NL7909346A - Inrichting voor het maken van een ruimte in een continue ritssluitingdraagband. - Google Patents

Description

JI- i

Inrichting voor het maken van een ruimte in een continue ritssluitingdraagband.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het maken van een ruimte in een ritssluitingdraagband die een continue reeks van sluitelementen heeft die zijn bevestigd aan de draagband langs een in lengterichting lopende rand daarvan.

5 De Japanse publicatie 48-32222 beschrijft een werkwijze voor het maken van een ruimte in een continue ritssluitingdraagband, anvattende het bewegen van een draagband weg van een groep van sluitelementen die er van moeten worden verwijderd en weer terug nadat deze sluitelementen zijn geperst aan de beengedeelten.

10 Hoewel er geen duidelijke beschrijving wordt gegeven van de constructieve maatregelen, tonen verschillende figuren van de genoande publicatie een paar grijpers die zijn opgesteld aan de bandzijde van een draagband teneinde een draagband vanaf die zijde vast te grijpen. Met een. dergelijke opstelling is een juiste 15 en gemakkelijke plaatsing van de ritssluitingdraagband moeilijk te bereiken, omdat de draagband met de hand op zijn plaats moet worden gebracht.

Volgens de uitvinding is nu een grijpereenheid opgesteld langs een perseenheid voor -het vastgrijpen van een band van een 20 ritssluitingdraagband vanaf de sluitelementzijde daarvan. De draagband die van een vrije ruimte moet worden voorzien kan daardoor worden geplaatst tussen een drevel en een matrijs van de perseenheid en tussen een paar van bovenste en onderste grijpergedeelten van de grijpereenheid met zeer veel gemak, op welk moment een groep van 25 de sluitelementen die moet worden geperst, kan worden geplaatst tussen de drevel en de matrijs op correcte wijze.

Verder volgt de grijpereenheid een gebogen baan terwijl 79 0 93 4 § κ*

«I

2 hij wordt bewogen vanuit zijn normale stand naar zijn naar voren bewogen stand. Met deze opstelling kunnen de sluitelementen in een eerste stand van de draagband die van een vrije ruimte moet worden voorzien, één voor één worden verwijderd, hetgeen slechts 5 een kleine trekkracht vereist.

Het is een oogmerk van de uitvinding om een inrichting te leveren voor het maken van een vrije ruimte in een continue ritssluitingdraagband, welke inrichting het mogelijk maakt cm de draagband met zeer veel gemak in zijn stand te plaatsen.

10 Een ander oogmerk van de uitvinding is het leveren van een inrichting voor het maken van een vrije ruimte in een continue ritssluitingdraagband zonder het benadelen of breken van de draagband.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht 15 aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een aantal uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de uitvinding is weergegeven. In de tekening toont:

Fig. 1 éen bovenaanzicht, waarbij gedeelten zijn weggebroken, van een inrichting voor het maken van een vrije ruimte 20 in een continue ritssluitingdraagband, fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1, fig. 3 een doorsnede volgens de lijn III-III van fig. 1, fig. 4 een bovenaanzicht, met enkele weggebroken onderdelen, van de inrichting van fig. 1, waarin de beweging is weerge-25 geven van een bandgrijpereenheid ten opzichte van een sluitelementpers-eenheid, fig. 5 een zijaanzicht van een weggebroken gedeelte van de inrichting van fig. 1, waarin de bandgrijpereenheid in zijn naar voren bewogen stand is weergegeven, 30 de fig. 6A-D op grotere schaal schematische doorsneden van de sluitelementperseenheid, waarin de wijze is weergegeven waarop de sluitelementen worden geperst en vervolgens van de band worden verwijderd, fig. 7 een schematisch aanzicht van de plaatsingsver-35 houding tussen de ritssluitingdraagband waarin een vrije ruimte 7909346 * ’ rf <· 3 moet worden aangebracht, en de perseenheid en de grijper eenheid, terwijl de wijze wordt toegelicht waarop de sluitelementen worden verwijderd, en fig. 8 een schematisch bovenaanzicht van een paar 5 ritssluitingdraagbanden die elk een elementvrije ruimte hebben die is gevormd door de inrichting volgens de uitvinding.

De in fig. 1 weergegeven inrichting 10 omvat in hoofdzaak een eenheid 11 voor het persen en vasthouden van een sluitelement (hieronder een "perseenheid" te noemen), een eenheid 12 voor het 10 vastgrijpen en voortbewegen (hieronder een "grijpereenheid" te noemen), een perseenheid of eerste aandrijfmechanisme 13 (fig. 2), en een grijpereenheid of tweede aandrijfmechanisme 14 (fig. 3).

Zoals in fig. 2 is weergegeven omvat de perseenheid 11 een matrijs 15 die is ondersteund op een staander 16 die is 15 gemonteerd op een horizontale plaat 17 van een frame 18 van het apparaat 10, en een samenwerkende drevel 19 die is bevestigd aan het ene einde van een langwerpige drevelhouder 20 die draaibaar is ondersteund op een console 21 die naar beneden uitsteekt van de horizontale frameplaat 17 met behulp van een pen 22. De drevel-20 houder 20 is werkzaam aan het andere einde verbonden met het eerste aandrijfmechanisme 13 teneinde draaiend te kunnen bewegen.

De drevel 19 en de matrijs 15 worden in verticale richting in één lijn met elkaar gébracht en de drevel 19 is beweegbaar naar en van de matrijs 15 in responsie op de draaibeweging van de drevel- ------25-houder 20 teneinde een groep van sluitelementen 23 (fig. 7) in een eerste gedeelte 24 van een ritssluitingdraagband 25 die op de matrijs 15 is geplaatst, te persen teneinde de dikte van de beengedeelten 26 (fig. 6A en B) te verminderen. De draagband 25 heeft een continue reeks van sluitelementen 23 die zijn bevestigd 30 aan de draagband 27 langs de ene in de lengterichting lopende rand daarvan, waarbij elk van de sluitelementen 23 schrijlings van de band 27 is gemonteerd. De drevel 19 heeft een tevoren.' bepaalde breedte die correspondeert met de lengte 1 (fig. 7) van het eerste draagbandgedeelte 24.

35 Het eerste aandrijfmechanisme 13 bezit volgens fig. 2 7909346 4 een nokas 28 die in verbinding kan worden gebracht met een (niet weergegeven) aandrijfas door middel van een (niet weergegeven) koppeling teneinde te roteren, een eerste nokplaat 29 die op de nokas 28 is gemonteerd, een nokvolger 30, en een knieverbinding 5 31. De nokvolger 30 is draaibaar aan het ene einde ondersteund op een verticale plaat 32 van het frame 18 door middel van een pen 41, en heeft aan het andere einde een rol 33 die op een pen 42 draaibaar is. De nokvolger 30 wordt normaal naar de nokplaat 29 gedrukt door een compressieveer 34, zodat de rol 33 samenwerkt 10 met de nokplaat 29 langs zijn omtreksnokvlak.

De knie-'Verbinding 31 is opgebouwd uit een relatief lang koppelstuk 35 en vier relatief korte koppelstukken 36-39.

Het lange koppelstuk 35 is aan zijn ene einde draaibaar verbonden met het andere einde van de nokvolger 30 door de pen 42 en loopt 15 naar boven door een opening 40 in de horizontale frameplaat 17, terwijl het andere einde van het lange koppelstuk 35 draaibaar is verbonden met het ene einde van elk van de twee korte koppelstukken 36 en 37 door een pen 43. Het andere einde van het korte koppelstuk 36 is draaibaar verbonden met de console 21 van de 20 horizontale frameplaat 17 door een pen 49. Het andere einde van het korte koppelstuk 37 is draaibaar verbonden net een einde van elk van de twee resterende korte koppelstukken 38 en 39 door een pen 44. Het andere einde van het korte koppelstuk 38 is draaibaar verbonden met een blok 45 door een pen 46. Het andere einde 25 van het korte koppelstuk 39 is draaibaar verbonden met het~andere _ einde van de drevelhouder 20 door een pen 47. Een trekveer 48 is geplaatst tussen de twee pennen 49 en 44 voor het normaal belasten van het ene einde van elk van de twee korte koppelstukken 38 en 39 in de richting van de pen 44, dat wil zeggen naar rechts in fig. 2. 30 Het blok 45 is instelbaar op het frame 18 gemonteerd door middel van een schroef 49, zodat de lengte van de slag van de drevel 19 kan worden ingesteld, dat wil zeggen de dikte d (fig. 6B) van de geperste sluitelementbeengedeelten 26 is instelbaar.

15

De matrijs',heeft een breedte die groter is dan de breedte 35 van de drevel 19 (fig. 1) en heeft een geschikt getrapt topvlak 7909346 5 50 (fig. 6A.-D). Verder heeft de matrijs 15 een paar van naar boven stekende aanslagen 51 (fig. 4 en 6A-D) die zich elk aan een zijde van de drevel 15 bevinden gezien in bovenaanzicht/ zodat de groep van sluitelementen 23 die moet worden geperst/ in verticale 5 richting in één lijn met de drevel 15 kan worden geplaatst door het gewoon plaatsen van de groep van sluitelementen 23 tussen de aanslagen 31. De matrijs 15 is voorzien van een helling 52 (fig. 6D) die naar beneden loopt vanaf de linker zijde naar zijn rechter ande, en grenst aan een helling 53 (fig. 2) van de matrijsstaander 16, 10 waarbij de laatste helling 53 op zijn beurt leidt naar een goot 54 waardoorheen de sluitelementen 23 naar beneden glijden en dan uit de gecombineerde helling 52, 53 worden af gevoerd.

Zoals in fig. 3 is weergegeven bevindt de grijpereenheid 12 zich langs de perseenheid 11 (fig. 1) en cmvat een paar bovenste 15 en onderste grijperdelen 60 en 61. Het onderste grijperdeel 61 is schuifbaar gemonteerd op de horizontale frameplaat 17 en is beweegbaar tussen zijn normale of teruggetrokken stand (fig. 3) en een naar voren bewogen stand (fig. 5). Het bovenste vastgrijpdeel 60 is draaibaar bij het punt 62 ondersteund op een console 63 20 door middel van een pen 64, waarbij de console 62 naar boven uitsteekt vanaf het onderste grijperdeel 61. Het onderste grijperdeel 61 heeft in zijn achtereinde een in lengterichting lopende ge-leidingsgroef 65 waarin een nokblok 66 schuifbaar is opgencraen, terwijl een compressieveer 67 is gemonteerd tussen het nokblok 66 25 en het onderste grijperdeel 61 teneinde het nokblok 66 normaal naar achteren te belasten. Het nokblok 66 heeft een nokvlak 68 waartegen een rol 69 die draaibaar is gemonteerd op het achtereinde van het bovenste grijperdeel 60, normaal wordt gedrukt door middel van een compressieveer 107 die is gemonteerd tussen de bovenste en 30 onderste grijperdelen 60 en 61. Het nokvlak 68 loopt naar rechts in fig. 3 naar beneden, zodat indien het nokblok 66 naar voren wordt gedrukt tegen de belasting van de compressieveer 67 door een nokblokdrukmschanisme 92 (fig. 1) dat nog zal worden beschreven, het bovenste grijperdeel 60 in de bewegingsricthting van de wijzers 35 van een uurwerk draait rond de pen 64 teneinde een paar grijperge- 7909346 o 6 deelten 70 en 71 die zijn gevormd op de respectieve fronteinden van de bovenste en onderste grijperdelen 60 en 61 (fig. 5) te sluiten. En indien het nokblok 66 naar achteren wordt bewogen, roteert het bovenste grijperdeel 60 tegen de bewegingsrichting van 5 de wijzers van het uurwerk teneinde het paar van grijpergedeelten 70 en 71 (fig. 3) te openen.

De grijpereenheid of het tweede aandrijfmechanisme 14 bezit volgens fig. 3 een tweede nokplaat 72 die is gemonteerd op de nokas 28, een nokvoB^ 73 die draaibaar is ondersteund op het 10 frame 18, een bevestigingsdeel 74 dat is bevestigd aan het onderste grijperdeel 61 aan zijn onderzijde door middel van bouten 85, en een geleidingshefbocm 86 (fig. 4) voor het geleiden van het bevestigingsdeel 74 voor het volgen van een gebogen baan. De nokvolger 74 heeft een eerste rol 87 die rust op een cmtreksnokvlak van de 15 tweede nokplaat 72 en een tweede rol 108 die samenwerkt met het achtereinde van het bevestigingsdeel 74, zodat indien de tweede nokplaat 72 roteert, het bevestigingsdeel 74 tezamen met de bovenste en onderste grijperdelen 60 en 61 naar voren en naar achteren wordt bewogen in overeenstemming met de geometrie van de 20 tweede nokplaat 72.

Het bevestigingsdeel 74 heeft een koppelgedeelte 88 dat zich uitstrékt door een enigszins op een hondepoot gelijkende geleidingsopening 89 (fig. 4). Het bevestigingsdeel 74 is aan zijn fronteinde draaibaar verbonden met een einde van de ge-25 leidingshefbocm 86 door middel van een pen 90, terwijl de geleidings-hefboom 86 aan de onderzijde van de horizontale frameplaat 11 draaibaar is ondersteund door een pen 91 (fig. 4). Daardoor is het bevestigingsdeel 74 (waarvan het koppelgedeelte 88 alleen maar in fig. 4 is weergegeven) beweegbaar tussen de met getrokken en 30 gestreepte lijnen weergegeven standen in responsie op de draaiende' beweging van de geleidingshefboom 86, die een gebogen baan volgt.

Dit wil zeggen dat de grijpereenheid 22 in hoofdzaak dezelfde gebogen baan volgt terwijl hij wordt bewogen tussen de in fig. 1 met getrokken en gestreepte lijnen weergegeven stand.

35 De geleidingshefboom 86 wordt, zoals in fig. 1 zichtbaar is, normaal belast cm in de bewegingsrichting van de wijzers van 7909346 7 een uurwerk in fig. 1 te bewegen door middel van een trekveer 104 die is gemonteerd tussen het andere einde van de geleidingshefboom 86 en een pen 105 die aan het frame 18 is bevestigd. Een bout 106 dient als aanslag voor het beperken van de beweging in de richting 5 van de wijzers van een uurwerk van de geleidingshefboom 86.

Het drukmechanisme 92 voor het nokblok 66 cmvat volgens fig. 1 een stang 93 die evenwijdig loopt aan het onderste grijper-deel 61 en schuifbaar is ondersteund door een paar van stationaire voorste en achterste geleidingsnokken 94 en 95, een arm 96 die is 10 gemonteerd op de stang 93, een duwstang 97 die schuifbaar op een vrij einde van de arm 96 is ondersteund voor het duwen van het nokblok 66, een hefboom 98 die draaibaar op het frame 18 is ondersteund voor het bewegen van de ±ang 93 in de axiale richting, en een (niet weergegeven) nokplaat die op de nokas 28 is gemonteerd.

15 Aannemende dat de hefboom 98 zodanig draait dat de stang 93 naar voren wordt geduwd, dat wil zeggen naar voren in fig. 1, door middel van een rol 100 die op de stang 93 is gemonteerd, wordt de arm 96 naar voren bewogen tegen de belasting van een trekveer 101 die is gemonteerd tussen het achterste geleidingsblok 94 en de 20 arm 96. Dit heeft tot gevolg dat de duwstang 97 door middel van een ccmpressieveer 102 naar voren wordt bewogen teneinde het nokblok 66 te duwen tegen de belasting van de ccmpressieveer 67 (fig. 5). Dientengevolge wordt het paar van grijpergedeelten 70 en 71 gesloten teneinde de draagband 27 op de bovenbeschreven 2-5—wijze vast te grijpen. Het voorste geleidingsblok 94 heeft een in horizontale richting uitstekende aanslag 103 (fig. 1, 3 en 5) voor het beperken van de voorwaartse beweging van het nokblok 66.

De op deze wijze opgebouwde inrichting 10 werkt op de volgende wijze: De ritssluitingdraagband 25 wordt met de hand 30 geplaatst tussen de drevel 19 en de matrijs 15 en tussen het paar van grijpergedeelten 70 en 71, zodat de groep van sluitelementen 23 die moet worden verwijderd, in verticale richting in één lijn is geplaatst met de drevel 19. Vervolgens wordt de nokas 28 gekoppeld met de (niet weergegeven) aandrijfas teneinde te roteren 35 door het inschakelen van de (niet weergegeven) koppeling door middel 7909346 '·* 8 van geschikte (niet weergegeven) middelen, waarna de drevel 19 naar beneden wordt bewogen teneinde de groep van sluitelementen 23 te persen voor het verminderen van de dikte van de beengedeelten 26 (fig. 6B) daarvan. Gelijktijdig met het naar beneden bewegen 5 van de drevel 19, wordt het grijpergedeelte 70 van het bovenste grijperdeel 60 naar beneden gébracht teneinde de draagband 27 aan van elkaar afgelegen zijden van een tweede gedeelte 109 (fig. 7) van de draagband 25 vanaf de sluitelementzijde daarvan vast te grijpen. Vervolgens wordt de grijpereenheid 12 voortbewogen van de met ge-10 trokken lijnen weergegeven stand naar de in fig. 1 met gestreepte lijnen weergegeven stand, waarbij de band 27 beweegt van de met een getrokken lijn weergegeven stand naar de met gestreepte lijnen weergegegeven stand (fig. 7) gedurende welke tijd de geperste sluitelementen 23 op hun plaats worden gehouden door de drevel 19 15 en de matrijs 15 (fig. 6C). Op dat moment volgt de grijpereenheid 12 een gebogen baan. Dit leidt er toe dat de groep van sluitelementen 23 in het eerste gedeelte 24 van de draagpand 25 één voor één wordt verwijderd (fig. 6D) uit de band 27. Er wordt op deze wijze een ruimte s (fig. 7) in de draagband 25 gevormd die vrij 20 is van sluitelementen 23. Vervolgens worden de grijpergedeelten 70 en 71 geopend, zodat de draagband 25 kan worden uitgenomen.

De perseenheid 11 en de grijpereenheid 12 en de bijbehorende onderdelen worden dan teruggebracht naar de respectieve oorspronkelijke teruggetrokken standen die in de fig. 2 en 3 zijn weergegeven.

25 Fig. 8 toont een paar ritssluitingdraagbanden 25 dié élk.

....................een elementvrije_ruimte.s hebben die door de inrichting 10 volgens de uitvinding zijn gevormd.

In deze uitgevonden inrichting is de grijpereenheid 12 opgesteld aan de zijde van de perseenheid 11 teneinde de draagband 30 27 vast te grijpen vanaf de sluitelementzijde van de draagband 25.

Er is dus geen onderdeel aan de bandzijde (rechterzijde in de fig.

2 en 3) van de draagband 25. Daardoor kan de van een vrije ruimte te voorziene draagband 25 worden geplaatst tussen de drevel 19 en de matrijs 15 en tussen de bovenste en onderste grijpergedeelten 35 70 en 71 met zeer veel gemak, op welk moment de groep van sluitele- 7909346 9 menten 23 die moet worden geperst, kan worden geplaatst tussen de drevel 19 en de matrijs 15 op correcte wijze.

Bovendien kunnen, omdat de grijpereenheid 12 een gebogen baan volgt terwijl hij beweegt van de normale stand naar de voor-5 waarts bewogen stand van fig. 7, de sluitelementen 23 in het eerste gedeelte 24 van de draagband 25 één voor één worden verwijderd, hetgeen slechts een kleine wegtrékkracht vergt. Dit benadeelt niet de band 27 en laat deze ook niet breken gedurende het aanbrengen van de vrije ruimte. Aangezien verder de bovenste en onderste 10 grijpergedeelten 70 en 71 worden geopend voor het loslaten van de band 27 terwijl zij zich in de voorwaartse stand die in fig. 7 met gestreepte lijnen is weergegeven, bevinden, kan de van een vrije ruimte voorziene draagband 25 gemakkèlijk worden uitgenomen.

Binnen het kader van de conclusies vallen ook andere 15 uitvoeringsvormen dan in de tekening zijn weergegeven.

79 0 9 3 4 S

Claims (6)

1. Inrichting voor het maken van een vrije ruimte in een ritssluitingdraagband met een continue reeks van sluitelementen die zijn bevestigd aan de draagband langs één van de in lengterichting lopende randen daarvan, welke in^chting in hoofdzaak bestaat 5 uit een frame, een perseenheid die op het frame is gemonteerd en een drevel bezit en een samenwerkende matrijs voor het persen van een groep van de sluitelementen, in een eerste stand van de draagband die er tussen is geplaatst, voor het verkleinen van de dikte van de beengedeelten daarvan, en voor het vasthouden van de 10 geperste sluitelementen, een grijpereenheid met een paar ten opzichte van elkaar draaibare vastgrijpdelen voor het vastgrijpen van de band aan de van elkaar afgelegen zijden van een tweede gedeelte van de draagband, welk tweede draagbandgedeelte op een afstand ligt van het eerste draagbandgedeelte in de lengterichting 15 van de draagband, welke grijpereenheid op het frame beweegbaar is tussen zijn normale stand en zijn vooruitbewogen stand voor het bewegen van de vastgegrepen band teneinde de geperste en vastgehouden sluitelementen daarvan te verwijderen, een eerste aandrijf-middel dat werkzaam is verbonden met de ene van de drevel en de 20 matrijs voor het bewegen daarvan naar en van de andere, een tweede aandrijfmiddel dat werkzaam is verbonden met de grijpereenheid voor het bewegen daarvan tussen zijn normale en vooruitbewogen standen, en een derde aandrijfmiddel dat werkzaam is verbonden met de ene van de grijperdelen voor het bewegen daarvan naar en van de 25 ander, met het kenmerk, dat de grijpereenheid aan de zijde van de perseenheid is opgesteld voor het vastgrijpen van de band vanaf de sluitelementzijde van de draagband, en dat de grijpereenheid een gebogen baan volgt terwijl hij wordt bewogen van de normale naar de vooruitbewogen stand, waarbij de groep van sluitelementen één 30 voor één van de band wordt verwijderd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tweede aandrijfmiddel een nokas omvat die is ingericht cm werkzaam te worden gekoppeld met een aandrijfas teneinde te roteren, een nokplaat die is gemonteerd op de nokas teneinde tezamen daarmee te

79. S3 4 6 roteren, een nokvolger die draaibaar is in responsie op. rotatie van de nokplaat voor het bewegen van de grijpereenheid naar de vooruitbewogen stand, en een geleidingshefbocm die draaibaar op het frame is en aan één einde draaibaar is verbonden met de grijpereenheid 5 voor het geleiden daarvan teneinde de gebogen baan te volgen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het tweede aandrijfmiddel verder een bevestigingsdeel omvat dat is bevestigd aan het andere grijperdeel, waarbij het ene einde van de geleidingshefbocm draaibaar is verbonden met het bevestigingsdeel. 10 4. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het derde aandri j finiddel een rol omvat die draaibaar is gemonteerd op de ene van de grijperdelen, een nokblok dat schuifbaar is gemonteerd op het andere grijperdeel en kan samenwerken met de rol voor het omhoog en omlaag bewegende daarpèi een duwstang die is opgesteld 15 op de ene van tegenover elkaar gelegen zijden van het nokblok en werkzaam is verbonden met de nokas voor het duwen van het nokblok in responsie op rotatie van de nokas.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het derde aandrij finiddel verder een aanslag bezit die zich bevindt 20 aan de andere zijde van het nokblok voor het beperken van de mate waarin het nokblok naar voren wordt bewogen.

6. Inrichting zoals weergegeven in de tekening en/of besproken aan de hand daarvan. 7909345