NL2011823B1 - Hoefijzer - Google Patents

Abstract

Een hoefijzer 1 heeft een bovenzijde die zich uitstrekt in een plat vlak zonder emge kromming. In en nabij het midden 15 is het middendeel 5 over de volledige breedte dunner dan de zijdelen 7. Het dikteverloop van het hoefijzer is aangegeven met onderbroken lijnen 21, die punten op de onderzijde van het ijzer met dezelfde afstand tot de bovenzijde aangeven, waarbij de zijdelen het dikst zijn en het midden het dunst is. Deze lijnen 21 verduidelijken tevens dat, gezien m vooraanzicht, de onderzijde 11B van het middendeel 5 een holle vorm heeft. Het dunne deel strekt zich vanuit het midden 15 van de voorzijde naar weerszijde over een hoek van ongeveer 30 graden uit, zie hoek 23 die ongeveer twee keer 30 graden is.

Description

Hoefijzer BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een Hoefijzer met een C-vormig ijzer voorzien van twee uiteinden die tijdens gebruik aan de achterzijde van de hoef aanwezig zijn, een middendeel dat tijdens gebruik aan de voorzijde van de hoef aanwezig is, en twee tussen de uiteinden en het middendeel aanwezige zijdelen, alsmede een bovenzijde waarmee het hoefijzer tijdens gebruik tegen een hoef aangebracht wordt en een onderzijde dat het loopvlak vormt, welke bovenzijde vlak is, en welk ijzer een dikte alsmede een breedte heeft, waarbij in en nabij het midden het middendeel over de volledige breedte dunner is dan de zijdelen.

Stand van de techniek

Een dergelijk hoefijzer is bekend uit US-A-6082462. Het bekende hoefijzer dient na het aanbrengen onder een hoef eerst ingelopen worden voordat het paard er prettig op loopt. Tijdens gebruik slijt het hoefijzer waardoor het na enkele maanden door een nieuw hoefijzer vervangen dient te worden.

Samenvatting van de uitvinding

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een hoefijzer van de in de aanhef omschreven soort waarmee een paard direct aangenaam loopt en dat niet eerst ingelopen hoeft te worden. Hiertoe is het hoefijzer volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat gezien in zijaanzicht, vanaf de voorzijde in het midden over een afstand ten minste gelijk aan de breedte van het hoefijzer, het hoefijzer dunner is dan de aangrenzende zijdelen, en de dikte vanaf de voorzijde geleidelijk toeneemt. Met andere woorden: de afstand van de vlakke bovenzijde tot de onderzijde is in het midden over de volledige breedte van het middendeel kleiner dan ter plaatse van de zijdelen, zodat de onderzijde van het midden een afrolvlak vormt waarover het hoefijzer afrolt tijdens het lopen van een paard en er minder slijtage optreedt van het hoefijzer. Met een vlakke bovenzijde wordt bedoeld dat de bovenzijde zich in een plat vlak zonder enige kromming uitstrekt. Het is gebleken dat een paard dat met dergelijke hoefijzers is beslagen zich direct prettig voelt bij het lopen omdat de druk in het midden van de hoef aan de voorzijde geringer is dan bij het bekende hoefijzer.

Opgemerkt wordt dat uit US-A-259630 een hoefijzer bekend is waarvan de gehele bovenzijde en de gehele onderzijde vlak is en onder een hoek ten opzichte van elkaar aanwezig zijn, zodat het hoefijzer gezien in zijaanzicht een wigvorm heeft.

Een uitvoeringsvorm van het hoefijzer volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat gezien in zijaanzicht de onderzijde de vorm heeft van of nagenoeg de vorm heeft van een cirkelboog, waarbij de hoek tussen de bovenzijde van het hoefijzer en de raaklijn aan de onderzijde op een punt op een afstand vanaf de voorzijde gelijk aan de halve breedte van het hoefijzer ter plaatse van het midden, kleiner is dan 30 graden. Het op deze wijze gekromde afrolvlak heeft een optimale vorm waarbij het paard zich optimaal voelt en er minimale slijtage van het hoefijzer optreedt.

Bij voorkeur heeft, gezien in vooraanzicht, de onderzijde van het middendeel een holle vorm, zodat een geleidelijke overgang aanwezig is waardoor minder spanningen in de hoef tijdens gebruik optreden.

De hierboven genoemde effecten zijn optimaal indien het dunne deel zich vanuit het midden van de voorzijde naar weerszijde over een hoek van ongeveer 30 graden uitstrekt.

Een verdere uitvoeringsvorm van het hoefijzer volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat in de zijdelen gaten voor hoefnagels aanwezig zijn, waarbij het middendeel zich ten minste uitstrekt tussen de in de zijdelen aanwezige voorste gaten.

Nog een verdere uitvoeringsvorm van het hoefijzer volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de breedte van het middendeel groter is dan de breedte van de zijdelen, zodat het gewicht van het hoefijzer gelijkmatig over de hele vorm verdeeld is.

Bij voorkeur neemt de breedte vanaf de zijdelen naar het midden geleidelijk toe. Voorts zijn bij voorkeur de oppervlakken van de dwarsdoorsneden van het middendeel en van de zijdelen even groot of nagenoeg even groot, zodat het gewicht van het hoefijzer nog beter over de lengte gelijk verdeeld is.

Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van het hoefijzer volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een uitvoeringsvorm van het hoefijzer volgens de uitvinding in bovenaanzicht;

Figuur 2 het hoefijzer in vooraanzicht;

Figuur 3 het hoefijzer in achteraanzicht; en

Figuur 4 het hoefijzer in zijaanzicht.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In de figuren 1, 2, 3 en 4 is een uitvoeringsvorm van het hoefijzer volgens de uitvinding op schaal weergegeven in respectievelijk boven-, voor-, achteren zijaanzicht. De vorm en onderlinge verhoudingen van de afmetingen zijn weergegeven zoals deze in werkelijkheid zijn. Het hoefijzer 1 heeft een C-vormig ijzer voorzien van twee uiteinden 3 die tijdens gebruik aan de achterzijde van de hoef aanwezig zijn, een middendeel 5 dat tijdens gebruik aan de voorzijde van de hoef aanwezig is, en twee tussen de uiteinden en het middendeel aanwezige zijdelen 7. Het middendeel is dunner dan de zijdelen en is gedefinieerd als het deel van het hoefijzer dat vanaf de voorzijde van het hoefijzer een toenemende dikte heeft en wordt begrenst door de rand 8 van de zijdelen vanaf waar de dikte niet verder toeneemt maar in deze uitvoeringsvorm eerst gelijk blijft en daarna naar de uiteinden toe afneemt.

Het hoefijzer heeft voorts een bovenzijde 9, zie figuur 4, waarmee het hoefijzer tijdens gebruik tegen een hoef aangebracht wordt, en een onderzijde 11 dat het loopvlak vormt. De bovenzijde van het hoefijzer strekt zich uit in een plat vlak zonder enige kromming. In de zijdelen 7, zie figuur 1, zijn gaten 13 aanwezig voor hoefnagels en in het midden 15 is het hoefijzer aan de voorzijde voorzien van een opstaande lip 17.

In en nabij het midden 15 is het middendeel 5 over de volledige breedte dunner dan de zijdelen 7. Dit is goed zichtbaar in figuur 4 waarin met onderbroken lijn 19 de vorm van het midden van het middendeel is aangegeven. In deze figuur is voorts goed zichtbaar dat de dwarsdoorsnede van het middendeel in en nabij het midden van het ijzer aan de onderzijde een bolle vorm heeft. Voorts is in figuur 1 het dikteverloop van het hoefijzer aangegeven met onderbroken lijnen 21, die punten op de onderzijde van het ijzer met dezelfde afstand tot de bovenzijde (ofwel plaatsen met gelijke dikte) aangeven, waarbij het midden van de zijdelen het dikst is en het midden van het middendeel het dunst is.

Deze lijnen 21 verduidelijken tevens dat, gezien in vooraanzicht, de onderzijde 11B van het middendeel 5 een holle vorm heeft, dit is duidelijk zichtbaar in figuur 2. Het dunne deel strekt zich vanuit het midden 15 van de voorzijde naar weerszijde over een hoek van ongeveer 30 graden uit, zie hoek 23 in figuur 1 die ongeveer 60 graden is, en ligt geheel of althans in hoofdzaak tussen de voorste gaten 13B in het ijzer uit.

De breedte 25 van het middendeel 5 is bij voorkeur groter dan de breedte 27 van de zijdelen 7, waarbij de breedte vanaf de zijdelen naar het midden geleidelijk toeneemt. Met onderbroken lijnen 29 en 31 zijn twee mogelijke vormen van het middendeel 5 aangegeven met een vergrote breedte. Hierdoor zijn het oppervlakken van de dwarsdoorsneden van het middendeel en van de zijdelen even groot.

Vanaf het midden van de voorzijde 33 over een afstand 35 die ten minste gelijk aan de breedte 37 van het hoefijzer, is het hoefijzer dunner dan de aangrenzende zijdelen 7. Gezien in zijaanzicht, neemt de dikte van het hoefijzer vanaf de voorzijde 33 geleidelijk toe, zodanig dat de onderzijde van het middendeel 5 een afrolvlak vormt waarover het hoefijzer tijdens lopen afrolt.

Gezien in zijaanzicht heeft de onderzijde van het middendeel 5 van het hoefijzer ongeveer of exact een vorm van een cirkelboog, waarbij de hoek 39 tussen de bovenzijde van het hoefijzer en de raaklijn 41 aan de onderzijde op een punt 43 op een afstand 45 vanaf de voorzijde 33 gelijk aan de halve breedte 37 van het hoefijzer ter plaatse van het midden, kleiner is dan 30 graden. In deze uitvoeringsvorm is deze hoek 39 ongeveer 15 graden. Deze hoek is bepalend voor het aangenaam aanvoelen van het hoefijzer waarbij tijdens het lopen het paard geen drukpunten voelt onder de hoef.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

Claims (7)

1. Hoefijzer (1) met een C-vormig ijzer voorzien van twee uiteinden (3) die tijdens gebruik aan de achterzijde van de hoef aanwezig zijn, alsmede twee vanaf de uiteinden zicht uitstrekkende zijdelen (7) en een tussen de beide zijdelen aanwezig middendeel (5) dat tijdens gebruik aan de voorzijde van de hoef aanwezig is, en een vanaf de zijdelen tot aan de voorzijde dunner is dan de zijdelen twee tussen de uiteinden en het middendeel aanwezige zijdelen (7), alsmede een bovenzijde (9) waarmee het hoefijzer tijdens gebruik tegen een hoef aangebracht wordt en een onderzijde (11) dat het loopvlak vormt, welke bovenzijde vlak is, en welk ijzer een dikte alsmede een breedte heeft, waarbij in en nabij het midden (15) het middendeel (5) over de volledige breedte dunner is dan de zijdelen (7), met het kenmerk, dat gezien in zijaanzicht, vanaf het midden van de voorzijde (33) over een afstand (35) ten minste gelijk aan de breedte (37) van het hoefijzer, het hoefijzer dunner is dan de aangrenzende zijdelen (7), en dat vanaf het midden van de voorzijde (33) de dikte geleidelijk toeneemt.

2. Hoefijzer (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat gezien in zijaanzicht de onderzijde van het middendeel (5) van het hoefijzer de vorm heeft van of nagenoeg de vorm heeft van een cirkelboog, waarbij de hoek (39) tussen de bovenzijde van het hoefijzer en de raaklijn (41) aan de onderzijde op een punt (43) op een afstand (45) vanaf de voorzijde (33) gelijk aan de halve breedte (37) van het hoefijzer ter plaatse van het midden, kleiner is dan 30 graden.

3. Hoefijzer (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat gezien in vooraanzicht de onderzijde (11B) van het middendeel (5) een holle vorm heeft.

4. Hoefijzer (1) volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het dunne deel zich vanuit het midden (15) van de voorzijde naar weerszijde over een hoek (23) van ongeveer 30 graden uitstrekt.5. Hoefijzer (1) volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in de zijdelen (7) gaten (13) voor hoefnagels aanwezig zijn, waarbij het middendeel (5) zich ten minste uitstrekt tussen de in de zijdelen aanwezige voorste gaten.

6. Hoefijzer (1) volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de breedte (25) van het middendeel (5) groter is dan de breedte (27) van de zijdelen (7).

7. Hoefijzer (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de breedte vanaf de zijdelen (7) naar het midden (15) geleidelijk toeneemt.

8. Hoefijzer (1) volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat de oppervlakken van de dwarsdoorsneden van het middendeel (5) en van de zijdelen (7) even groot of nagenoeg even groot zijn.