NL8102598A - Overslagschommel als vermaakinrichting. - Google Patents

Description

* - 1 -

Overslagschommel als vermaakinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een overslagschommel als vermaakinrichting met ten minste ëën drager voor verscheidene personen, bestaand uit zwenkbaar gelegerde, volgens een parallellogram-drijfwerk uitgevoerde armen, die 5 om 360° verdraaibaar en van een aandrijfinrichting zijn voorzien, en waaraan de drager zodanig is gelegerd, dat zijn bodem een ongeveer horizontale stand tijdens de gehele zwenk-beweging behoudt.

Dergelijke overslagschommels zijn door de Duitse Gebruiks-10 modellen 80 11 876 en 80 07 321 bekend. Bij de stand van de techniek volgens het gebruiksmodel 80 11 876 zijn aan de binnenzijde van een staander, die wordt gevormd door vier opgerichte stijlen, twee armparen volgens een parallellogram zwenkbaar gelegerd, waarvan de ene einden met een drager 15 scharnierend zijn verbonden en waarvan de andere armeinden contragewichten hebben. Afgezien van het feit dat met een dergelijke inrichting een gering nuttig effect van economische aard (belastbaarheid van een drager in de tijdseenheid met het oog op de kosten) verkrijgbaar is, ontstaan construc-20 tief ongunstige aspecten, omdat het grondvlak van de bekende inrichting aanzienlijk groter moet zijn dan de afstanden van de zwenklegers van de armen en omdat onder oordeelkundige voorwaarden ook de armlengte, die de drager houdt, kleiner moet zijn dan de afstand tussen de assen van deze armen.

25 Bij het gebruiksmodel 80 07 321 wordt afgezien van het principe van het parallellogram-drijfwerk en een drager scharnierend verbonden met een vrij beweegbaar gelegerde arm, die is voorzien van een contragewicht. Opdat de drager zijn ten opzichte van de grond evenwijdige stand tijdens de zwenk-3Q beweging van de arm behoudt, wordt het bij dit gebruiksmodel als noodzakelijk beschouwd bijzondere maatregelen te treffen voor het handhaven van deze stand. Ook hier is het economische nuttige effect onvoldoende.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag een 35 overslagschommel van de bovengenoemde soort zodanig uit te voeren, dat onder gebruikmaking van een minimaal grondvlak een maximaal economisch nuttig effect kan worden bereikt.

8102598 - 2 -

Verder wordt nog beoogd de aandrijftechniek van de overs lags choiranel zodanig uit te voeren, dat zelfs bij ongunstige belading derdragers een berekenbare krachtenbeheersing onder vermijding van bronnen van fouten mogelijk is. Uitgaand 5 van het gebruiksmodel 80 11 876 bestaat het wezen van de uitvinding daarin, dat.twee evenwijdig ten opzichte van elkaar aangebrachte armen aan stijlen, die op diagonale hoeken van een rechthoekig of vierkant grondfreem zijn opgericht, aan de binnenzijde gelegerd en door middel van vrij beweegbaar 10 daaraan aangebrachte legertappen tussen elkaar aan beide einden telkens een drager scharnierend houden.

De uitvinding onderscheidt zich van de stand van de techniek in de eerste plaats door het feit, dat het dubbele aantal dragers kan worden gebruikt en dat. dienovereenkomstig 15 contragewichten kunnen worden gemist. Daardoor wordt het economische nuttige effect van de inrichting volgens de onderhavige aanvrage reeds aanzienlijk vergroot. Bovendien ontstaat het voordeel, dat de inrichting volgens de onderhavige aanvrage aanzienlijk geringere bouwkosten vergt en toch de 20 mogelijkheid biedt in de afmeting bij gering grondvlak te worden vergroot. Dit is mogelijk geworden, doordat slechts twee diagonaal ten opzichte van elkaar staande stijlen worden gebruikt, waaraan de armen aan de binnenzijde zijn gelegerd. Daardoor is het mogelijk geworden de stijlen dichter bij el— 25 kaar te pla&tsen, zonder dat de vrije zwenkbeweging van de armen wordt gehinderd, wat tot een beter gebruik van de installatie in verhouding tot het in beslag genomen grondvlak leidt.

Bij een dergelijke conceptie volgens de uitvinding, die 30 tot nu toe onbekend is gebleven, ontstaat - zoals boven vermeld t bovendien het probleem de aandrijftechniek te beheersen, want er moet worden gewaarborgd dat bij iedere wille-leurige zwenkstand van de afzonderlijke armen met de scharnierend verbonden dragers een nauwkeurige geleiding van de 35 dragers over 360° wordt bereikt. Een dergelijk probleem is bijv. aanwezig, wanneer de dragers en armen zich in een gemeenschappelijke horizontalen stand bevinden, die als een labiele stand in het dode punt ^erkt.

Volgens de uitvinding wordt dit extra probleem opgelost, 8102598 Λ - 3 - doordat iedere arm in het gebied van zijn zwenkleger loodrecht daarop zich uitstrekkende uithouders heeft, waarvan in gelijke richting zich uitstrekkende einden met elkaar door stroken scharnierend zijm verbonden. De afzonderlijke arm 5 heeft dus een kruisvorm, waarbij de zich dwars op de armen uitstrekkende uithouders, die stijf zijn verbonden met de armen, onderling scharnierend in de aangegeven richting zijn gehouden. Daarbij kan het voordelig zijn wanneer de uithouders van een arm met deze arm nog via verstijvingsbalken zijn 10 verstijfd, wat echter niet beslièt noodzakelijk is.

Deze inrichting volgens de uitvinding gaat uit van het gezichtspunt, dat de armen bij hun horizontale tussenstand moeten zijn gestabiliseerd, wat ook door andere aandrijf-technische middelen kan worden bereikt. De conceptie volgens 15 de uitvinding lost dit probleem op met bijzonder eenvoudige constructieve middelen. Wanneer zich namelijk de armen en dragers in een horizontale stand (in het dode punt)bevinden, zouden de scharnieren daarvan vrijheidsgraden voor het ongewenste uitknikken verkrijgen. Door de onderling door stroken 20 scharnierend verbonden uithouders wordt echter het draaimo-ment, dat inwerkt op een arm via de aandrijving, optimaal overgedragen op de andere arm, die bijgevolg zijn dode punt met de drager gemakkelijk overwint. Om deze reden is het voordelig wanneer de uithouders en armen onder een rechte hoek 25 ten opzichte van elkaar zich bevinden. Wanneer men de uithouders in hun geheel zolang maakt als de armen, kunnen twee verdere dragers worden gelegerd aan de einden van de uithouders .

Het bijzondere voordeel van de uitvinding bestaat in het 30 feit, dat de afstand van de beide armzwenkassen kleiner kan zijn dan de dubbele lengte van een uithouder, wat tot een aanzienlijk geringer grondvlak van de vermaakinrichting in verhouding tot de stand van de techniek leidt.

Tenslotte is er volgens de uitvinding in voorzien, dat 35 de aandrijfinrichting op slechts één zwenkpunt van één van de armen aangrijpt, omdat de andere arm via de drijfwerktechnische conceptie van de uitvinding een gedwongen beweging zonder moeilijkheden uitvoert. Deze aandrijving kan door een stijl door een motor, die is aangebracht in de nabij- 8102598 - 4 - heid van de bodem, zijn geleid tot aan de armdraaias.

Bijzonderheden van de uitvinding zijn in de tekening schematisch en bij wijze van voorbeeld weergegeven. Daarin tonen : 5 fig. 1 een zijaanzicht van een overs lags chommel volgens de uitvinding; fig. 2 een bovenaanzicht van de overslagschommel volgens fig. 1; fig. 3 en 4 schematische zijaanzichten van de overslag-10 schommel volgens fig. 1 met drijfwerktechnische varianten, en fig. 5 een bovenaanzicht van omgezette uithouders van de inrichting volgens fig. 3.

In het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 1 zijn twee tegen-15 over elkaar liggende dragers 1 symbolisch weergegeven, die op niet-weergegeven wijze voor een groot aantal personen kunnen zijn- uitg'evoerd. Deze dragers 1 zijn via de scharnieren 4 verbonden met twee armen 2,3 die om de draallegers 5 over 360° kunnen worden gedraaid. Daartoe wordt een aan-20 drijving 24 gebruikt, die is aangebracht in de nabijheid van de bodem en via een ketting 26 en een kettingwiel 25 aangrijpt op één van de draailegers 5. Bij een dergelijke inrichting is het gebruik van contragewichten niet nodig, ofschoon dergelijk gebruik niet wordt uitgesloten.

25. Voor het legeren van de armen 2,3 zijn nu twee stijlen 6,7 aangebracht die op diagonaal tegenover elkaar liggende hoeken 9,10 van een in principe rechthoekig of vierkant grondfreem 8 (zie fig. 2) zijn aangebracht. Dit veronderstelt dat van de vrije einden van de armen 2,3 vrij beweegbaar 30 aangebrachte legertappen 11,12 uitgaan, waartussen en waaraan de dragers 1 scharnierend zijn opgehangen. Opdat de dragers 1 geen schommelbeweging dwars op hun langsas kunnen uitvoeren, is het aan te bevelen bij een uithouder 12 een dubbel scharnier 13 en bij de andere uithouder 11 een enkelvoudig schar-33 nier 14 aan te brengen. Het enkelvoudige scharnier 14 kan de vorm van een slingerleger hebben. Bij het dubbele scharnier 13 is het aan te bevelen een soort kruiskoppeling te vormen, waarbij een lengtevereffening tussen de scharnieren 4 maar ook een verwringing door de drager 1 zou worden opgenomen.

8102598 - 5 -

Het ligt voor de hand dat de wijze van de scharnierende verbinding ook op andere wijze kan worden uitgevoerd.

Noodzakelijkerwijze bevindt zich een drager 1 bij het opstappen respectievelijk uitstappen in een opgeheven stand, 5 zodat de inrichting volgens de uitvinding voor het begin van de eigenlijke rotatie om de zwenkas 5 moet worden gedraaid over 180° om de beide dragers te kunnen laden of ontladen.

Omdat de armen 2,3 in verschillende vlakken ten opzichte van elkaar zwenkbaar zijn aangebracht, ontstaat het voordeel, 10 dat de stijlen 6,7 betrekkelijk dichtbij elkaar kunnen zijn aangebracht. De afmeting ontstaat uit de belastbaarheid en de dimensionering van de afzonderlijke dragers 1. In ieder geval is het grondvlak, dat nodig is voor de functie van de inrichting volgens de onderhavige aanvrage, niet aanzienlijk 15 geringer dan de actieradius van de afzonderlijke armen 2,3.

In de fig. 3 en 4 zijn nu uitvoeringsvormen volgens de uitvinding symbolisch weergegeven, met behulp waarvan het mogelijk is de aandrijftechnische problemen van een inrichting volgens fig. 1 te beheersen.

20 Volgens fig. 3 wordt voorgesteld, dat de afzonderlijke arm 2,3 in het gebied van zijn zwenkleger 5 telkens een stijf daarmede verbonden uithouder 15,16 heeft, die bij voorkeur rechthoekig op de arm 2,3 staat. Daardoor verkrijgt de afzonderlijke arm 2,3 een kruisvorm, waarbij de lengte 25 van de uithouders 15,16 bijv. in de orde van grootte van de halve armbeenlengte, dus met de afstand tussen het zwenkleger 5 en het einde 4 van de afzonderlijke uithouder kan corresponderen. Met de einden 19 van deze uithouders 15,16 zijn stroken 17,18 scharnierend verbonden en wel zodanig 30 dat de telkens naar een richting aangebrachte uithouders 15, 16 telkens een strook 17,18 leiden.

Omdat de armen 2,3 in verschillende vlakken (vertikaal gezien) roteren,, ontstaat vanzelf dat de uithouders 15,16 en daarmede ook de stroken 17,18 eveneens in verschillende 35 vlakken roteerbaar zijn aangebracht. Dit kan worden bereikt, doordat in de scharnieren 19 van de uithouders 15,16 vrij beweegbaar aangebrachte bouten 21,22 zijn aangebracht, waaraan de stroken 17,18 scharnierend zijn gelegerd.

Zoals echter uit fig. 5 blijkt, kunnen de uithouders 8102598 - 6 - 15/16 ook omgezet zijn uitgevoerd/ zodat de met hen verbonden stroken 17,18 in een vertikaal symmetrievlak, dat door de dragers 1 loopt, aangebracht en beweegbaar zijn.

Het parallellogram, dat wordt gevormd door de armen 2,3 5 met de dragers 1, wordt dus ondersteund door een extra parallellogram, dat is gevormd door de uithouders 15,16 en de stroken 17,18. Dienovereenkomstig kunnen in de standen in het dode punt, waarbij de armen 2,3 en de scharniervlakken van de dragers 1 in -.hetzelfde vlak liggen, krachten worden 10 opgewekt, die zelfs bij onvoorziene ruststand in deze stand in het dode punt , dus in horizontale stand van de armen 2,3 concrete geleidings- en aandrijfkrachten kunnen overbrengen.

Een verdere ontwikkeling van de uitvinding blijkt uit fig. 4, volgens welke de uithouders 15,16 van iedere arm 2,3 15 met de bijbehorende arm 2,3 door verstijvingsbalken 20 onderling zijn verbonden. Het is dus gunstig gebleken wanneer de verstijvingsbalken 20 ten opzichte van elkaar de kanten van een vierkant vormen.

Bij dit gehele ontwerp volgens de uitvinding is het dus 20 verrassend gebleken, dat de afstand 23 van de stijlen 6,7 kleiner kan zijn dan de dubbele lengte van de uithouders 15, resp. 16. Bij. een vluchtige beschouwing van de uitvinding zou men eigenlijk moeten aannemen, dat de scharnieren 19 bij een rotatie over 360° tengevolge van de vrij beweegbare 25 legering zouden doordringen. Volgens de conceptie van de uitvinding wordt echter juiste deze doordringing vermeden, doordat de afstand 23 van de stijlen 7,8 kleiner is dan de dubbele lengte van de afzonderlijke uithouder 5,6.

Het ligt voor de hand, dat de idee volgens de. uitvinding 20 ook kan worden uitgebreid tot de aanbrenging van meer dan twee dragers 1, doordat men de lengte van de uithouders 15, 16 afhankelijk van de lengte van de armen 2,3 zo groot uitvoert, dat tussen hen verdere dragers 1 kunnen worden aangebracht. De uitvinding is daarom niet beperkt tot de weergege-35 ven uitvoeringsvoorbeelden maar strekt zich ook uit tot de varianten die uit de uitvinding voor de vakman, volgen.

C' 'o' n 'c 1' u s i e' s 81 02 5 9 8

Claims (10)

1. Overslagschommel met ten minste één drager voor verscheidene personen, bestaand uit zwenkbaar gelegerde volgens een parallellogram drijfwerk uitgevoerde armen, die over 360° verdraaibaar en van een aandrijfinrichting voorzien 5 zijn en waaraan de drager zodanig is gelegerd, dat zijn bodem een ongeveer horizontale stand tijdens de gehele zwenkbeweging behoudt, met het Kenmerk, dat twee evenwijdig ten opzichte van elkaar aangebrachte armen (2,3) aan stijlen (7,8), die op diagonale hoeken (9,10) van een vierkant of 10 rechthoekig grondfreem (8) zijn opgericht, aan de binnenzijde gelegerd en door middel van vrij beweegbaar daaraan aangebrachte legertappen (11,12) tussen zich aan beide einden telkens.een drager (1) scharnierend houden.

2. Overslagschommel volgens conclusie l,met het k e n m e r k, dat iedere arm (2,3) in het gebied van zijn zwenkleger (5) loodrecht daarop zich uitstrekkende uithouders (15,16) heeft, waarvan de in dezelfde richting zich uitstrekkende einden onderling via stroken (17,18) scharnierend zijn 20 verbonden.

3. Overslagschommel volgens conclusie 2, me t- h e t kenmerk, dat de uithouders (15,16) van een arm (2,3) met deze arm (2,3) via verstijvingsbalken (20) zijn verstijfd. 25

4. Overslagschommel volgens conclusie 3, m e t het kenmerk, dat de verstijvingsbalken (20) onderling de kanten van een vierkant vormen.

5. Overslagschommel volgens conclusie 2 of 3, m e t het kenmerk, dat de afstand (23) van de beide arm-zwenkassen (5) kleiner is dan de dubbele lengte van een uithouder (15) .

6. Overslagschommel volgens conclusie 1 of êén van de volgende conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfinrichting aan een zwenkpunt (5) van ëên van de beide 81 02 5 98 -8-. armen (2,3) aangrijpt.

7. Overslagschommel volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de drager (1) aan de ene legertap (11) via een slingerleger (14), bijv. tonzwenkleger, en aan de 5 andere legertap (12) via twee volgens een kruiskoppeling werkende legers (15), die lengtevereffening en verwringingen kunnen ophemen, zijn gelegerd.

8. Overslagschommel volgens conclusie 2, m e t het 10 kenmerk, dat de uithouders (15,16) uit het draaivlak van de armen (2,3) in de richting naar het vertikale symme-trievlak van de dragers (1) zijn omgezet en de stroken (17, 18) in of ongeveer in het symmetrievlak van de dragers (1) zich bewegend met de uithouders (15,16) zijn verbonden (fig. 15 5) .

9. Overslagschommel volgens conclusie 2 of éën der volgende conclusies, met het kenmerk, dat de uithouders (15,16) even lang als de halve armlengten (2,3) 20 zijn uitgevoerd en in plaats van de stroken (17,18) verdere dragers (1) met de uithouders (15,16) scharnierend zijn verbonden.

10. Overslagschommel volgens conclusie 6, m e t het 25 kenmerk, dat de aandrijfmotor (24) is aangebracht in de nabijheid van de motor en met een drijfwerk (26), dat is geleid door een stijl (8), is verbonden met de naaf van arm (3) , die is gelegerd aan deze stijl (8). 8102598