NL2004675C2 - Inrichting voor het sorteren van producten. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het sorteren van producten

BESCHRIJVING

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor 5 het sorteren van producten, omvattende naburige dragereenheden, transportmiddelen voor het ondersteunen en transporteren van de dragereenheden in een transportrichting langs een transporttraject, iedere dragereenheid voorzien zijnde van een draagplateau, ondersteuningsorganen voor het ondersteunen van het draagplateau, pootorganen die worden ondersteund door de transportmiddelen en 10 kantelbaar de ondersteuningsorganen dragen, kantelmiddelen voor het tussen een neutrale stand en een uiterste stand om een zich evenwijdig aan het transporttraject uitstrekkende kantelas kantelen van de ondersteuningsorganen ten opzichte van de pootorganen, de kantelmiddelen omvattende ten minste één nok en aandrijfmiddelen voor het roteren van de ten minste ene nok ten opzichte van de pootorganen om een 15 op afstand van de ten minste ene nok gelegen rotatie-as die zich parallel aan de kantelas uitstrekt, alsmede ten minste één nokbaan die wordt omvat door de ondersteuningsorganen en waarmee de ten minste ene nok samenwerkt tijdens rotatie van de ten minste ene nok om de rotatie-as voor het doen kantelen van het de ondersteuningsorganen en het bijbehorend draagplateau.

20 Een dergelijke inrichting wordt geopenbaard in de Europese octrooiaanvrage EP-A1-1411008. Bij de in dit document omschreven inrichting is er sprake van een relatief compacte constructie van de kantelmiddelen zoals met name zichtbaar in figuur 4 van EP-A1-1411008. Dientengevolge is het draagplateau relatief dicht gelegen boven het niveau waarop de transportmiddelen de pootorganen 25 ondersteunen. Er kunnen echter ook redenen zijn waarom het wenselijk is dat de draagplateaus zich op een grotere afstand boven het niveau van de transportmiddelen uitstrekken. Een dergelijke reden kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de toepassing van wangen aan de naar elkaar toe gerichte uiteinden van de draagplateaus zoals die bijvoorbeeld worden omschreven in de Europese 30 octrooiaanvrage EP-A1-960838. De wangen worden in genoemd document aangeduid met de verwijzingscijfers 6 en 8. Tijdens het kantelen van een draagplateau met de bijbehorende wangen hebben deze neerwaarts uitstrekkende wangen ruimte nodig.

2

De onderhavige uitvinding beoogt nu een inrichting volgens de aanhef te verschaffen waarbij de draagplateaus op een relatief hoog niveau zijn gelegen. Hiertoe kenmerkt de onderhavige uitvinding zich in eerste instantie doordat de kantelas is gelegen tussen de rotatie-as en het draagplateau. Ten opzichte van de 5 situatie volgens de stand van de techniek wordt de onderlinge positie van de rotatie-as en de kantelas derhalve omgekeerd waardoor hoogte wordt gewonnen terwijl bovendien het zwaartepunt van de dragereenheden laag kan zijn. Dit laatste is voordelig vanwege het vermijden van ongewenste massa-traagheidseffecten.

De voordelen komen met name goed naar voren indien volgens een 10 verdere voorkeursuitvoeringsvorm de kantelas is gelegen tussen de baan die de ten minste ene nok tijdens rotatie om de rotatie-as volgt en het draagplateau.

Bij voorkeur omvatten de twee nokken kantelmiddelen die gezamenlijk roteerbaar zijn om de rotatie-as tijdens welke rotatie aan één zijde van de neutrale stand één van de nokken beweegt langs één van twee nokbanen en 15 tijdens welke rotatie aan de andere zijde van de neutrale stand de andere van de nokken beweegt langs de ander van de twee nokbanen.

Uit oogpunt van veiligheid geniet het daarbij de voorkeur dat de ondersteuningsorganen afschermingsmiddelen omvatten voor het afschermen van de baan van de andere nok dan de nok die beweegt langs één van de twee 20 nokbanen. Hierdoor kan worden voorkomen dat ongewenste objecten, zoals een deel van een te sorteren product, in de baan van de andere (inactieve) nok komt te liggen waardoor een storing zou kunnen optreden.

Bij voorkeur bezitten de afschermingsmiddelen de vorm van de baan van de andere nok zodat het ruimtebeslag van de afschermingsmiddelen beperkt 25 blijft.

Uit oogpunt van constructieve eenvoud geniet het de verdere voorkeur dat de afschermingsmiddelen aansluiten op de twee nokbanen zodat de afschermingsmiddelen en de twee nokbanen één omsloten gebied kunnen vormen waarbinnen de twee nokken bewegen.

30 De aandrijfmiddelen omvatten bij voorkeur een door de transportmiddelen ondersteunde elektromotor. Onder deze voorkeursuitvoeringsvorm dient tevens de situatie te worden begrepen waarbij de elektromotor via de pootorganen wordt ondersteund door de transportmiddelen.

3

De elektromotor heeft bij voorkeur een uitgaande as die loodrecht is georiënteerd op de kantelas.

De voordelen van de uitvinding zijn met name van toepassing indien het zwaartepunt van de elektromotor aan de van het draagplateau afgekeerde zijde 5 van de rotatie-as is gelegen. In de praktijk betekent dit dat het zwaartepunt van de elektromotor relatief dicht bij de transportmiddelen, oftewel relatief laag is gelegen waardoor de bijdrage van de elektromotor op de grootte van de massatraagheids-effecten beperkt is.

Om te voorkomen dat te sorteren producten tussen twee naburige 10 draagplateaus geraken kenmerkt een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding zich doordat naburige draagplateaus aan naar elkaar gerichte uiteinden op elkaar aansluiten waarbij ieder draagplateau ten minste twee draagplateaudelen omvat die ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn voor het ook tijdens het doorlopen van bochten op elkaar aangesloten houden van naburige 15 draagplateaus. De draagplateaus vormen daardoor gezamenlijk continu een gesloten dek.

De voordelen van de uitvinding komen met name naar voren indien daarbij de draagplateaus aan de naar elkaar gerichte uiteinden zich vanaf de draagplateaus neerwaarts uitstrekkende afschermbladen omvatten. Dergelijke 20 afschermbladen, die ook wel worden aangeduid met de term “wangen”, hebben tijdens kanteling van het bijbehorende draagplateau hoogte nodig welke dankzij de uitvinding op voordelige wijze wordt geboden.

Het creëren van een gesloten dek wordt met name op zeer gunstige wijze gerealiseerd indien ieder draagplateau een hoofddraagplateaudeel en een 25 overbrugginsgdraagplateaudeel dat het hoofddraagplateaudeel aan de onderzijde daarvan overlapt omvat, indien de transportmiddelen een trein van onderling zwenkbaar gekoppelde transporteenheden omvat, en indien het hoofddraagplateaudeel tussen de uiteinden daarvan wordt ondersteund door een eerste ondersteuningsorgaan alsmede aan een uiteinde van het betreffend 30 draagplateau door een tweede ondersteuningsorgaan, terwijl het bijbehorende overbrugginsgdraagplateaudeel aan het tegenover gelegen uiteinde van het betreffende draagplateau wordt ondersteund door een derde ondersteuningsorgaan, waarbij de pootorganen ten opzichte waarvan het eerste ondersteuningsorgaan en/of 4 het tweede ondersteuningsorgaan kantelbaar zijn worden ondersteund door een andere transporteenheid dan de transporteenheid dat het pootorgaan ondersteunt ten opzichte waarvan het derde ondersteuningsorgaan kantelbaar is.

Een gunstige ondersteuning dan wel de constructieve eenvoud kan 5 verder worden bevorderd als het pootorgaan dat een tweede ondersteuningsorgaan ondersteunt tevens het derde ondersteuningsorgaan behorende bij een naburig draagplateau ondersteunt, en/of als het derde ondersteuningsorgaan twee ondersteuningsarmen omvat die het overbrugginsgdraagplateaudeel op twee verschillende langsposities ondersteunen.

10 In het laatste geval geniet het de verdere voorkeur dat één ondersteuningsarm van het derde ondersteuningsorgaan het overbrugginsgdraagplateaudeel aan het uiteinde van het bijbehorende draagplateau ondersteunt en het andere ondersteuningsorgaan op een afstand van ten minste 25% van dat uiteinde van het draagplateau ondersteunt.

15 Een stabiele ondersteuning van het hoofddraagplateaudeel kan met name worden verkregen indien het eerste ondersteuningsorgaan twee ondersteuningsarmen omvat die het hoofddraagplateaudeel aan weerszijden van het pootorgaan dat het eerste ondersteuningsorgaan kantelbaar draagt, ondersteunen.

De poten voor een aantal naburige dragereenheden zijn althans in 20 hoofdzaak bij voorkeur op gelijke afstand van elkaar voorzien waardoor een evenwichtig beeld en een evenwichtige ondersteuning ontstaat.

De onderhavige uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding onder verwijzing naarde navolgende figuren: 25 figuur 1 toont een deel van een sorteerinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 toont figuur 1 in zijaanzicht; figuren 3A tot en met 3E tonen vijf achtereenvolgende fasen van een dragereenheid deel uitmakend van een inrichting volgens figuur 1 tijdens 30 kanteling daarvan.

Figuren 1 en 2 tonen respectievelijk in perspectivisch- en zijaanzicht een deel van een sorteerinrichting 1 volgens de uitvinding. Sorteerinrichting 1 omvat twee gespiegeld ten opzichte van elkaar en tegenover elkaar gelegen 5 geleidingsprofielen 2, 3 waarvan het verloop een eindloos transporttraject bepaalt. De geleidingsprofielen 2, 3 geleiden een eindloze trein van onderling alzijdig scharnierbaar gekoppelde transporteenheden 4. Hiertoe lopen loopwielen 5 deel uitmakend van ieder van de transporteenheden 4 in naar elkaar gerichte liggende U-5 vormige groeven 6, 7 van de respectievelijke geleidingsprofielen 2, 3. Het aantal transporteenheden 4 komt overeen met het aantal navolgend toe te lichten dragereenheden 8.

Iedere dragereenheid 8 omvat een draagplateau 9. In de figuren 1 en 2 is ten behoeve van de duidelijkheid het draagplateau 9 van de linker 10 dragereenheid 8 niet weergegeven Een typische lengte van draagplateau 9 is 120 cm.

leder draagplateau 9 is samengesteld uit een hoofddraagplateaudeel 10 en een overbrugginsgdraagplateaudeel 11. Het overbrugginsgdraagplateaudeel 11 overlapt het bijbehorende hoofddraagplateaudeel 15 10 aan de onderzijde daarvan over ongeveer 10 % van de lengte van draagplateau 9 en is licht hellend georiënteerd zoals zichtbaar aan de rechterzijde in figuur 2. De plateaudelen 10, 11 van ieder draagplateau 9 rusten op kantelpootorganen die aldus ondersteuningsorganen vormen voor de draagplateaus 9. Meer specifiek rust hoofddraagplateaudeel 10 op een exclusief daarvoor voorziene kantelpootorgaan 12 20 ongeveer in het midden van de lengte van het draagplateau 9. Het kantelpootorgaan 12 heeft twee ondersteuningsarmen 27, 28 die aan hun bovenzijden onderling zijn verbonden.

Het hoofddraagplateaudeel 10 wordt aan een naar een naburig draagplateau 9 gericht uiteinde tevens ondersteund door een ondersteuningsarm 13 25 van meervoudig kantelpootorgaan 14. Dit meervoudig kantelpootorgaan 14 heeft twee verdere ondersteuningsarmen 15, 16 die het overbrugginsgdraagplateaudeel 11 respectievelijk aan het naar het hoofddraagplateaudeel 10 van een naburige draagplateau 9 gerichte uiteinde van het overbrugginsgdraagplateaudeel 11 ondersteunen en ongeveer in het midden van de lengte van het 30 overbrugginsgdraagplateaudeel 11. Voor een goed begrip wordt opgemerkt dat in figuur 2 de verdere ondersteuningsarmen 16 voor de twee samengestelde meervoudige kantelpootorganen 14 aan de rechterzijde in figuur 2 niet zijn weergegeven.

6

Voor ieder kantelpootorgaan 12, 14 is een vaste poot 17, 18 voorzien. De kantelpootorganen 12, 14 zijn kantelbaar verbonden met hun bijbehorende respectievelijke vaste poten 17, 18 om kantelassen 19, 20 die in lijn met elkaar zijn gelegen.

5 Ondersteuningsarm 16 is via een aslichaam 22 waarvan de hartlijn samenvalt met kantelassen 19, 20 verbonden met het andere deel van het meervoudig kantelpootorgaan 14. De vaste poten 17, 18 bevinden zich om en om op dezelfde afstand van elkaar.

Vanwege de eerder omschreven ondersteuning van ieder 10 hoofddraagplateaudeel 10 door beide kantelpootorganen 12, 14 is kanteling van het hoofddraagplateaudeel 10 en het bijbehorende overbrugginsgdraagplateaudeel 11 om de respectievelijke kantelassen 19, 20 slechts gezamenlijk mogelijk. In figuur 1 en 2 is voor één dragereenheid 8 een dergelijke gekantelde situatie weergegeven. Van de stroomafwaarts ten opzichte van het gekantelde draagplateau 9 15 gelegen draagplateau 9 is slechts het overbrugginsgdraagplateaudeel 11 weergegeven, terwijl van het stroomopwaarts gelegen draagplateau 9 slechts het hoofddraagplateaudeel 10 is weergegeven. De draagplateaudelen 10, 11 behorende bij de twee in figuur 1 meest aan de linkerzijde gelegen kantelpootorganen 12, 14 zijn ter toelichting van de uitvinding niet weergegeven.

20 De vaste poten 17, 18 zijn bevestigd op de transporteenheden 4 waarbij de respectievelijke vaste poten 17, 18 behorende bij een bepaalde dragereenheid 8 niet op dezelfde maar op naburige transporteenheden 4 zijn voorzien. Dit leidt ertoe dat bij een horizontale bocht in het transporttraject waarbij naburige transporteenheden 4 ten opzichte van elkaar zwenken om een verticale 25 zwenkas de door de betreffende transporteenheden 4 ondersteunde plateaudelen 10, 11 van een bepaalde dragereenheid 8 ook ten opzichte van elkaar om dezelfde zwenkas zullen zwenken waardoor het gesloten karakter van het dek ook tijdens het doorlopen van een horizontale bocht gehandhaafd blijft. Het karakter van een gesloten dek blijft tevens gehandhaafd indien er sprake is van een verticale bocht in 30 het transporttraject waarvan met name sprake is bij de overgang tussen een horizontaal deel van het transporttraject en een hellend deel van het transporttraject vanwege de overlap die de draagplateaudelen 10, 11 met elkaar maken. Aan het naar het bijbehorende overbrugginsgdraagplateaudeel 11 gelegen uiteinde van het 7 hoofddraagplateaudeel 10 is deze voorzien van een flexibele afdichtingsflap 21 waarmee wordt voorkomen dat er een kier kan ontstaan tussen de draagplateaudelen 10,11 van een draagplateau 9.

Aan de uiteinden van ieder draagplateau 9 zijn de 5 draagplateaudelen 10, 11 respectievelijk voorzien van zich neerwaarts vanaf bijbehorende draagplateaudelen 10, 11 uitstrekkende afschermbladen 25, 26. Afschermbladen 25, 26 van naburige dragereenheden 8 zijn tegen elkaar aangelegen zodat er geen sprake is van een spleet tussen de draagplateaus 9 van de verschillende dragereenheden 8. Hierdoor vormen de bovenzijde van de 10 draagplateaus 9 van de achtereenvolgende dragereenheden 8 een gesloten dek terwijl bovendien de afschermbladen 25, 26 voorkomen dat er tussen de onderzijde van een draagplateau 9 en de bovenzijde van een naburig draagplateau 9 indien één van beide draagplateaus 9 gekanteld is, een opening ontstaat waar te sorteren producten of delen daarvan zouden kunnen komen hetgeen tot problemen zou 15 kunnen leiden bij het weer terug kantelen naar de neutrale stand van het gekantelde draagplateau 9.

Ten behoeve van het kantelen van een draagplateau 9 om kantelas 19, 20 is iedere dragereenheid 8 voorzien van kantelmiddelen. Deze kantelmiddelen zijn voorzien in de behuizingen van vaste poot 17 en kantelpootorgaan 12. De 20 opbouw van deze kantelmiddelen en de werking ervan wordt navolgend toegelicht aan de hand aan de hand van figuren 3a-3d.

In de behuizing van vaste poot 17 is een dwars opgestelde elektromotor 31 voorzien met een uitgaande as 32 die een uitwendig schroefdraad 33 aandrijft. Uitgaande as 32 is loodrecht op de transportrichting 41 van 25 sorteerinrichting 1 voorzien. Elektromotor 31 draagt zorg voor rotatie van nokkentandwiel 34 om rotatie-as 35. Terzijde wordt nu reeds opgemerkt dat bij het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld kanteling van draagplateau 9 tussen twee uiterste gekantelde standen gepaard gaat met rotatie van nokkentandwiel 34 over een rotatiehoek van ca 210 graden. Van een volledige rotatie is dus geen sprake.

30 Nokkentandwiel 34 is in aangrijping met een eerste overbrengingstandwiel 36a dat op een gemeenschappelijke rotatie-as is bevestigd als een tweede overbrengingstandwiel 36b waarvan de diameter groter is dan die van het eerste overbrengingstandwiel 36a. Het eerste overbrengings-tandwiel 36a is 8 in aangrijping met schroefdraad 33. Bekrachtiging van elektromotor 31 zal er derhalve toe leiden dat via achtereenvolgens schroefdraad 33, tweede overbrengingstandwiel 36b en het eerste overbrengingstandwiel 36a het nokkentandwiel 34 zal roteren om rotatie-as 35.

5 Op één van de twee zijvlakken van het nokkentandwiel 34 zijn twee nokken 37, 38 voorzien die zich parallel aan de transportrichting 41 uitstrekken. In een neutrale stand volgens figuur 3a strekken de uiteinden van nokken 37, 38 zich uit binnen twee nokbaandelen 39, 40 die zijn voorzien aan kantelpootorgaan 12. In deze neutrale stand bevinden de nokken 37, 38 zich iets boven het niveau van 10 rotatie-as 35 spiegelsymmetrisch ten opzichte van een verticaal spiegelvlak dat door rotatie-as 35 verloopt evenwijdig aan de transportrichting 41. Rotatie van nokkentandwiel 34 in de figuren 3a-3e tegen de wijzers van de klok in door geschikte bekrachtiging van de elektromotor 31 zal ertoe leiden dat nok 37 in nokbaandeel 39 zal gaan verlopen waardoor kantelpootorgaan 12 en daarmee 15 hoofddraagplateaudeel 10 en daarmee tevens de bij hetzelfde draagplateau 9 behorende overbrugginsgdraagplateaudeel 11 naar links zal kantelen om kantelas 19, 20. Nok 38 zal juist los komen uit nokbaandeel 40 maar nok 40 blijft wel afgeschermd van zijn omgeving vanwege een afschermrand 42 die aansluit op de randen van nokbaandelen 39, 40 en een dusdanig gebied daarbinnen definieert 20 waarbinnen nok 40 nog juist zonder contact te maken met de afschermrand 42 beweegt. Tijdens de kanteling van draagplateau 9 tussen de neutrale stand volgens figuur 3a en de uiterste stand volgens figuur 3e beweegt nok 37 op en neer over de lengte van nokbaandeel 39. Het zal de vakman duidelijk zijn dat voor een kanteling van draagplateau 9 naar rechts elektromotor 31 in de omgekeerde richting dient te 25 worden aangedreven waardoor nok 38 op en neer zal bewegen binnen nokbaandeel 40 terwijl nok 37 inactief verloopt binnen het gebied dat wordt bepaald door afschermrand 41.

Ten behoeve van het sorteren van producten die worden ondersteund op het draagplateau 9, normaliter op het hoofddraagplateaudeel 10 30 daarvan, ontvangt elektromotor 31 van een bepaalde dragereenheid 8 een stuursignaal van een niet nader getoond besturingssysteem waardoor kanteling van het draagplateau 9 in een bepaalde richting zal plaatsvinden dusdanig dat het daarop gelegen product van het draagplateau 9 zal afschuiven ter plaatse van een 9 uitsorteerlocatie alwaar bijvoorbeeld een glijgoot kan zijn voorzien. 5

Claims (17)

1. Inrichting voor het sorteren van producten, omvattende naburige dragereenheden, transportmiddelen voor het ondersteunen en transporteren van de 5 dragereenheden in een transportrichting langs een transporttraject, iedere dragereenheid voorzien zijnde van een draagplateau, ondersteuningsorganen voor het ondersteunen van het draagplateau, pootorganen die worden ondersteund door de transportmiddelen en kantelbaar de ondersteuningsorganen dragen, en kantelmiddelen voor het tussen een neutrale stand en een uiterste stand om een zich 10 evenwijdig aan het transporttraject uitstrekkende kantelas kantelen van de ondersteuningsorganen ten opzichte van de pootorganen, de kantelmiddelen omvattende ten minste één nok en aandrijfmiddelen voor het roteren van de ten minste ene nok ten opzichte van de pootorganen om een op afstand van de ten minste ene nok gelegen rotatie-as die zich parallel aan de kantelas uitstrekt, alsmede 15 ten minste één nokbaan die wordt omvat door de ondersteuningsorganen en waarmee de ten minste ene nok samenwerkt tijdens rotatie van de ten minste ene nok om de rotatie-as voor het doen kantelen van de ondersteuningsorganen en het bijbehorend draagplateau, met het kenmerk, dat de kantelas is gelegen tussen de rotatie-as en het draagplateau.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kantelas is gelegen tussen de baan die de ten minste ene nok tijdens rotatie om de rotatie-as volgt en het draagplateau.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de kantelmiddelen twee nokken omvatten die gezamenlijk roteerbaar zijn om de rotatie- 25 as tijdens welke rotatie aan één zijde van de neutrale stand één van de nokken beweegt langs één van twee nokbanen en tijdens welke rotatie aan de andere zijde van de neutrale stand de ander van de nokken beweegt langs de ander van de twee nokbanen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de 30 ondersteuningsorganen afschermingsmiddelen omvatten voor het afschermen van de baan van de andere nok dan de nok die beweegt langs één van de twee nokbanen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de afschermingsmiddelen de vorm bezitten van de baan van de andere nok.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de afschermingsmiddelen aansluiten op de twee nokbanen.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het 5 kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een door de transportmiddelen ondersteunde elektromotor omvatten.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de elektromotor een uitgaande as heeft die loodrecht is georiënteerd op de kantelas.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat het 10 zwaartepunt van de elektromotor aan de van het draagplateau afgekeerde zijde van de rotatie-as is gelegen.

10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat naburige draagplateaus aan naar elkaar gerichte uiteinden op elkaar aansluiten waarbij ieder draagplateau ten minste twee draagplateaudelen omvat die 15 ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn voor het ook tijdens het doorlopen van bochten op elkaar aangesloten houden van naburige draagplateaus.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de draagplateaus aan de naar elkaar gerichte uiteinden zich vanaf de draagplateaus neerwaarts uitstrekkende afschermbladen omvatten

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat ieder draagplateau een hoofddraagplateaudeel en een overbrugginsgdraagplateaudeel dat het hoofddraagplateaudeel aan de onderzijde daarvan overlapt omvat, dat de transportmiddelen een trein van onderling zwenkbaar gekoppelde transporteenheden omvat, en dat het hoofddraagplateaudeel tussen de uiteinden daarvan wordt 25 ondersteund door een eerste ondersteuningsorgaan alsmede aan een uiteinde van het betreffend draagplateau door een tweede ondersteuningsorgaan, terwijl het bijbehorende overbrugginsgdraagplateaudeel aan het tegenover gelegen uiteinde van het betreffende draagplateau wordt ondersteund door een derde ondersteuningsorgaan, waarbij de pootorganen ten opzichte waarvan het eerste 30 ondersteuningsorgaan en/of het tweede ondersteuningsorgaan kantelbaar zijn worden ondersteund door een andere transporteenheid dan de transporteenheid dat het pootorgaan ondersteunt ten opzichte waarvan het derde ondersteuningsorgaan kantelbaar is.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het pootorgaan dat een tweede ondersteuningsorgaan ondersteunt tevens het derde ondersteuningsorgaan behorende bij een naburig draagplateau ondersteunt.

14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat het 5 derde ondersteuningsorgaan twee ondersteuningsarmen omvat die het overbrugginsgdraagplateaudeel op twee verschillende langsposities ondersteunen.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat één ondersteuningsorgaan van het derde ondersteuningsorgaan het overbrugginsgdraagplateaudeel aan het uiteinde van het bijbehorende draagplateau 10 ondersteunt en het andere ondersteuningsorgaan op een afstand van ten minste 25% van dat uiteinde van het draagplateau ondersteunt.

16. Inrichting volgens één van de conclusies 12 tot en met 15, met het kenmerk, dat het eerste ondersteuningsorgaan twee ondersteuningsarmen omvat die het hoofddraagplateaudeel aan weerszijden van het pootorgaan dat het eerste 15 ondersteuningsorgaan kantelbaar draagt, ondersteunen.

17. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de pootorganen voor een aantal naburige dragereenheden althans in hoofdzaak op gelijke afstand van elkaar zijn voorzien. 20