NL8100060A

NL8100060A - Machine voor het vervaardigen van een met kunststof beklede houder.

Info

Publication number: NL8100060A
Application number: NL8100060A
Authority: NL
Original assignee: Owens Illinois Inc
Priority date: 1971-12-20
Filing date: 1981-01-08
Publication date: 1981-04-29
Also published as: ES420307A1; BR7208948D0; NL174332C; DE2264444A1; GB1413820A; JPS5141156B2; SE404324B; AU4823672A; CA974108A; SE418836B; DE2264443C3; SE7509195L; JPS5125270B2; NL7215622A; SE409087B; JPS5082179A; AU469367B2; JPS5219869B2; DE2261240C2; JPS5214504B2

Description

' - 1 - r

Machine voor het vervaardigen van een met kunststof beklede houder.

De uitvinding heeft betrekking op een machine voor het vervaardigen van een met kunststof beklede houder, zoals een glazen fles, en in het bijzonder op een spanklauwsamenstel voor transportmiddelen voor de houders.

5 Dit spanklauwsamenstel is voorzien van een draag- deel, verder van een draaibaar daaraan bevestigd aantal vertikaal naar beneden zich uitstrekkende klauwelementen, en van een axiaal beweegbaar door het draagdeel gedragen bedieningsstang, waarvan een axiale beweging de klauwelementen radiaal naar binnen of naar 10 buiten doet bewegen.

Een dergelijk spanklauwsamenstel is bijvoorbeeld beschreven in de Amerikaanse octrooischriften 3.108.835 en 3.069.035. Hierbij zijn geen maatregelen getroffen voor een vrije vertikale schuifbeweging van elk der klauwelementen aan een radiaal 15 draaibare kantelarm, waarmee het vraagstuk zou kunnen worden opgelost van het door de spanklauwen kunnen opnemen van foutief gerichte houders. In deze twee Amerikaanse octrooischriften wordt weliswaar aangegeven, dat de spanklauwen foutief gerichte houders kunnen opnemen, maar dit brengt een zwaaibeweging mee van de gehele span-20 klauw en alle bijbehorende klauwelementen voor het aangrijpen van een houder.

Volgens de aanvrage is elk klauwelement voor een beperkte mate van vrije vertikale beweging verschuifbaar bevestigd aan een kantelarm, die draaibaar wordt gedragen door het draagdeel 25 en draaibaar is verbonden met de bedieningsstang. De hierdoor verschafte onafhankelijke vertikale beweging van de klauwelementen verschaft een doeltreffender oplossing van het vraagstuk van het opnemen van foutief gerichte houders, zoals afgebeeld in de fig. 8.

De onafhankelijke vertikale beweging van elk der klauwen maakt het 30 de spanklauw mogelijk flessen op te nemen die in sterkere mate foutief zijn gericht dan de bekende spanklauwen kunnen. Bovendien gooit de gevraagde inrichting minder snel foutief gerichte houders 81 00 06 0 f «*

V

- 2 - ora op een platte transportband, omdat slechts de massa van een enkele klauw moet worden verplaatst, terwijl het kantelen van de totale bekende spanklauw het verplaatsen betekent van een betrekkelijk grote massa, waardoor foutief gerichte flessen gemakkelijk 5 kunnen worden omgegooid.

Gewezen wordt nog op het Brits octrooischrift 740.245, waaruit een spanklauwconstructie bekend is, die echter geen radiaal draaibare kantelarmen heeft, die draaibaar zijn verbonden met een bedieningsstang, die de spanklauwen draagt.

10 Aan de hand van de tekening wordt de uitvinding nader toegelicht.

Fig. 1 is een bovenaanzicht van een uitvoerings-voorbeeld van een machine volgens de uitvinding, die is opgesteld buiten de produktiebaan van de glazen voorwerpen, waarbij flessen 15 worden toegevoerd naar de machine bij ongeveer kamertemperatuur en in de machine worden verwarmd om hen in de juiste toestand te brengen voor het aanbrengen van hulzen van kunststof; fig. 2 is een soortgelijk bovenaanzicht als in fig. 1, maar nu van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de machine 20 volgens de uitvinding, welk voorbeeld wordt genoemd de uitvoering in de produktiebaan, waarbij namelijk glazen flessen worden afge-voerd uit een koeloven van de baan, waar flessen worden vervaardigd bij een hoge temperatuur en worden gebracht in de machine voor het aanbrengen van hulzen van kunststof, waarbij de latente warmte 25 van het vervaardigen van de fles wordt gebruikt bij het aanbrengen van de huls van kunststof; fig. 3 is een bovenaanzicht, enigszins schematisch, van een machine voor het op maat brengen van de kunststof, 30 * « - 3 - het wikkelen en het van een naad voorzien van een huls en het aanbrengen op een fles? fig. 4 is een zijaanzicht van een deel van een machine volgens de uitvinding bij de zijde, waar flessen aan de 5 machine worden toegevoerd; fig. 5 is een zijaanzicht van een deel van een machine voor het behandelen van flessen volgens de uitvinding, waarbij een vasthoudinrichting voor flessen volgens de uitvinding aanwezig is en die inrichting is getekend bij het losstation voor 10 flessen aan de machine?

fig. 6 is een doorsnede volgens de lijn VI-VI

in fig. 5; fig. 7 is een aanzicht, ten dele een doorsnede, dat de vasthoudinrichting volgens de uitvinding toont in het laad-15 station van de machine; fig. 8 is een zijaanzicht van het ondergedeelte van fig. 7 en toont een bijzonderheid van de vasthoudinrichting voor flessen; fig. 9 is een bovenaanzicht ten dele doorsnede 20 volgens de lijn IX-IX in fig. 7; fig. 10 is een aanzicht in perspectief van een deel van de vasthoudinrichting voor flessen volgens fig. 7; fig. 11 is een zijaanzicht, ten dele een doorsnede, van de vasthoudinrichting voor flessen in geheven stand voor 25 het vervoeren van een fles op de machine;

fig. 12 is een doorsnede volgens de lijn XII-XII

in fig. 11; fig. 13 is een doorsnede volgens de lijn XIII- XIII in fig. 11; 30 fig. 14 is een bovenaanzicht van een molen voor het maken van hulzen van kunststof, welke molen draaibaar is om een staande hartlijn, die samenvalt met een einde van de draaiingsas van de inrichting voor het behandelen van flessen?

fig. 15 is een doorsnede volgens de lijn XV-XV

35 in fig. 14; 8100060

V

v- « - 4 - fig. ISA is een gedeeltelijke doorsnede van de molen, met inbegrip van het vacuumstelsel voor de doorn? fig. 15B is een gedeeltelijk bovenaanzicht van de molen volgens fig, 14; 5 fig. 16 is een bovenaanzicht van een onderstuk van de molen voor het maken van hulzen van kunststof; fig. 17 is een doorsnede van de inrichting voor het overbrengen van een strook van kunststof en een doom van de molen voor het maken van hulzen van kunststof? 10 fig. 17A is een ten dele schematische doorsnede in bovenaanzicht van de toevoertrommel voor kunststof en een doornoppervlak, waarbij het afsnijden van stukken kunststof en het toevoeren daarvan naar de doorns op de molen worden geïllustreerd; , fig. 17B is een verder aanzicht, soortgelijk 15 aan dat volgens fig. 17A, -waarbij de standen van de toevoertrommel en de doorns zijn getekend op het tijdstip, waarop de strook materiaal wordt afgesneden van de voorraad; fig. 18 is een zijaanzicht van de molen voor het maken van een huls van kunststof en het flessengedeelte van de 20 machine; de figuren 18A-18D zijn bovenaanzichten \an de aandrijvende verbindingen voor de molen voor het maken van hulzen van kunststof en de toevoerinrichting; fig. 19 is een zijaanzicht van de toevoerinrich-25 ting voor een strook van kunststof en de molen voor het maken van een huls daarvan; fig, 20 is een bovenaanzicht van de toevoerin-richting van stroken van kunststof voor het maken van plano's en het afleveren daarvan naar de molen voor het maken van een huls uit 30 die plano's; fig. 21 is een gedeeltelijk zijaanzicht van de machine op de plaats waar flessen en hulzen telescoperend worden verenigd; fig. 22 is een afbeelding in perspectief van 35 een doorn van de molen voor het maken van een huls van kunststof; 8100060 * - 5 - fig. 23 is een. afbeelding in perspectief, enigszins schematisch, van de doom volgens fig. 22 en de inrichting voor het maken van een afsluitende naad in de huls van kunststof; fig. 24 is een aanzicht in perspectief, soortge-5 lijk aan dat volgens fig. 23, dat de fles en de huls vertikaal in eikaars verlengde toont bij de molen van de machine, waarbij dan de huls telescoperend op de fles wordt geschoven; fig. 24A is een bovenaanzicht, ten dele doorsnede van de fles en de huls, daar waar de twee telescoperend zijn 10 verenigd; fig, 25 is een aanzicht in perspectief van fles en huls bij het aanvankelijke monteren, voordat in de warmte de huls op de fles wordt gekrompen; fig. 26 is een zijaanzicht van de inrichting 15 voor het behandelen van de flessen aan de zijkant van de machine voor het in de warmte opkrimpen van de huls van kunststof en het afvoeren van de fles naar een transportinrichting, die naar buiten voert; fig, 27 is een aanzicht in perspectief, enigszins 20 shcematisch getekend, dat het vervoer van de fles en de huls naar de verwarmingstunnel illustreert; fig. 28 is een aanzicht in perspectief, dat het . samenstel van huls en fles laat zien in de verwarmingstunne1, waarbij dan de huls op de fles wordt gekrompen; 25 fig. 29 is een aanzicht van voren van de glazen v fles in perspectief getekend, die wordt gebruikt bij het aanbrengen van een huls van kunststof en fig. 30 is een vooraanzicht ten dele doorsnede in perspectief van een samenstel, vervaardigd volgens de uitvinding 30 met een sluiting, voor het opsluiten van waren in de verpakking.

De machine heeft verschillende gedeelten, die met elkaar zijn verbonden om dan te werken als een eenheid voor het maken van hulzen van kunststof, die worden gekrompen op stijve produk-ten. In de getekende voorbeelden is dit produkt een glazen fles B, 35 zoals is getekend in fig. 29. De fles B heeft een kraalrand P aan 8100060 v * ί - 6 - zijn monding 1. Langs de zijde van de fles B onder de afwerkplaats F is de wand enigszins afgeknot kegelvormig, waarbij de wand naar binnen taps loopt en dan naar buiten wijder uitloopt in het hals-gedeelte 2. De hals 2 gaat geleidelijk over met de naar buiten 5 uitlopende borst 3 in het onderste cilindrische fleslichaam 4. Aan de bodem van het lichaam 4 bevindt zich een afgeronde hoek 5, die overgaat in een draagvlak 6 aan de bodem. Binnen de draagring 6 verloopt de bodem 7 van de fles naar boven komvormig, dat wil zeggen concaaf.

10 Het doel van de uitvinding is het aanbrengen van een bekleding van kunststof over het lichaam 4, een deel van de overgangsplaats 3, de afronding 5 en de steunring 6. Dit geschiedt door eerst een bij voorkeur tevoren bedrukte krimphare huls van schuimkunststof te maken uit een vel of strook van polystyreen in 15 de orde van grootte van bijvoorbeeld 0,5 ram dik. De kunststof wordt naar de machine gebracht als een rol 15a.

Een bedrukking eventueel in verscheidene kleuren wordt herhaald aangebracht langs de toevoerstrook 15. De bedrukking wordt gemaakt over een lengte van de strook 15, die een weinig 20 kleiner is dan de lengteafmeting van een plano, dat van de strook moet worden afgesneden.

Langs de lengte van de baan of strook 15 worden verscheidene indextekens gedrukt. De afstand tussen deze tekens, die kunnen bestaan uit een punt of een dunne dwarslijn, is gelijk 25 aan de lengte van een plano voor een huls, De versiering of bedrukking voor de huls wordt aangebracht tussen twee naburige merktekens. De breedte van de toevoerbaan 15 is gelijk aan de hoogteafmeting van de hulzen, die uit een stuk van die baan moeten worden gevormd.

De baan 15 is opgerold tot een voorraad.

30 Bij een voorraad van flessen B en een voorraad van tevoren gereed gemaakte kunststof 15 heeft de machine de volgende onderdelen. Een toevoer voor flessen gleidt een-rij flessen naar een worm, die de flessen op steek brengt, welke steekafstand overeenkomt, met de afstand tussen de middens van boven gelegen grijp 35 en vasthoudinrichtingen voor flessen. De vasthoudinrichtingen lopen 8100060 ·,t - 7 - op een aangedreven vervoermiddel zonder einde om de flessen te vervoeren door een voorwarminrichting, wanneer dit nodig is, langs een molen voor het vormen van een huls van kunststof, waarna de hulzen worden opgeschoven en dan in en door een tunneloven bij 5 ongeveer 205° C, waar dan de hulzen worden gekrompen op de fles, die vervolgens wordt af gevoerd.

Getemporiseerd met de behandelingsinrichting voor flessen ontvangt de inrichting voor het maken vein hulzen de kunst-stofbaan van de toevoerrol. De baan wordt geleid op een toevoer-10 trommel, waar stukken worden afgesneden en overgebracht door doorns.

De stukken worden ieder gewikkeld op cilindrische doorns en van een lapnaad voorzien voor het vormen van een huls. De doorns lopen gecoördineerd met de flessen om een gemeenschappelijke hartlijn en middellijn met de eindbocht van het voermiddel voor de flessen, 15 waarna de hulzen van de doorns worden verwijderd en op het lichaam vêin de flessen worden geplaatst.

Zoals blijkt uit de fig. 1 en 2 kan de machine één van de twee beschreven typen zijn.

Dit type krijgt flessen toegevoerd, die ergens 20 zijn vervaardigd en op de normale wijze zijn behandeld. De flessen worden verzameld en vervoerd of opgeslagen en dan geleid naar een gebied, waar zij van laadborden worden afgenomen, waarna zij door • een inrichting 51 in een rij worden geplaatst op een toevoertran-sportinrichting 52. De inrichting 52 brengt de flessen B (zie fig.

25 29) naar de toevoerschroef 53 die de flessen B op steek brengt en onder op steek geplaatste vasthoudinrichtingen 54 van de transportinrichting voor het vervoeren van de flessen (zie fig. 4). De vastpak- vasthoudinrichtingen 54, die nog nader zullen worden beschreven, zijn op gelijke afstanden aangebracht aan een draagketting 55 30 van de inrichting 56 voor het behandelen van flessen, welke ketting loopt in een baan zonder einde langs eindbochten om kettingwielen 57 en 58, die zijn ondersteund door vertikale assen 59 en 60 aan de machine 56. De as 59 is verbonden met een aandrijvende overbrenging of wisselkast, welke nog nader zal worden beschreven, die wordt 35 aangedreven door een motor. Het vervoermiddel 55 voor de vasthoud- 8100060

V

- 8 - inrichtingen 54 wordt aangedreven in een richting tegen die van de wijzers van de klok in om de baan van de transportinrichting zonder einde, die bepaald wordt door de kettingwielen 57 en 58,

Blijkens fig. 4 worden de vasthoudinrichtingen 5 54 in vertikale zin aangedreven door hun middenspil 62, die is verbonden met een volgrol 63, die loopt in een nokkenbaan 64, welke zich uitstrekt om de baan van het vervoermiddel 55. Wanneer de flessen B worden vrijgemaakt aan het eindgedeelte van de schroef 53, wordt de hartlijn van de fles B in zijn beweging getemporiseerd met 10 het hart van een vastpakinrichting 54. Het naar omlaag hellende gedeelte 64a van de nokkenbaan brengt de inrichting 54 naar omlaag en sluit zijn bekken 54a om de bovenkraal F van de fles, die met het vervoermiddel 55 wordt medegenomen. Na het vastpakken van de fles brengt het nokgedeelte 64b de vasthoudinrichting omhoog tezamen 15 met de fles van de transportinrichting 52.

Bij deze uitvoering van de uitvinding, die dus los van een flessenproduktiemachine kan worden opgesteld, worden de flessen B thermisch in de juiste toestand gebracht door hen te bewegen door een verwarmde tunnel 65, die een warmtebron bevat, 20 zoals circulerende warme lucht. Tijdens het voorwarmen worden de flessen bij voorkeur in draaiing gebracht, zoals te zien is in fig. 4, door samenwerking van een wiel 251 van de vasthoudinrichting met een vaste rail 250. Het wiel loopt over een wrijvingsoppervlak van de rail en brengt de vasthoudinrichtingen en de flessen om hun 25 middenhartlijnen in draaiing tijdens het lopen van de flessen door de tunnel 65. Draaiing tijdens het voorwarmen zorgt voor een gelijkmatige temperatuursbehandeling van de flessen.

Een belangrijk kenmerk bij de werking van de machine is, dat de flessen B een hoge temperatuur hebben, in de 30 orde van grootte van 80° G of meer, op het tijdstip, dat de huls van kunststof wordt aangebracht. De tunnelvormige voorwarmoven verwarmt de flessen, die worden gedragen en in draaiing gebracht door de inrichtingen 54 tot een temperatuur in het gebied tussen 80 en 150° C. Wanneer bijvoorbeeld opgeschuimde kunststof van poly-35 styreen wordt toegepast, verdient het de voorkeur, dat het glas i 8100060 * a- - 9 - vein de flessen B een wandtemperatuur heeft in de orde van grootte van 105° C. Daardoor wordt de goede vorm van de opgekrompen huls bevorderd. De voorwarratemperatuur van het glas hangt af van de aard van de toegepaste kunststof, dat wil zeggen de samenstelling en ook 5 de dikte daarvan.

Nadat de flessen B uit de tunnel 65 zijn gekomen bij hoge temperatuur, worden zij volgens een ronde baan gedragen rond een eindbocht bij 58 en axiaal vertikaal in het verlengde gebracht boven doorns 66 (fig. 21). De doorns 66 bevinden zich op 10 de steek rond de molen 67 van een machine 68 voor het vormen van een huls. De molen 67 wordt aangedreven door een niet-getekend differentieel, dat is verbonden met de vertikale as 60 van de machine voor het behandelen van de flessen, die op zijn beurt is verbonden met tandwielen aan de molen 67, Op deze wijze is de molgen 67 gesynchro-15 niseerd om te bewegen met de drager 55. Doorns 66 aan de molen 67 kunnen voor- of nalopen ten aanzien van de middens van de vasthoud-inrichting 54 aan de drager 55 door de differentieeloverbrenging.

Wanneer de flessen B stroken boven de doorns 66.

(zie fig. 3) voortbewegen, worden de hulzen 69 van kunststof op de 20 doorns 66 omhoog gebracht en over het ondereinde van de flessen heengeschoven. Dit geschiedt tijdens de uitwerpcyclus van de machine 68 als volgt. Onder verwijzing naar fig. 24 zij opgemerkt, dat het verband van de fles B en de huls 69 is getekend in het begin van de uitwerpcyclus. Een afstrijkbus 70 is ondersteund op de 25 doom 66. Wanneer die bus wordt omhoog gebracht, wordt de huls 69 vertikaal van de doom 66 afgeschoven op de fles B (zie fig. 25).

De vertikale beweging van de huls 69 wordt bestuurd door de rol 71 (fig. 21), die draaibaar is aangebracht op de stang 72 door as 73.

De rol 71 loopt op de onderste nok 74, die vast is aangebracht aan 30 de draaibare molen 67. Eet oplopende gedeelte 74a van de nok brengt de stang 72 en de afstrijkbus 70 omhoog tot de juiste hoogte voor de huls 69 over het fleslichaam (zie fig. 25). Dan wijkt de nok 74 en de bus 70 gaat terug naar zijn onderste, onwerkzame stand. Zoals blijkt uit fig. 3 werkt het afstrijkorgaan 70 in een hef- en daal-35 cyclus tijdens iedere omwenteling van de molen 67.

8 1 0 0 0 6 0 « - 10 -

De huls 69 wordt door de doorn 66 op een maat gebracht, zodanig dat hij juist iets groter is dan de middellijn van het lichaam van de fles B. De warmte van de fles B leidt een geringe opkrimping van de huls van kunststof in. Dit gecombineerd 5 met de eivorm van de.huls 69 na het afstrijken van de doorn houdt de huls op zijn plaats op de fles gedurende de volgende stap van de behandeling.

De huls 69 krijgt een naad door behandeling met warmte en druk met behulp van het warme orgaan 75. Een zulk orgaan 10 75 wordt toegevoerd op de molen 67 radiaal naar binnen en tegenover iedere doorn 66. Het orgaan 75 heeft een voorste, op een stang gelijkend oppervlak 76, dat radiaal naar buiten wordt geschoven tot aanraking met overlappende eindstukken van de strook kunststof voor de huls 69, die om de doorn 66 is gewikkeld. De stang 76 wordt ver-15 warmd door inwendige, niet getekende elektrische weerstanden. Het verenigen van de einden van de strook kunststof zorgt voor een axiale naad van de huls 69.

Uit fig. 24A blijkt, dat nadat de huls 69 is vrijgekomen van de doorn 66 deze discontinuïteit in het vel kunst-20 stof, gevormd door de naad, de neiging oplevert, dat de huls een enigszins eivormige gedaante aanneemt en dan door wrijving samenwerkt met de bovengelegen fles, waardoor de huls 69, op zijn plaats • wordt vastgehouden. Volgens fig. 3 wordt de huls 69 geplaatst en daarna door de fles B van ongeveer de stand van 10 uur op de molen 25 67 gedragen naar ongeveer de stand van 6 uur. De baan van de drager voor de vasthoudinrichtingen van de flessen divergeert tangentiaal in de stand van 6 uur. Blijkens fig. 1 doet zich deze tangentiale stand ook voor in de stand voor 12 uur in de figuur.

Het vervoermiddel 55 doorloopt vervolgens de 30 lengte van de tunnel 77, waarin de flessen in draaiing worden gebracht tijdens hun translatie. De tunnel 77 is een langgerekte ovenkamer, die wordt verhit tot een temperatuur voor het krimpen van de huls 69 op de fles B tot een stevige klempassing. Deze stap is geïllustreerd in fig. 28, waar men de fles en de huls van 35 kunststof op elkaar gekrompen ziet, terwijl zij zich in de tunnel 8100060 «r - 11 - 77 van de oven bevinden.

De ovenkamer 77 is zodanig geconstrueerd, dat verwarmde lucht wordt opgenomen, die vertikaal tot circuleren wordt gebracht om te bewegen over de flessen, wanneer zij in langsrichting 5 door de kamer heen bewegen. De luchttemperatuur kan binnen ruime grenzen variëren, afhankelijk van de samenstelling van de toegepaste kunststof, de dikte van de huls en de tijd, die in de tunnel beschikbaar is voor het voltooien van het krimpen van de huls op de fles.

Warmte kan ook worden toegevoerd door middel van 10 infrarode lampen in de tunnel, die de door de tunnel lopende produk-ten kunnen verwarmen.

In het geval van schuimpolystyreen met een dikte van ongeveer 0,5 mm en een verblijftijd in de tunnel van 4 tot 6 seconden, wordt door verwarmde circulerende lucht van ongeveer 15 205° C een huls van kunststof voldoende stevig op een fles gekrompen.

De verblijftijd in de kamer 77 is een functie van de grootte van de produktie. Bij een produktie van 150 stuks per minuut, behoeft de tunnel niet ongewoon Icing te zijn om een verwarmingsfase van 4 tot 6 seconden te verkrijgen.

20 Opgeraerkt zij, dat polyethyleen toegepast voor de huls 69 een hogere temperatuur van de oven en meer tijd vereist. De meeste krimpbare thermoplasten, die praktisch en economisch zijn . voor het maken van het produkt, kunnen worden behandeld bij redelijke maten van produktie en bij een oventemperatuur tussen 80 en 430° C.

25 Wanneer een hete of verhitte glazen fles wordt toegepast, wordt het resultaat bevorderd, dat wil zeggen dat wanneer de fles een temperatuur heeft in het gebied tussen 80 en 150° C op het tijdstip, dat de huls van kunststof op de fles wordt gebracht, afhankelijk van het toegepaste materiaal voor de huls en de dikte daarvan, de beste resulta-30 ten worden verkregen.

Bij het plaatsen van de huls 69 over de fles B steekt de onderrand van de huls onder het bodemoppervlak van de fles B uit met een maat, die is aangeduid met "O". (Zie de fig. 25 en 27).

Nadat de huls is blootgesteld aan de warmte in de tunnel 77, waar de 35 fles bij voorkeur tot draaien wordt gebracht, krimpt het ondereinde 8100060

V

> - 12 - van de huls van kunststof rond de onderste afgeronde rand van de fles, aangeduid met 5 in fig. 30 en langs het bodemoppervlak 7 van de fles om dan een ringvormige draagring 6 van kunststof te vormen, waar de fles B op kan staan. Het zich richten van de kunststof in 5 dwarsrichting T (fig, 22) bevordert het krimpen van de huls rcpnd de afgeronde rand van de fles en stevig over het oppervlak voor de steunring 6. Langs het tegengesteld gelegen boveneinde van de huls, waarborgt deze richtfactor ook een glad aanliggen van de huls tegen het hellende halsgedeelte van de fles. De verhouding van de T en M 10 richting in het plano van kunststof is belangrijk bij het verkrijgen van een eindprodukt, waarin de huls stevig aanligt tegen de fles en goed van vorm is.

Uit fig. 26 blijkt, dat nadat de gerede flessen B' met opgekrompen kunststof bekleding uit de oven 77 komen, het 15 vervoermiddel 55 de flessen leidt naar de afvoertransportinrichting 81. De rollen 63 van de vasthoudinriehtingen volgen een naar omlaag' hellend gedeelte 64d van de nokkenbaan, die de fles abrupt laat zakken op een stevig en vlak bovengedeelte 82 van de transportinrichting 81. Daardoor stoot de fles B' tegen het oppervlak 82, Een 20 of andere onregelmatigheid in de naad van de opgekrompen huls in de draagring 80a bij de bodem van de fles B0 wordt dan vlak gemaakt door dit aanstoten. Het dragend oppervlak aan het ondereinde van de fles is dan stabiel, zodat de fles niet kan waggelen.

Zoals blijkt uit fig. 1 vervoert de inrichting 25 81 de gerede flessen naar een plaats voor het inpakken en verzen ding of bewaring. Het verkregen produkt is een glazen fles met een wandoppervlak aan het fleslichaam, een afgeronde onderrand en een ringvormig gedeelte aan de bodem, die zijn bedekt met een laag kunststof, die het glas beschermen tegen stoten.

30 Het voornaamste verschil tussen de uitvoerings vorm volgens fig. 1 en fig. 2 is gelegen in de toelevering van de kale flessen B.

Bij de uitvoeringsvorm, die geplaatst kan worden in de produktiebaan van glazen flessen, worden die flessen in de 35 uiteindelijke vorm gebracht door een gebruikelijke flessenvervaardi- 8100060

A

- 13 - t gingsmachine 83, zoals beschreven is, te beginnen bij biz. 325 in "Handbook of Glass Manufacture", uitgegeven door F.V. Tooley, Ogden Publishin Company, New York, N.Y., tweede druk, 1957. Verschillende andere machines voor het maken van glazen flessen zijn in dit hand-5 boek beschreven, die ook kunnen worden toegepast voor de machine 83 in fig. 2. De gevormde glazen flessen B worden door de transportinrichting 84 overgebracht naar een koeloven 85. Die koeloven 85 is op de gebruikelijke wijze geconstrueerd, zodanig dat de glazen flessen worden opgenomen bij temperaturen tussen 425 en 540° C uit 10 de machine 83. In het voorgedeelte van de koeloven, worden de temperaturen van de flessen tot boven hun spanningspunt verhoogd.

Dit punt varieert voor verschillende glassamenstellingen. Bij een natronkalkflessenglas is dit punt van temperen gelegen tussen 585 en 593° C. Daarna worden de flessen geleidelijk en op een gere-15 gelde wijze afgekoeld tot ongeveer de temperatuur van de omgeving.

Bij de tempercyclus volgens de uitvinding, laat men echter de koeloven zodanig werken en wordt deze ook zodanig geconstrueerd, dat de flessen worden afgeleverd aan een transportinrichting bij een temperatuur, die geschikt is voor de toevoer van een hete fles aan de 20 machine 56, Rekening houdende met het afkoelen bij het overbrengen, kunnen de flessen de koeloven 85 verlaten bij ongeveer 205° C en bij de verdere behandeling verder worden afgekoeld tot de gewenste . temperatuur van 93 tot 105° C op het tijdstip, dat de flessen en de hulzen vein kunststof met elkaar worden verenigd in de machine 68.

25 Het verwijderen uit de koeloven 85 geschiedt door middel van een losinrichting 486, waarbij de flessen worden gebracht op de transportinrichting 52. Wanneer zij in een rij staan op die inrichting, laadt de toevoerschroef 53 de nieuwe hete flessen B op de wagen 55 door de vasthoudinrichting 54. De voorwarminrichting 30 (zie 65 in fig. 1) kan al dan niet worden gebruikt. Een gedeelte van de voorwarminrichting 65 kan een nuttig middel zijn voor het regelen van de afkoeling van de flessen op hun weg naar de inrichting volgens de uitvinding met de huls van kunststof. Bij de uitvoeringsvorm, die past in de produktiebaan van glazen flessen, wordt 35 aan warmte bespaard, omdat de latente warmte van de flessen nu ook 8100060

V

V * - 14 - gebruikt wordt in de machine volgens de uitvinding. Bovendien vervallen de extra handelingen met de flessen na het temperen in de koel- : oven, zoals het verpakken, het op laadborden brengen, het opslaan en dergelijke, waardoor de produktiekosten worden bespaard.

5 De inrichting voor het hanteren van de flessen in de machine is getekend in de fig. 4-13 en 26. De toevoerschroef 53 vertraagt de flessen op de toevoertransportinrichting 52 en brengt achtereenvolgende flessen op steek vertikaal in het verlengde van de boven gelegen vasthoudinrichtingen 54, zoals de twee inrichtingen 10 links in fig. 4. Die inrichtingen zijn aangebracht op steunen 8 (fig, 5) aan een transportorgaan. Deze steunen zijn bevestigd aan de boven- en onderkettingen 55a en 55b. De steunen hebben ieder stijve C-vormige boven- en ondermontagestukken 11 en 12, die een scharnier-penverbinding opnemen met de bovenketting 55a en de onderketting 15 55b. Een rol 13 is draaibaar op een asstomp 14, die vertikaal steekt uit ieder C-stuk 11. Zoals blijkt uit fig. 5 is een horizontale stabiliseerstang 9 bevestigd aan een groep van bijvoorbeeld drie van de onderste C-stukken 12 aan de steunen 8. Aan de stang 9 hangen drie scharnierpennen 17, die worden vastgehouden in bussen 20 10 en welke in langsrichting op steek zijn gelegen. De pennen 17 dragen ieder draaibaar een rol 16, welke loopt in een onderste sleuf 19. De rollen 13 en 16 lopen in een bovenste sleuf 18 en een onderste sleuf 19. Die sleuven monden tegenover elkaar uit. De sleuven 18 en 19 dienen als geleidingen rond de baan van het transportmiddel 25 56 en zijn met bouten bevestigd aan het gestel 20 van de inrichting 56.

Een middenste geleide baan 21 is bevestigd aan het gestel 20 van de machine 56, Die basui neemt een rol 22 op, welke scharnierend 'is verbonden met iedere steun 8 bij de scharnierpen 23.

30 In de beschreven constructie worden de steunen 8 door de kettingen 55a en 55b in hun baan zonder einde voortgetrokken rond de eind-kettingwielen 57 en 58 van de machine 56 (zie fig. 1 of 2), Zoals schematisch blijkt uit de fig. 1 en .2, is het kettingwiel 57 aandrijvend verbonden met een differentieeloverbrenging en een elektro-35 motor 61. Deze motor 61 is synchroon in fase verbonden met de 8 1 0 0 0 6 0 * - 15 - * aandrijfeenheid voor de molen, waar de hulzen worden gemaakt en de toevoerinrichting, die hierna wordt beschreven, zodat de ketting 55 synchroon in fase en snelheid kan worden aangedreven met die molen. Deze andere aandrijf eenheid is getekend in fig. 18.

5 De vasthoudinrichtingen 54 zijn ieder vertikaal, verschuifbaar door een vertikale cilinder 24 in een vertikale baan 25 aan de steun 8. De vertikale stand van de cilinder 24 ten aanzien van de steun 8 wordt bestuurd door de nokrol 63, die loopt in de nokkenbaan 64, welke is bevestigd aan het gestel 20 van de machi-10 ne 56 boven de geleide baan 18 door de kussenblokken 26, die op een afstand van elkaar zijn gelegen langs de geleide baan van de machine. De rol 63 is scharnierend bevestigd aan de steun 27 door scharnierpen 28. De baan 64 bestuurt de vertikale hoogtestand van de cilinder 24 voor de vasthoudinrichtingen.

15 De inrichtingen 54 zijn zodanig geconstrueerd, dat zij het opnemen van flessen, die iets uit het lood staan, waarborgen. Die flessen kunnen uit de langshartlijn van de opneemin-richting langs de baan zijn gelegen of zijdelings verkeerd staan ten opzichte van de vastgrijpinrichting. Wanneer een fles in 20 ernstige mate van de goede stand afwijkt, voorkomt de vastgrijpinrichting het opnemen van de fles, die dan van het einde van de toevoertransportinrichting 52 valt in een opneembak. Daardoor worden klemtoestanden bij het laden voorkomen. Een ander kenmerk van de opneeminrichting is de meegevende wijze van aanbrengen van de 25 grijp en vasthoudbekken. Wanneer de fles in ernstige mate van de goede stand afwijkt en de onderste grijpbek niet vrij loopt langs de kraal F van de fles, kan die bek op zichzelf onafhankelijk terugwijken. Gekantelde flessen en gebroken flessen kunnen geen verkeerde klemwerkingen of schadelijke invloeden uitoefenen.

30 Het cilinderhuis 24 van iedere vastgrijp- en vasthoudinrichting heeft een bovenbus 29, die met een perspassing is aangebracht in zijn boveneinde. De bus 29 heeft een cilindrische boring, waarin een nokzuiger 30 axiaal verschuifbaar is. Nokrol 31 is draaibaar aangebracht aan een as 32 aan het bovenjuk van de 35 zuiger 30. De axiale schuifbeweging van de zuiger 30 in de cilinder 8 1 0 0 0 6 0 *. *

V

- 16 - ' 29 wordt beperkt door de radiaal uitstekende pen 33, die is bevestigd door de wand van de cilinder 24 en loopt door de bus 29. Het binneneinde 33a van de pen steekt uit in de ruimte, die gevormd is door een vertikale sleuf 34 in de bus 29. De zuiger 30 werkt samen 5 met de kop 35 aan de stang 36, Die stang 36 strekt zich axiaal ten aanzien van de cilinder 24 uit en is aangebracht in het holle orgaan 37. Dit orgaan 37 heeft bovenste en onderste kogellagersteu-nen 38 en 39. De kragen van de dragers 38 en 39 zijn met een perspassing aangebracht in ringvormige uitsparingen 40 en 41 aan de 10 binnenwand van de cilinder 24, Het orgaan 37 ondersteunt de bekken van de vasthoudinrichtingen en geleidt de stang 36. Die stang staat onder werking van veer 42, die is samengedrukt tussen de uitsparing 43 in het orgaan 37 en de onderzijde van de zuiger 30. De veer 42 .

doet de stang 36 normaal naar buiten bewegen, de zuiger 30 en de 15 nokrol 31 naar boven, waarbij deze bovenwaartse beweging wordt beperkt door de pen 33a, die saraenwerkt met de onderrand van de sleuf 34.

De vastgrijp- en vasthoudinrichring 54 is ondersteund aan de kraag 44, welke is bevestigd aan het ondereinde van 20 het orgaan 37. De kraag 44 heeft een schijf 251, die vast is bevestigd aan de vasthoudinrichting 54. Die inrichting is draaibaar om zijn middenhartlijn in kogellagers 38, 39. Het wiel 251 (fig. 6) kan soms samenwerken met een rechte rail 250, die een vlak heeft, dat bekleed is met wrijvingsmateriaal 250a, zoals rubber. De rail 25 250 is bevestigd met een zijdelingse steun 252 aan het gestel 56,

De rail 250 is gelegen langs de lengte van de voorwarminrichting 65 en de krimpoven 77 om naar wens de flessen aan de vasthoudinrichtingen 54 tot draaien te brengen. Een ronde plaat 45 is bevestigd aan de onderzijde van de kraag 44 en heeft in het midden een 30 boring, waardoor de stang 36 heen en weer beweegbaar is. Nabij de omtrek van de kraag 44 bevinden zich drie vertikaal neerhangende benen 46, die ieder V-vormig in doorsnede zijn (zie fig. 12). Drie scharnierpennen strekken zich zijdelings tussen de benen 46 uit en vormen een scharnier voor de drie bekken 54a van de inrichting 54.

35 De bekken 54a zijn opgesteld om de aandrijfstang 36 aan de zijden 8100060 • 7 - 17 - van een gelijkzijdige driehoek. De stang 36 bevindt zich in het hart van die driehoek. Ieder van de bekken 54a is bevestigd aan een naar binnen gedraaid einde 48 van een D-vonnige houder 49 door een schroef 49a. De houder 49 is verschuifbaar aan de schommelarm 5 78. Zijn ondereinde is scharnierend ondersteund door pen 47 in de aangrenzende benen 46. De middelen voor het aanbrengen van de houder 49 aan de schommelarm 78 zorgen voor een snel losnemen vein de bekken 54a voor onderhoud of voor verwisseling tegen andere maten vein bekken en zij leveren ook een beveiliging, zoals nog 10 nader wordt beschreven. Iedere arm 78 heeft twee naar buiten gerichte pennen 79, die ieder vergrote koppen hebben.

De L-vormige bekhouders 49 hebben vertikale langgerekte sleuven 80. Iedere sleuf heeft een verwijding 86 aan een einde. Het hoofdgedeelte van de sleuven 80 is iets breder dan 15 de middellijn van de pen 79, zodat de pennen 79 langs de sleuven 80 kunnen schuiven. Het verwijde eindgedeelte 86 maakt het doorlaten van het peneinde mogelijk, waardoor dan de houders 49 snel kunnen worden aangebracht of verwijderd van de armen 78. Iedere arm 78 heeft een verbindingsstuk 99, dat er aan is aangebracht in een 20 tussengelegen punt door een pen 113. Het stuk 99 is een deel van de aandrijfinrichting voor de in fig. 10 getekende vasthoudinrichting.

De onderdelen 99 zijn scharnierend aangebracht met hun binneneinden . aan een naaf 114. De naaf is vast verbonden aan het ondereinde van de stang 36. Juist boven de naaf 114 bevindt zich een middensteun-25 plaat 115, die als geheel is verbonden met de vertikale benen 46 door de steunarm 116.

In de fig. 7 en 11 zijn de open en de gesloten stand van de inrichting 54 getekend. In de open stand (fig. 7), werkt de nokrol 31 samen met nok 117, waardoor zuiger 30 en stang 36 30 naar omlaag worden geschoven onder verdere samendrukking van veer 42. De neerwaartse beweging van de stang 36 brengt de naaf 114 omlaag waardoor de armen 78 scharnieren naar binnen om de pen 47. In fig. 7 draait de rechter arm in een richting tegen die van de wijzers van de klok in om de pen 47. Het draaien van de armen 78 op 35 deze wijze beweegt de bekken 54a van de hartlijn af en opent hen 8100060 - 18 - ten aanzien van de kraalrand F van de eronder gelegen fles B. De bekken 54a worden gesloten door de omgekeerde beweging van de stang 36 onder werking van de nok 117 en de veer 42, Dit ziet men in fig, 11, De opwaartse beweging van de naaf 114 draait de armen 78 5 voor het sluiten van de grijpinrichting en de onderste radiale rand 54b van iedere bek 54a sluit zich onder de kraal van de fles B. De fles wordt dan vastgehouden en is opgehangen door middel van de kraal F, die samenwerkt met de drie bekken.

Volgens fig. 4 worden de flessen geladen in de 10 machine voor het hanteren ervan door het gecombineerde temporiseren van de flessen op de transportinrichting 52 met behulp van de schroef 53, het op hoogte brengen van de grijp- en vasthoudinrich-tingen 54 door de nokkenbaan 64 en het tot werking brengen van de bekken van die inrichtingen door de nok 117. Wanneer de fles B de 15 schroef 53 verlaat, welke schroef loopt van links naar rechts in fig. 4, bevindt zich de vastgrijpinrichting boven de fles en beweegt met dezelfde snelheid in die richting. Nok 64 helt dan naar omlaag, zodat de cilinder 42 (fig. 7} naar omlaag wordt gedreven.

De bekken van de inrichting 54 worden tegelijk open gehouden door 20 een nok 117 over deze zelfde periode, totdat de bekken 54a van de inrichting 54 de kraal F van de fles omgeven. Op dit tijdstip loopt de nok 117 scherp omhoog en de veer 42 sluit de bekken van de vastgrijpinrichting, zoals is getekend in fig. 11. Daarna loopt het gedeelte 64b van de nok (fig. 4) op. De vasthoudinrichting 54 en de 25 fles B, die eraan vastgehouden wordt, worden van de transportinrichting 52 omhoog bewogen.

De zojuist beschreven werking zorgt voor een samenwerking tussen de flessen en de inrichting voor het hanteren ervan, wanneer de flessen vrijwel onder de bekken van de vasthoud-30 inrichtingen gelegen zijn en daarop gecentreerd. Enige afwijking van deze gecentreerde stand is toelaatbaar. Ook dan wordt de fles nog wel opgenomen van de transportinrichting. Over de tolerantie, die toelaatbaar is vooraan met goed gevolg samenwerken met de fles, zij het volgende gesteld: wanneer de omtrek van de kraal aan de 35 fles zich bevindt binnen de binnenste ronde begrenzing van de delen 8 1 0 0 06 0 - 19 - 54b van de bekken, terwijl die zich in open stand bevinden, zullen wanneer de fles niet goed gecentreerd is, de bekken bij het sluiten de fles naar de vast gepakte stand brengen, wanneer de bekken zich sluiten. Dit is te zien in fig. 7. Wanneer anderzijds de fles in 5 ernstige mate ongecentreerd is ten aanzien van de grijpinrichting, zodanig dat de omtrekslijn van de kraal zich buiten de ingeschreven cirkel, die bepaald is door de grijpstukken 54b bevindt, de fles niet worden opgenomen. Een klemtoestand of een breken van de fles in laatstgenoemde omstandigheden wordt verhinderd door de geschikte 10 constructie van de vastgrijpinrichting. Wanneer die inrichting wordt neergelaten door de baan 64 en een bek 54a tot samenwerking komt met de bovenzijde van de fles, zoals in fig. 8, maakt de wijze van aanbrenging van de houder 49 aan de arm 78 het mogelijk, dat de bekd 54a naar omhoog meegeeft, doordat de houder 49 vrij verschuif-15 baar is op de arm 78 langs de sleuven 80. De pennen 79 houden de houder 49 vast en geleiden dezel langs deze sleuven. Aangezien de fles in dit geval niet in aanraking komt met de inrichting 54 om te worden opgenomen, werpt de transportinrichting 52 (fig. 4) de uit het lood gelegen fles aan het einde van de inrichting 52 in 20 een niet-getekende bak,

De lineaire afstand tussen de axiale middens van de opeenvolgende vastgrijp- en vasthoudinrichtingen 54 (zie bijvoorbeeld fig. 5), is gelijk en deze afstand is ook gelijk aan de afstand tussen de vertikale middens van de doorns 66, die hulzen 25 vormen en zich bevinden op de molen, die aanstonds zal worden beschreven. De toevoerschroef 53 heeft een steek, die er voor zorgt, dat de opeenvolgende flessen B op de transportinrichting 52 een gelijke afstand van elkaar krijgen en wel hart op hart ten aanzien van de opeenvolgende grijpinrichtingen 54. De snelheidssynchronise-30 ring van de schroef 53 met de lineaire snelheid van de transport-kettingen 55 en de transportinrichting 52 wordt verkregen door een synchroon aandrijving en een fasesynchronisering en instelling van de schroef 53 wordt verkregen door een bekende PVI-eenheid (niet getekend) in de aandrijving naar de schroef. Door deze middelen kan 35 de steek van de flessen op de transportinrichting worden getempori- 8100060 - 20 - seerd met de grijpinrichtingen. De motoraandrijving 61, die de kettingen 55, de transportinrichting 52 en de schroef 53 aandrijft, is elektrisch gesynchroniseerd met de aandrijvende overbrenging voor de molen 64, die hierna wordt beschreven.

5 De machine 68 voor het maken van hulzen uit kunststof is reeds enigszins in het algemeen in het voorafgaande beschreven. Een beschrijving meer in bijzonderheden volgt nu aan de hand van de fig. 3 en 14-25.

De voorraad kunststof 15 wordt aangevoerd in 10 rollen 15a (fig. 1), die zijn ondersteund op een draaibare staander 87, waarbij het versierde oppervlak in één van de beide richtingen is gericht. Zoals uit de tekening blijkt bevinden zich de rollen van de voorraad op een horizontale as voor afwikkelen, in welk geval in de baan een slag wordt gelegd, voordat de S-vormige wikkel-15 geleiding 88, 89 (fig. 20) wordt bereikt, zodat de versierde oppervlakken zijn gericht naar binnen, wanneer de strook over de rol 89 loopt. Wanneer de strook wordt geleid door de geleiding 88, 89, wordt de strook kunststof in een vertikale stand voortbewogen. Zoals het beste blijkt uit de fig. 19, 20 en 3, loopt de strook vervolgens 20 tussen een stel toevoerrollen 90, 91 naar de toevoertrommel 92.

De strook gaat op de trommel 92 met de bedrukte zijde naar binnen gericht ten aanzien van de trommel. Tussen de geleiding 88, 89 en het stel rollen 90, 91 bevindt zich een fotocel 93 voor registratie, welke het lineaire verband van de herhaalde bedrukking op de strook 25 handhaaft ten aanzien van het draaiende mes 94. Uit de fig. 19, 20 en 3 blijkt, dat de voortdurende trek van de toevoerrollen 90, 91 een beweging van de strook op de toevoertrommel beheerst. De rollen 90, 91 worden continu aangedreven van een verbinding 112 met de aandrijving uit doot een differentieel 95, dat door een elektromotor 30 96 wordt aangedreven.

Nadat de strook loopt door de toevoerrollen 90, 91 wordt het voorlopende gedeelte van de strook vastgehouden tegen het vertikale cilindrische oppervlak van de toevoertrommel 92 door vacuum, dat wordt getrokken door een vertikale rij van poorten 97 en 35 97A (fig. ,17), Rond de omtrek van de trommel 92 bevinden zich drie t 8100060 • < - 21 - stellen poorten op gelijke steek. Ieder stel bevat de poorten 97 en 97A (fig. 17a). Vacuum wordt getrokken door middel van een vaststaand verzamelblok 118, dat is verbonden met het bovengestel 119.

Dit gestel 119 ondersteunt een lager 120 voor de vertikale as 121 5 en de toevoertrommel 92 is op die as 121 bevestigd met een spie. Het blok 118 loopt rond de as 121. Een onderste lager 122 is ondersteund door het onderste gestel 111.

Het vacuum wordt getrokken van een bron uit naar twee gebogen geplaatste kamers, die zijn aangebracht in het blok 10 118 (fig. 17A). De kortste gebogen kamer 128Ά, die zich uitstrekt over ongeveer 20°, staat in verbinding met een kort vertikaal kanaal, dat is verbonden met een zijkanaal 129 vein de toevoertrommel 92 en op zijn beurt is verbonden met een vertikaal kanaal zoals 127, dat in verbinding staat met de vertikaal geplaatste rijen van poor-15 ten 97A in het vertikale cilindrische oppervlak van de trommel 92.

De poorten 97A zijn in aanraking met het vooreinde van de baan 15 juist wanneer het voorafgaande plano wordt afgesneden door het draaiende mes 94A. Daardoor wordt de voorrand van de baan op de trommel 92 gehouden, nadat het mes het materiaal heeft doorgesneden.

20 De langste gebogen kamer 128, die zich over ongeveer 135° uitstrekt, staat in verbinding met een kort vertikaal kanaal 1321, dat is verbonden met het zijkanaal 129A van de trommel 92 en op zijn beurt is verbonden met het vertikale kanaal 127, dat een verbinding heeft met de vertikaal geplaatste rijen poorten 97 25 in het cilindrische vlak van de trommel 92. De poorten 97 zijn in aanraking met de baan 15, voordat het materiaal wordt doorgesneden en daardoor wordt een trekkracht uitgeoefend op de baan 15 om het materiaal strak te houden tussen de rollen 90, 91 en de trommel 92.

De trommel 92 heeft een hogere omtrekssnelheid dan het materiaal, 30 dat wordt toegevoerd door de rollen 90, 91.

Wanneer het mes 94A zijn snijwerking heeft voltooid tegen het vertikale vlak van de trommel 92, wordt door de poorten 97A een vacuum uitgeoefend op de baan 15 op het vlak tussen de trommel en de baan, wanneer het zijkanaal 129 wordt verbonden 35 door een 132A, welk vacuum de kamer 128A binnenkomt uit het blok 8100060 Λ - 22 - 118. Het verschil in de oppervlaktesnelheid tussen de trommel 92 en de baan 15 veroorzaakt een slipkoppelingswerking tussen het verti-kale oppervlak van de trommel 92, de poorten 97, 97a en de baan 15. ! Deze werking is geïllustreerd in fig. 17A, waarbij te letten is op 5 de relatieve stand van de poorten 97A en 97 ten aanzien van de voorrand van het materiaal bij het mes, nabij de stand voor vier uit in fig. 17A en de poorten 97A en 97 ten aanzien van de voorrand van het plano 69a bij de doorn 66, nabij de stand voor 7 uur in fig. 17A, Dit slipkoppelingseffect zorgt ervoor, dat de vertikale 10 poorten 97A voorlopen op de voorrand van de baan 15 en derhalve hun aanraking verliezen. Voordat dit geschiedt, zijn de vertikale poorten 97 in samenwerking gekomen met de baan 15 en het zijkanaal 129A is door 132 verbonden, welk kanaal loopt door de vacuümkamer 128 van het blok 118, zodat een vacuum dan wordt uitgeoefend op het vlak 15 tussen trommel 92 en baan 15. Daardoor wordt een continuïteit van de slipkoppelingswerking gehandhaafd tussen de trommel 92, de baan 15 en de poorten 97. Na de snede door het mes 94A, neemt het plano 69a de snelheid van het trommeloppervlak aan. Daardoor ontstaat een spleet tussen de nalopende rand van het plano 69a en de voorlopende 20 rand van de baan 15, zodat dan de temporisering van de opeenvolgende plano's 69a en de doorns 66 wordt verkregen. Het slipkoppelingseffect, dat zo even is beschreven en optreedt tussen· de trommel 92 en de baan 15, oefent een trek uit op het materiaal tussen de trommel 92 en de toevoerrollen 90, 91 en houdt het materiaal daartussen 25 in strak. De toevoerrollen passen de goede hoeveelheid materiaal voor de lengte van het plano voor een huls, dat naar de molen loopt, af. Het onder trek houden van de baan voorkomt een knikken ervan, wanneer de baan uit de uitlaatzijde van de toevoerrollen treedt. De trek, die wordt uitgeoefend, is zodanig, dat de druk van de toevoer-30 rollen niet wordt overwonnen en geen overmatige hoeveelheid materiaal door die rollen heen wordt getrokken.

De vacuumpoorten 97 gaan verder met de slipkop-pelwerking op het materiaal, totdat de poorten 97 tot registreren komen met de voorrand van de baan. Wanneer deze toestand is bereikt, 35 beweegt het mes 94a naar voren voor het doorsnijden van de baan. Het afgescheiden gedeelte, dat derhalve het plano 69a voor een huls 8100060 - 23 - vormt, neemt de snelheid van het oppervlak van de trommel 92 aan, dat wil zeggen dat het vacuum het plano 69a stevig vasthoudt op het oppervlak van de trommel 92 zonder dat zich een slippen voordoet.

Wanneer het plano 69a door middel van vacuum 5 wordt vastgehouden bij de poorten 97, draait de trommel 92 verder en bereikt een stand van zo groot mogelijke tangentiale nabijheid ten aanzien van een opwikkeldoorn 66. Op dit tijdstip zijn de voorlopende vacuumpoorten 97 niet langer verbonden met de verzamelkamer 128, maar het vertikale kanaal 1321 komt nu in verbinding met een 10 vaststaande luchtverzamelkamer 130 in het blok 118. De kamer 130 is een betrekkelijk klein gedeelte en het kanaal 1321 wordt slechts tijdelijk met deze kamer verbonden. Daardoor wordt een kort uitblazen van lucht onder overdruk door de poorten 97 tot stand gebracht, zodat het voorlopende einde van het plano 69a de trommel 92 loslaat. 15 De perslucht wordt verkregen uit een bron door een leiding naar een klep 124, die steun vindt op het gestel met behulp van bout 125. Een leiding loopt van de uitlaatzijde van de klep 124 naar de kamer 130. Een nok 124B, die is getekend in fig. 18, is aangebracht op de mesas 991 en draait met die as mede. Gedurende 20 iedere omwenteling van de as 991 bedient de nok 124B de klep 124, getemporiseerd met het kanaal 1321,dat door de verzamelkamer 130 loopt.

Zoals vermeld heeft de trommel 92 een omtreks-snelheid die iets sneller is dan de toevoerrollen 90, 91 de strook 25 bewegen. Wanneer het vacuum op de strook staat, wordt deze gedragen naar het mes 94a en een kleine hoeveelheid slib tussen de strook en de trommel 92 doet zich voor. Daardoor wordt de strook 15a strak gehouden, maar nadat de snede is gemaakt door het mes 94a versnelt de nalopende rand van de afgesneden strook om die strook op een af-30 stand te brengen van de voorrand van het volgende plano. De achtereenvolgende plano's bevinden zich derhalve op afstanden van elkaar.

De omtrek van de trommel bevindt zich in dichte tangentiale nabijheid van het omtreksoppervlak van de doorns 66 op het overbreng-tussenvlak, wanneer zij worden bewogen langs de trommel door de 35 draaiende molen 67. De speling tussen het doornoppervlak en het 8100060 - 24 - oppervlak van de toevoertrommel beloopt ongeveer 1½ maal de dikte van de strook 15a. Wanneer tijdens draaiing van de molen 67 zich een overbrengtussenoppervlak voordoet, waar de middenhartlijn van de doorn 66 samenvalt met de diametrale lijnverbinding tussen de 5 draaimiddens van de molen 67 en de trommel 92 wordt het plano 69A overgebracht van de ‘trommel naar de doorn 66.

Het overbrengen van het plano 69a is schematisch geïllustreerd in fig. 22. De doom 66 is draaibaar aangebracht aan de molen door een vertikale, draaibare as 106 (fig. 16), die de 10 draaiing van de doorn om zijn eigen hartlijn beheerst. Langs de omtrek van de doorn bevinden zich verschillende vertikaal opgestelde vacuumpoorten 107 (fig, 22), die vacuum toegevoerd krijgen door de binnenkamer 108. Een verbinding is gemaakt naar een vacuumbron door de radiale poort 109 en het vertikale kanaal 197 in de as 106 15 (fig. 15A).

Het vacuum wordt toegevoerd uit een bron naar een gebogen vacuümkamer 198, die zich bevindt in het verzamelblok 199 (fiq. 15A, 15B). De kamer 198 strekt zich uit over een boog van ongeveer 55°, die het mogelijk maakt, dat vacuum op de doorn-20 poort 107 werkzaam is voor het overbrengen van het plano 69a 10° voordat de doorn 66 de tangential© snijding bereikt met de trommel 92 tot 10° nadat de opwikkelcyclus van 45° is voltooid (fig. 3 en 15B). De vacuumverzamelkamer 199 wordt stationair gehouden ten aanzien van de draaiende molen 67 door de pen 200, die is bevestigd 25 aan de naaf 157, welke is ondersteund door de vertikale vaste kolom 158. De kamer 199 is vertikaal verschuifbaar op de pen 200 en wordt naar omlaag gehouden door de druk van veer 201, die draagt tegen de draaibare openingenplaat 202, welke met de molen 67 mede beweegt.

De kraag 203, die geschroefd is op de bovenste pen 200 is een middel 30 voor het instellen van de druk van de veer tussen de kamer 199 en de plaat 202 om een afsluiting tegen vacuum te onderhouden op het glijvlak 204 tussen de kamer 199 en de plaat 202. De draaibare plaat is bevestigd aan de molen 74 door een aantal steunarmen 205, die zijn vastgeklemd onder steunen 152, welke op steek rond de molen 67 35 zijn gelegen. De plaat 202 heeft een poort 206 voor ieder van de 8 1 0 0 0 6 0 « / - 25 - doorns 66. Een horizontaal kanaal 207 verbindt de poort 206 en de kraag 208 met een buis 209, Vacuum kan stromen uit de opening 206 naar de ringkamer 210 in de kraag 208 van de doornvoet in het draaibare gedeelte, waar de kamer 196 en de opening 206 zijn verbonden.

5 De kraag 208 vormt een vertikale ondersteuning voor de doorn op de flens 214 en de doorn is draaibaar ten aanzien van de kraag 208 op het radiale draagvlak 214A. De kraag 208 is bevestigd aan de molen 67. Een vertikaal kanaal 211 staat in verbinding met het horizontale kanaal 109 in de flesn 214. De ringkamer 210 rond de kraag 208 vormt 10 een doorgaande verbinding voor vacuum gedurende de 540° durende opwikkelcyclus van de doorn 66. De veer 147 (fig. 15) oefent een naar omlaag gerichte axiale kracht uit tegen de kraag 213, die is bevestigd op de as 106 om een afsluiting tegen lucht tot stand te brengen op het tussenvlak 214.

15 Het axiale druklager 215 (fig. 15) neemt de wrijving weg tussen de veer 147 en de molen 67 tijdens de opwikkel-cycli van de as 106. Aangezien iedere opening 206 (fig. ISA en 15B) in verbinding komt met de gebogen vacuümkamer 198 wordt vacuum toegevoerd naar de doorn gedurende de gebogen baan van doom en molen 20 tijdens welke de doorn zijn opwikkelcyclus uitvoert.

Hoewel slechts één rij vacuumpoorten 107 aan de doom 66 is getekend, kunnen verschillende rijen worden toegepast.

. Daar het voorlopende einde.van het plano 69a voor de huls de poorten 107 van de doorn bedekt, houdt het vacuum het plano op de doom 25 vast. De doom bevindt zich dan aan het begin van zijn opwikkelcyclus gedurende de draaiing van de molen en door middel van een nog te beschrijving doomnok aangedreven inrichting verbonden met de as 106 in de molen wordt de doorn 66 tegen de wijzers van de klok in gedraaid (fig. 22) over 540°, derhalve anderhalve omwente-30 ling gedurende de opwikkelcyclus. Het plano 69a wordt gewikkeld op de doorn, zodanig dat de nalopende rand 103 van het plano de voorlopende rand 102 overlapt volgens de stippellijn 104 (fig. 22 en 23). Tijdens de draaiing van de doorn gedurende de opwikkelcyclus, wordt het plano 69a tegen de doorn gehouden door de vaststaande 35 opwikkelplaat 110, die is ondersteund op het gestel 111 van de 8100060

V

- 26 - toevoermachine voor strookmateriaal (fig. 19 en 3). Instelbare druk van de plaat 110 zorgt voor een strak opwinden van de strook op de doorn.

Volgens de fig, 3, 14, 15 en 16 bevat een aan-5 drijving voor de doorns een rad 1321, dat zich bevindt aan het ondereinde van de as 106. Dit rad is in ingrijping met rad 133. Een ver-tikale as 134 heeft een lager 135 in de molen 67 en een lager 136 in de steun 137 steunt het rad 133. Een aandrijfrondsel 138 is met een · spie bevestigd op het einde van de as 134, die uit lager 136 steekt 10 en in ingrijping met een heugelsegment 139. De heugel 139 is radiaal aangebracht in het huis 140 aan de molen 67 en draagt een draaibare nokrol 141, die is bevestigd aan de onderzijde van de heugel 139 met pen 142, De heugel 139 is hier een rechte heugel. Ook een gebogen heugel, die scharnierend aan de molen 67 en een rol 141 draagt 15 kan goed worden gebruikt.

De rol 141 loopt in nokgroef 143, die is gevormd aan het bovenoppervlak van een vast staande nokplaat 144 en een nokkenbaan zonder einde rond de molen 67 afbakent. De nokplaat 144 wordt star vastgehouden op armen 145, die zijn bevestigd aan een 20 tafel 146 van de molen op steek rond deze molen door vertikale steunorganen 161 (zie de fig. 14 en' 15).

Wanneer even wordt wordt verwezen naar de fig.

• 3, 15B en 16, zij opgemerkt, dat de opwikkelcyclus van de doorn begint nabij de vrijwel tangentiale snijding van het plano op de 25 trommel 92 en een omtreksoppervlak van de doorn. De poorten 107 in fig. 22 zijn radiaal aangebracht in het omtreksvlak van de doorn, zodat zij gericht zijn naar de tangentiale snijding van het plano 69a op de toevoertrommel 92. In deze stand is de doorn gereed om zijn opwikkelcyclus te beginnen. Wanneer de nokrollen 141 beginnen 30 met die cyclus, heeft de nok-143 een constante straal uit kolom 158. Bij het begin van de draaiing van de doorn, neemt de straal van de nokgroef 143 af, waardoor de heugel 139 radiaal naar binnen wordt bewogen. Daardoor wordt het rondsel 138 en het rad 133 in draaiing gebracht, welk rad het wiel 1321 aan de onderste as 106 van de 35 doorn 66 aandrijft. De overbrengingsverhouding is zodanig, dat de 8 1 0 0 0 6 0 - 27 - doom tijdens de opwikkelcyclus tegen de wijzers van de klok in over 540° draait. Dit wordt verkregen, wanneer de nokstraal is afgenomen tot zijn onderste waarde,

De draaiing over 540°, dat wil zeggen anderhalve 5 omwenteling, die idere doom 66 krijgt, is zodanig, dat de voorrand 102 van een plano 69a, dat door middel van vacuum vast zit op de poorten 107, wordt voortbewogen van de radiaal buitenwaartse omtreks-stand tegenover een staaf 75 voor het teweeg brengen vein een afsluiting in de warmte. De anderhalve omwenteling brengt men automatisch 10 de nalopende rand 103 van het plano 69a tot overlappen met de voorlopende rand 102, zoals getekend is in fig. 22.

Na de opwindcyclus heeft de nok 143 een constante straal, dat wil zeggen een gedeelte dat rus betekent en dat zich uitstrekt totdat de doorn weer zijn naderen begint naar het tangen-15 tiale snijvlak met de toevoertrommel. Vervolgens heeft de nok een geleidelijk oplopend deel, dat de draaistand van de doorn 66 herstelt voor het opnemen van het volgende plano 69a. Juist voor deze volgende opwikkelcyclus, wordt de doorn 66 vast gehouden door een rustgedeelte in de nok 143. Daarna wordt het gedeelte van de nok 20 met de afnemende straal herhaald voor het uitvoeren van de opwind-werking van de doorn, zoals hierboven werd beschreven.

De individuele sluitstaven 74 voor iedere doom . bevinden zich op de straal van de molen, die de middenhartlijn van de doorn snijdt en bij 540° draaiing van de doorn 66 worden de 25 overlappende einden van het plano tegenover de afsluitstaag gebracht (zie fig. 23). Na de opwikkelcyclus, voert het volgende segment van de molenwerking de afsluitcyclus uit, waarbij de staaf 75 met zijn verwarmd gedeelte 76 in aanraking wordt gebracht met de overlappende delen van de strook kunststof. Dan wordt een naad tot 30 stand gebracht en is een cilindrische huls 69 op de doorn verkregen (zie fig. 21 en 23).

De afsluitstaven 75 zijn aangebracht rond de molen 67, zodanig dat een staaf 75 zich tegenover iedere doorn 66 bevindt. De staaf 75 bevindt zich op een straal van de molen en 35 gaat in een horizontaal vlak heen en weer, welk vlak loopt door het 8100060 - 28 - draaiingsmidden van de doorn. Op het tijdstip dat de doorn 66 aan de trommel 92 elkaar raken (fig. 3 en 14), bevindt zich de staaf 75 180° tegenover dit raakpunt. Dit is aan het begin van de opwikkel-cyclus, waarbij de staaf 75 radiaal is teruggetrokken. De staven 75 5 zijn bevestigd aan een zuigerstang 148, die door een cilinder 149 loopt, welke is aangebracht aan een steunring 150. De ring 150 is aangebracht aan de molen 67 door kolommen 150 en steunen 152, zoals blijkt uit fig. 15. Ook is op de molen 67 een warmtebronmechanisme aangebracht. Dit bevat een ringvormige warmtebron 153, zoals een 10 elektrische weerstand, De zuigerstang 148 staat onder werking van een niet getekende veer binnen de cilinder 149, die de zuigerstang 148 normaal radiaal naar binnen drijft of naar rechts in fig, 15. Daardoor wordt de afsluitstaaf 75 terug getrokken, zodat hij in aanraking komt met naar buiten gerichte oppervlakken van de warmte-15 bron 153. Een elektrische stroom wordt toegevoerd naar de bron 153 door kabels 234, die lopen naar een schakelaar 231, die is bevestigd aan de kolom 158 van de molen (fig. 15A en 15B). Energie wordt overgebracht naar de vaste commutatorring 231 door de geleider 230. Borstels 232 lopen op de ring 231 en brengen energie over door de 20 verbinding 233, waarmede dé geleiders 234 zijn aangebracht aan de borstels 232. Het samenstel 233 is aangebracht aan de molen 67 en beweegt met die molen mede door middel van hangsteunen 235. Hoewel dit niet in verdere bijzonderheden is getekend, zijn dergelijke verbindingen wel bekend. Daarom is van een gedetailleerde tekening 25 afgezien. Het binneneinde van zuigerstang 148 heeft een draaibare nokrol 155, die loopt tot het vertikale vlak van een zijdelingse nok 156. De nok 156 staat vast en is bevestigd door een naaf 157 aan de vertikale vaste kolom of as 158 van de molen. Zoals blijkt uit fig. 15 heeft de molen 67 een lager 156 en kan daarmede rond de 30^_ kolom 158 draaien.

Zoals te zien is in. fig. 14 strekt de nok 156 zich over de omtrek van de molen 67 uit over een boog, die de afsluitcyclus (fig. 3) overspant. Bij gevolg is de tol 155 in samenwerking met de nok 156, terwijl de doorns 66 bewegen langs de 35 opwikkelplaat 110 en juist wanneer de doorn zijn anderhalve 8 1 0 0 06 0 ♦ > 4 - 29 - omwenteling heeft voltooid aan het einde van de opwikkelcyclus. De nok beweegt de zuigerstang 148 naar voren en brengt de afsluitstaaf 75 in aanraking met de overlappende einden van het plano 69a. De warmte en de radiale druk op de staaf 75 tegen die overlappende 5 einden vormen een vertikale naad in de huls, die nu op de doom is gevormd. Nadat de sluitcyclus is voltooid, loopt de rol 155 van de nok 156 af. De veer, die op de cilinder 149 werkt, brengt de zuigerstang 148 naar binnen terug en trekt de sluitstaaf 75 terug buiten aanraking met de kunststof. De staaf 75 blijft stilstaan en is dan 10 in aanraking met de warmtebron 153, die de staaf weer verwarmt voor de volgende sluitcyclus.

De warmtebron 153 wordt geregeld op een temperatuur in het gebied tussen 80 en 320° C. Dit geschiedt door het aanbrengen van een in de handel zijnde regelaar vein het Fenwall-type, 15 zoals No. 54605-0 model 98, dat wordt vervaardigd en verkocht door Fen Wall Corporation. De sluitstaven 75 dienen een oppervlakte-temperatuur te hebben tussen 150 en 175° C voor het maken van een goede naad bij schuimpolystyreen met een dikte van ongeveer 0,5 mm.

Wanneer eenmaal de regelaar is ingesteld, wordt de temperatuur van 20 de warmtebron 153 automatisch op een waarde gehouden, die de staven 75 op de juiste temperatuur houdt.

Blijkens fig. 22 wordt de binnenomtrek van de . huls 69 afgepeild door de omtrek van de doorn. De hoogte van de huls 69 werd eerder bepaald door het afsnijden van de strook, 25 waarbij de bovenrand 100 en daar tegenover de onderrand 101 werden gevormd. De huls heeft bij het getekende uitvoeringsvoorbeeld een bedrukt gedeelte 105.

Nadat de sluitcyclus is voltooid, wordt de sluitstang 75 radiaal ten aanzien van de molen teruggetrokken. De 30 gevormde huls bevindt zich in een toestand voor afleveren naar een te bekleden produkt, namelijk hier de fles B. De verwarmde fles B nadert een bovengelegen raakpunt met de boog van de beweging van de doom 66 en de huls 69 bij de stand van ongeveer 12 uur in fig. 3.

Zoals eerder beschreven zijn de flessendrager 55 en de molen 67 ge-35 synchroniseerd, zodat in de stand 12 uur, de huls 69 axiaal strokend 8100060 i - 30 - is gelegen ten aanzien van de fles B. De beide onderdelen 69 en B bewegen zich hierna volgens een gemeenschappelijke gebogen baan en zij hebben een relatieve snelheid gelijk aan nul. Dan wordt de uitwerpcyclus voor de huls uitgevoerd, waarbij de bus 70 (fig. 15 5 tot 17) omhoog wordt gebracht, totdat de huls 69 van kunststof is geschoven over de fles tot een situatie, die is getekend in fig. 25, waarna de bus 70 naar omlaag gaat om de doorn 66 gereed te maken voor de volgende omwenteling van de molen langs de toevoertrommel 92. De afstrijkbus 70 wordt gedragen op de doorn 66. Hij is door 10 een U-vormige arm 160 verbonden met een aandrijfstang 72. De stang 72 draagt een rol 71, die tot samenwerking kan komen met een oplopende en dalende nokplaat 74, welke een nokvlak 74a heeft (fig. 15 en 26). Het oplopen van de nok 74 vindt plaats in het begin van de uitwerpcyclus (fig. 3). Dan wordt de stang 72 geheven naar een stand, 15 die in dunne lijnen is getekend in fig. 15. Bij de geheven stand van de bus 70 wordt de huls 69 langs de doorn 66 omhoog geschoven.

De huls wordt van het boveneinde van de doorn afgeschoven en gebracht over de fles B, die gedragen wordt door de vasthoudinrich-tingen. Daarna daalt de nok 74 naar het punt, waar de rol 71 de nok 20 loslaat. De nokplaat 74 is aangebracht aan het gestel 146 van de molenmachine langs de uitwerpboog van de beweging van de doorn, door middel van vertikale staanders 161 en zijdelingse steunen 162. De staanders 16.1 ondersteunen pok de armen 145 voor de nok 143, die een rol speelt bij het opwikkelen.

25 Voor de volgende opwikkelcyclus wordt de doom 66 in omgekeerde zin, dus volgens de wijzers van de klok over 540° gedraaid door het gedeelte van de nok 143' met de groter wordende straal, waardoor de doorn teruggesteld wordt in een stand voor de volgende cyclus, zodanig dat de vacuumpoorten 107 zich bevinden 30 tegenover de toevoertrommel 92 op het raakpunt voor het overbrengen van de strook. Ondertussen gaat de huls, die zich nu op de fles bevindt tezamen met de fles voort door de gebogen baan en te eniger tijd naar de verwarmde tunnel, waar de huls stevig op de fles wordt vast gekrompen.

35 Het aandrijfmechanisme voor de molen en de 8100060 «

V

4 - 31 - mechanismen voor het bewegen van de baan kunststof en de toevoer daarvan is getekend in fig. 18 en in de fig. 18A tot 18D. Een synchroon elektrische aandrijfmotor 163 is gekoppeld met de ingaande as 164 van een mechanisme overbrenging 165. De elektromotor 163 kan 5 synchroon worden verbonden met de motor 61 (fig. 1), zodanig dat de machine voor het hanteren van de flessen en de molen worden aangedreven gesynchroniseerd in snelheid en in fase. Dit geschiedt bij een voorbeeld door een niet getekend synchroniseerstelsel, dat wel bekend is. Twee uitgaande assen 166 en 167 van de overbrenging 165 10 hebben ieder aangedreven kettingwielen 168 en 169, Een aandrijf-ketting 170 is geslagen over de kettingwielen 168 en 171, welke laatste met een spie is bevestigd op de vertikale as 172 (fig. 18A).

De as 172 is met zijn einde ondersteund door het bovenste gestel-onderdeel 111 en een evenwijdig onderste gestelonderdeel 173 (fig.

15 18). Nabij het ondereinde van de as 172 is een rondsel 174 op die as vastgespied. Het rondsel grijpt in een rad 175, dat met een spie is bevestigd aan een onderste tussenplaats van de as 121 evenwijdig aan de as 172. Wanneer de as 121 in draaiing wordt gebracht, wordt ook de toevoertrommel 92 aangedreven. Aan het ondereinde van de as 20 121 is een groter rad 1762 aangebracht. Dit rad is in ingrijping met een kleiner rondsel 177, dat is vast gespied op het ondereinde van de as 991, die venwijdig is aan de andere vertikale assen 121 . en 172 (fig. 18C). De as 991 is ingericht voor het aandrijven van de naaf 94 van het mes. De overbrenging, die is gekozen voor de 25 zo juist beschreven mechanische aandrijving is geschikt voor het synchroniseren van de draaisnelheid van de toevoertrommel en het mes met de snelheid van de molen 67.

Zoals blijkt uit fig. 18 is een rondsel 189 vast gespied op de as 991. Het rondsel grijpt in het rad 190, dat 30 draait om een asstomp 180, die is bevestigd in de radiaal instelbare steun 179. Het rad 185 is in ingrijping met het rad 190, alleen te zien in fig. 18B, en vastgezet op het einde van de ingaande as 184, die draaibaar is ondersteund in lagers in het differentieel 181. De middellijn van het ingaande rad 185 van het differentieel 35 wordt gewijzigd bij iedere verandering in lengte van het plano 69a. 1 8100060 * i - 32 -

De wijziging in de middellijn van het rad 185 wordt vereffend door middel van de radiaal instelbare steun 179.

Het te veranderen differentieel drijfwerk 189 is , verbonden met een omkeerbare regelmotor 182 aan het differentieel 5 181 en de motor 182 is elektrisch verbonden door een leiding 183 met de fotocel 93. De onderdelen 181, 182, 93 behoeven niet in detial te worden beschreven. Zij zijn wel bekend. De onderdelen 181, 182 en de eenheid 93 kunnen als een eenheid worden betrokken onder , het handelsmerk "EMP", registereenheid, model 102 PC, welk produkt 10 wordt vervaardigd en verkocht door Electronic Machine Part Ine.,

College Point, New York. De baan 15 wordt bedruk met in langsrich-ting op steek gelegen merktekens, die de te voren bepaalde lengte i van een bepaalde strook of plano 69a aanduiden. De fotocel 93 is 1 gefocusseerd op de baan van de merktekens, die wanneer zij voorbij 15 de fotocel bewegen, de fasestand van de merktekens met het mes 94 • l aanduiden. De fase van de strooklengten, die moeten worden afgesneden, kan worden ingesteld door de motor 182, welke is verbonden in het differentieel 181 om ogenblikkelijk de draaistand van de uitgaande as 184A ten aanzien van de ingaande as 184 vooruit of • 20 achteruit te plaatsen.

De uitgaande as 184A is aandrijvend verbonden met een rad 185A, dat een aandrijfketting 186 aandrijft, welke . geslagen is over het kettin.gwiel 187, Dit wiel is gespied op het ondereinde van de vertikale as 188 (fig. 18), die draaibaar is aan-25 gebracht op het bovengestel 119 en het onderstel ill en de toevoer-rol 91 aandrijft. Zoals blijkt uit fig. 19 drijft de rol 91 een stel knijprollen aan met rol 90 op zijn as 191. De twee assen zijn verbonden om tezamen te worden aangedreven door tandwielen van gelijke afmetingen, die niet zijn getekend. Door het instellen van de fase 30 van deze laatstgenoemde aandrijvende verbinding ten aanzien van het differentieel 181, worden de rollen 90 > 91 tijdelijk vooruit of achteruit geplaatst ten aanzien van de snelheid van de rest van de onderdelen, welke door de motor 163 worden aangedreven. Op deze wijze kan de strook een weinig naar voren of naar achteren worden 35 bewogen ten aanzien van de toe voer trommel 92, zodat dein de strook in 8100060 ·> - 33 - de juiste fase komt ten aanzien van het mes 94. De fase-instelling wordt belangrijk, wanneer de strook 15 gedrukte beelden of versieringen bevat, die gericht moeten zijn langs de plano's 69a, welke van de baan 15 moeten worden afgesneden.

5 De molen 67 wordt aangedreven door het onderste aandrijvende kettingwiel 169 door een ketting 192, die is geslagen over kettingwiel 193. Het wiel 193 vormt een stuk met de naaf 194 van de molen en is verbonden met de bovenste naaf 195 van de molen. Mechanisch synchronisme tussen de molen 67 en de inrichting voor 10 het toevoeren van de baan wordt verkregen door de afmeting van het kettingwiel 169 en die van het wiel 193.

De flessen en de hulzen worden gedragen door de vasthoudinrichtingen 54 en door die inrichtingen ook in draaiing gebracht en zij lopen door de tunneloven 77, waar de hulzen worden 15 gekrompen op de flessen. Blijkens fig. 26 geschiedt het in draaiing brengen van de vasthoudinrichtingen door hun schijf 251, die loopt op het wrijvingsmateriaal op het oppervlak van de rail 250. De rail is aangebracht op het gestel op een wijze, die eerder aan de hand van fig. 6 is beschreven. De flessen komen uit de oven en onmiddel-20 lijk voor de afvoertransportinrichting duikt de transportbaan scherp in het gedeelte 64d (zie de fig. 5 en 26). Daardoor stoot de fles krachtig tegen het bovenoppervlak 82 van de transportinrichting.

.. Het gevolg daarvan is, dat de bekleding van de bodem van de fles vlak wordt gestreken. Uitsteeksels of oneffen plaatsen aldaar '25 worden afgevlakt. De fles kan dan niet waggelen. Na deze stootwer-king gaan de nok 117 en de rol 31 samenwerken, zoals in fig. 7, voor het openen van de vasthoudinrichting en het loslaten van de fles in de richting van de transportinrichting 81.

De kunststof, die wordt toegepast voor het melken 30 van de hulzen, kan binnen wijde grenzen variëren in de soorten van thermoplasten, die zijn opgeschuimd of niet opgeschuimd. De kunststof moet zijn gericht langs de omtreksafmeting van de te maken huls en de dikte van het materiaal moet zodanig worden gekozen, dat de beste flesbekleding wordt verkregen.

35 Enige praktische voorbeelden van de dikte van 8 1 0 0 06 0 * i - 34 - bruikbare strook kunststof zijn ten eerste voorop geschuimd materiaal een voorkeursdikte in de orde van grootte van 0,25 tot 2,5 mm en ten tweede voor niet opgeschuimd materiaal een voorkeursdikte tussen 0,065 en 0,175 mm.

5 Voorbeelden van geschikte thermoplasten zijn copolyraeren van carboxylzuur bevattende monomeren met ethyleen, polyethyleen met een matige of lage dichtheid, polypropyleen, polystyreen en polyvinylchloride.

10 8100060

Claims

1. Spanklauwsatnenstel voor transportmiddelen, in het bijzonder voor houders, welk samenstel een draagdeel omvat, verder een draaibaar daaraan bevestigd aantal vertikaal naar beneden 5 zich uitstrekkende klauwelementen, en een axiaal beweegbaar door het draagdeel gedragen bedieningsstang, waarvan een axiale beweging de klauwelementen radiaal naar binnen of naar buiten doet bewegen, met het kenmerk, dat elk klauwelement (49) voor een beperkte mate van vrije vertikale beweging verschuifbaar is bevestigd aan een 10 kantelarm (78), die draaibaar wordt gedragen door het draagdeel (46) en draaibaar is verbonden met de bedieningsstang (36).

2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke kantelarm (78) naar buiten uitstekende tappen (79) heeft, die 2ich uitstrekken door langwerpige sleuven (80) van de klauw- 15 elementen (49),

3. Samenstel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de tappen èen vergroot knopeinde hebben, waarbij de langwerpige sleuven (80) aan hun onderste einde (86) zodanig zijn vergroot, dat de ondereinden van de tappen door de klauwelementen (49) gaan.

4. Samenstel volgens één der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat elke kantelarm (78) een draaiverbinding (113) heeft met een verbindingsorgaan (99), waarvan het andere einde een draaiverbinding heeft met de bedieningsstang (36), waarbij de draaiverbinding van de kantelarm met het verbindingsorgaan op afstand 25 ligt van de draaiverbinding (47) van de kantelarm met het draagdeel (46).

5. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een aantal klauwelementen (49) radiaal ten opzichte van de bedieningsstang op onderling gelijke afstanden 30 volgens een cirkelvormige opstelling is aangebracht, _ 8100050