NL192704C - Cassettelaadinrichting. - Google Patents

Description

1 192704

Cassettelaadinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een cassette-laadinrichting, omvattende een gestel, een cassettehouder, die op het gestel is gemonteerd om verwijderbaar een cassette op te nemen, en die de opgenomen 5 cassette tussen een ontvangstpositie en een speelpositie geleidt, een glijhefboom, welke wanneer de cassettehouder zich in de ontvangstpositie bevindt, dient om met de in de cassettehouder opgenomen cassette samen te werken teneinde de cassette aan een veerkrachtige druk te onderwerpen teneinde deze uit de cassettehouder te bewegen.

Een dergelijke cassette-laadinrichting is bekend uit de Duitse aanvrage DT 2.611.815 A1.

10 Hierin is sprake van een stel glijhefbomen, die de cassette in een cassettehouder aan een veerkrachtige druk onderwerpen.

Deze bekende cassette-laadinrichting is weliswaar geschikt voor miniaturisatie, maar heeft als nadeel, dat de draaibaar gemonteerde glijhefbomen bij hun kracht-uitoefenend, verschuifbaar aanliggen tegen de cassette zijn onderworpen aan een remmende wrijvingsinvloed, die kan leiden tot storingen.

15 Het is nu een doel van de uitvinding te voorzien in een cassette-laadinrichting die storingen tussen een component ervan en de cassette vermijdt en waarbij een voldoende miniaturisatie kan worden bereikt. De cassette-laadinrichting volgens de uitvinding wordt daartoe gekenmerkt door een glijplaat, die tussen de glijhefboom en het gestel voor een beweging ten opzichte van het gestel en de glijhefboom is gemonteerd om de glijhefboom bij het bewegen ervan te geleiden.

20 Bij de cassette-laadinrichting dient, aangezien de glijplaat voor een beweging tussen het gestel en de glijhefboom is aangebracht, deze gedeeltelijk als een geleiding voor de beweging van de glijhefboom. Derhalve wordt de afstand waarover het gestel de glijhefboom geleidt als zodanig gereduceerd, waardoor de diepteafmeting van de inrichting, waarin de cassette-laadinrichting wordt opgenomen, kan worden gereduceerd.

25 Voorts wordt een eventuele interferentie, bijvoorbeeld tussen de houder en het gestel, belet, waardoor het mogelijk wordt de plateaubasis dicht bij het gestel op te stellen en derhalve de hoogte van de inrichting te reduceren. Derhalve kan op deze wijze een miniaturisatie van de gehele inrichting worden verkregen. Bovendien kan de ruimte onder de plateauvoet, welke wordt verkregen door de plateauvoet dichter bij het gestel op te stellen, worden benut voor het monteren van een paneel voor elektrische onderdelen, 30 bijvoorbeeld van een radiotoestel, teneinde de functies van de inrichting te vergroten.

Bij voorkeur is de glijhefboom voorzien van daarop aangebrachte veerkrachtig samenwerkende organen, welke bestemd zijn om op een veerkrachtige wijze samen te werken met de glijplaat bij een beweging van de glijhefboom wanneer de cassette zich uit de ontvangstpositie naar de speelpositie beweegt. De veerkrachtig samenwerkende organen van de glijhefboom kunnen verder op voordelige wijze zijn voorzien 35 van een paar veerkrachtige vingers om veerkrachtig samen te werken met de tegenover elkaar gelegen zijranden of -vlakken van de glijplaat bij een beweging van de glijhefboom. Dergelijke veerkrachtige samenwerkingsorganen op de glijhefboom dienen om een eventuele interferentie tussen de cassette en de glijplaat te beletten en verzekeren derhalve een normale cassette-laadhandeling.

Opgemerkt wordt dat op zichzelf uit EP-A-0 264139 bekend is een cassette-laadinrichting met een 40 koppelmechanisme, voorzien van een eerste schuivend onderdeel dat horizontaal kan bewegen langs een geleidingsonderdeel dat is aangebracht op een zijde van een zijplaat, en een tweede schuivend onderdeel met een langwerpige opening waarmee een uitsteeksel dat is aangebracht op het eerste schuivend onderdeel samenwerkt en zodanig is gemonteerd dat het schuift ten opzichte van het eerste schuivend onderdeel door een verbinding met het eerste schuivend onderdeel via een eerste veerkrachtig onderdeel. 45 Voorts is er sprake van een schuivend hulponderdeel dat veerkrachtig samenwerkt met een tweede veerkrachtig onderdeel met een spanning die groter is dan die van het eerste veerkrachtig onderdeel.

Hierbij is echter geen glijhefboom aanwezig.

De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont 50 resp.tonen: figuur 1 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van een deel van een digitale audiobandregistratie-inrichting, waarin een cassette-laadinrichting is ondergebracht; figuur 2 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van een aantal elementen van de in figuur 1 afgebeelde audiobandregistratie-inrichting; 55 figuren 3a, 3b, 3c en 3d schematische afbeeldingen van een cassette-houder in verschillende posities in de in figuur 1 afgebeelde digitale audiobandregistratie-inrichting; figuur 4 een bovenaanzicht van een deel van de in figuurl afgebeelde digitale audiobandregistratie- 192704 2 inrichting; figuur 5 een verticaal vooraanzicht van een in figuur 4 afgebeelde glijhefboom; figuren 6 en 7 afbeeldingen, overeenkomende met die volgens figuur 1, waarbij echter de glijhefboom in verschillende posities is aangegeven; en 5 figuren 8a, 8b, 8c en 8d schematische afbeeldingen van een cassette-houder in verschillende posities bij een conventionele digitale audiobandregistratie-inrichting.

Wanneer eerst wordt verwezen naar figuur 1 vindt men daarin een digitale audiobandregistratie-inrichting waarin een cassette-laadinrichting is ondergebracht. De afgebeelde digitale audiobandregistratie-inrichting 10 omvat een gestel 10 met een omgekeerde kanaalvormige dwarsdoorsnede, gemonteerd op een plateauvoet 6 (zie figuur 3a). Het gestel 10 bezit een paar afhangende zijwanden 9, in elk waarvan een L-vormige geleiding 11 is gevormd, waarbij deze geleidingen evenwijdig aan elkaar verlopen. Een paar geleidings-pennen 12a en 12b zijn op elk van een paar zijwanden 3 van een cassettehouder 2 gemonteerd en passen voor een glijbeweging in en langs de geleidingen 11 van de overeenkomstige zijwand 9 van het gestel 10.

15 Een armtandwiel 13 is voor rotatie op elk van de zijwanden 9 van het gestel 10 door middel van een as 14 ondersteund. In het armtandwiel 13 is een radiale geleiding 15 gevormd, en de geleidingspennen 12a en 12b van de overeenkomstige wand 3 van de cassettehouder 2 strekken zich door de geleiding 15 uit, een en ander zodanig, dat de cassettehouder 2 door een rotatie van de armtandwielen 13 kan worden bewogen. Een synchronisatietandwiel 16 wordt normaliter in ingrijping met elk van de armtandwielen 13 gehouden 20 teneinde het armtandwiel 13 aan te drijven, waarbij de synchronisatietandwielen 16 stevig op tegenover elkaar gelegen uiteinden van een synchronisatie-as 17 zijn gemonteerd, welke bij de synchronisatietandwielen 16 daarop wordt ondersteund in een paar L-vormige gleuven 18, die in de tegenover elkaar gelegen zijwanden 9 van het gestel 10 zijn gevormd. Een openingsonderdeel 19 is voor een scharnier-beweging op een van de zijwanden 3 van de cassettehouder 2 ondersteund en een koppelhefboom 20 is 25 voor een scharnierbeweging op dezelfde zijwand 3 door middel van een geleidingspen 21 ondersteund en met de openingsinrichting 19 verbonden door middel van een pen-en-gleuf verbinding. Een eerste arreteerlip 22 strekt zich vanuit dezelfde zijwand 3 van de cassettehouder 2 doch in richting tegengesteld aan de geleidingspen 21 uit. De geleidingspen 21 past voor een glijbeweging in en langs een verdere L-vormige geleiding 8, die in de betreffende zijwand 9 van het gestel 10 is gevormd. Derhalve kan de 30 cassettehouder 2 zich horizontaal en verticaal ten opzichte van het gestel 10 geleid door de geleidingspennen 12a, 12b en 21 op de cassettehouder 2 en de geleidingen 11 en 8 in het gestel 10 bewegen.

Thans verwijzende naar figuur 2 vindt men daarin een aantal onderdelen van de digitale audiobandregistratie-inrichting volgens figuur 1 doch in een omgekeerde oriëntatie. Een glijplaat 30 is voor beweging op een bovenvlak van het gestel 10 (bodemvlak van het gestel 10 in figuur 1) onder geleiding van 35 een paar geleidingspennen 31, die op het bovenvlak van het gestel 10 zijn gemonteerd, en een passende glijbeweging in en langs een paar evenwijdige geleidingen 43, die in de glijplaat 30 zijn gevormd, kunnen uitvoeren, gemonteerd. Een glijhefboom 32 is in een overlappende relatie ten opzichte van de glijplaat 30 opgesteld en bezit aan een bovenvlak daarvan een pen 40. Een scharnierhefboom 37 is voor een scharnierbeweging om een eerste stijl 38, die op het gestel 10 is gemonteerd, gemonteerd en bevindt zich 40 boven de glijhefboom 32. De scharnierhefboom 37 bezit aan één eindgedeelte daarvan een geleiding 39 en de pen 40 op de glijhefboom 32 strekt zich door de geleiding 39 van de scharnierhefboom 37 uit. Een veer 41 strekt zich tussen een voeteindgedeelte van de scharnierhefboom 37 en een tweede stijl 42, die op het bovenvlak van het gestel 10 is gemonteerd, uit.

Thans verwijzende naar de figuren 4 en 5 is in een bovenwand (onderwand in figuur 2) van de glijhef-45 boom 32 een brede groef 44 gevormd, en is aan de onderzijde van de groef 44 een geleidingsuitsteeksel 33 gevormd. De glijplaat 30 kan een passende glijbeweging in voorwaartse en achterwaartse richting, d.w.z. in figuur 4 in opwaartse en neerwaartse richting, in de groef 44 van de glijhefboom 32 uitvoeren en het geleidingsuitsteeksel 33 van de glijhefboom 32 kan een passende glijbeweging uitvoeren in en langs een glijopening 34, die evenwijdig aan de geleidingen 43 in de glijplaat 30 is gevormd. De glijhefboom 32 bezit 50 voorts een paar uitdrukvingers 35, die aan de voorste uiteinden van een paar zich naar voren uitstrekkende armen 45 daarvan zijn gevormd om samen te werken met een cassette 1. Een tweede arreteerlip 36 strekt zich zijdelings vanuit een van de armen 45 uit om met het eerste arreteergedeelte 22 van de cassettehouder 2 samen te werken. Een paar veerkrachtige samenwerkingsvingers 50 strekt zich vanaf het voorste eind van de glijhefboom 32 bij de tegenover elkaar gelegen zijden van de groef 44 naar voren uit om op 55 een veerkrachtige wijze met de tegenover elkaar gelegen zijwanden van de cassette 1 samen te werken.

Tijdens het bedrijf, wanneer een cassette 1 met de hand in de cassettehouder 2 wordt ingebracht, komt deze in aanraking met de uitdrukvingers 35 van de armen 45 van de glijhefboom 32 en wordt de cassette in 3 192704 de cassettehouder 2 opgenomen, zoals aangegeven in de figuren 3a en 4.

Wanneer daarna de cassette 1 met de hand verder in de door de pijl C in figuur 3a aangegeven richting wordt gedrukt met een kracht, welke groter is dan de kracht bij het vooraf inbrengen van de cassette 1, wordt de glijhefboom 32 aan een drukkracht onderworpen en tezamen met de cassette 1 onder geleiding 5 van het geleidingsuitsteeksel 33, dat in de glijopening 34 past, zoals blijkt uit figuren 3b en 6, bewogen, zodat een niet weergegeven startschakelaar in werking wordt gesteld.

Tengevolge van de werking van de startschakelaar worden de synchronisatietandwielen 16 geroteerd om de armtandwielen 13 te laten roteren. Tijdens een dergelijke rotatie van de armtandwielen 13 worden de geleidingspennen 12a en 12b, die in de geleidingsopeningen 11 van de armtandwielen 13 passen, door de 10 armtandwielen 13 aan een drukkracht onderworpen om zich in en langs de geleidingsopeningen 11 van het gestel 10 te bewegen, waarop de cassettehouder 2 en de cassette 1 in een integrale relatie in de door de pijl D in figuur 3b aangegeven richting worden bewogen. Voorts wordt de glijhefboom 32 in dezelfde richting bewogen om de scharnierhefboom 37 in de door de pijl E in figuur 2 aangegeven richting te laten scharnieren door middel van de pen 40 op de glijhefboom 32, die in de geleiding 39 in de scharnierhefboom 37 15 past. Nadat de scharnierhefboom 37 op deze wijze verder dan de dode centerlijn of het omschakelpunt van de veer 41 is gescharnierd, wordt de glijhefboom 32 nu door de veer 41 in dezelfde richting gedrukt, zodat de hefboom op een afstand van de cassette 1 wordt gebracht. Tijdens een dergelijke achterwaartse beweging van de glijhefboom 32 door de veer 41 werken de veerkrachtige samenwerkingsvingers 50 van de glijhefboom 32 op een veerkrachtige wijze samen met de tegenover elkaar gelegen zijvlakken van de 20 glijplaat 30, zoals blijkt uit figuur 6, zodat de glijplaat 30 in een integrale relatie met de glijhefboom 32 naar achteren wordt bewogen. De glijplaat 30 wordt derhalve bewogen totdat de geleidingspennen 31 op het gestel 10 tegen de voorste eindvlakken van de geleidingen 43 van de glijplaat 30 stuiten, zoals aangegeven in figuur 7. Daarna zet de glijhefboom 32 zijn achterwaartse beweging onder invloed van de veer 41 voort totdat het geleidingsuitsteeksel 33 daarop tegen het achterste eindvlak van de glijopening 34 van de glijplaat 25 30 stuit, als aangegeven in de figuren 3c en 7. Tijdens een dergelijke voortgezette achterwaartse beweging van de glijhefboom 32 worden de veerkrachtige samenwerkingsvingers 50 daarop meegeefbaar door de glijplaat 30 gedeformeerd en werken deze op een veerkrachtige wijze samen met de tegenover gelegen zijvlakken van de glijplaat 30 teneinde de glijplaat 30 ten opzichte van de glijhefboom 32 op zijn plaats te houden.

30 Vervolgens wordt de cassette 1 tezamen met de cassettehouder 2 naar beneden naar een vooraf bepaalde weergeefpositie bewogen, zoals aangegeven in figuur 3d.

Wanneer de cassette uit de in figuur 3d aangegeven weergeefpositie naar de in de figuren 3a en 4 aangegeven cassette-opneempositie moet worden bewogen, worden de synchronisatietandwielen zodanig aangedreven, dat deze in omgekeerde zin roteren teneinde de cassette 1, de cassettehouder 2, de glijplaat 35 30 en de glijhefboom 32 in richtingen te bewegen, welke omgekeerd zijn aan die, welke boven zijn beschreven. Tijdens een dergelijke beweging werkt de eerste arreteerlip 22 van de cassettehouder 2, welke door de rotatie van de armtandwielen 13 wordt bewogen, samen met de tweede arreteerlop 36 van de glijhefboom 32 teneinde de glijhefboom 32 naar buiten naar de cassette-opneempositie te drukken. Bij een dergelijke beweging van de glijhefboom 32 scharniert de scharnierhefboom 37 in de door de pijl F in figuur 40 2 aangegeven richting onder invloed van de pen 40 op de glijhefboom 32, en nadat de scharnierhefboom 37 verder is gescharnierd dan de dode centerlijn van de veer 41, wordt door de drukkracht van de veer 41 nu de glijhefboom 32 aan een druk onderworpen teneinde de cassette 1 zich in een richting te doen bewegen, welke tegengesteld is aan de door de pijl D in figuur 3d aangegeven richting, totdat de cassette 1 de in figuur 3a aangegeven cassette-opneempositie bereikt. In de cassette-opneempositie kan de cassette 1 uit 45 de cassettehouder 2 worden verwijderd en kan een volgende cassette 1 in plaats daarvan worden ingebracht.

Er wordt op gewezen, dat waar de glijhefboom 32 niet van dergelijke veerkrachtige samenwerkingsvingers 50 is voorzien, zoals boven is beschreven, de glijplaat 30, bij een beweging van een cassette 1 uit de cassette-opneempositie naar de cassette-weergeefpositie, als boven beschreven, niet door de glijhef-50 boom 32 doch door de cassette 1 zal worden bewogen. Wanneer de glijplaat 30 aan een druk wordt onderworpen om de cassette 1 te bewegen, bestaat de kans, dat, waar de cassette 1 een afgeschuind gedeelte 1 a bezit, als aangegeven in figuren 3a-3d, dat aanwezig kan zijn om een onderscheiding van een juiste oriëntatie van de cassette 1 te vereenvoudigen, de glijplaat 30 kan samenwerken met en worden geleid door het afgeschuinde gedeelte van de cassette 1 en zich over een bovenvlak van de cassette 1 kan 55 bewegen waardoor een klemraken van de glijplaat 30 en de cassette 1 optreedt en derhalve een normale cassette-laadhandeling wordt belemmerd. De veerkrachtige samenwerkingsvingers 50 van de glijhefboom 32 dienen derhalve om een dergelijke mogelijke moeilijkheid te beletten.

Claims (3)

192704 4 Ter illustratie is in figuren 8a-8d een digitale audiobandregistratie-inrichting (DAT), waarin een conventionele cassette-laadinrichting is ondergebracht, in verschillende bedrijfsstadia weergegeven. De afgebeelde digitale audiobandregistratie-inrichting omvat een cassettehouder 62 voor het daarin verwijderbaar opnemen van een cassette 61, waarin een niet weergegeven magneetband is ondergebracht, en welke cassette-5 houder de cassette 61 tussen een cassette-opneempositie en een cassette-weergeefpositie ondersteunt, een glijhefboom 63, bestemd om met een eindgedeelte van de cassette 61 samen te werken en door de cassette 61 te worden bewogen, een gestel 64 om de glijhefboom 63 in zijn beweging te geleiden door middel van een daarop aanwezige niet weergegeven geleidingspen, en een plateauvoet 66 met een niet weergegeven kaapstandermotor, een niet weergegeven bandklos en dergelijke, die op een bovenvlak 10 daarvan zijn gemonteerd. Bij het laden van een cassette 61 in de digitale audiobandregistratie-inrichting wordt de cassette 61 eerst met de hand in de cassettehouder 62 ingebracht totdat de cassette samenwerkt met een eindgedeelte van de glijhefboom 63 en in de cassettehouder 62 op zijn plaats wordt gehouden, als aangegeven in figuur 8a. Daarna wordt de cassette 61 met de hand in de door de pijl A in figuur 8a aangegeven richting gedrukt met 15 een kracht, welke groter is dan de kracht, waarmede de cassette 61 is ingebracht. Vervolgens wordt de glijhefboom 63 door de cassette 61 in dezelfde richting onder geleiding van het gestel 64 bewogen, als aangegeven in figuur 8b, waardoor een niet weergegeven startschakelaar in werking wordt gesteld. In responsie op een dergelijke beïnvloeding van de startschakelaar wordt een niet weergegeven cassettehou-derbedieningsmechanisme aangedreven om de cassettehouder 62 in de door de pijl B aangegeven richting 20 te bewegen en wel tezamen met de cassette 61. Nadat de cassettehouder 62 in een vooraf bepaalde positie komt, wordt de glijhefboom 63 van de cassette 61 gescheiden en verder onder geleiding van het gestel 64, als aangegeven in figuur 8c, bewogen onder werking van een niet weergegeven veer. Vervolgens wordt de cassettehouder 62 naar beneden bewogen teneinde de cassette 61 op een integrale wijze naar een vooraf bepaalde weergeefpositie te 25 bewegen, als aangegeven in figuur 8d. Wanneer de cassette 61 uit de in figuur 8d aangegeven weergeefpositie in omgekeerde richting naar de in figuur 8a weergegeven opneempositie moet worden bewogen, bewegen de cassette 61, de cassettehouder 62 en de glijhefboom 63 zich in de individueel omgekeerde richtingen. Bij een dergelijke conventionele digitale audiobandregistratie-inrichting, als boven beschreven, moet om 30 te beletten dat de cassettehouder 62 tegen het gestel 64 botst, dat de glijhefboom 63 geleidt, wanneer de cassettehouder 62 tussen de cassette-opneempositie en de cassette-weergeefpositie wordt bewogen, een speling tussen de cassettehouder 62 en het gestel 64 aanwezig zijn, zoals aangegeven in figuur 8c, waardoor de totale verticale afmeting van de digitale audiobandregistratie als zodanig wordt vergroot. Bovendien moet de lengte van het gestel 64 dat de glijhefboom 63 bij zijn beweging geleidt, noodzakelijker-35 wijs ten minste groter zijn dan de afstand, waarover de glijhefboom 63 wordt bewogen, waardoor dan de afmeting van de digitale audiobandregistratie-inrichting als zodanig wordt vergroot. Derhalve heeft deze conventionele digitale audiobandregistratie-inrichting het bezwaar, dat daarbij niet op een voldoende wijze een miniaturisatie daarvan kan worden verkregen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat ofschoon de in het bovenstaande beschreven verbeterde 40 cassette-laadinrichting is ondergebracht in een digitale audiobandregistratie-inrichting, deze natuurlijk ook kan worden toegepast op een andere inrichting waarbij gebruik wordt gemaakt van een cassette, waarbij bijvoorbeeld een magneetschijf, een optische schijf of dergelijke in de inrichting wordt ondergebracht. Verder kan, ofschoon bij de in het bovenstaande beschreven uitvoeringsvorm een enkele glijplaat tussen de glijhefboom en het gestel is aangebracht, een aantal glijplaten aanwezig zijn voor een individuele beweging 45 tussen de glijhefboom en het gestel teneinde een dimensie, welke nodig is voor het gestel om de glijhefboom te geleiden, verder te reduceren. 50

1. Cassette-laadinrichting, omvattende een gestel, een cassettehouder, die op het gestel is gemonteerd om verwijderbaar een cassette op te nemen, en die de opgenomen cassette tussen een ontvangstpositie en een speelpositie geleidt, een glijhefboom, welke wanneer de cassettehouder zich in de ontvangstpositie bevindt, dient om met de in de cassettehouder opgenomen cassette samen te werken teneinde de cassette 55 aan een veerkrachtige druk te onderwerpen teneinde deze uit de cassettehouder te bewegen, gekenmerkt door een glijplaat (30), die tussen de glijhefboom (32) en het gestel (10) voor een beweging ten opzichte van het gestel (10) en de glijhefboom (32) is gemonteerd, om de glijhefboom (32) bij het bewegen ervan te 5 192704 geleiden.

2. Cassette-laadinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de glijhefboom (32) is voorzien van daarop aangebrachte veerkrachtige samenwerkingsorganen, welke bestemd zijn om op een veerkrachtige wijze samen te werken met de glijplaat (30) bij een beweging van de glijhefboom (32) wanneer de cassette 5 (1) zich uit de ontvangstpositie naar de speelpositie beweegt.

3. Cassette-laadinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de veerkrachtig samenwerkende organen van de glijhefboom (32) zijn voorzien van een paar veerkrachtige vingers (50), welke dienen om veerkrachtig samen te werken met de tegenover elkaar gelegen zijranden of -vlakken van de glijplaat (30) bij de beweging van de glijhefboom (32). Hierbij 7 bladen tekening