NL2004521C2

NL2004521C2 - Slaughtering installation and method.

Info

Publication number: NL2004521C2
Application number: NL2004521A
Authority: NL
Inventors: Albertus Theodorus Johannes Joseph Cornelissen; Erik Hendrikus Werner Peters
Original assignee: Marel Stork Poultry Proc Bv
Priority date: 2010-04-07
Filing date: 2010-04-07
Publication date: 2011-10-11
Also published as: BR112012023695B1; CN102869265B; EP2555628A1; CN102869265A; EP3033945A1; ES2525264T3; CN105145782B; DK2818050T3; EP2555628B2; ES2568891T3; DK3033945T3; DK2555628T4; US8647181B2; DK2555628T3; EP2555628B1; EP2818050A3; EP2818050A2; EP2818050B1; BR122018010745B1; EP3033945B1

Claims

1. Slachtinstallatie voor het verwerken van gevogelte, welke installatie geschikt is om te worden gebruikt in combinatie met een transportsamenstel voor het transporteren van gevogelte dat aan zijn poten is opgehangen in een transportrichting T, waarbij de slachtinstallatie een hoofd slachtapparaat omvat met hoofd gevogelte positioneringsmiddelen, 5 om het halsgebied van het gevogelte hangend aan het transportsamenstel te positioneren, waarbij het hoofd slachtapparaat verder hoofdsnijmiddelen omvat om in de hals te snijden en daarbij ten minste één bloedvat in het halsgebied van het gevogelte te openen, met het kenmerk, dat de slachtinstallatie verder een back-up slachtapparaat omvat, omvattende back-up 10 positioneringsmiddelen en back-up snijmiddelen om in de hals te snijden en daarbij het ten minste ene bloedvat in het halsgebied van het gevogelte te openen, welk back-up slachtapparaat benedenstrooms is geplaatst, gezien in richting T, vanaf waar het transportsamenstel het hoofd slachtapparaat binnenkomt.

2. Slachtinstallatie volgens conclusie 1, waarbij het back-up slachtapparaat in hoofdzaak evenwijdig aan en nabij het hoofd slachtapparaat is voorzien, en in hoofdzaak evenwijdig aan de transportrichting T.

3. Slachtinstallatie volgens conclusie 1 of 2, waarbij gevogelte hangend aan het 20 transportsamenstel het hoofd slachtapparaat binnenkomt bij een ingangspositie S waar het gevogelte in contact komt met de hoofd positioneringsmiddelen, en in richting T wordt getransporteerd voorbij de hoofdsnijmiddelen tot een uitgang E waar het geslacht gevogelte de slachtinstallatie verlaat, en waarbij de hoofdsnijmiddelen en de back-up snijmiddelen op in hoofdzaak dezelfde afstand van de uitgang E zijn gepositioneerd. 25

4. Slachtinstallatie volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het backup slachtapparaat is gepositioneerd tussen een positie S waar het transportsamenstel het hoofd slachtapparaat binnenkomt en een positie waarin het geslacht gevogelte het hoofd slachtapparaat verlaat. 30

5. Slachtinstallatie volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de backup snijmiddelen zodanig zijn dat het gevogelte onthoofd wordt. -24 -

6. Slachtinstallatie volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de hoofdsnijmiddelen twee messen omvatten, één voor elke zijde van de hals van het gevogelte.

7. Slachtinstallatie volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de snijmiddelen ten minste de arteria carotis communis snijden, en mogelijk ook de venae iugulares aan beide zijden.

8. Slachtinstallatie volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de 10 hoofdsnijmiddelen zodanig zijn dat incisies in de hals worden gemaakt, waarbij de venae iugulares en de arteria carotis communis aan beide zijden worden gesneden, waarbij bij voorkeur de rugwervel intact wordt gelaten.

9. Werkwijze voor het slachten van gevogelte waarbij gebruik wordt gemaakt van een 15 slachtinstallatie volgens conclusie 1, waarbij de werkwijze de volgende stappen omvat: het transporteren van opgehangen gevogelte in een transportrichting T; het binnentreden van het hoofd slachtapparaat door een eerste gedeelte van het gevogelte, bij voorkeur de grote meerderheid, bij een ingangspositie S; het in contact komen van het eerste gedeelte van het gevogelte met de hoofd 20 positioneringsmiddelen van gevogelte; het in contact komen van het overgebleven gedeelte van het gevogelte dat niet het hoofd slachtapparaat is binnengetreden met de back-up positioneringsmiddelen bij een back-up positie B, benedenstrooms in richting T van de ingangspositie S; het verder transporteren van het eerste gedeelte van het gevogelte in richting T voorbij de 25 hoofdsnijmiddelen; het verder transporteren van het overgebleven gedeelte van gevogelte in richting T voorbij de back-up snijmiddelen; het verlaten van het eerste gedeelte en het overgebleven gedeelte gevogelte van de slachtinstallatie bij een gezamenlijke uitgang E. 30

10. Slachtinstallatie voor het verwerken van gevogelte, welke installatie geschikt is om te worden gebruikt in combinatie met een transportsamenstel voor het transporteren van gevogelte dat aan zijn poten is opgehangen in een transportrichting T, waarbij de slachtinstallatie een slachtapparaat omvat met positioneringsmiddelen voor het gevogelte, om 35 het halsgebied van het gevogelte dat aan het transportsamenstel hangt te positioneren, -25- waarbij het slachtapparaat verder snijmiddelen omvat om in de hals te snijden en daarbij ten minste één bloedvat in het halsgebied van het gevogelte te openen, met het kenmerk, dat de positioneringsmiddelen een rug-halsgeleiding omvatten waarlangs de rugzijde van de hals 5 van het gevogelte wordt geleid, en een borst-halsgeleiding waarlangs de borstzijde van de hals van het gevogelte wordt geleid, waarbij beide halsgeleidingen zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transportrichting uitstrekken zodat de hals wordt geleid in het vlak tussen de halsgeleidingen, waarbij de rug-halsgeleiding op een hogergelegen positie is gepositioneerd relatief ten opzichte van de lager gepositioneerde borst-halsgeleiding, en 10 waarbij de positioneringsmiddelen verder een kopgeleidingsbaan omvatten die zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transportrichting uitstrekt, langs welke kopgeleidingsbaan het onderste gedeelte van de kop van het opgehangen gevogelte wordt geleid terwijl het gevogelte tussen de halsgeleidingen wordt getransporteerd, zodanig dat de snavel van het gevogelte in een richting tegengesteld aan de transportrichting wordt geforceerd. 15

11. Slachtinstallatie volgens conclusie 10, waarbij het vlak tussen de halsgeleidingen loodrecht op de transportrichting T een hoek insluit met de verticaal, bij voorkeur een hoek van 10-70°, met meer voorkeur 20-50°.

12. Slachtinstallatie volgens conclusie 10 of 11, waarbij de rug-halsgeleiding en de borst- halsgeleiding zijn vormgegeven als twee halsgeleidingsplaten, die zich in lijn met elkaar aan weerszijde van het vlak tussen de halsgeleidingen uitstrekken.

13. Slachtinstallatie volgens één of meer van conclusies 10-12, waarbij de 25 kopgeleidingsbaan een zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende plaat is, die bij voorkeur enigszins naar boven, vanaf het horizontale vlak, divergeert zodanig dat de kop van het gevogelte in een opwaartse richting wordt geleid.

14. Slachtinstallatie volgens één of meer van conclusies 10-13, waarbij de 30 kopgeleidingsbaan vertragingsmiddelen omvat die aangrijpen op de kop en ervoor zorgen dat de voortgang van de kop van het gevogelte wordt vertraagd vergeleken met de poten van het gevogelte dat aan het transportsamenstel is opgehangen.

15. Slachtinstallatie volgens één of meer van conclusies 10-14, waarbij de snijmiddelen 35 twee messen omvatten, één mes om in de hals en een vena iugulares en mogelijk ook een -26- arteria van bovenaf te snijden, en een tweede mes om in de hals en de andere vena iugulares en mogelijk ook de andere arteria van onderaf te snijden.

16. Slachtinstallatie volgens één of meer van de conclusies 10-15, waarbij de 5 snijmiddelen één of meer messen omvatten die een in hoofdzaak verticaal snijvlak omvatten, en waarbij met meer voorkeur het snijvlak zich in hoofdzaak evenwijdig met het vlak tussen de halsgeleidingen uitstrekt, mogelijk in een hoek met de verticaal.

17. Slachtinstallatie volgens één of meer van de conclusies 10-16, waarbij de gevogelte 10 positioneringsmiddelen verder een ruggeleiding omvatten benedenstrooms (gezien in transportrichting T) van een ingangspositie S waarin het gevogelte in contact komt met de halsgeleidingen, waarbij de ruggeleiding bij voorkeur een in hoofdzaak horizontale plaat omvat.

18. Werkwijze voor het slachten van gevogelte waarbij gebruik wordt gemaakt van een slachtinstallatie volgens één of meer van de conclusies 10-17, welke werkwijze de volgende stappen omvat: het aan de poten ophangen van het gevogelte aan een transportinrichting; het transporteren van het opgehangen gevogelte in een transportrichting T; 20 het binnentreden van het gevogelte in het slachtapparaat bij een ingangspositie S, waarbij de hals van het gevogelte in contact komt met de halsgeleidingen; het in contact komen van de kop van het gevogelte met de kopgeleidingsbaan zodanig dat de snavel van het gevogelte in een richting tegenovergesteld van de transportrichting T wordt geforceerd; 25 het verder transporteren van het gevogelte in richting T voorbij de snijmiddelen; het verlaten van het gevogelte van de slachtinstallatie bij een uitgang E.

19. Slachtinstallatie voor het verwerken van gevogelte, bij voorkeur volgens één of meer van de conclusies 10-17, welke installatie geschikt is om te worden gebruikt in combinatie 30 met een transportsamenstel voor het transporteren van gevogelte dat aan zijn poten is opgehangen in een transportrichting T, waarbij de slachtinstallatie een slachtapparaat omvat met positioneringsmiddelen voor het gevogelte, om het halsgebied van het gevogelte dat aan het transportsamenstel hangt te positioneren, waarbij het slachtapparaat verder snijmiddelen omvat om in de hals te snijden en daarbij ten minste één bloedvat in het halsgebied van het 35 gevogelte te openen, met het kenmerk, dat -27 - de positioneringsmiddelen een vleugelgeleidingsplaat omvatten waarmee de vleugel in contact komt bij het binnentreden van het slachtapparaat, welke gekantelde vleugelgeleidingsplaat zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transportrichting uitstrekt en ongeveer 10-70° van het verticale vlak is gekanteld, in de richting van de rug van het 5 opgehangen gevogelte.

20. Transportsamenstel omvattende een hoog aangebrachte transporteur die gebruik maakt van schakelsamenstellen voor het transporteren van karkassen van gevogelte door een verwerkingsfabriek, welke hoog aangebrachte transporteur een baan omvat en een 10 aantal trolleys die daaraan hangen om erlangs te bewegen, welke trolleys onderling verbonden zijn door een aandrijfketting, waarbij elke trolley een hanger heeft die zich ten opzichte van de trolley naar beneden uitstrekt, waarbij het schakelsamenstel een verbindingsonderdeel heeft om te verbinden met de hanger, en een lange staaf die zich in hoofdzaak in verticale richting uitstrekt tussen het verbindingsonderdeel en een poot-15 vasthouder aan het onderste einde van de staaf, waarbij het transportsamenstel verder een geleidingselement omvat dat in hoofdzaak horizontaal onder en in hoofdzaak evenwijdig met de hoog aangebrachte transporteur is geplaatst om tegen de poot-vasthouder aan te liggen om rotatie van het schakelsamenstel om een in hoofdzaak verticale as te voorkomen, met het kenmerk, dat 20 het transportsamenstel verder een geleidingsketting omvat die in hoofdzaak horizontaal onder en in hoofdzaak evenwijdig met de hoog aangebracht transporteur is geplaatst, welke geleidingsketting synchroon met de aandrijfketting beweegbaar is en is voorzien van aanslagen om tegen de poot-vasthouder aan te liggen om rotatie van het schakelsamenstel om een in hoofdzaak horizontale as te voorkomen.