook de doorsnedevorm van de beluchtingskanalen 68 van de ommanteling 6 kan gevarieerd worden zolang daardoor de wanddikte niet statisch te zeer wordt verzwakt.
De voor beluchting dienst doende stromingswegen kunnen zich echter 10 ook uitstrekken in grenslagen tussen twee naburige schalen, zoals in figuur 2 al aan de hand van het voorbeeld van een radiale speling 50 tussen de ommanteling 6 en de warmtekeerlag 4 of de radiale speling 48 tussen de warmtekeerlaag 4 en de binnenbuis 2 is beschreven* Als er geen vrije ruimte vanwege radiale speling aanwezig is of de vrije door-15 snede daarvan niet voldoende is, dan kan men profielen vormen voor stromingswegen langs de betreffende grenslagen van de schalen. Meestal zal men daarbij voldoende hebben aan een profilering van een van de keerlagen bij een van de schalen; een complementaire uitvoering van de stromingswegen door profilering van beide tegenover liggende, grenslagen 20 van de schalen is echter mogelijk.
De voorkeur verdient daarbij een zodanige profilering dat de betreffende grenslaag in de omtreksrichting van de bijbehorende schalen afwisselend voorzien is van uitstekende en inspringende gedeelten, zodat de stromingswegen tussen deze uitspringende gedeelten in de in-25 springende gedeelten verlopen. In het linker bovenkwadrant van figuur 9 zijn dergelijke uitstekende delen 90 als ribben uitgevoerd, die tussen zich in een relatief groot omtreksgebied bepalen, zodat de daardoor gevormde verdiepingen 92 langs de omtrek van de binnenbuis 2 bestaan uit gekromde sleuven. De warmtekeerlaag 4 steunt daarbij aan de binnenzijde 30 radiaal tegen deze ribben 90.
Wanneer deze ondersteuning niet voldoende is of in omtreksrichting verlopende spleten nabij de binnenbuis niet gewenst zijn, dan kan men ook een eventueel relatief nauwe golving aanbrengen zoals getoond is in het linker onderkwadrant van figuur 4, waarbij de golfdalen de verdie-35 pingen 92 vormen en de golftoppen de uitstekende delen 90 vormen, en waarbij een groot aantal van uitstekende delen 90 zorgt voor de radiale binnenwaartse ondersteuning van de warmtekeerlaag 4.
Het rechter onderkwadrant in figuur 9 toont, zonder beperking van de algemeenheid tot dit golfvormvoorbeeld, dat ook het naar de binnen-40 buis 2 toegekeerde binnenvlak van de warmtekeerlaag 4 voorzien kan zijn 8201319 20 van een golving uit uitstekende delen 94 en verdiepingen 96 complementair ten opzichte van de uitstekende delen 90 en de verdiepingen 92 aan de omtrek van de binnenbuis 2, zodat de stromingswegen aan de grenslaag tussen de binnenbuis 2 en de warmtekeerlaag 4 vertikaal verlopen in de 5 complementaire verdiepingen 92 en 96. Een stromingskortsluiting in om-treksrichting is daarbij niet noodzakelijk, maar wel mogelijk.
Het zal duidelijk zijn dat de golvingen elke bekende vorm kunnen hebben, bijvoorbeeld gekromd of rechtlijnig, zaagtandvormig of met afwisselende groeven en ribben met radiaal of schuin verlopende groefwan-10 den. De voorkeur verdienen echter die profielvormen, die geschikt zijn als afstandshouder voor de warmtekeerlaag en die tussen zich in een gunstig beluchtingsprofiel vrijlaten.
Het linker onderkwadrant in figuur 10 toont dat dienovereenkomstige uitstekende delen 98 en verdiepingen 100 ook uitgevoerd zijn in het 15 naar de binnenbuis 2 toegekeerde grensvlak van de warmtekeerlaag 4, zonder beperking van de algemeenheid tot de hier als voorbeeld gegeven rechthoekige ribben en groeven. De afstand tussen de groeven kan daarbij in tegenstelling tot de illustratie in het linker bovenkwadrant van figuur 9 ongeveer gelijk of enigszins groter zijn dan de groefbreedte 20 om een optimaal compromis te bereiken tussen de ondersteuning van de warmtekeerlaag en de stromingsdoorsnede voor het beluchtingsgas. Er zijn echter ook uitvoeringen denkbaar waarbij de uitstekende delen 98 smaller zijn dan de breedte van de verdiepingen 100 (waarbij wordt verwezen naar het linker bovenkwadrant van figuur 9), maar ook uitvoe-25 ringsvormen met verdiepingen die zich in omtreksrichting slechts over een relatief kleine afstand uitstrekken.
Overeenstemmende uitspringende delen 102 en verdiepingen 104 kunnen ook aangebracht zijn in het naar de ommanteling toegkeerde buitenoppervlak van de warmtekeerlaag 104, zoals, zonder de algemeenheid te 30 beperken, geïllustreerd is met de afgeronde zaagtandvorm in het linker bovenkwadrant van figuur 8 en de trapeziumvormige opeenvolging van groeven en ribben in het linker onderkwadrant van figuur 8.
De uitspringende delen 102 en de verdiepingen 104 kunnen daarbij gevormd worden door de ribben en sleuven van een uiteen gespreide, vim 35 sleuven voorziene, gebogen warmtekeerplaat volgens figuur 2 van het DE-AS 21 18 046. Een dienovereenkomstige uitvoeringsvorm is ook voor de uitstekende delen 98 en verdiepingen 100 mogelijk bij omgekeerde oriëntering van de gespleten warmtekeerplaat.
Tenslotte kan ook het naar de warmtekeerlaag 4 toegekeerde binnen-40 oppervlak van de ommanteling 6 voorzien zijn van uitstekende delen 106 8201319 21 en verdiepingen 108, die zich weer als een golving uitstrekken langs de omtrek van de ontmanteling»
Zonder beperking van de algemene eigenschappen is daarbij de om-treksgolf in het linker bovenkwadrant van figuur 5 zodanig heen en weer 5 verlopend uitgevoerd dat de toppunten van de uitstekende delen en de verdiepingen telkens bij benadering rechthoekig zijn, terwijl in het linker bovenkwadrant van figuur 8 de meandervormige golving spitse toppunten en verdiepingen toont»
In het rechter bovenkwadrant van figuur 5 bestaat de omtreksgol-10 ving uit afwisselende rechthoekige groeven en ribben met iets kleinere ribbreedte dan groefbreedte» Ook deze vorm kan worden verwisseld met de trapeziumvorm van het linker onderkwadrant van figuur 8 van de overeenkomstige golving in de warmtekeerlaag.
Ook in dit grenslaaggebied kunnen groeven en verdiepingen in de 15 warmtekeerlaag liggend tegenover geheel of gedeeltelijk complementaire groeven en verdiepingen in de ontmanteling.
Bij de beschreven uitvoeringsvormen waren tot nu toe telkens beide tegenover elkaar liggende grensvlakken van naburige schalen in hun geheel gezien telkens rond of telkens rechthoekig en de profilering in 20 omtreksrichting vormde alleen een gedetailleerde vormgeving van deze grote grondvorm.
De figuren 11 en 12 tonen, dat echter ook meer in het groot gezien de vormgeving van de naar elkaar toegekeerde grenslagen van naburige schalen verschillend kan zijn om in de daardoor verkregen tussenruimten 25 stromingswegen voor het beluchtingsgas te verkrijgen.
Figuur 11 toont daarbij het geval dat de binnenbuis 2 en de warmtekeerlaag 4 cilindrisch zijn terwijl de ommanteling 6, hier met een constante wanddikte, vierkant is uitgevoerd. Daardoor wordt de warmtekeerlaag 4 op vier uitwendige oplegplaatsen 110 in de ommanteling 6 ge-30 centreerd gehouden, waarbij zelfs nog een zekere radiale speling aanwezig mag zijn. De ongeveer driehoekige vrije ruimten 112 worden dan in de vier hoeken tussen de warmtekeerlaag 4 en de ommanteling 6 gerealiseerd.
Terwijl hier de stromingsweg voor het beluchtingsgas-verloopt aan 35 de grens tussen de warmtekeerlaag 4 en de ommanteling 6, verloopt ze bij de uitvoieringsvorm volgens figuur 12 tussen de binnenbuis 2 en de warmtekeerlaag 4. De binnenbuis 2 en de ommanteling 6 hebben hier dezelfde uitvoeringsvorm als in figuur 11. De warmtekeerlaag is echter samengesteld uit vier rechtlijnige isolerende platen 112, waarvan tel-40 kens een tegenover liggend paar zich telkens uitstrekt over de gehele 8201319 - 22 breedte van twee tegenover liggende binnenvlakken van de ontmanteling 6, terwijl de beide andere isolerende platen zich, ter bedekking van de andere beide binnenvlakken van de ontmanteling 6 uitstrekken tussen de platen van het andere paar isolerende platen. Daarbij wordt de binnen-5 buis 2 op vier oplegplaatsen 114 binnen de warmtekeerlaag 4 gecentreerd, eventueel met aanhouding van enige radiale speling, en in de hoekruimten tussen de binnenbuis 2 en de warmtekeerlaag 4 worden telkens de vrije ruimten 116 voor een stromingweg van het beluchtingsgas gerealiseerd. Zowel bij de uitvoeringsvorm als ook bij die van figuur 10 12 zijn vier van dergelijke vrije ruimten aanwezig, die eventueel in het bijzonder aan de zijde van de ontmanteling 6 nog naar wens in vorm kunnen worden veranderd, bijvoorbeeld kunnen worden vernauwd. De vier telkens over 90° langs de omtrek verdeelde omtrekplaatsen zijn voldoende voor centrering van de warmtekeerlaag (figuur 11) respectievelijk de 15 binnenbuis (figuur 12).
Het zal duidelijk zijn dat uit de beschreven ronde en rechthoekige, bijvoorbeeld vierkante configuraties van afzonderlijke schalen ook andere vormen van schalen, bijvoorbeeld langwerpige, ovale of elliptische vormen in aanmerking komen alsmede alle andere vormen waarmee 20 grenslagen kunnen worden onderscheiden tussen in het algemeen naburige schalen onder vorming van een vrije ruimte voor een beluchtingsgas.
é 8201319

Claims (38)

1. Meerschaligè schoorsteen met tenminste een rookgas geleidende binnenbuis, een de binnenbuis omgevende warmtekeerlaag en een deze aan de buitenzijde ondersteunende ommanteling, met het kenmerk, dat binnen 5 het basismateriaal van tenminste een door de ommanteling (6) omgeven schaal (2, 4) en/of aan tenminste een grens tussen naburige schalen (2, 4, 6) tussen door hun betreffende basismateriaal gevormde begrenzings-vlakken over de omtrek verdeelde stromingswegen zijn aangebracht voor een van buitenaf toegevoerd en naar bulten afgevoerd beluchtingsgas.
2. Schoorsteen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stro mingswegen (26) zich van onder naar boven uitstrekken binnen de binnenbuis (2).
3. Schoorsteen volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het buitenvlak van de binnenbuis (2) in omtreksrichting afwisselend voor- 15 zien is van uitstekende delen (90) en verdiepingen (92) en de stromingswegen tussen de uitstekende delen in de verdiepingen verlopen.
3. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 3, met het kenmerk, dat het naar de binnenbuis (2) toegekeerde binnenoppervlak van de warmtekeerlaag (4) in omtreksrichting afwisselend voorzien is van 20 uitstekende delen (98) en verdiepingen (100) en de stromingswegen verlopen tussen de uitstekende delen in de verdiepingen.
5. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk, dat het naar de ommanteling (6) toegekeerde buitenvlak van de warmtekeerlaag (4) in omtreksrichting afwisselend voorzien is van uit- 25 stekende delen (102) en verdiepingen (104) en dat de stromingswegen verlopen tussen de uitstekende delen en de verdiepingen.
6. Schoorsteen volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de verdiepingen (104) worden gevormd door geopende sleuven in gebogen ge-sleufde warmtekeerplaten.
7. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat de stromingswegen (88) zich in de warmtekeerlaag (4) uitstrekken van beneden naar boven.
8. Schoorsteen volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de stro-mingsweg wordt gevormd door'de poreusheid van de warmtekeerlaag (4).
9. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 8, met het kenmerk, dat het naar de warmtekeerlaag (4) gekeerde binnenvlak van de ommanteling (6) in omtreksrichting afwisselend voorzien is van uitstekende delen (106) en verdiepingen (108) en de stromingswegen verlopen tussen de uitstekende delen in de verdiepingen.
10. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 9, met het 8201319 kenmerk, dat de stromingswegen (68) zich in de ommanteling (6) van onder naar boven uitstrekken en er een dampdiffusie doorlatend wandgebied (72) van de ommanteling aangebracht is tussen de stromingsweg en het naar de warmtekeerlaag (4) toegekeerde binnenvlak van de ommanteling.
11. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 9, met het kenmerk, dat de stromingswegen (68) zich binnen de ommanteling van beneden naar boven uitstrekken en via doorbrekingen (74) van de ommante-ling (6) in de richting van het naar de warmtekeerlaag (4) toegekeerde binnenoppervlak ervan open zijn.
12. Schoorsteen volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de doorbrekingen (74) vertikale sleuven zijn.
13. Schoorsteen volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de vertikale sleuven (74) zich in hoofdzaak uitstrekken over de gehele, in omtreksrichting van de schoorsteen gemeten doorsnede van de stromings- 15 weg (figuur 5, linker onderkwadrant).
14. Schoorsteen volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de vertikale sleuven (74) ten opzichte van de, in omtreksrichting van de schoorsteen gemeten doorsnede van de stromingsweg nauw uitgevoerd zijn (figuur 5, rechter onderkwadrant).
15. Schoorsteen volgens een der conclusies 12 tot en mnet 14, met het kenmerk, dat de vertikale sleuven (74) bestanddelen van de stromingsweg zijn.
16. Schoorsteen volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de doorbrekingen horizontale sleuven zijn (figuur 7 en rechter zijde van 25 figuur 6).
17. Schoorsteen volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de horizontale sleuven zijn uitgevoerd aan het onderste en/of bovenste uiteinde van de vormstukken, die de ommanteling vormen (figuur 7 en rechter zijde van figuur 6).
18. Schoorsteen volgens een der conclusies 10 tot en met 17, met het kenmerk, dat bij een polygonale ommanteling (6) de stromingwegen in de hoekgebieden ervan uitgevoerd zijn (figuur 5, beide onderste kwadranten) .
19. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 18, met 35 het kenmerk, dat de stromingswegen vertikaal verlopen in een radiale spelingsruimte (48; 50) tussen naburige schalen (2, 4; 4, 6).
20. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 19, met het kenmerk, dat de stromingswegen verlopen in de tussenruimte (112; 116. van in het algemeen gezien verschillend, bijvoorbeeld rond en 40 vierkant gevormde grensvlakken van naburige schalen (4, 6; 2,4). 8201319 V
21. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en tnet 20, met het kenmerk, dat het vertikale verloop van de stromingswegen een hel-lingscomponent in omtreksrichting van de schoorsteen heeft (binnenka-naal 26 in figuur 1).
22. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 21, met het kenmerk, dat in een schaal, of tussen twee schalen verlopende stromingswegen met intervallen, bij voorkeur in overeenstemming met de opeenvolging van vormstukken (78) binnen de betreffende schaal of de betreffende tussenruimte zijn onderbroken en via een naburige schaal zijn 10 verbonden (figuur 1, figuur 6, linker helft).
23. Schoorsteen volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de poreusheid van de warmtekeerlaag (4) voor de verbinding wordt benut.
24. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 23, gekenmerkt door een instelinrichting (36) voor de massastroming van het be- 15 luchtingsgas.
25. Schoorsteen volgens conclusie 24, gekenmerkt door een zelfs-standige stuurinrichting (38) voor de instelinrichting (36), die bij voorkeur functioneert afhankelijk van de temperatuur en/of de vochtigheid van het uittredende beluchtingsgas.
26. Schoorsteen volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat de instelinrichting is uitgevoerd als een zwenkklep (36).
27. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 26, gekenmerkt door een het beluchtingsgas transporterende ventilator (18).
28. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 26, geken- 25 merkt door een dusdanige configuratie van de stromingswegen dat het beluchtingsgas alleen onder invloed van het thermisch opdrijvend vermogen wordt getransporteerd.
29. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 28, gekenmerkt door een voorverwarminrichting voor het beluchtingsgas, bij voor- 30 keur uitgevoerd als een met de aansluitbuis (10) aan de schoorsteen voor het afgas samenwerkende warmtewisselaar (16).
30. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 29, met het kenmerk, dat de stromingswegen zich in hoofdzaak over de gehele schoorsteenhoogte uitstrekken.
31. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 29, met het kenmerk, dat de stromingswegen zich alleen over een bovenste gedeelte van de schoorsteen uitstrekken.
32. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 29, gekenmerkt door een opeenvolging van meerdere onafhankelijke stromingswegge- 40 bieden langs de schoorsteen (figuur 1). 8201319 '26
33. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 32, gekenmerkt door een dampdiffusiekeerlaag die radiaal verder naar binnen ligt dan de stromingswegen.
34. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 33, geken-5 merkt door een dampdiffusiekeerlaag die radiaal verder naar buiten ligt dan de stromingswegen.
35. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 34, gekenmerkt door tenminste een de stromingswegen in omtreksrichting kortsluitende verbinding (48, 50; 24; 58) of een poreus verbindingstrajeet in 10 de warmtekeerlaag (4, figuur 6).
36. Schoorsteen volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de verbinding (24) aangebracht is ter hoogte van de inlaat (22) en/of de uitlaat (34) van het beluchtingsgas (figuur 1).
37. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met 36, met 15 het kenmerk, dat de uitlaat (34) voor het beluchtingsgas aangebracht is op een andere plaats langs de omtrek, bij voorkeur diametraal tegenover de plaats van de inlaat (22) van het beluchtingsgas (figuur 1).
38. Schoorsteen volgens een der conclusies 1 tot en met.37, met het kenmerk, dat de warmtekeerlaag (4) bestaat uit waterafstotend mate- 20 riaal, bij voorkeur uit waterafstotende minerale vezels. ************* — 8201319
NL8201319A 1981-03-30 1982-03-30 Meerschalige schoorsteen. NL8201319A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
AT148581 1981-03-30
AT0148581A AT398106B (de) 1981-03-30 1981-03-30 Mehrschaliger schornstein

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8201319A true NL8201319A (nl) 1982-10-18

Family

ID=3514919

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8201319A NL8201319A (nl) 1981-03-30 1982-03-30 Meerschalige schoorsteen.

Country Status (9)

Country Link
US (1) US4545293A (nl)
AT (1) AT398106B (nl)
BE (1) BE892653A (nl)
CH (2) CH658096A5 (nl)
DE (3) DE8208909U1 (nl)
FR (1) FR2502745B1 (nl)
IT (1) IT1191180B (nl)
NL (1) NL8201319A (nl)
YU (2) YU44727B (nl)

Families Citing this family (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3226913A1 (de) * 1982-07-19 1984-01-19 Schiedel GmbH & Co, 8000 München Schornstein mit gesonderter belueftung
DE3249482A1 (de) * 1982-12-13 1984-07-19 Schiedel GmbH & Co, 8000 München Mantelstein fuer einen mehrschaligen schornstein
DE3246078A1 (de) 1982-12-13 1984-06-14 Schiedel GmbH & Co, 8000 München Mantelstein fuer einen mehrschaligen schornstein und verfahren zum herstellen einer aufnahmeoeffnung in ihm fuer einen tuereinsatz oder kanalrohranschluss
DE3302889A1 (de) * 1983-01-28 1984-08-09 Schiedel GmbH & Co, 8000 München Schornsteinkopf
FR2556447B1 (fr) * 1983-12-08 1988-11-04 Thimon Jacques Element tubulaire pour cheminee
DE3408099A1 (de) * 1984-03-05 1985-09-19 Krauss Kaminwerke München-Geiselbullach GmbH & Co KG, 8037 Olching Mehrschaliger kamin
CH664618A5 (de) * 1984-09-07 1988-03-15 Zuercher Ziegeleien Mehrschaliger schornstein.
DE3530859A1 (de) * 1985-08-29 1987-03-12 Selkirk Household Manufacturin Schornstein mit mehrschaligem aufbau
DE8709986U1 (nl) * 1987-07-11 1987-09-10 Erlus Baustoffwerke Ag, 8301 Neufahrn, De
DE3728734A1 (de) * 1987-08-28 1989-03-09 Erlus Baustoffwerke Kaminkopfaufbau
DE9012119U1 (nl) * 1990-08-23 1991-12-19 Muenz, Werner, 8056 Neufahrn, De
DE4433202C1 (de) * 1994-09-17 1996-02-01 Theodor Vanck Gmbh & Co Kg Korrosionsschutzauskleidung für metallische Behälter und Rohrleitungen
DE19538536B4 (de) * 1995-10-17 2004-11-25 Veit Dennert Kg Fertig-Kondensationskamin insbesondere für Heizanlagen mit niedriger Abgastemperatur
DE19616268C2 (de) * 1996-04-24 2003-04-30 Rockwool Mineralwolle Vorrichtung zur Führung und Ausleitung von durch eine, in einem Gebäude zu Heizzwecken installierte Verbrennungseinrichtung
EP1369642B1 (de) 2002-05-16 2014-07-16 Saint-Gobain Isover G+H Ag Aktiv gedämmter Kamin, insbesondere Stahlkamin
DE10228001A1 (de) 2002-06-22 2004-01-15 Deutsche Rockwool Mineralwoll Gmbh + Co Ohg Vorrichtung zur Führung und Ausleitung von Abluft
US6852023B2 (en) * 2003-01-21 2005-02-08 Copperfield Chimney Supply, Inc. Liner adaptor for chimneys
CN100420819C (zh) * 2005-12-14 2008-09-24 孙克勤 防止烟气渗透腐蚀烟囱的方法
CN102168499A (zh) * 2010-11-26 2011-08-31 重庆大众防腐有限公司 砖内衬烟囱的排液口的防腐处理方法
CN112595146B (zh) * 2020-12-29 2023-09-12 乔治洛德方法研究和开发液化空气有限公司 管道壳体由换热设备构成的高温流体运输管道、适用的换热设备以及换热方法
CN112577338B (zh) 2020-12-30 2023-07-25 乔治洛德方法研究和开发液化空气有限公司 内部安置有换热设备的高温流体运输管道,适用的换热设备及换热方法

Family Cites Families (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE168529C (nl) *
DE61859C (de) * J. gabriel in Unter-St. Veit bei Bandförmiges Ventil für Saug- und Druckluft
US1615909A (en) * 1926-06-19 1927-02-01 Nance Sidney Allen Flue
GB607809A (en) 1946-02-12 1948-09-06 Stanislaw Sulich An improved flue block
US2446729A (en) * 1946-08-13 1948-08-10 Richard F Van Alstyne Chimney insulation
DE838499C (de) * 1949-11-30 1952-05-08 Edouard Maurice Nitsch Rauch- oder Gasabzugsrohr, insbesondere Kaminelement und Verfahren zur Herstellung desselben
DE857865C (de) * 1951-04-21 1953-01-15 Heinrich Dr-Ing Strombeck Saeurefeste Auskleidung fuer Schornsteine, Abluftroehren u. dgl.
DE1196313B (de) * 1964-03-07 1965-07-08 Walther & Cie Ag Einrichtung zum Schutze des Austrittsendes von Doppelrohr-Blechkaminen gegen Saeurekorrosion
DE1922381U (de) 1965-05-24 1965-08-26 Kurt Zur Linde Heisswasserbereiter fuer kraftfahrzeuge.
SE300297B (nl) * 1965-05-31 1968-04-22 T Thoren
DE1659423A1 (de) * 1966-06-20 1972-01-13 Schiedel Gmbh & Co Fertigteilelement fuer Hausschornsteine und fuer Schornsteine mit staerkerer Feuerung und fuer Abwurfschaechte
DE1694129B2 (de) * 1967-02-01 1974-02-07 Bayer Ag, 5090 Leverkusen Verfahren zur Herstellung sedimentierender redispergierbarer Polyurethandi spersionen
DE1964899A1 (de) * 1969-12-24 1971-07-01 Licentia Gmbh Durch Dauermagnete erregte Gleichstrommaschine
DE2118046B2 (de) 1971-04-14 1976-02-26 Betonwerk München, Schiedel-Kamin, 8000 München Schachtisolierung, insbesondere bei einem kamin oder abwurfschacht
AT329819B (de) * 1974-02-19 1976-05-25 Vmw Ranshofen Berndorf Ag Mehrschaliger kamin
DE2521692A1 (de) * 1975-05-15 1976-11-18 Union Bau Frankfurt Gmbh Freistehender schornstein und stahlbeton- fertigteil zu dessen herstellung
AT346049B (de) * 1976-10-13 1978-10-25 Wienerberger Baustoffind Ag Bauelement
DE2841570C3 (de) * 1978-09-23 1982-03-18 Karrena GmbH, 4000 Düsseldorf Schornstein
DE2849247C2 (de) * 1978-11-13 1983-05-05 Karrena GmbH, 4000 Düsseldorf Schornstein
US4381717A (en) * 1980-06-05 1983-05-03 Krautz Alfons O Sectional smokestack
DE3151327A1 (de) * 1981-12-24 1983-07-07 Krauss Kaminwerke München-Geiselbullach GmbH & Co KG, 8031 Geiselbullach Kamin zum abzug von rauchgasen

Also Published As

Publication number Publication date
DE3211536A1 (de) 1982-10-14
CH658096A5 (de) 1986-10-15
AT398106B (de) 1994-09-26
BE892653A (fr) 1982-07-16
CH666077A5 (de) 1988-06-30
FR2502745B1 (fr) 1988-12-02
DE8208903U1 (de) 1982-10-21
ATA148581A (de) 1992-02-15
IT8267411A0 (it) 1982-03-30
YU148184A (en) 1987-12-31
US4545293A (en) 1985-10-08
DE3211536C2 (de) 1984-09-06
FR2502745A1 (fr) 1982-10-01
IT1191180B (it) 1988-02-24
YU44727B (en) 1991-02-28
DE8208909U1 (de) 1985-02-07
YU69882A (en) 1985-03-20

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8201319A (nl) Meerschalige schoorsteen.
EP0413411A1 (en) Hot-air furnace
KR20160125360A (ko) 열교환기, 이의 형성 방법 및 용도
US4651810A (en) Checkerwork for upright regeneration chambers of a glass melting furnace
JPH09203501A (ja) 小型貫流ボイラ
NL8901559A (nl) Verwarmingsinrichting.
CN110864289A (zh) 一种多级预热双模式低NOx自身预热烧嘴
US20110185987A1 (en) Cast iron or aluminum sectional boiler
JP2769699B2 (ja) 軸対称斜流式貫流ボイラー
FI100339B (fi) Keraaminen poltin masuunin ilmankuumentimeen
CN216473314U (zh) 一种具有涡卷结构的流体搅拌净化元件
US4461272A (en) Kachelofen
NO129705B (nl)
NO122255B (nl)
EP2499437B1 (en) Heat exchanger with improved thermal efficiency
KR100986637B1 (ko) 소형화 및 열효율이 향상된 이중주관식 보일러
FI126820B (fi) Keskipakoerotin
US10533769B2 (en) Heating device
US4191132A (en) Thermic reactor
RU2623158C1 (ru) Печь с вращающимся барабаном
US1341970A (en) Recuperator
NL9401317A (nl) Warmteuitwisselaar voor een lage-temperatuurketel.
SU1425415A1 (ru) Футеровка стен печей с внутренней рекуперацией и кирпич фасонный дл футеровки
IE48624B1 (en) Improvements in and relating to boilers
CA2973578A1 (en) Heating device

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed