NL8200878A

NL8200878A - Werkwijze en inrichting voor het gecontroleerd afslijpen van scheuren aan walsen.

Info

Publication number: NL8200878A
Application number: NL8200878A
Authority: NL
Original assignee: Hoesch Estel Werke Ag
Priority date: 1981-04-01
Filing date: 1982-03-04
Publication date: 1982-11-01
Also published as: GB2096031B; FR2502992B1; FR2502992A1; ATA38982A; GB2096031A; DE3112991C2; BE892712A; AT386978B; JPS57173444A; US4509295A; AU553123B2; DE3112991A1; AU8189082A

Description

•I

* » * N/30.663-tM/id

Werkwijze en inrichting voor het gecontroleerd afslijpen van scheuren aan walsen.

De uitvinding betreft een werkwijze en inrichting voor het gecontroleerd afslijpen van scheuren aan walsen, waarbij de wals in een draaiinrichting gedraaid wordt, terwijl een roterende slijpsteen, waarvan de as evenwijdig 5 aan de as van de wals loopt, tegen de wals gedrukt wordt en continu of met tussenpozen lineair in de asrichting verschoven wordt en de scheuren en de werking van het slijpen met.een wervelstroomproefinrichting gecontroleerd worden.

De slijpinrichting en de wervelstroomproefinrichting zijn 10 bekend. De tot nu toe toegepaste werkwijzen met deze inrichtingen hadden het nadeel, dat daarmee alleen geslepen of gemeten kon worden. Voor het meten moest steeds het slijpen onderbroken worden en de wervelstroomproefinrichting moest over de te onderzoeken wals gevoerd worden. Deze werk 15 wijze was betrekkelijk tijdrovend. Er werd vaak meer afgeslepen dan nodig, daar men de meethandelingen tot een zo gering mogelijk aantal terugbracht wegens de daarvoor benodigde tijd.

De uitvinding beoogt derhalve een werkwijze en 20 inrichting te verschaffen, waarmee tijdens het slijpen de meetresultaten verkregen worden en waarmee op elk tijdstip een totaaloverzicht over de toestand van de gehele wals en over de voortgang van het werk bij een slijpdoorgang verkregen kunnen worden.

25 Dit wordt bereikt, doordat een wervelstroomproef inrichting voor het meten van de scheuren op het oppervlak van het walsdeel dat tegenover de breedte van de slijpsteen ligt, tijdens het slijpen aangezet wordt en de meetresultaten verdeeld in op elkaar volgende deelvlakken aan de bedie-30 ningsman van de slijpsteen aangewezen worden* Er worden ook meerdere in de omtreksrichting achter elkaar liggende scheuren opgenomen, wanneer de deelvlakken in de omtreksrichting van de wals achter elkaar liggend aangewezen worden. Het is ook mogelijk dat de in de asrichting van de wals naburig 35 liggende vlakken aangewezen worden. Het opnemen van alle fouten en een goed totaal overzicht wordt bereikt doordat 8200878 9 to -2- de deelvlakken in de omtreksrichting van de wals achter elkaar en in de asrichting naburig aangewezen worden.

De aanwijzing wordt overzichtelijker wanneer de meetresultaten niet als absolute waarde aangewezen worden, 5 maar worden toegevoegd aan foutenklassen, die weer aangewezen worden.

De werking van het eenmalig overslijpen is gemakkelijk te herkennen, wanneer de waarden van de aanwijzing opgeslagen worden en de waarden voor de doorgang van de 10 slijpsteen met waarden na het overslijpen vergeleken worden. De werkwijze wordt op doelmatige wijze uitgevoerd met een inrichting, waarbij met de support van de slijpsteen die in de asrichting van de wals heen en weer loopt, een meetarm is verbonden die in de richting naar de wals verloopt en 15 waarbij aan deze meetarm direkt of via een verlengstuk, zoals bijvoorbeeld een sondearm, de sonde van een wervelstroom-proeftoestel met een op de wals gerichte meetkop bevestigd is.

De meetkop van het wervelstroomproeftoestel wordt 20 op de gunstigste wijze op de wals ondersteund, wanneer de wals ongeveer in het midden tussen twee op de wals steunende wielen of steunrollen zit.

De afstand van de meetkop tot de wals is ook bij verschillende diameters van de wals gelijkblijvend, wanneer 25 de draaiassen van de wielen of steunrollen evenwijdig aan de as van de wals wijzen en in een lijn liggend gelegerd zijn.

Bij een andere uitvoeringsvorm is het ook mogelijk, dat de draaiassen van de wielen of steunrollen in ge-30 ringe mate ten opzichte van de as van de wals schuin geplaatst zijn, waarbij de schuine stand van de steunrollen een component van de bewegingsrichting 'evenwijdig aan de asrichting en in de richting van de beweging van de support wijzend oplevert. Deze schuine stand heeft het voordeel, dat op de 35 steunrollen geen zijwaartse verschuivingskrachten aangrijpen omdat, de steunrollen uit zichzelf de neiging hebben in een schroeflijn om de wals te lopen.. Bij het omkeren van de slijp-richting ontstaat in elk geval het nadeel, dat dan de schuine stand ook omgekeerd moet worden.

8200878 # .

-3-

Verschillen in diameter en oneffenheden worden gecompenseerd, doordat de wielen of steunrollen in de bedrijf stoestand door een aandrukelement, zoals bijvoorbeeld veer of cilinder tegen de wals gedrukt worden radiaal ten 5 opzichte van de wals verschuifbaar gelegerd zijn. Bijzonder eenvoudig wordt de constructie als het aandrukelement een luchtcilinder is.

Voor het inleggen van de zware wals, bijvoorbeeld door middel van een kraan is het nodig dat de meetkop van de 10 wals aftrekbaar of wegklapbaar bevestigd is.

Dit geschiedt op de eenvoudigste wijze doordat tussen de meetarm en de sondearm een draaiverbinding voor het wegklappen van de sonde vanaf de wals zit.

Voor het toevoegen van de ligging van de scheuren 15 op de wals is het doelmatig, dat een met de meetkop verbonden verwerkingstoestel van de meetresultaten dat bijvoorbeeld een wervelstroomproeftoestel en een computer bevat, gelijktijdig met een inrichting voor het onderverdelen van de omtrek van de wals en van de lengte van de wals verbonden 20 is en deze inrichting voor het onderverdelen voor elk deel van het oppervlak van de wals waarboven zich de meetkop bevindt een verschillend elektrisch signaal afgeeft.

De ligging van de scheuren is op de gunstigste wijze te herkennen, doordat het verwerkingstoestel met een 25 beeldscherm verbonden is en een deel of het gehele oppervlak van de wals met alle delen liggingsgetrouw aan het oppervlak van..het beeldscherm toegevoegd zijn. Het is voor het vergelijken van de werkzaamheid van het slijpen gunstig, wanneer de inrichting een geheugen voor alle tenminste bij de laat-30 ste en/of voorlaatste slijpdoorgang opgeslagen meetresultaten of voor alle verwerkte resultaten bevat, dat via een op-roeptoestel met het beeldscherm verbonden is.

Voor legering van de steunrollen is het beslist nodig, dat deze in. de· richting naar de wals verschuifbaar 35 gelegerd zijn en deze legering onbeweegbaar is voor een verdraaiing om een draaias, die loodrecht op de as van de wals ligt en loodrecht op de verschuivingsrichting van de steunrollen tegen de wals staat.

Een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is in 8200878 * -4- de tekening afgeheeld en wordt hierna nader beschreven.

Fig. 1 toont de in de draaiinrichting liggende wals met bovenliggende meetkop met sondearm en meetarm en de achter de wals liggende slijpsteen.

5 Fig. 2 toont de verbindingen van de sonde en de geleidingen van de slijpsteen naar het verwerkings- en beeldtoestel en naar het afdruktoestel.

De wals 1Γin de legers 12 en 13 van de draaiin-richting gelegerd en wordt aan een tap op bekende wijze aan-10 gedreven. De slijpsteen 14 ligt voor of achter de wals 11. Van boven wordt de sonde 15 met heel kleine afstand vanaf de wals gehouden. Als afstandhouder dienen de steunrollen 16 en 17 waarvan de draaiassen in een lijn liggen die weer evenwijdig of bijna evenwijdig aan de as van de wals 11 ligt.

15 De meetkop, die uit de sonde 15 en de steunrollen 17 en 16 bestaat, is over loodrecht verschuifbare geleidingen aan de sondearm 18 gelegerd en wordt over een niet getekende luchtcilinder verend tegen de wals 11 gedrukt. De legering van de loodrecht verschuifbare geleidingen moet 20 zeer stijf tegen verdraaiingen zijn, omdat bij het bereiken van de rand van de wals 11 slechts één steunwals 16, 17 ondersteund is, waar toch de horizontale uitlijning van de draaias van de steunrollen 16, 17 met de as van de wals 11 midden behouden moet blijven. De sonde 15 staat met zijn-ongeveer 25 in het midden van het manteldeel van de wals 11 dat juist geslepen wordt. De sonde kan smaller dan de slijpsteen zijn. De sonde 15 ligt in de draairichting van de wals 11 achter de slijpsteen 14. De sondearm 18 is via het leger 19 met de meetarm 20 verbonden, zodat de sondearm omhooggeklapt kan 30 worden. Dit omhoogklappen is nodig voorafgaand aan het lopen over de inbouwstukken 29 of andere hindernissen. De inbouw-stukken 29 zijn de voor de wals nodige legers, die vaak bij het slijpen aan de wals 11 gelaten worden. Het lopen over tenminste één van deze inbouwstukken 29 is nodig voorafgaand 35 aan het inleggen of het uitnemen van de wals 11 uit de legers 12 en 13. De horizontaal of bijna met een rechte hoek ten opzichte van de as van de wals 11 verlopende meetarm 20 is met de slijpsteen 14 verbonden en wordt lineair langs de wals 11 in overeenstemming met de slijpsteen 14 meebewogen.

8200878 -5-

De slijpsteen 14 is wegens de geleidingen 30 langs de lengte van(de wals 11 verrijdbaar.

De stand van de slijpsteen 14 in de langsrichting van de wals 11 wordt elektrisch afgetast/ doordat op de sup-5 port 21 een potentiometer 22 of een andere weggever bevestigd is, waarvan de instelling in overeenstemming met de afgelegde weg van de slijpsteen langs de wals 11 veranderd wordt, wat resulteert in een proportionele spanningsverandering van de door de potentiometer vloeiende stroom. De 10 potentiometer 22 is met ueen computer 23 verbonden. Naar deze computer 23 voert nog een tweede leiding van een verdere potentiometer 24. Deze potentiometer draait met de wals 11 mee, zodat de daardoor vloeiende stroom een met de verdraai-ingshoek proportionele spanning heeft.

15 De door de sonde 15 bij het lopen over een scheur afgegeven meetimpuls wordt via een leiding naar een wervelstroomproeftoestel 25 geleid. Dit in de handel gebruikelijke toestel levert bij het optreden van scheuren, meetimpulsen waarvan de amplitudo samenhangt met de scheurdiepte. Het 20 wervelstroomproeftoestel 25 is met de interface 26 verbonden. Dit eveneens in de handel gebruikelijke toestel verandert de informaties uit het wervelstroomproeftoestel 25 die inde vorm van spanningsimpulsen aanwezig zijn, in binaire signalen, die aan verschillende foutenklassen toegevoegd 25 worden en doorgegeven worden aan. de computer. Γη de computer 23 worden deze geevalueerde meetresultaten met de signalen uit de beide potentiometers 22 en 24 gecombineerd.

Voordat deze combinatie plaatsvindt, worden de signalen uit de potentiometers 22 en 24, die in de vorm van 30 spanningsveranderingen aanwezig zijn omgewerkt. Daartoe worden de spanningsveranderingen in de computer 23 toegevoegd aan klassen. Elke klasse komt overeen met een bepaalde afgelegde weg van de potentiometer. Er wordt telkens een klasse van de op de support 21 zittende potentiometer 22 35 afzonderlijk met elke klasse van de potentiometer 24 gecombineerd en deze waarden worden in cfe computer telkens op zichzelf achter elkaar opgeslagen. De geheugenplaatsen komen dan overeen met delen uit het oppervlak van de de wals 11.

Het gaat daarbij om delen die achter elkaar bij een omdraai- 8200878 -6- ing van de wals 11 door de sonde 15 worden gepasseerd. Bij het lineair verschuiven van de slijpsteen 14 langs dewals 11 wordt de volgende klasse van de op de support 21 zittende potentiometer 22 afzonderlijk met elke klasse van de poten-5 tiometer 24 gecombineerd en de waarden worden in de computer aan de volgende rij van geheugenplaatsen toegevoegd. Op deze wijzen komen de waarden van de geheugenplaatsen van de computer 23 overeen met kleine 'roostervlakken uit het oppervlak van de wals 11. Elk geevalueerd meetresultaat van de sonde 10 15 wordt in de computer aan de geheugenplaats toegevoegd, die overeenkomt met het bij het meten gepasseerd rooster-vlak. Deze naar roostervlakken gesorteerde en opgewerkte meetresultaten worden in een aan de computer 23 aangesloten kijktoestel 27 zichtbaar gemaakt, waarbij het beeldscherm 15 van het kijktoestel weer in overeenstemming met het oppervlak van de wals- 11 in roostervlakken verdeeld is, waarbij deze roostervlakken in ligging en aantal overeenkomen met de roostervlakken waarin het oppervlak van de wals 11 verdeeld is. Bij een scheur duikt in het met de ligging van de 20 scheur overeenkomende roostervlak aan het kijktoestel een teken op, bijvoorbeeld een A of een kruis. Wanneer geen scheur aanwezig is, blijft het overeenkomstige roostervlak vrij. De computer kan zo worden geprogrammeerd, dat verschillend diepe scheuren door verschillende tekens voorgesteld 25 worden, bijvoorbeeld bij scheuren onder 0,5 mm diepte een A en bij scheuren boven 0,5 mm diepte een B. De resultaten van elke slijpdoorgang kunnen worden opgeslagen en op elk ogenblik uit het. geheugen opgeroepen worden en op het kijktoestel zichtbaar gemaakt of door een afdruktoestel 28 af-30 gedrukt worden en met de resultaten uit andere slijpdoorgan-gen vergeleken worden.

8200878

Claims

1. Werkwijze voor het gecontroleerd afslijpen van scheuren aan walsen, waarbij de wals in een draaiinrichting gedraaid wordt terwijl een roterende slijpsteen, waarvan de as evenwijdig· aan de as van de wals verloopt, tegen 5 de wals gedrukt wordt en continu of met tussenpozen lineair in de asrichting verschoven wordt en de scheuren met een wervelstroomproefinrichting gecontroleerd worden, met het kenmerk, dat de wervelstroomproefinrichting (15) voor het meten van de scheuren op het oppervlak van 10 het deel van de wals (11), dat tegenover de breedte van de slijpsteen (14) ligt, tijdens het slijpen aangezet wordt en de meetresultaten verdeeld in op elkaar volgende deel-vlakken aan de bedieningsman van de slijpsteen (14) aangewezen worden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de deelvlakken in de omtreksrichting van de wals (11) achter elkaar liggend aangewezen worden.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat de deelvlakken in de asrichting van de 20 wals (11) naburig aangewezen worden.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de deelvlakken in de omtreksrichting van de wals (11) achter elkaar en in de asrichting naburig aangewezen worden.

5. Werkwijze volgens conclusie 1-4, met het kenmerk, dat de meetresultaten aan foutenklassen toegevoegd worden en déze foutenklassen aangewezen worden.

6. Werkwijze volgens conclusie 1-5, met het kenmerk, dat de waarden van de aanwijzing (27) opge- 30 slagen worden en de waarden voor de doorgang van de slijpsteen (14) met waarden na het overslijpen vergeleken worden.

7. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1-6, met het kenmerk, dat met de support (21) die in de asrichting van de wals (11) 35 heen en weer loopt, een meetarm (20) verbonden is, die in de richting naar de wals (11) verloopt en aan deze meetarm (20) direkt of via een verlengstuk, zoals bijvoorbeeld een 8200878 J -8- sondearm (18), de sonde (15) van een wervelstroomproeftoestel met een op de wals (11) gerichte meetkop bevestigd is.

8. Inrichting volgens conclusie 7, m e t het kenmerk, dat de meetkop van het wervelstroomproeftoe- 5 stel ongeveer in het midden tussen twee op de wals (11) steunende wielen of steunrollen (16,17) zit.

9. Inrichting volgens conclusie 7 en 8, m e t het kenmerk, dat de draaiassen van de- wielen of steunrollen (16,17) evenwijdig aan de as van de wals (11) 10 wijzen en in een lijn liggend gelegerd zijn. \

10. Inrichting volgens conclusie 8, m e t het kenmerk, dat de draaiassen van de wielen of steunrollen (16,17) in geringe mate ten opzichte van de as van de wals (11) schuin geplaatst zijn, waarbij de schuine stand 15 van de steunrollen (16,17) een component van de de bewegingsrichting evenwijdig aan de asrichting en in de richting van de beweging van de support wijzend levert.

11. Inrichting volgens conclusie 7-10, met het kenmerk, dat de wielen of steunrollen (16,17) in de 20 bedrijfstoestand door een aandrukelement, zoals bijvoorbeeld veer of cilinder tegen de wals (LI) gedrukt worden en radiaal naar de wals (11) verschuifbaar gelegerd zijn.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het aandrukelement een luchtcilinder is.

13. Inrichting volgens conclusie 7-12, m e t h e t kenmerk, dat de meetkop (15) van de wals (11) wegtrek-baar of wegklapbaar is.

14. Inrichting volgens conclusie 13, m e t het kenmerk, dat tussen de meetarm (20) en de sondearm 30 (18) een draaiverbinding (19) zit om de sonde (15) van de wals (11) weg te klappen.

15. Inrichting volgens conclusie 7-14, met het kenmerk, dat een met de meetkop (15) verbonden verwer-kingstoestel van de meetresultaten, dat bijvoorbeeld een 35 wervelstroomproeftoestel (25) en een computer (23) omvat, gelijktijdig met een inrichting (22,24) voor het onderverdelen van de omtrek van de wals (11) en van de lengte van de wals (11) verbonden is en deze inrichting (22,24) voor het onderverdelen voor elk deel van het oppervlak van de 8200878 r*5x— ..... -9- r wals (XI) waarboven zich de meetkop (15) bevindt, een verschillend elektrisch signaal afgeeft.

16. Inrichting volgens conclusie 7-15, met het kenmerk, dat het verwerkingstoestel met een 5 beeldscherm (27) verbonden is en een deel of het gehele oppervlak van de wals (11) met alle delen liggingsgetrouw aan het oppervlak van het beeldscherm (27) toegevoegd zijn.

17. Inrichting volgens conclusie 7-16, met 'het kenmerk, dat deze een geheugen voor alle ten- 10 minste bij de laatste en voorlaatste slijpdoorgang opgeslagen meetresultaten of voor verwerkte resultaten omvat, dat via een oproeptoestel met het beeldscherm (27) verbonden is.

18. Inrichting volgens conclusie 7-17, met het kenmerk, dat de steunrollen (16,17) in de 15 richting naar de wals (11) verschuifbaar gelegerd zijn en deze legering onbeweegbaar is voor een verdraaiing om een draaias, die loodrecht op de as van de wals (11) ligt en loodrecht op de verschuivingsrichting van de steunrollen (16,17) tegen de wals (11) staat, 8200878