NL8100548A - Schijfvormig opnamemediumweergaveapparaat. - Google Patents
Schijfvormig opnamemediumweergaveapparaat. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8100548A NL8100548A NL8100548A NL8100548A NL8100548A NL 8100548 A NL8100548 A NL 8100548A NL 8100548 A NL8100548 A NL 8100548A NL 8100548 A NL8100548 A NL 8100548A NL 8100548 A NL8100548 A NL 8100548A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- disc
- jacket
- display device
- clamping
- recording medium
- Prior art date
Links
- 238000003780 insertion Methods 0.000 claims description 46
- 230000037431 insertion Effects 0.000 claims description 46
- 238000010276 construction Methods 0.000 claims description 14
- 238000001514 detection method Methods 0.000 claims description 11
- 230000014759 maintenance of location Effects 0.000 claims description 2
- 230000007246 mechanism Effects 0.000 description 69
- 230000010339 dilation Effects 0.000 description 12
- 238000010586 diagram Methods 0.000 description 6
- 230000002093 peripheral effect Effects 0.000 description 4
- 238000003892 spreading Methods 0.000 description 3
- PPBRXRYQALVLMV-UHFFFAOYSA-N Styrene Chemical compound C=CC1=CC=CC=C1 PPBRXRYQALVLMV-UHFFFAOYSA-N 0.000 description 2
- 230000000916 dilatatory effect Effects 0.000 description 2
- 238000004519 manufacturing process Methods 0.000 description 2
- 239000011347 resin Substances 0.000 description 2
- 229920005989 resin Polymers 0.000 description 2
- XECAHXYUAAWDEL-UHFFFAOYSA-N acrylonitrile butadiene styrene Chemical compound C=CC=C.C=CC#N.C=CC1=CC=CC=C1 XECAHXYUAAWDEL-UHFFFAOYSA-N 0.000 description 1
- 229920000122 acrylonitrile butadiene styrene Polymers 0.000 description 1
- 239000004676 acrylonitrile butadiene styrene Substances 0.000 description 1
- 238000005253 cladding Methods 0.000 description 1
- 239000004927 clay Substances 0.000 description 1
- 210000001520 comb Anatomy 0.000 description 1
- 238000005520 cutting process Methods 0.000 description 1
- 230000000994 depressogenic effect Effects 0.000 description 1
- 238000006073 displacement reaction Methods 0.000 description 1
- 230000005489 elastic deformation Effects 0.000 description 1
- 238000010438 heat treatment Methods 0.000 description 1
- 230000002262 irrigation Effects 0.000 description 1
- 238000003973 irrigation Methods 0.000 description 1
- 239000000463 material Substances 0.000 description 1
- 230000013011 mating Effects 0.000 description 1
- 238000012986 modification Methods 0.000 description 1
- 230000004048 modification Effects 0.000 description 1
- 238000007747 plating Methods 0.000 description 1
- 230000035939 shock Effects 0.000 description 1
- 238000005476 soldering Methods 0.000 description 1
- 239000004071 soot Substances 0.000 description 1
- 239000004575 stone Substances 0.000 description 1
- 238000003860 storage Methods 0.000 description 1
- 230000001960 triggered effect Effects 0.000 description 1
- 210000001364 upper extremity Anatomy 0.000 description 1
Classifications
-
- G—PHYSICS
- G11—INFORMATION STORAGE
- G11B—INFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
- G11B17/00—Guiding record carriers not specifically of filamentary or web form, or of supports therefor
- G11B17/02—Details
- G11B17/04—Feeding or guiding single record carrier to or from transducer unit
- G11B17/041—Feeding or guiding single record carrier to or from transducer unit specially adapted for discs contained within cartridges
- G11B17/049—Insertion of discs having to be extracted from the cartridge prior to recording or reproducing
-
- G—PHYSICS
- G11—INFORMATION STORAGE
- G11B—INFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
- G11B17/00—Guiding record carriers not specifically of filamentary or web form, or of supports therefor
- G11B17/02—Details
- G11B17/022—Positioning or locking of single discs
- G11B17/028—Positioning or locking of single discs of discs rotating during transducing operation
- G11B17/032—Positioning by moving the door or the cover
-
- G—PHYSICS
- G11—INFORMATION STORAGE
- G11B—INFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
- G11B17/00—Guiding record carriers not specifically of filamentary or web form, or of supports therefor
- G11B17/02—Details
- G11B17/04—Feeding or guiding single record carrier to or from transducer unit
-
- G—PHYSICS
- G11—INFORMATION STORAGE
- G11B—INFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
- G11B23/00—Record carriers not specific to the method of recording or reproducing; Accessories, e.g. containers, specially adapted for co-operation with the recording or reproducing apparatus ; Intermediate mediums; Apparatus or processes specially adapted for their manufacture
- G11B23/02—Containers; Storing means both adapted to cooperate with the recording or reproducing means
- G11B23/03—Containers for flat record carriers
- G11B23/0328—Containers for flat record carriers the disc having to be extracted from the cartridge for recording reproducing, e.g. cooperating with an extractable tray
Landscapes
- Holding Or Fastening Of Disk On Rotational Shaft (AREA)
- Feeding And Guiding Record Carriers (AREA)
- Packaging For Recording Disks (AREA)
Description
i I
ƒ
Schijfvormig cpaanemediiiiMeergaveapparaat.
De uitvinding heeft algemeen betrekking op schijfvormig cpname-mediunweergaveapparaten, en neer in het bijzonder cp een schijf-vormig cpnamemediunweergaveapparaat, dat een schijfvormig inlich-tingcpnanemedium in een nogelijke toestand -voor weergave binnen het 5 weergaveapparaat plaatsen en laten kan wanneer een foedraal net een deksel voor het daarin bergen van het cpnamairedium ingébracht wordt in en dan uitgetrckken wordt van binnen het weergaveapparaat, en ock het cpnanemedium binnen het foedraal invatten kan zodat het cpnamenedium buiten het weergaveapparaat gekregen kan worden 10 samen met het foedraal, wanneer het lege foedraal ingébracht wordt in en dan uitgetrokken wordt van binnen het weergaveapparaat.
Betreffende een apparaat voor weergave van een schijfvormig opnamemedium (aangenerkt als videoschijf, PCM-audioschijf, en diergelijke, en in het volgende eenvoudig aangemerkt als een schijf) 15 zijn er in het gebruikelijke geval soorten van apparaten, waarbij weergave van een schijf plaats vindt binnen het weergaveapparaat wanneer de schijf geladen wordt onder het vastklemmen en plaatsen van de schijf binnen het weergaveapparaat door het inbrengen in en dan uittrekken van een schijf foedraal, dat een deksel heeft en een 20 schijf daarin bergt, van binnen het weergaveapparaat. Bij dit soort apparaat wordt het nodig cm de schijf absoluut vast te klemmen in een nauwkeurige positie binnen het apparaat. Maar bij het gebruikelijke weergaveapparaat wordt de schijf vastgéklemd bij het uittrekken van het schijf foedraal uit het weergaveapparaat bijvoorbeeld 25 en lijdt dit bijgevolg aan de bezwaren dat de schijf niet vastgeklemd kan worden wanneer de iribreng- en de uittrekverrichting van het schijf foedraal vlug uitgevoerd wordt, en dat de schijf uitge-trokken kan worden uit het weergaveapparaat samen met het schijf-foedraal.
30 Een ander voorbeeld van een gebruikelijk soort schi j f foedraal bestaat uit een stijve mantel voor het bergen van een schijf, en een bord met een voorste deel, dat aangegrepen wordt door aangrij-pingsorganen bij volledige inbrenging van het s chi j f foedraal in het 8100548 -2- weergaveapparaat, en een rondlopend of ringgedeelte, dat vastzit aan het voorste deel voor hetanringen van de buitenomtrek van de schijf. Het weergaveapparaat, dat samen met dit schijf foedraal werkt, is zo geconstrueerd dat wanneer het schijf foedraal ingébracht wordt 5 in het weergaveapparaat tot een bepaalde positie, het aangri jpings-orgaan van het weergaveapparaat in aangri jping kont met en zich vasthoudt cp het voorste deel van het bord. Bijgevolg wordt, wanneer de mantel van binnen het weergaveapparaat uitgetrokken wordt, de schijf vastgehouden door het rondlopende gedeelte van het bord 10 en relatief uit de mantel geschoven bij de in het voorgaande vermelde bepaalde positie, en rust het buitencmtreksranddeel van de schijf cp en wordt dit ondersteund door een ondersteuningsmechanisme in het weergaveapparaat. Vervolgens rijst een draaitafel relatief in het inwendige van het ondersteuningsmechanisme, en wordt de 15 schijf geplaatst cp en als een eenheid geroteerd met de draaitafel, om de weergave uit te voeren. Na voltooiing van de weergave wordt, wanneer de lege mantel ingébracht wordt in het weergaveapparaat, de schijf relatief ingébracht in de mantel samen met het rondlopende gedeelte van het bord, en wordt de aangri jping van het aangri jpings-20 orgaan vrijgegeven. Zodoende wordt, wanneer de mantel uit het weergaveapparaat getrokken wordt, de schijf en het bord uit het weergaveapparaat gekregen samen met de mantel in een toestand, waarbij de schijf en het bord in de mantel ingevat is.
Derhalve wordt bij het in het voorgaande vermelde schijf foedraal' 25 voor toepassing bij het gebruikelijke weergaveapparaat het èmtrekszi j-vlak van de schijf vastgehouden door het aangegrepen rondlopende gedeelte van het bord en blijft de schijf in het weergaveapparaat bij het uit het weergaveapparaat trekken van de mantel. Zodoende is een ondersteuningsmechanisine, waarop de schijf blijft zitten en dat 30 het buitenomtreksranddeel van de schijf ondersteunt, aangébradit in het weergaveapparaat. Bij gevolg moet de draaitafel zo geconstrueerd zijn dat het relatief op en neer boegen kan in het inwendige van het ondersteuningsmechanisme. Dit houdt in dat de diameter van de draaitafel kleiner moet zijn dan de diameter van de schijf, 35 en het buitenomtreksranddeel van de draaitafel maakt derhalve contact met en ondersteunt de schijf ter plaatse van het signaalop- 8100548
4 I
-3- namevlak, dat zich aan de binnenzijde van het buitenantreksranddeel van het onderste schijfvlak bevindt. Derhalve worden er gemakkelijk krassen gemaakt cp het signaalcpnamevlakdeel van de schijf/ die ondersteund wordt door de draaitafel, en in het bijzonder bij het 5 aanvangen van de rotatie van de draaitafel geldt het bezwaar dat krassen in dit geval gemakkelijker gemaakt worden door een kracht die in een zodanige richting werkt dat over de schijf geschuurd wordt. Zodoende kan, wanneer de schijf vele malen gebruikt wordt, geen fijne weergave verkregen worden door de in het voorgaande 10 vermelde krassen die qp het signaalcpnamevlak van de schijf gevormd zijn.
Bovendien moet bij weergave, wanneer een weergaveoverdrager van het weergaveapparaat naar de positie van het' signaalopname-vlak cp het schijfvlak beweegt, de weergaveoverdrager over het 15 rondlopende gedeelte van het bord traverseren. Deze traverserende beweging leidt zodoende tot het bezwaar dat het weergaveoverdrager-bewegingsmechanisme zo ontworpen moet zijn dat de weergaveoverdrager niet in botsing komt net het rondlopende gedeelte, en de constructie van het mechanisme wordt dus ingewikkeld.
20 Kort cmschreven is het zodoende een algemeen oogmerk van de onderhavige uitvinding cm te voorzien in een vernuftig en bruikbaar schijf foedraal, waarbij de in het voorgaande beschreven prcblemen ondervangen zijn.
Een ander en meer specifiek oogmerk van de uitvinding is cm 25 te voorzien in een schi j fweergaveapparaat, dat een mechanisme heeft om een opening en de aangrenzende delen daarvan van een mantel te verwijden bij het laden van een schijf, die in de mantel ingevat is, in een schijfweergaveapparaat. De schijf maakt geen enkel onnodig contact met de mantel en er worden geen krassen geïntroduceerd, 30 wanneer de mantel uit het weergaveapparaat getrokken wordt na het in het weergaveapparaat plaatsen van de schijf, of bij het bergen van de in het weergaveapparaat geplaatste schijf in de lege mantel.
Nog een ander oogmerk van de uitvinding is cm te voorzien in een schij fweergaveapparaat, dat een vastklemmechanisma heeft, dat 35 een mantel binnengaat cm een in de mantel ingevatte schijf vast te klemmen door over een deksel te laten bewegen, die een opening van 81 0 0 5 4 8 -4- de mantel afsluit. Daar de schijf vastgeklemd wordt door het vastklem-mechanisms van het weergaveapparaat, kan de mantel gemakkelijk uit het weergaveapparaat getrokken worden na het in het weergaveapparaat plaatsen van de schijf, en voorts wordt, daar de dekselplaat 5 onafhankelijk is van de verrichting, waarbij de schijf relatief van binnen, de mantel uitgetrokken wordt, de constructie van.het schij f-foedraal heel eenvoudig, hetgeen het mogelijk maakt cm het schij f-foedraal tegen lage kosten te vervaardigen.
De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de 10 hand van in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden daarvan. Fig. 1 is een afbeelding in perspectief, waarin een voorbeeld van een schijf foedraal, dat met een schi j fweergaveapparaat volgens de. uitvinding samenwerkt, met een deel weggesneden en gedemonteerd, weergegeven is; 15 fig. 2 is een afbeelding in perspectief, waarin de inwendige constructie van een schijfweergaveapparaat volgens de uitvinding, met. een deel weggesneden, weergegeven is? fig. 3 is een gedeeltelijk zijaanzicht, waarin het schij fweergaveapparaat van fig. 2 weergegeven is; 20 fig. 4 is een schema, waarin de constructie van het onderdeel, dat het irantelcpeningverwijdingsmechanisme ondersteunt, en de lei-rail van het in fig. 2 en 3 weergegeven apparaat, weergegeven zijn; fig. 5 is een schema, waarin de mantelcpenlngverwijdingstoestand bij inbrenging van het schij ffoedraal weergegeven is? 25 fig. 6A, 6B en 6C zijn respectievelijk schematische afbeel dingen, waarin de schij fvastklemverrichting stap voor stap weergegeven is, waarbij de schijf vastgeklemd wordt in de uiteindelijke positie van de schijffoedraalinbrenging; fig. 7 is een bovenaanzicht, dat een toestand weergeeft, waar-30 bij de schijf vastgeklemd is, en de dekselplaat van het schijf-foedraal opgesloten is; fig. 8 is een schematische afbeelding, waarin de tijdregeling van de door elk onderdeel uitgevoerde verrichting bij de schij fvastklemverrichting en dekselplaatcpsluitverrichting weergegevei is; 35 fig. 9 is een afbeelding in perspectief, waarin een inrichting weergegeven is, waarvan de constructie er cp berekend is om de schijf- 8100548 i -5- rijs- en -neerlaatverxichting en de cpzetframebewegings verrichting met betrekking tot elkaar uit te voeren; fig. 10 is een afbeelding in perspectief,, waarin de delen in hun betrekkelijke verband losgenomen beschouwd worden en . waarin het 5 essentiële deel van de inrichting van fig. 9 weergegeven is; fig. 11 is een schema, waarin de constructie van het deel, dat de draad opvat voor het uitvoeren van de schij fvastklemverrich-ting, weergegeven is; fig. 12 is een afbeelding in perspectief, waarin de construc-10 tie van een weergaveapparaat, dat een cpsluitmechanisme binnen het mantelcpeningverwi jdingsmechanisite heeft, met een deel weggesneden, weergegeven is; fig. 13 is een qp grotere schaal weergegeven afbeelding in perspectief, waarin het essentiële deel van de inrichting van fig. 4, 15 met een deel weggesneden, weergegeven is; en fig. 14 en 15 zijn respectievelijk schematische afbeeldingen, waarin de toestand van het cpsluitrrechanisme voor inbreriging van het schij ffoedraal, en na inbrenging van het schijf foedraal in het in fig. 12 weergegeven apparaat, weergegeven is.
20 Fig. 1 toont een voorbeeld van een schi j ffoedraal, dat met een schij fweergaveapparaat volgens de uitvinding samenwerkt, waarbij een schijffoedraal 10 een mantel 11 en een dekselplaat 12 heeft.
De mantel 11 is samengesteld uit een paar mantelhelften 13 en 13, en heeft een vlakte holte of ruimte 14 daarin. Deze ruimte 14 25 is epen ter plaatse van een opening 15 aan de voorzijde van de mantel 11 en is gesloten aan de andere drie zijden, en bergt een schijf 16. De dikte van de ruimte 14 is iets groter dan die van de schijf 16. De mantelhelften 13 zijn bijvoorbeeld gemaakt van styrol-hars,dat door dezelfde vornnatrijs gevormd is, en heeft een bij voor-30 keur zodanige flexibiliteit dat de verwijding van de opening 15 mogelijk gemaakt wordt zoals naderhand beschreven zal worden, en heeft ock een geschikte hardheid au de schijf 16, die daarin geborgen wordt, te beschermen.
Elk van de mantelhelften 13 heeft een vlak plaatdeel 17 en 35 ribben 18, 19 en 20, die als een eenheid gevormd zijn met het vlakke plaatdeel 17 en ccntinu verlopen in de drie zijden. Een toonvenster 8100548 -6- 21, een paar aangrijpingsvensters 22 en 22, een uitholling 23, en een paar uithollingen 24 en 24 zijn aangébracht op het vlakke plaatdeel 17. Verder kan een gat aangebracht zijn in plaats van de uitholling 23. Daarbij kunnen uithollingen gebruikt worden in plaats 5 van de aangrijpingsvensters 22. Oplocpvlakken 25 eb 26 zijn gevormd ter plaatse van het epen randgedeelte vanhet vlakke plaatdeel 17 van de mantelhelften 13, en een uitsteeksel 27 is gevormd ter plaatse van het binnenste gedeelte van het vlakke plaatdeel 17.
Bovendien is een tapeind 28 voor het bepalen van de positie 10 op de ribbe 18 gevormd, en een (niet weergegeven) uitholling, die in aangrijping kant met het tapeind 28 en dit opneemt is cp de ribbe 19 gevormd. Een uitholling 29 is in de bepaalde positie nabij het voorste binnenzijvlak van elk van de ribben 18 en 19 gevormd.
Het paar mantelheflten 13 en 13 zijn samengesteld als de 15 mantel 11 door het inbrengen van het tapeind 28 in de tegenovergestelde uitholling om het tapeind 28 en de uitholling te laten samengaan, en het vasthechten of solderen van boekdelen 30 van de ribben 18, 19 en 20. Bij de in het voorgaande vermelde samenstelling van de mantelhelften 13 laat men de (niet weergegeven) trapdelen van de 20 ribben 18 en 19 respectievelijk samengaan net (niet weergegeven) uitsteeksels, cm zijwanden te vormen aan drie zijden onder het overlaten van de epening 15.
Voorts zijn vastgrijpdelen 31, die uitgevoerd zijn met een anti-slip ontwerp, zodat geen slippen optreedt bij het vastgrijpen, 25 respectievelijk gevormd ter plaatse van het achterste middengedeelte van de mantelhelften 13. Etiketvasthechtdelen 32 zijn aangebracht ter plaatse van de buitenvlakken van de mantelhelften 13. Daarbij zijn groeven 33 aangebracht aan weerszijden van de mantelhelften 13 en deze delen van de mantelhelften zijn dunner dan de rest van de ·.
30 mantelhelf tdelen. De delen behalve dan de delen met de groeven 33 in de mantelhelften 13 hebben voldoende sterkte cm de schijf 16, die daarin geborgen wordt, te beschermen.
Zoals naderhand beschreven zal worden kunnen bij het verwijden van de epening 15 van de mantelhelften 13 de aangrenzende delen 35 van de epening 15.gebogen worcfendoor hun flexibiliteit, maar de gebogen vervorming wordt zelfs nog vergemakkelijkt door de aarr 100548 -7- brenging van de groeven 33 aan weerszijden van de mantelhelften 13. Bovendien kunnen, daar de ribben 18 en 19 niet vastgehedit zijn behoudens de boekdelen 30, de aangrenzende delen van de zijwand-delen vrij vervormd warden bij verwijding van de opening 15, en 5 bijgevolg kan de verwijding van de opening 15 gemakkelijk uitgevoerd worden.
Zoals duidelijk in fig. 1 weergegeven is, bestaat de deksel-plaat 12 uit een plaatvormig hoofddekselbestanddeel 40, dat ingébracht wordt in het voorste gedeelte van de ruimte 14 door de qpe-10 ning 15 van de mantel 11 en de opening 15 afsluit, en een randge-deelte 41, dat als een eenheid daarmee gevormd is ter plaatse van de voorrand van het hoofddekselbestanddeel 40 en dat vastzit aan de voorrand van de mantel 11 en de opening 15 niet binnengaat. De dskselplaat 12 is bijvoorbeeld gemaakt van acrylonitrilebutadieen-· 15 styreen (fiBS) -hars. De dikte t van het hoofddekselbestanddeel 40 wordt ongesteld cp een waarde welke in hoofdzaak gelijk is aan de breedte W van de opening 15. Een boogvormig deel 42 met een kromtestraal groter dan de straal van de schijf 16, is ter plaatse van het achterste einddeel van het hoofddekselbestanddeel 40 gevormd, 20 en wigvormige tapse delen 43 zijn gevormd aan weerszijden van het hoofddekselbestanddeel 40 ter plaatse van de twee einddelen van het boogvormige deel 42. Cplocpvlakken 42 zijn gevormd aan de buitenzijden van de tapse delen 43. Een paar aangrijpingsarmen 44 en 44 zijn gevormd aan weerszijden van het hoofddekselbestanddeel 40.
25 Een uitsteeksel 45, dat in aangrijping kamt net de uitholling 29 van de mantel 11, is aangebracht aan de buitenzijde cp elk van de aangrijpingsarmen 44, en een cplocpvlak 46 is gevormd aan het punt-einde cp elk van de aangrijpingsarmen 44.
De basisgedeelten van de aangrijpingsarmen 44 zijn als een 30 eenheid daarmee gevormd cp het achtereinde van het hoofddekselbestanddeel 40 en strekken zich in de voorwaartse richting uit, terwijl de vrije einden van de aangrijpingsarmen 44 elastische vervorming ondergaan. Het uitsteeksel 45 heeft een schuin vlak en een verticaal vlak. Wanneer de dskselplaat 12 de mantel 11 binnen-35 gaat vanuit de opening 15, kant het schuine vlak 45a van het uitsteeksel 45 in contact met de voorste eindzijwand van de mantel 11, 8100548 -8- en wordt de aangrijpingsami 44 dus naar binnen vervormd. Bij in-brenging van de dekselplaat 12 in een bepaalde positie binnen de mantel 11, grijpt het uitsteeksel 44 in de uitholling 29 in de zijwand van de mantel 11 als gevolg van de flexibiliteit van de 5 aangrijpingsarm 44. Zodoende kamt het verticale vlak vast te zitten aan het binnenvlak van de uitholling 29 en wordt dus voorkomen dat de dekselplaat 12 uit de mantel 11 glijdt. Bovendien is de dekselplaat 12 van een eenvoudige constructie zoals in het voorgaande beschreven is, daar het alleen uit het randgedeelte 41 en het 10 hoofddekselbestaandeel 40 bestaat, en derhalve kan de dekselplaat 12 gemakkelijk tegen lage kosten vervaardigd worden, daar slechts een geringe hoeveelheid materiaal vereist is.
Een tapeind 48, dat in aangrijping komt met de uitholling 24 van de mantel 11 is respectievelijk gevormd cp de boven- en onder-15 vlakken van het hoofddekselbestanddeel 40. Voorts is een aanduiding 49, die een "1" of een "2" (of "A" of "B") toont cm de zijde van de schijf 16 aan te geven, respectievelijk aangebracht in een positie corresponderende met de positie van het toonvenster 21, op de boven- en ondervlakken, van het hoofddekselbestanddeel 40. De 20 uitholling 24 en het tapeind 48 kunnen achterwege gelaten worden.
Een uitsteeksel 50, dat in aangrijping komt met de uitholling 23 van de mantel 11, is respectievelijk aangebracht cp de boven- en ondervlakken bij het midden van het hoofddekselbestanddeel 40. Klem-vingerdoorvoerdelen 54 en 54, die elk cplocpvlakken 51 en 52 en 25 een dun deel 60 hébben, zijn respectievelijk gevormd ter plaatse van de boven- en ondervlakken van het hoofddekselbestanddeel 40 aan weerszijden van het uitsteeksel 50, waar het smal is door de vorm van het boogvormige deel 42, zodat een klemvinger van het weergave-apparaat, dat naderhand beschreven zal worden, gemakkelijk over de 30 klemvingerdoorvoerdelen 44 gevoerd kan worden. De dikte van het dunne deel 60 is kleiner dan die van een groefbescherming 16a ter plaatse van het buitenomtreksranddeel van de schijf 16.
Een paar L-vormige uitsnijdingen 55 en 55 zijn gevormd aan het vooreinde van het hoofddekselbestanddeel 40 door het randgedeel-35 te 41. Zoals naderhand beschreven zal worden, worden een dekselplaat-opsluitvinger en mantelcpeningverwijdingsvinger van het weergave- 8100548 -9- apparaat ingébracht in da uitsnijdingen 55. Verder is een uitsnijding 56, waarin een sdiij fvlakdiscrirrunatieschakelaar cpgencmen wordt, gevormd aan de buitenzijde van een van de uitsnijdingen 55, die zich vanaf het randgedeelte 41 in het hoofddekselbes tanddeel 5 40 uitstrekt.
In fig. 2 en 3 wordt gezien dat een weergaveapparaat 70 in hoofdzaak uitgevoerd is met een mantelcpeningverwijdingsnechanisme 71, een draaitafel 72 om de daarop ingestelde schijf 16 te draaien, een schijfvastkleitirechanisme 73 voor het vastklenmsn van de schijf 10 16, een dskselplaatcpsluitmechanisme 74 voor het opsluiten van de dékselplaat 12,en dergelijke.
Beide zijden van het mantelcpeningverwijdingsmechanisme 71 worden geleid door leirails 76 ai 77, en het verwijdingsmechanisme 71 beweegt tussen het binnenste deel van het weergaveapparaat 70 en een 15 schij f foedraalirbrengcpening 75, die aangebracht is ter plaatse van het frame van het weergaveapparaat 70, in de richtingen van de pijlen XI en X2. Bovenste en onderste liggers 78 efi 79 strékken zich in de richtingen van de pijlen Y1 en Y2 uit zoals in fig. 2 weergegeven is, en beide einden van de respectieve liggers 78 en 79 wor-20 den ondersteund door steunonderdelen 80 en 81 (schuiven). Deze steuncnderdelen 80 en 81 zijn respectievelijk vast ingébracht in de leirails 76 en 77. Verwij dings vingers 82 zijn respectievelijk gevormd cp elk van de liggers 78 en 79, in een naar de inbreng-cpening 75 van het weergaveapparaat 70 gekeerde richting. Wanneer 25 de verwij dings vingers 82 cp de zijde van de ihbrengcpening 75 ingesteld zijn, gaat een rol 84 een tapse uitholling 85 binnen, zoals in fig. 3 weergegeven is, door de werking van een bladveer 83. Bijgevolg helt de bovenste ligger 78 onlaag, en helt de onderste ligger 79 arhoog. Bovendien kant elke verwijdingsvinger 82 in contact 30 net een andere verwij dings vinger 82, en kanen de punteinden van de verwij dings vingers 82 samen te vallen ter hoogte van het midden van de inbrengqpening 75. Ben taps vlak 82a en een trapdeel 82b zijn gevormd aan het punteinde van de verwijdingsvinger 82. Wanneer c!e liggers 78 en 79 in de richting van de pijl XI bewegen, beweegt de 35 rol 84 over de tapse uitholling 85 zodat de liggers 78 en 79 in horizontale posities gedraaid warden, en derhalve draaien de verwij- 100548 10- dingsvingers 82 in opwaartse en neerwaartse richtingen om zich zodoende wederzijds van elkaar te scheiden.
De steunonderdelen 80 en 81 zijn respectievelijk voorzien van twee paar vingers 80a en 81a. Deze vingers 80a en 81a houden res-5 pectievelijk de leirails 76 en 77 vast, en leiden de steunonderdelen 80 en 81 op stabiele wijze langs de leirails 76 en 77. Een breed gedeelte 86 is gevormd aan het punteinde van de tapse uitholling 85, van de leirail 77 (en 78). Zodoende vervullen, zelfs wanneer het verwijdingsmechanisme 71 in de nabijheid van de schijf-10 foedraalinbrengopenlng 75 ingesteld is, de twee bovenste en onderste vingers 8la de leifunctie zoals in fig, 2 en 3 weergegeven is, en bijgevolg worden de steunonderdelen 81 en 80, dat wil zeggen wordt het verwijdingsmechanisme 71 cp stabiele wijze vastgehouden en ondersteund.
15 De leirail 76 heeft een-ff-vormige doorsnede zoals in fig. 4 weergegeven is, en is vastgezet cp het binnenvlak van de rechter zijwand 87 van het weergaveapparaat 70. De andere leirail 77 heeft een vierkante doorsnede, en is in drie delen gescheiden, voornamelijk een voorste eindraildeel 77a, een middenste raildeel 77b, en 20 een achterste eindraildeel 77c. De raildelen 77a en 77c zijn vastgezet aan het weergaveapparaat 70, terwijl het raildeel 77b vastgezet is aan het zijvlak van een cp zet frame 88 en samen met het cpzetframe 88 beweegt. Het cpzetframe 88 is voorzien van een weergavenaald 89 en een vrijdragend deel 90, en beweegt in de richtingen van de 25 pijlen Y1 en Y2 langs leistangen 91 en 92. Het middenste raildeel 77b is uitgeri&it met andere raildelen 77a en 77c zoals in fig. 2 weergegeven is, wanneer het cpzetframe 88 in de richting van de pijl Y2 in een wachtpositie beweegt. De vingers 80a van het steun-onderdeel 80 zijn haak vormig, en derhalve is het s teunonderdee 1 80 30 ook beperkt in zijn beweging in de richtingen van de pijlen Y1 en Y2. De afstand tussen de steunonderdelen 80 en 81 wordt bepaald door de lengten van de bovenste en aiders te liggers 78 en 79. Derhalve is de positie van het steunonderdeel 81 in de richtingen van de pijlen Y1 en Y2 met betrekking tot het in het voorgaande vermel-35 de steunonderdeel 80 bepaald, dat wil zeggen met betrekking tot de rechter zijwand 87 van het weergaveapparaat 70. Zodoende is de in- 100548 -11- brengdoorgang van het s chi j ffoedraal bepaald met betrekking tot de rechter zijwand 87 van het weergaveapparaat 70, en zijn het vast-klemmechanisme, cpsluitmechanisme,en diergelijke, zodoende ingericht en ingesteld met betrekking tot de bovenste rechter zijwand 87. Bijgevolg kan elk mechanisme nauwkeurig ingericht en ingesteld worden met betrekking tot hetzelfde deel binnen het apparaat.
Voorts worden, zoals in fig. 4 weergegeven is, de delen van de leirail 77, die ingébracht worden in de uitstekende vinger 81a van het steunonderdeel 81, speciaal de raildelen 77a en 77c, ingesteld net een hiaat 93 van een lengte i met betrekking tot het hoofdbestanddeel van het steunonderdeel 81. Dit hiaat 83 carpenseert de verschillen in de warhtpositie van het qpzetframe 88, en de fout bij de montering van het weergaveapparaat 70. Derhalve kant, zelfs wanneer het qpzetframe 88 in een positie stept zonder terug te keren naar de bepaalde wachtpositie bijvoorbeeld, het steunonderdeel 81 niet tegen het raildeel 77b terecht, en beweegt dit soepel van het voorste eindraildeel naar het middens te raildeel 77b. Bovendien kan door het verschaffen van het in het voorgaande vermelde hiaat 93 het middens te raildeel 77b vastgezet worden op het qpzetframe 88.
Daarbij wordt een hoogte (afstand) h van het oppervlak van de draaitafel 72 tot de leirails 76 en 77 klein, wanneer het weergaveapparaat 70 zo geconstrueerd is dat het middelste raildeel 77b vastgezet wordt cp het zijvlak van het opzetframe 88. Bijgevolg kan een dun soort weergaveapparaat geconstrueerd worden. Voorts kan de constructie van het weergaveapparaat vereenvoudigd worden, daar de rijsafstand van een qpduwbestanddeel 147 voor het duwen van de schijf 16 boven de draaitafel 72 klein wordt zoals naderhand beschreven zal worden.
Het schij fvas tklemmechanisme 73 en het dekse Iplaatqpsluitme-chanisme 74 zijn syimetrisch geconstrueerd aan de linker en rechter zijden met betrekking tot een lijn L die door het midden van de draaitafel in de richting van de pijl XI verloqpt. De delen aan de ene zijde zijn aangegeven met dezelfde verwij zings cijfers als de corresponderende delen aan de andere zijde, met een bijvoegsel "a", en hm beschrijving zal achterwege gelaten worden.
Het schij fvastklertrrechanisire 73 is aangebracht ter plaatse 8100548 -12- van het binnenste deel van het weergaveapparaat 70 aan de tegenovergestelde zijde van de inbrengopening 75, en bestaat uit een paar bovenste klemvingers 101 en 101a. De onderste klemvinger 100 bestaat als één geheel ·" .. - uit een paar uitgestoken klemdelen 102 5 en 102a, en wordt axiaal ondersteund cp een bovenste pen 103. Een draad 104 is aan de klemvinger 100 verbonden, en de klemvinger 100 neemt een rotatiekradit in de richting van de pijl B in fig. 3 cp daar een kracht als gevolg van de kracht van een veer 105 in de richting van de pijl A daarop inwerkt. Zodoende neemt de klemvinger 10 100 een kracht cp die tot rotatie in de opwaartse richting aanzet.
Het paar bovenste klemvingers 101 en 101a worden respectievelijk axiaal ondersteund door een pen 106, en karen in contact met de klemdelen 102 en 102a bij rotatie van de uitstekende delen 107 en 107a in de neerwaartse richting onder hun eigengewicht. Daarbij 15 hebben de tegenovergestelde klemdelen 102 en 107 respectievelijk cp-locpvlakken 102-1, 102-2, 107-1 en 107-2 ter plaatse van hun voorben achtervlakken gevormd. Een ruimte 110, die groot genoeg is cm het doorvoerdeel van de dekselplaat 12 met enige speling te on-. dersteunen, is tussen horizontale delen 108 en 109 van de klem-20 vingers 100, 101 en 101a aan de achterkant van de klemdelen 102 en 107 gevormd. De andere klemdelen 102a en 107a hebben ook dezelfde constructie. Voorts wordt, zoals naderhand beschreven zal worden, bij het laden van de schijf 16 tegen een zich verticaal uitstrekkend deel 111 geduwd door bladveren onder het cpnemen van een rotatie-25 kracht in de richting van de pijl C, en derhalve nemen de bovenste 101 en 101a een rotatiekradit in de neerwaartse richting op. Bovendien wordt tegen het zich verticaal uitstrekkende deel 111 van· 'de bovenste klemvinger 101 geduwd door de bladveer 147, 147a en wordt dit in de richting van de pijl C gedreven (klemrichting).
30 In het dekselplaatcps luitmechanisme 74 is een ops luitonder- deel 120 gebogen en gevormd tot een IJ-vormig onderdeel. Een bovenste cpsluitvinger 121 en een onderste kamvinger 122 van het cpsluit-anderdeel 120 worden axiaal ondersteund door een pen 124 die ingelaten gevormd is cp een hoofdhefboam 123. Een L-vormig deel 125 is 35 gevormd aan het punteinde van de cpsluitvinger 121, en een kam 128, welke samenwerkt met een vastzetpen 127 die ingelaten gevormd is cp 100548 -13- een L-vontilge steun 126, is cp de kamvinger 122 gevormd. Het cp-sluitonderdeel 120 wordt er toe gedreven om in een riditing te roteren waarin de kam 128 in contact koot met de vastzetpen 127.
De hoofdhefbocm 123 wordt axiaal ondersteund door een as 129, 5 en draait in de zin van de wijzers van het uurwerk door een veer 130. Eten boogvormige uitsnijding 131 kant in contact net de pen 127. Bovendien is de hoofdhefboan 123 verbonden met de andere hoofdhef-boan 123a door een pen 57 en een (niet weergegeven) langsopening, en de twee hefbaren 123 en 123a draaien in wederzijds tegengestelde 10 richtingen. Eten contactvinger 134, waartegen door de dekselplaat 12 geduwd wordt bij iribrenging van het schij ffoedraal 10 in het weergave apparaat 70, is vastgezet op een pen 133.
Eten grendel 135 sluit de pen 57 cp wanneer de pen 57 eerst in de richting van de pijl XI beweegt, en geeft dan de opsluiting van 15 de pen 57 vrij wanneer de pen 57 vervolgens in dezelfde richting beweegt, dat wil zeggen in de richting van de pijl XI.
Aangri jpings vri j geef onderdelen 136 en 136a zijn vastgezet cp het hoofdbestanddeel van het weergaveapparaat 70, en geven de aangri jping van de dekselplaat 12 net betrekking tot de mantel 11 20 bij iribrenging van het schijf foedraal 10 vrij.
Eten steunvinger 137 ondersteunt de onderkant van de dekselplaat 12 die langs de zijde daarvan opgesloten wordt door het dekselplaat-cpsluitmechanisme 74. Het schijfvastklennechanisme 73, dekselplaat-cpsluitmedianisrae 74, en dergelijke worden als een eenheid gemon-25 teerd in de L-vormige steun, die een afzonderlijk bestanddeel vormt van een chassis 138, en cp het chassis 138 gemonteerd wordt. Zodoende wordt de manterings- en vervaardigingsfase vereenvoudigd.
Bij weergave van de schijf 16 wordt het schijffoedraal 10 ingébracht door de iribrengopening 75 van het weergaveapparaat 70 30 door het schijffoedraal 10 bij het aanvatdeel 31 te houden en het schijffoedraal 10 in te brengen roet de zijde van de dekselplaat 12 in de richting van de pijl XI. Deze iribrengverrichting wordt soepel uitgevoerd door de functie van het tapse vlak 82a van de verwijdingsvinger 82. Verder worden beide einddelen van het schijf-35 foedraal 10 respectievelijk ingebracht in uithollingen 94 en 95 van de steunonderdelen 80 en 81, en wordt hetnnntelopeningverwij- 8100548 -14- dingsmechanisme 71 geduwd en bewogen in de richting van de pijl XI door het schijf foedraal 10. Wanneer het verwijdingsmechanisme 71 . beweegt, glijdt de rol 84 uit het tapse deel 85 on de bovenste en onderste liggers 78 en 79 in horizontale toestanden te brengen, 5 en bewegen de verwijdingsvingers 82 derhalve in een richting om zich wederzijds van elkaar te scheiden. Zodoende komen, zoals in fig. 5 weergegeven is, de punteinden van de verwijdingsvingers 82 in aangrijping net de aangrijpingsvensters 82 van de mantel 11, en verwijden deze het voorste deel van de bovenste en onderste mantel-10 helften 13 arhoog en omlaag,, om de opening 15 te verwijden. Daarbij kan, daar de mantelhelften 13 zo-geconstrueerd zijn dat de opening 15 gemakkelijk verwijd kan worden zoals in het voorgaande beschreven is, de verwij dings verrichting aan de opening 15 soepel uitgevoerd worden door een sdiijffoedraalinbrengverrichting onder aanwending van 15 een betrekkelijk geringe kracht.
Verondersteld wordt dat het schijffoedraal 10 ingebracht is in de inbrengopening 75 en de opening 15 verwijd is door het mantel-cpening verwi jdingsmechanisme 71 zoals in het voorgaancfebeschreven is, -en het schijffoedraal 10 vervolgens uitgetrdkken is van binnen 20 het weergaveapparaat 70 voor het schijffoedraal 10 volledig ingébracht is in de bepaalde positie binnen het weergaveapparaat 70, cm de weergave van de schijf 16 te onderbreken. In dit geval is het uitsteeksel 45 cp de aangri jpingsarm 44 van de dekselplaat 12 nog in aangrijping met de uitholling 29 in de mantel 11, en bijgevolg 25 bevindt, wanneer het schijffoedraal 10 zich afscheidt door toedoen van het mantelcpeningverwi jdingsmechanisme 71, de dekselplaat 12 zich in zijn oorspronkelijke positie met betrekking tot de mantel 11. Zodoende keert het schijffoedraal 10 tot zijn oorspronkelijke toestand terug wanneer de opening 15 vrijgegeven wordt door het mantel-30 cpeningverwijdingsmechanisme 71, waarbij voorkomen wordt dat de dekselplaat 12 gebeurlijk in het weergaveapparaat 17 gelaten wordt.
Voorts wordt tegen een oplocpvlak 140a van een draaiplaat 140 geduwd door een rol 141, en draait de draaiplaat 140 in de richting van de pijl D, als gevolg van de beweging van het mantelopeningver-35 wijdingsmechanisme 71. Gepaard met de rotatie van de draaiplaat 140 wordt aan vier draden 142 getrcikken, en wordt een cpduwplaat 143 8100548 -15- zodoende onlaag getrokken. Vier hoeken van de cpduwplaat 143 worden afhangend ondersteund door veren 144 met betrekking tot een steun- plaat 145. Als gevolg van de anlaagbeweging van de cpduwplaat 143 beweegt het cpduwfoestanddeel 146, dat als een geheel met de draaien 5 draaitafel 72/en co en neer bewegen kan, omlaag om terug te treden uit de inbrengdoorgang van het schij ffoedraal 10.
Wanneer het schijf foedraal 10 ingebracht wordt in het binnenste deel van het weergaveapparaat 70 samen met het verwij dingsmechanis-me 71 door de bovenzijde van de draaitafel 72, kanen de doorvoerdelen 10 54 van de dekselplaat 12 tussen de klemdelen 102 en 107 (102a en 107a) terecht, die wederzijds tegengesteld aai de klemvingers 100, 101 en 101a ingesteld zijn, en door deze klemdelen gaan door tegen deze delen te duwen en ze te spreiden. De klemvingers 100, 101 en 101a sluiten nadat de doorvoerdelen 54 van de dekselplaat 12 daardoor 15 gegaan zijn, en de klemdelen 102 en 107 kleumen zodoende de groef-bescherming 16a van de schijf 16 vast. De doorvoerdelen 54 van de dekselplaat 12 bevinden zich binnen de ruimte 110 in een toestand waarbij er enige speling optreedt, en derhalve wordt de schij fvast-klemverrichting uitgevoerd zonder dat deze door de dekselplaat 12 20 beperkt wordt. De dekselplaatcpsluitverrichting wordt met betrekking tot de in het voorgaande vermelde s chij fvastklemverrichting uitgevoerd.
Fig. 7 toont een toestand, waarbij de dekselplaat 12 opgesloten is en de schijf 16 vastgeklemd is, en fig. 8 is een schema, 25 waarin de ti jdregeling van elke verrichting weergegeven is.
De in het voorgaande vermelde verrichtingen zullen nu meer in detail beschreven worden. De doorvoerdelen 54 zijn gevormd ter plaatse van het middenstedeel van de dekselplaat 12, waar deze smal is met betrekking tot de richting van de pijl XI, en hebben respec-30 tievelijk een dik deel 59 (dezelfde dikte als het hoofdbestanddeel) ter plaatse van het voorvlak daarvan, en een dun deel 60 (dunner dan de dikte van de groefbescherming 16a van de schijf 16) aan de achterzijde daarvan. Tapse cplocpvlakken 61 an 62 zijn gevormd ter plaatse van de voorvlak- en achtervlakzij den van het dikke deel 35 59. De verrichting, waarbij de doorvoerdelen 54 van de dekselplaat 12 tegen de klemvingers duwen en deze spreiden cm daartussen te- 8100548 -16- redit te kamen (zoals weergegeven in fig. 6B), wordt soepel uitgevoerd door de functie van de cplocpvlakken 61 van de doorvoerdelen 54 en de oplocpvlakken 107-1 en 102-1 van de klemdelen 107 en 102. Bijgevolg korten de klemdelen 107 en 102 in betrekkelijke zin tussen 5 de dekselplaat 12 en het bovenste vlakke plaatdeel 17, en tussen de dekselplaat 12 en het onderste platte plaatdeel 17 terecht. Wanneer het dikke deel 59 van het doorvoerdeel 54 tussen de klemdelen 107 en 102 door gaat, en het dunne deel 60 zich bevindt tussen de klemdelen. 107 en 102, die zich tegenover elkaar bevinden, 10 sluiten de klemdelen 107 en 102 wederzijds op elkaar, en klemmen deze onmiddellijk de groefbescherming 16a van de schijf 16 die in de richting van de pijl XI beweegt ter plaatse van het achterste deel van de dekselplaat 12 vast. Dat wil zeggen dat de schijfvast-klemverrichting uitgevoerd wordt na de doorvoerverrichting wan 15 de doorvoerdelen 54.
In deze toestand worden de doorvoerdelen 54 van de dekselplaat 12 geborgen binnen de ruimte 110 tussen de horizontale delen 108 en 109 van de klemvingers/'?8 l^in een toestand met een hiaat aan de omtrek van de doorvoerdelen 54, zoals in fig. 6C gezien wordt.
20 Zodoende wordt de klemkracht van de klemvinger 101 overgebracht op de groefbescherming 16a van de schijf 16, zonder beperkt te worden door de dekselplaat 12, en bijgevolg wordt de schijf 16 absoluut vastgeklemd.
Derhalve wordt de s chij fvas tklemverrichting uitgevoerd wanneer 25 het schijf foedraal 10 ingebracht wordt in de uiteindelijke positie binnen het weergaveapparaat 70, en wordt de schijf 16 vastgéklemd in een positie waarbij de schijf 16 in de richting van de pijl XI tot de in het voorgaande vermelde uiteindelijke positie borogen is. Daar de uiteindelijke positie van het schijf foedraal 10 nauwkeurig 30 bepaald wordt door het grendelmechanisme, en de rand van de schijf 16 in de richting van de pijl X2 vastgehouden wordt docr hét uitsteeksel. 27 van de mantel 11 om nauwkeurig ingesteld te worden binnen het schijf foedraal 10, kan de uiteindelijke bewegingspositie van de schijf.16 ock nauwkeurig bepaald worcfenmet betrekking tot de draai-35 tafel 72. Derhalve wordt de draaitafel 16 vastgéklemd en ondersteund boven de draaitafel 72 in een gewenste positie, met grote nauwkeu- 100548 -17- righeid. Bovendien wondenongelukken vermeden, waarbij de schijf samen met de mantel uitgetrokken wordt bij het uittrekken van de mantel buiten het weergaveapparaat.
Voorts hébben de in het voorgaande vermelde doorvoerdelen 54 5 elk het dikke cbsl59 aangebracht in de richting van de pijl XI van de dékselplaat 12, en is de lengte van het dikke deéL59 langs de richtingen van de pijlen XI en X2 betrekkelijk kort uitgevoerd. De voorgaande overweging wordt zo getroffen dat eenbladveer 147, die •later beschreven zal worden, niet cp het zich verticaal uitstrekkende 10 deel 111 van de klemvinger 101 inwerkt, wanneer de klemdelen 102 βιΊ07 zich in posities tegenovergesteld aan het in het voorgaande vermelde dikke deel 59 bevinden. Daarbij kan bij de voorgaande overweging het dikke deel 59 gemakkelijk tussen de klemdelen 102 en 107 door gaan. Dat wil zeggen dat de doorvoerdelen 54 zo ge-15 ccnstrueerd zijn dat bij het laden van de schijf de bladveer 147 tegen het zich verticaal uitstrekkende deel 111 duwt nadat het dikke deel 59 van het doorvoerdeel 54 tussen de klemdelen 102 en 107 door gaat, en bij het uitladen van de schijf scheidt de veer 147 zich van het zich verticaal uitstrekkende deel 111 voordat het 20 dikke deel 59 van het doorvoerdeel 54 tussen de klemdelen 102 en 107 terecht kant, zoals in fig. 6A en 6B weergegeven is.
Bovendien is het dikke deel 59 van het doorvoerdeel 54 aangebracht teneinde mechanische sterkte in de dekselplaat 12 te verkrijgen. Dat wil zeggen zo dat de dékselplaat 12 niet gekromd 25 wordt ter plaatse van het middens te smalle deel in de richting van de dikte, en zo dat geen hiaat opgewekt wordt ter plaatse van de voorvlakzijde van het schijf foedraal 10 die met de schijfberg-ruimte in verbinding staat .Het middens te deel van de dekselplaat 12 kan van een dunne constructie zijn. In dit geval koten de klent-30 delen 102 en 107 binnen de mantel 11 terecht door tussen het dunne deel van de dékselplaat en de bovensteen onderste platen van de mantel 11 door te gaan. Bijgevolg duwt de groefbescherming 16a van de schijf 16 tegen de klemdelen 102 en 107 onder het spreiden daarvan cm daartussen terecht te komen, en cm tussen deze klemdelen 35 102 en 107 vastgeklemd te worden.
Gepaard net de iribrenging van het schijf foedraal 10 gaan de 8100548 -18- opsluitvingers 121 en 121a in betrekkelijke zin de uitsnijdingen 55 van de dekselplaat 12 binnen, en duwt het randgedeelte 41 zodoende tegen de contactvingers 134 en 134a.
In fig. 8 geeft een pijl 150 de fase weer, dat tegen de con-5 tactvingers 134 en 134a geduwd wordt door de dekselplaat 12 en deze hierdoor bewogen worden. Wanneer tegen de contactvingers 134 en 134a geduwd wordt door de dekselplaat 12, draaien de hoofdhefbomen 123 en 123a respectievelijk in de richtingen van de pijlen E en F. Als gevolg van de in het voorgaande vermelde draaiing van de hoofd-10 hefboom 23 wordt de kam 128 van de kamvinger 122 geleid door de vastzetpen 127, en draait het cpsluitonderdeel zodoende in de richting van de pijl G. Op overeenkomstige wijze draait het cpsluitonderdeel 120a in de richting van de pijl H als gevolg van de draaiing van de hoofdhefboom 123a. Bijgevolg draaien de qpsluitvingers 15 121 en 121a in zodanige richtingen dat deze zich wederzijds van elkaar scheiden, en gaan de L-vormige delen 125 en 125a, die aan de punteinden van de in het voorgaande vermelde cps luitvingers 121 en 121a aangebracht zijn, respectievelijk de binnenste delen van de . uitsnijdingen 55 binnen, cm de dekselplaat 12 cp te sluiten. De 20 dekselplaat wordt aldus opgesloten ter plaatse van zijn uitsnijdingen 55 door de cpsluitvingers 121 en 121a zoals in fig. 7 weergegeven is, en wordt beperkt in zijn beweging in de richtingen van de pijlen X2, Y1 en Y2. Voorts wordt de dekselplaat 12 beperkt in zijn beweging in de richting van de pijl XI door de contact-25 vingers 134 en 134a, en wordt de dekselplaat 12 derhalve cpgesloten en ondersteund ter plaatse van het binnenste deel van het weergave-apparaat 70 in een toestand, waarbij de dekselplaat op de steun-', vingers 137 en 137a geplaatst en ondersteund wordt.
Daar de dekseüplaat 12 opgesloten wordt in twee posities, die 30 gescheiden liggen in de richtingen van de pijlen Y1 en Y2, wordt de dekselplaat 12 cp stabiele wijze vastgehouden en ondersteund.
De werking van het L-vormige deel 125 van de cpsluitvinger 121 zal nu beschreven worden. De pen 124, die de cpsluitvinger 121 ondersteunt, is aangebracht in een . positie van het punteinddeel 35 van de contactvinger 134 af, met betrekking tot de as 129 van de hoofdhefbocm 123. Verder steekt het L-vormige deel 125 uit in de 8100548 -19- richting naar de oontactvinger 134. Gepaard met de draaiing van de hoofdhefbocm 123 in de richting van de pijl E draait het L-vormige deel 125 in de richting van de pijl G, dat wil zeggen in de richting naar het punteinde van de oontactvinger 134. Zodoende 5 beweegt bij de cpsluitverrithting het Ir-vormige deel 125 in de richting van de pijl J (schuininde bovenrichting) vanuit een positie die net de streepstippellijn in fig. 7 weergegeven is (een hiaat van een lengte m treedt tussen het Ir-vormige deel 125 en de uitsnijding 55 in de richting van de pijl XI cp). Vervolgens treedt 10 het Ir-vormige deel 125 het binnenste deel van de uitsnijding 55 absoluut binnen zander contact te maken van de hoeken van de uitsnijding 55, en sluit dit de dekselplaat 12 cp en wordt hierdoor de dekselplaat 12 ode vastgeklemd door samen te werken net de con-tactvinger 134. Daar de contactvinger 134 zich in een positie na-15 bij het Ir-vormige deel 125 bevindt, wordt de in het voorgaande vermelde klemverriditing cp doeltreffende wijze uitgevoerd.
Daar de pen 57 vergrendeld wordt door de grendelplaat 135, warden beide hoofdhefbemen 123 en 123a vastgehouden en ondersteund in hun draaiende posities. De hoofdhefbanen 123 en 123a ondergaan 20 respectievelijk een maximum draaiing in de richtingen van de pijlen E en F, en draaien dan iets in de tegengestelde richtingen. De blad-veren 147 en 147a zijn respectievelijk aangebracht cp de hoofd-hefbemen 123 en 123a, net inachtneming van de in het voorgaande vermelde draaiingen in de tegengestelde richtingen, dat wil zeggen 25 verdere draaiing van de hoofdhefbanen 123 en 123a uit de vergrende-lingsposities.
In fig. 8 geeft een pijl 51 de bewegingsfase van de dekselplaat 12 tot de dekselplaat 12 opgesloten is aan. Als gevolg van het verband tussen het grendelmschanisme beweegt de dekselplaat 12 30 in de achterwaartse richting nadat eenmaal het binnenste deel bereikt is.
Verder kernen de aagri jpingvrij geef onderdelen 136 en 136a in de epeningen aan de linker en* rechter zijden van het schijffoedraal 10 terecht, en duwen tegen de cplocpvlakken 46 ter plaatse van de 35 punteinden van de aangrijpingsarmen 44. Zodoende worden de aan-grijpingsarmen 44 respectievelijk naar binnen vervormd, en glijden 8100548 -20- de uitsteeksels 45 respectievelijk uit de uithollingen 29, om de aangri jping van de dekselplaat 12 net betrekking tot de mantel 11 vrij te geven. In fig. 8 geeft een pijl 152 de periode aan, waarin de uitsteeksels 55 zidi uit de uithollingen 29 bevinden.
5 Wanneer de hoofdhefbomen 123 en 123a naar posities draaien, waar zij vergrendeld zijn, duwen de bladveren 147 en 147a, die respectievelijk aangebracht zijn ta:plaatse van de gebogen delen van de hoofdhefbcmen, tegen het zich verticaal uitstrekkende deel 111 van de bovenste klernvingers 101 en 101a. Bijgevolg wordt een 10 rotatiékracht in de richting van de pijl C uitgeoefend op elk van de klernvingers 101 en 101a. Derhalve wordt de schijf 16 qp een bepaalde hoogte vastgeklemd door de onderste klemvinger 100 en de bovenste klernvingers 101 en 101a.
Zodoende wordt, wanneer het schijf foedraal 10 ingébracht 15 wordt in de uiteindelijke positie, de aangri jping van de dekselplaat 12 met betrekking tot de mantel 11 vrijgegeven, en wordt de schijf 16 derhalve, vastgéklemd door de klernvingers 100, 101 en 101a. Daar de schijf 16 vastgéklemd wordt in twee posities, aan de linker en rechter zijden met betrekking tot de hartlijn L, draait de 20 schijf 16 niet onnodig in het horizontale vlak cm uit te wijken uit de bepaalde positie q? de draaitafel 72, of in een bepaalde richting te hellen. Bovendien wordt de in het voorgaande vermelde klemverrichting absoluut uitgevoerd in twee posities, daar twee gescheiden delen gébruikt worden voorde bovenste klernvingers om 25 onafhankelijke kleirikrachten mogelijk te maken cm op de klernvingers in te werken.
Vervolgens wordt de mantel 11 uitgetrokken in de richting van de pijl X2. Daar de dekselplaat 12 en de schijf 16 respectievelijk opgesloten en vastgeklèmd wordaizoals in het voorgaande beschreven 30 is, wordt alleen de mantel 11 in de richting van de pijl X2 belogen, met achterlating van de dekselplaat 12 en de schijf 16. Gepaard met deze uittrekking van de mantel 11 worden de dekselplaat 12 en de schijf 16 in betrekkelijke zin uitgetrokken van binnen de mantel 11. Daar de cpening 15 van de mantel 11 zich in een verwijde toestand be-35 vindt treedt er dan geen mogelijkheid cp dat de schijf 16 gekrast wordt door tegen de binnenvlakken van de mantel 11 te schuiven.
8100548 -21-
Gepaard met de beweging van de mantel 11 in de richting van de pijl X2 beweegt het mantelcpenmgverwijdingsmechanisme 71 cok samen met de mantel in de richting van de pijl X2, daar het trapdeel 82b van de mantelcpeningsverwijdingsvingers 82 in aan-5 grijping kcntt met de aangrijpingsvensters 22 van de mantel 11.
Wanneer de mantel 11 uitgetrokken wordt tot nabij de inbrengcpening 75, keert de draaiplaat 140 draaiend terug door toedoen van een veer 148 en beweegt het cpdmzbestanddeel 146 aihoog on het midden-ste deel van de schijf 16 te ondersteunen. Voorts scheidt, wanneer 10 de mantel 11 uitgetrokken wordt, de schijf 16 zich volledig van de mantel 11, keert het mantelcpeningverwijdingsmechanisma 71 naar zijn oorspronkelijke positie terug, en draaien de mantelcpe-ningverwijdingsvingers 82 in zodanige richtingen dat deze zich wederzijds op elkaar sluiten en zich afscheiden van de aangrijpings-15 vensters 22. De mantel 11 keert tot zijn oorspronkelijke toestand terug als gevolg van de flexibiliteit daarvan, en de verwijde opening 15 keert ock tot de oorspronkelijke toestand daarvan terug, en de mantel 11 wordt volledig uitgetrokken uit het weergaveappa-raat 70. Bij deze toestand wordt de schijf 16 horizontaal onder-20 steund in een positie boven de draaitafel. 72 door de klemvingers 100, 101 en 101a en het cpduwbestanddeel 146.
Wanneer een (niet weergegeven) speelkncp vervolgens ingedrukt wordt, beginnen een motor 155 en een draaitafelmotor 156 te draaien, en draait een cpneonas 157 in de richting van de pijl I, en bijge-25 volg worden de draden 104 en 158 dus uitgetrokken uit de cpneemas 157. Zodoende draait de draaiplaat 140 in de richting van de pijl D door toedoen van de veer 148 en draait de klemvinger 100 in een richting tegengesteld aan de richting van de pijl B, cm de vast-klenming met betrekking tot de schijf 16 vrij te geven en het cp-30 dushestanddeel 146 omlaag te bewegen. Bijgevolg beweegt de schijf 16 omlaag en wordt deze cp de draaitafel 72 geplaatst, cm nee te draaien net de draaitafel 72, die door een motor 156 gedraaid wordt. De cpduwplaat 143 wordt dan gescheiden van het cpduwbestanddeel 146. Het cpzetframe 88 beweegt in de richting van de pijl Y1 35 uit de wachtpositie, en de schijf 16 wordt in betrékkelijke zin afgetast door de weergavenaald 89, cm het inlichtingsignaal weer te 8100548 -22· geven.
Vervolgens zal nu een verrichting, waarbij de schijf 16 teruggewonnen wordt van binnen het weergaveapparaat 70, beschreven worden.
5 Bij voltooiing van de weergaveverrichting draait de motor 155 in een richting tegengesteld aan de richting zoals de voorgaande nadat de motor 156 en de draaitafel 72 ophouden te draaien, en neemt de cpneemas 107 de draden 104 en 158 op. Zodoende draait de draai-plaat 140 in een zodanige richting dat de draad 142 los kcmt te 10 zitten, en beweegt het cpduwbestanddeel 146 dus omhoog cm de schijf 16 arhoog te duwen. Het boogvormige deel 42 van de dekselplaat 12 heeft een kromtestraal groter dan de straal van de schijf 16, en het boogvormige deel 42 van de dekselplaat 12 wordt van de schijf 16 gescheiden aan zowel de linker als rechter zijden. Zodoende komt, 15 zelfs wanneer de dekselplaat 12 in een hellende toestand opgesloten wordt, de schijf 16 niet in contact met de dekselplaat 12 bij de aihoogbeweging van de schijf 16.
Voorts draait de klemvinger 100 in de richting van de pijl B om de schijf 16 tussen de klemvingers 101 en 101a vast te kleumen.
20 Het opneemdeel van de opneemas 157 voor het cpnemen van de draad 104 heeft een halfronde doorsnede, en de cpneemas 157 wordt gestept in een positie waar het de draad 104 nauwelijks opnemen kan bij hèt aanvangen van de rotatie. Aan de andere kant wordt de draad 158 epgenemen door het deel van de cpneemas 157 dat een ronde door-25 snede heeft. Bijgevolg wordt de draad 158 epgenemen door de cpneemas 157 vanaf de aanvang van de rotatie van de cpneemas 157, en wordt de draaid 104 na een geringe tijdsvertraging epgenemen. Derhalve wordt de vastklemverrichting door de klemvinger 100 uitgevoerd nadat de schijf 16 arhoog geduwd is door het cpduwbestanddeel 30 146, en wordt de schijf 16 dan absoluut vastgeklemd.
Bij het terugwinnen van de schijf 16 wordt de lege mantel 11 ingébracht met het vooreinde daarvan eerst in het weergaveapparaat 70 door de inbrengopening 75. Het mantelopeningverwijdingsmecha-nisme 71 wordt door de mantel 11 geduwd en beweegt weer in de rich-35 ting van de pijl XI, cm de opening 15 van de mantel 11 te verwijden.
Gepaard met de inbrenging van de mantel 11 in de richting van de pijl 8100548 -23- XI wordt de schijf 16 in betrekkelijke zin ingebracht in de mantel 11 door de cpening 15. Daar cfe opening 15 zich in de verwijde toestand bevindt bestaat er dan geen mogelijkheid dat de schijf 16 gekrast wordt door tegen de binnenvlakken van de mantel 11 5 te schuiven.
Gepaard met de voortgaande ihbrenging van de mantel 11 wordt de draaiplaat 140 gedraaid nadat de ihbrenging van de schijf 16 in de mantel 11 aangevangen is, en beweegt het cpduwbestanddeel 146 omlaag naar een lagere positie cm terug te treden uit de bewegende 10 doorgang van de mantel 11.
Wanneer de mantel 11 ingébracht is in de binnenste positie in het weergaveapparaat 70, wordt de schijf 16 volledig ingevat binnen de mantel 11, en is voorts de opgesloten dekselplaat 12 relatief ingébracht binnen de cpening 15 van de mantel 11. Bij inbrenging van 15 de dekselplaat 12 in de mantel 11, zelfs wanneer de dekselplaat 12 iets hellend staat, wordt de positie van de dekselplaat 12 gecorrigeerd door de geleiding die door de tapse delen 43 verleend wordt, en wordt de in het voorgaande vermelde ihbrenging van de dekselplaat 12 binnen de mantel 11 dus positief uitgevoerd.
20 Wanneer de mantel 11 ingebracht is tot in de uiteindelijke po sitie, is de schijf 16 geborgen binnen de mantel 11, en is het hoofddeel van de dekselplaat 12, die cpgesloten is, ingébracht binnen de mantelcpening 15. De mantel 11 wordt verder ingébracht in de richting van de pijl XI, zelfs nadat de dekselplaat 12 volledig ingebracht 25 is. Bijgevolg draaien de hoofdhefbcmen 123 en 123a respectievelijk in de richtingen van de pijlen E en F uit de vergrendelingspositie, cm de grendel van de pen 57 met de grendelplaat 135 vrij te geven. Zodoende wordt de mantel 11 in de richting van de pijl X2 gedreven door een kracht als gevolg van de veer 130. Deze kracht als gevolg 30 van de veer 130 wordt op de mantel 11 uitgeoefend door tussenkomst van de hoofdhefbocm 123, contactvinger 134, en dekselplaat 12.
Derhalve wordt, wanneer de mantel 11 uitgetrokken wordt in de richting van de pijl X2, eerst tegen de dekselplaat 12 geduwd door de contactvinger 134 als gevolg van de werking van de veer 130, 35 en dan volgt de mantel 11 in een toestand waarbij de dekselplaat 12 geduwd wordt tegen de cpening 15 van de mantel 11. Bij deze be- 8100548 -24- weging van de dekselplaat 12 scheidt het oplocpvlak 46 zich gedeeltelijk van het aangrijpingvrijgeefcnderdeel 136. De aangrijpings-arm 44 draait dus naar buiten, en het uitsteeksel 45 kant in aan-grijping binnen de uitholling 29, on de dekselplaat 12 in een toestand te brengen, waarbij de dekselplaat 12 in aangrijping is net de mantel 11. De dekselplaat 12 beweegt dan in de richting van de pijl X2 samen met de mantel 11, en tegen de schijf 16wordt door het boogvormige deel van de dekselplaat 12. geduwd en deze net kracht naar buiten geduwd in de richting van de pijl X2 door het klemdeel. Zodoende wordt de schijf 16 geborgen binnen de mantel 11 en beweegt deze samen met de mantel 11 in een toestand waarbij)voorkomen wordt dat de schijf 16 uit de mantel 11 geschoven wordt door de dekselplaat 12, en scheidt deze zich van het weergaveapparaat 70 om teruggewonnen te worden binnen het schijf foedraal 10 .Voorts duwen als gevolg van de verrichtingen van de cplocpvlakken 62 en de oplocp-vlakken 102-2 en 107-2 van de klemdelen 102 en 107 de doorvoerdelen 54 van de dekselplaat 12 soepel tegen de klemdelen 102 en 107 onder het spreiden daarvan om zodoende deze klemdelen onderling te scheiden, encaan deze tussen die klemdelen 102 en 107 door om uit de ruimte 110 te steken. Deze verrichting, waarbij de doorvoerdelen 54 van de dekselplaat 12 tussen de klemdelen door gaan, wordt absoluut uitgevoerd daar de dekselplaat 12 in aangrijping is met de mantel 11. Verder geeft een pijl 153 in fig. 8 de bewegingsfase van de dekselplaat 12 bij de voorgaande verrichting aan.
Daarbij keren, wanneer de mantel 11 uitgetrokken wordt samen met de dekselplaat 12, de hoofdhefbomen 123 en 123a draaiend naar de uitgangsposities terug door toedoen van de veer 130, door in tegengestelde richtingen te draaien ten aanzien van de richtingen van de pijlen E en F. Afgaande cp de voorgaande verrichting draaien de ops luitvingers 121 en 123a in zodanige richtingen dat deze zich op elkaar sluiten, en naar buiten glijden van binnen het binnenste deel van de uitsnijdingen 55.
Wanneer de dekselplaat 11 uitgetrckken wordt tot nabij de iribrengopening 75 van het weergaveapparaat 70, sluit het verwijdings-mechanisme 71, sluit de opening 15 van de mantel 11, glijden de ver-wijdingsvingers 82 uit de aangrijpingsvensters 22 van de mantel 11, 8 1 0 0 5 4 8 -25- en wordt het schijffoedraal 10 buiten het weergaveapparaat 70 gekregen. Bijgevolg wordt de schijf 16 gescheiden van het weergave appa- raat 70, en teruggewonnen binnen het schijffoedraal 10.
Bovendien zijn een eerste zijde-detectieschakelaar 160, 5 een tweede zijde-detectieschakeLaar 161 en een schijft^Tpe-discximinar tieschakelaar 162 respectievelijk aangebracht in bepaalde posities ter plaatse van het binnenste deel van het weergaveapparaat 70. Bij de voorgaande uitvoering van de uitvinding is de dekselplat 12 voor een videos chijf, en in de toestand die in fig. 1 en 7 weergegeven 10 is, hebben de dekselplaat 12 en de schijf 16 hun eerste zijden omhoog gekeerd. Wanneer het schijffoedraal 10 ingébracht is in het weergaveapparaat 70 in deze toestand, wordt tegen de schakelaars 160 en 162 geduwd door het randgedeelte 41 van de dekselplaat 12 en deze MN gedraaid. De schakelaar 161 gaat de uitsnijding 56 15 van de dekselplaat 12 binnen en bevindt zich in de UIT toestand. Detectie vindt plaats dat de schijf 16 geladen is net de eerste zijde athoog gekeerd door het MN draaien van de schakelaar 160, en verder vindt detectie plaats dat de schijf 16 een video-schijf is door het MN draaien van de schakelaar 162.
20 Wanneer het schijffoedraal 10 ingebracht is in het weergave apparaat 70 net de zijden omgekeerd uit de voorgaande toestand, bevindt de schakelaar 160 zich in de UIT toestand daar de uitsnijding 56 van de dekselplaat 12 aan de linker zijde van fig. 1 en 7 ings-steld is. Tegen de schakelaar 161 wordt echter geduwd door het 25 randgedeelte 41 van de dekselplaat 12 en deze wordt AAN gedraaid, om detectie te laten plaatsvinden van de tweede zijde van de schijf 16.
Bij het gebruiken van een PCM-audioschijf als de schijf 16 wordt een dekselplaat, die daarbij voorzien is van uitsnijdingen 30 230a en 230b zoals weergeven met streepstippellijnen in fig. 1 en 7 in synnetrische posities links en rechts gebruikt. In dit geval gaat, zelfs wanneer het schijffoedraal 10 ingebracht wordt in het binnenste deel van het weergaveapparaat 70, de discriminatie-schakelaar 162 de uitsnijding 230a of 230b binnen en bevindt deze 35 zich in de UIT toestand. Zodoende vindt detectie plaats dat de ingebrachte schijf uit de PCM-audioschijf bestaat. De detectie van de 8100548 -26- zijden van de schijf wordt qp dezelfde wijze uitgevoerd als in het geval van de in het voorgaande beschreven videoschijf.
Vervolgens zal een constructie, die het mogelijk maakt dat de cp-en-neer-baieging van de schijf en de bewegingsverridnting van het cpzetframe automatisch en achtereenvolgens uitgevoerd worden ónder toepassing van één motor, beschreven in samenhang met fig. 9 en 10. In fig. 9 zullen die delen, welke dezelfde zijn als de daarmee corresponderende delen in fig. 2, met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven worden.
Een differentiaaltandwielinrichting 170 is aangebracht aan de voorste rechter zijde van het weergaveapparaat 70. Een eerste tand-wielonderdeel 171 heeft als éên geheel daarmee een schuin tandwiel 172 en een trommel 173, en wordt roteerbaar ondersteund door een aandrijfas 174. Op overeenkomstige wijze heeft een tweede tandwiel-anderdeel 175 een schuin tandwiel 176 en een cpneemtrammel 177, en \(vordt dit roteerbaar ondersteund door de aandrijfas 174. De cpneemtronmel 177 heeft een buisvormig deel 177a en een met halfronde doorsnede uitgevoerd deel 177b. Een derde tandwielanderdeel 178 is zo geconstrueerd dat schuine tandwielen 181 en 182 roteerbaar ondersteund zijn door pennen 180, die in de diametrale richting uit een naaf 179 steken, waarbij de naaf 179 vastgezet is cp de aandrijfas 174.
De aandrijfas 174 wordt geroteerd door een motor 184 door tussenkomst van een wornwielmechanisme 185. Bovendien zijn de motor 184 en het wornwielmechanisme 185 in werkelijkheid ingesteld aan het andere einde van de aandrijfas 174, dat wil· zeggen in het weergaveapparaat.
Een cpzetframebewegingsdraadband 190 is tussen de trammel 173 en een trammel 191 gespannen. Een arm 192, die uit het opzetframe 88 steekt, is vastgezet cp een part van de draadband 190.
Een draaiplaat 193 is axiaal ondersteund door een as 194, en wordt aangezet cm te roteren 'in de richting van de pijl K door een veer 195. Deze veerkracht, die door de veer 195 geleverd wordt, wordt zo gekozen dat deze groter is dan de totale veerkracht van de vier veren 144,die de qpduwplaat 143 ondersteunen. Een draad 196 is gespannen tussen de draaiplaat 193 en een pen 186 die ingelaten 8100548 5 is in de cpneemtrcmrel 177 door tussenkomst van een katrol 197.
Een schijfvastklemdraad 198 is gewonden en vastgezet q? het net halfronde doorsnede uitgevoerde deel 177b van de cpneemtrcmmel 177. Daarbij is een veermechanisme 199 halverwege cp de draad 198 aangebracht.
tand
Bij de voorgaande differentiaal^ielinrichting 170 wordt het tandwiel, dat een kleinere rotatiébel^ting van de eerste en tweede tandwielen 171 en 175 heeft, naar verkiezing geroteerd. De bewegende belasting van het cpzetframe 88 is groter dan de werkbelasting bij 10 het neerlaten van de schijf, en kleiner dan de werkbelasting bij het atfaoog brengen van de schijf.
Wanneer de schijf 16 vastgeklemd is binnen het weergaveappa-raat en ingesteld is boven de draaitafel 72, bevinden het differen-tiaaltsjidwiel 170 en het cpzetframe zich in de in fig. 9 weergegeven 15 toestanden. Bijgevolg wordt tegen een detectieschakelaar 200 geduwd door de draaiplaat 193 en verkeert deze in een MN toestand en heeft een functie cm de in het voorgaande vermelde toestanden te bevestigen. Derhalve begint, wanneer de speelverrichting uitgevoerd wordt, de motor 184 te draaien, en roteert de aandrijfas 20 174 in de richting van de pijl M. Zodoende roteert het tweede tand wiel 175, dat een kleine belasting heeft, in de richting van de pijl M, cm de draad 196 los te zetten, en zodoende roteert de draaiplaat 193 in de richting van de pijl K door toedoen van de veer 195. Derhalve wordt tegen de draaiplaat 140 geduwd door een uitge-25 strekte arm 193a van de draaiplaat 193 cm in (ferichting van de pijl D te roteren, en beweegt het cpdrwbestanddeel 146 cmlaag zoals in het voorgaande geval. Verder kont de draad 198 los te zitten en wordt hierdoor de vastklaiming van de schijf vrijgegeven.
Wanneer het tweede tandwiel 175 over een bepaalde hoek ro-30 teert, kant de pen 186 terecht tegen een vaste vin 201, die vastzit cp de rechter zijwand 87, cm de rotatie te beperken. Derhalve wordt de rotatiebelasting van het tweede tandwiel 175 groter dan die van het eerste tandwiel 171, en begint het eerste tandwiel 171 dan te roteren in de richting van de pijlM. Als gevolg van deze 35 rotatie van het eerste tandwiel 171 beweegt de draad 190, en het cpzetframe 88 wordt aldus met hoge snelheid in de richting van de 8100548 -28- pi jl Y1 bewogen naar een positie, waar het qpzetfraire 88 zich tegenover de linker rand van de schijf 16 bevindt. Bovendien wordt de beweging van het cpzetframe 88 bij weergave ook uitgevoerd door de in het voorgaande vermelde motor 184.
5 Bij het uitvoeren van een verrichting om de weergave te be ëindigen begint de motor 184 in de tegengestelde richting te draaien. Zodoende begint de aandrijfas 174 ock te roteren in de tegengestelde richting als de voorgaande, namelijk in de richting van de pijl N, en worden de eerste en tweede tandwielen 171 en 175 aangezet on 10 in dezelfde richting te roteren, dat wil zeggen in de richting van de pijl N. De rotatie van het tweede tandwiel 175 gaat gepaard met een verrichting, waarbij de draaiplaat 193 gedraaid wordt tegen de sterke kracht, die door de veer 195 uitgeoefend wordt, en bijgevolg wordt de rotatiebelasting van het tweede tandwiel 175 groter 15 dan die van het eerste tandwiel 171. Het eerste tandwiel 171 begint derhalve te roteren in de richting van de pijl N, en het cpzetframe 88-wordt in de richting van de pijl Y2 bewogen.
Het opzetframe 88 keert naar de wachtpositie terug, en wordt vastgehouden door een stopper (ingesteld ter plaatse van de linker 20 zijdwand van het chassis 138, en niet in de figuur weergegeven). Derhalve wordt de rotatiebelasting groot daar het eerste tandwiel 171 cphoudt met roteren, en begint het tweede tandwiel 175 dan te roteren in de richting van de pijl N. Gepaard met deze rotatie van het tweede tandwiel 175 neemt het buisvormige deel 177a de draad 196 25 cp, en begint de draaiplaat 193 te draaien tegen de veer 195. Zodoende rijst het cpduwbestanddeel 146 evenals in het inhet voorgaande beschreven geval. Voorts neemt evenals in het voorgaande geval het net halfronde doorsnede uitgevoerde deel 177b de draad 198 na een geringe vertraging op, en draait de onderste klemvinger 100 30 cm de schijf 16 tussen de bovenste klemvingers 101 en 101a vast te klemmen. De draad 198 wordt cpgencmen tot een veer 202 binnen het veermechanisme 199 iets verder trekt aan de draad 198, en de schi jfvastklemkracht zodoende uitgeoefend wordt. In het uiteindelijke punt neemt het met halfronde doorsnede uitgevoerde deel 177b de 35 draad 198 in een toestand die in fig. 11 weergegeven is cp. Bijgevolg wordt de afstand d, die in fig. 11 weergegeven is, klein, en 8100548 -29 wordt de draad 198 zodoende cpgenanen door een sterke kracht. Daarbij stopt de motor 184 wanneer de draaiplaat 193 tegen de detectie^ schakelaar 200 duwt.
Zodoende wordt decp-en-neer-beweging van de schijf en de 5 bewegingsverrichting van het qpzetframe in betrekkelijke zin uitge voerd onder toepassing van voornamelijk één motor, de motor 184. Voorts bestaat er geen behoefte aan een detectieschakelaar an over te schakelen tussen de twee verrichtingen.
Het veermechanisme 199 is zo geconstrueerd dat de veer 202 10 aangebracht is tussen zijkappen 204 en 204a aan weerseinden van het buisvormige deel 204 in een toestand waarbij de veer 202 uitgezet is. De kappen 204 en 204a zijn respectievelijk verbonden aan de draad 198. Zodoende kan een betrekkelijk grote trekkracht op de draad 198 uitgeoefend worden onder toepassing van een veer, 15 die een betrekkelijk geringe veerccnstante heeft, waarbij de verplaatsing als gevolg van de trekkracht van de veer kleiner is dan die bij een in het voorgaancb beschreven toestand.
Een arreteervin 105 is gebogen en gevormd op een deel van de draaiplaat 193. Deze arreteervin 105 treedt terug uit de bewegende 20 doorgang in de richting van de pijl XI van het verwijdingsmechanisma 71, cm het laden en het ontladen en de terugwinverrichting van de schijf bij een toestand, die in fig. 9 weergegeven is, mogelijk te maken. Bovendien beperkt in een toestand, waarbij de draaiplaat 193 schuin draait, de arreteervin 205 de beweging in de richting 25 van de pijl XI samen met het steunonderdeel 80. Derhalve wordt de ihbrenging van het schij ffoedraal 10 in het weergaveapparaat alleen toegelaten wanneer het cpduwbestanddeel 176 zich in een cnhoog gébrachte toestand bevindt, en wordt de ihbrenging van het schij ffoedraal 10 bij alle andere toestanden voorkomen.
30 Vervolgens zal nu een mechanisme, dat gemonteerd is in het verwijdingsmechanisma 71 en het verwijdingsmechanisme in de nabijheid van de schijffoedraalinbrengqpening 75 cpsluit, beschreven worden aan de hand van fig. 12 t/m 15. In fig. 12 t/m 15 zullen die delen, die dezelfde zijn als de daarmee corresponderende delen 35 in fig. 2, net dezelfde verwijzingscijfers aangegeven worden.
De cpsluitmechanismsn zijn respectievelijk aangebracht in 8100548 -30- voorste uitgefreesde groeven 210 en 211 van de steunonderdelen 80 en 81 aan weerszijden van het verwijdingsmechanisme 71. De constructie van deze cpsluitnechanismen is syntnetrisdi aan weerszijden en derhalve zal het cpsluitrtechanisms binnen het steunanderdsel 80 5 aan de rechter zijde in het volgende beschreven worden.
De uitgefreesde groef 210 strekt zich in de richting van de pijl XI uit vanaf het voorste eindvlak van het steunonderdeel 80, en is gevormd in een positie ter hoogte van het midden van de uitholling 94. Een Z-vormige qpsluitarm 212 cmvat een cpsluitarm 213, 10 waargen door het randdeel van het ingebrachte schijffoedraal 10 geduwd wordt, een aangrijpingsarm 215, die in aangrijping komt met een uitsteeksel 214 van de leirail 76, en een verbindingsarm 216, die de cpsluitarm 213 en de aangrijpingsarm 216 verbindt. Het deel tussen de cpsluitarm 213 en de verbindingsarm 216 wordt axiaal 15 ondersteund door een pen 216. Deze cpsluitarm 211 wordt aangezet cm te draaien in de richting van de pijl P binnen een middens te uitsnijding 218 door een tors ie veer, die aan de pen 217 verbonden is. Derhalve kamt, zoals in fig. 14 weergegeven is, de aangri jpingsarm 215 in aangrijping met het uitsteeksel 214, en steekt de opsluit-20 arm 213 binnen de uitholling 94. Het uitsteeksel 214 heeft een op-loqpvlak en een verticaal vlak en steekt binnen de uitgefreesde groef 210.
Zodoende houdt de aangri jpingsarm 215 het verticale vlak van het uitsteeksel 214 aan weerszijden van het verwijdingsmechanisme 25 71 vast, om de beweging in de richting van de pijl XI te beperken.
Wanneer het schijffoedraal 10 (of de mantel 11) ingébracht wordt in het weergaveapparaat 70 op een normale manier, gaat het schijffoedraal 10 (of de mantel 11) door de iribrengopening 75 zoals in fig. 15 weergegeven is, en gaan de gesloten verwijdingsvingers 30 82 de aangrijpingsvensters 22 binnen. De zijdelen van het schijf foedraal 10 (of de mantel 11) gaan dan respectievelijk de uithollingen 94 en 95 van de steunonderdelen 80 en 81 binnen en duwen tegen de qpsluitarm 213 van beide cpsluitarnen 212. Derhalve wordt de opsluitarm 213 in de richting van de pijl Q gedraaid, en wordt de 35 aangrijping tussen de aangri jpingsarm 215 en het uitsteeksel 214 tegelijkertijd aan weerszijden vrijgegeven. Bijgevolg is het ver- 8 1 0 0 5 4 8 -31- wijdingsmechanisme 71 in een toestand gebracht, waarbij het beweegbaar is in de richting van de pijl XI.
Derhalve beweegt door het verder inbrengen van het schijf-foedraal 10 (of de mantel 11) het verwijdingsmechanisme 71 in de 5 richting van de pijl XI en wordt hierdoor de opening 15 van de mantel 11 verwijd. Wanneer het schijf foedraal 10 (of de mantel 11) uitgetrokken is en het verwijdingsmechanisme naar zijn oorspronkelijke positie terugkeert, beweegt de aangrijpingsarm 215 van de opsluit arm 212 over het cplocpvlak 214a van het uitsteeksel 214.
10 Zodoende kant de aangrijpingsarm 215 automatisch in aangrijping net het uitsteeksel 214, zoals in fig. 14 weergegeven is.
Doordat het in het voorgaande beschreven cpsluitmechanisme aangebracht is, kan het verwijdingsmechanisme 71 absoluut vastgehouden en ondersteund worden in een bepaalde positie, zelfs wanneer 15 trillingen of schokken uitgeoefend warden cp het weergaveapparaat bij het transporteren van het weergaveapparaat. Bovendien gaat het verwijdingsmechanisme zelfs wanneer de bedieningspersocn tegen het verwijdingsmechanisme duwt net een stek of met zijn vinger, niet epen. Daarbij bereikt het schijffoedraal 10, wanneer het van de 20 verkeerde zijds ingébracht wordt, dat wil zeggen vanaf het aanvat-deel van het schijf foedraal, niet de uithollingen 94 en 95 daar het aanvatdeel van het schijf foedraal 10 tegen de gesloten verwij-dingsvingers 82 terecht kant. Zodoende wordt de cpsluitverrichting niet vrijgegeven, en wordt misplaatste inbrenging derhalve voor-25 komen. Voorts wordt deze misplaatste inbrenging ock voorkomen wanneer geprobeerd wordt cm een schijf foedraal met een andere afmeting in te brengen.
Wanneer de verwijdings vingers 82 iets epen zijn, komt het voorste einddeel van het schijf foedraal (voorste eindvlak van de 30 mantel) zelfs wanneer het schijf foedraal cp een normale manier ingébracht wordt tegen de verwijdings vingers 82 terecht. Bijgevolg duwt het s chi j f foedraal tegen het verwijdingsmechanisme 71 evenals in het voorgaande geval, en wordt de inbrenging van het schijf foedraal voorkomen. Bovendien konen, doordat de epsluitmechanismen aan weers-35 zijden aangebracht zijn, beide cpsluitmechanismen niet vrij wanneer het schijf foedraal onder een hoek ingebracht wordt ten opzichte 8100548 -32- van het horizontale vlak in de richting van de inbrenging, en' beweegt het verwij dingsmechanisme 71 niet. Zodoende wordt bij het openen van de mantel voorkomen dat deze aan slechts ëén zijde opent, wanneer slechts één cpsluitmechanisme vrij kont in het voorgaande geval.
5 Bovendien is derhalve, zelfs wanneer ëén cpsluitnechanisme vrijgegeven wordt met een stek of diergelijke, de veiligheidsfactor verbeterd. Daarbij wordt verondersteld dat beide ^sluitmechanismen niet per ongeluk tegelijkertijd vrijgegeven kunnen worden.
Tenslotte wordt qpgemerkt dat de uitvinding niet tot de hier 10 voorges telde uitvoeringen beperkt is naar dat verschillende varianten en wijzigingen uitgevoerd kunnen worden zonder buiten het kader daarvan te treden.
0 0 5 4 8
Claims (9)
1. Weergaveapparaat voer weergave van een schijfvormig cpname-medium, dat geborgen is binnen een foedraal/ welk foedraal voorzien is van een mantel, dat een ruimte voor het bergen van een schijfvor-5 mig cpnamanedium en een opening cm het schijfvormige cpnamemedium in en uit de mantel te laten gaan heeft, en van een dekselplaat, die epgenemen wordt door de opening van de mantel voor het afsluiten van deze opening van de mantel, waarbij het weergaveapparaat een in-brengepening heeft,waardoor het foedraal ingébracht wordt, en van 10 een draaitafel voor het draaien van het schijfvormige cpname- medium, gekenmerkt doordat voorzien is in dekselplaatcps luitorganen (74) en schijfvormig cpnamemediumvastklemorganen (73) die respectievelijk aangebracht zijn ter plaatse van het binnenste deel van het weergaveapparaat tegenover de inbrengepening net betrekking 15 tot de draaitafel, en nantelcpeningverwijdingsorganen (71), die aangebracht zijn in de nabijheid van de inbrengepening en over de draaitafel bewegen kunnen tussen de positie in de nabijheid van de inbrengepening en het binnenste deel van het weergaveapparaat, waarbij de mantelcpeningverwi j dings organen (71) een verwijdingsonderdeel (82) 20 omvatten voor het verwijden van de opening van de mantel (11) bij het terechtkomen, in een uitsnijding (55) van de dekselplaat, bij in-brenging van de mantel in het weergaveapparaat door de inbrengepening, de dekselplaatcpsluitorganen (74) een epsluitonderdeel (121,121a) omvatten voor het opsluiten van de dekselplaat bij het ‘ 25 terechtkomen in de uitsnijdingen van de dekselplaat, bij inbrenging van de dekselplaat in het binnenste deel van het weergaveapparaat samen met de mantel, de schijfvormig cpnamemediumvastklemorganen (71) een klemcnderdeel (102, 120a, 107, 107a) omvatten voor het vastklenmen van het schijfvormige cpnamemedium binnen de mantel door 30 over een doorvoerdeel (54) van de dekselplaat te bewegen en binnen te treden door de verwijde opening van de mantel, bij inbrenging van <fe dekselplaat in het binnenste deel van het weergaveapparaat samen met de mantel, en de mantel (11) uitgetrokken wordt in een lege toestand met achterlating van de dekselplaat, die opgesloten wordt 35 door de dekselplaatopsluitorganen, en het schijfvormige cpnamemedium, dat vastklond wordt door de schijfvormig cpnamemediumvastklemorganen, 8100548 34- wanneer de mantel uitgetrokken wordt van binnen het weergaveapparaat in een richting tegengesteld aan de richting van de inbrenging.
2. Wsergaveapparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat verder voorzien is in een oplicht- en neerlaatonderdeel (146), dat 5 op en neer bewegen kan bij het door het middenste deel van de draai-tafel gaan, eerste organen (140, 142, 143) voor het omlaag bewegen van het oplicht- en neerlaatonderdeel bij inbrenging van de mantel in het weergaveapparaat en het omhoog bewegen van het oplicht- en neerlaatonderdeel bij het uittrekken van de mantel uit het weergave-10 apparaat, en tweede organen (155, 158, 140, 148, 104) voor het vrijgeven van de vastklemverrichting door het klemonderdeel net betrekking tot het schijfvormige cpnamemedium bij een weergavever-richting en het omlaag bewegen van het oplicht- en neerlaatonderdeel, waarbij het schijfvormige cpnamemedium, dat vrijgegeven 15 wordt uit de vastklemverrichting door het klemonderdeel, op het oplicht- en neerlaatcnderdee 1 geplaatst en ingesteld wordt om neergelaten te worden in samenhang met de omlaagbeweging van het cplicht-en neerlaatonderdeel cp de draaitafel (72).
3. Weergaveapparaat volgens conclusie 2, gekenmerkt doordat 20 de tweede organen het schijfvormige cpnamemedium oplichten door het cp lichten van het oplicht- en neerlaatonderdeel bij een weergave-beëindigingsverrichting, en het schijfvormige cpnamemedium vastklemnen met het klemonderdeel.
4. Weergaveapparaat volgens onclusie 1, gekenmerkt doordat 25 de dekselplaat van het foedraal een constructie (44, 45) heeft cm de dekselplaat te kunnen cpsluiten aan de mantel, waarbij het weergaveapparaat verder voorzien is van ods luit ingvr i j geef organen van de dekselmaat (136) voor het vrijgeval van de opsluiting/doorde dekselplaatcp-sluitorganen bij de inbrenging van het foedraal in het binnenste 30 deel van het weergaveapparaat, en terugduworganen (134, 134a) voor het terugduwen van de dekselplaat in een richting tegengesteld aan de richting van de inbrenging van de mantel bij inbrenging van de mantel in het binnenste deel van het weergaveapparaat, de dekselplaat de beweging van de mantel door de terugduworgenen volgt, en zich van 35 de cpsluitingvrijgeeforganen scheidt cm door de mantel opgesloten te worden, bij het uit het weergaveapparaat trekken van de mantel 8100548 -35- net het sdiijfvonnige cpnamemedium daarin geborgen, en tegen het schijfvormige cpnamemedium geduwd wordt door de dekselplaat om vrijgegeven te worden liit de vastklerrming door de klemorganen bij het uittrekken van de mantel.
5. Weergaveapparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de mantelcpeningverwijdingsorganen verder voorzien zijn van een paar bovenste en onderste liggerondsrdelen (78, 79), die zich evenwijdig aan de inbrengcpening uitstrekken en voorzien zijn van het verwijdingsonderdeel, dat naar de inbrengopening toegekeerd 10 is, van een geleidingsanderdeel (77) voor het geleiden van de liggeranderdelen vanuit de nabijheid van de inbrengcpening naar het binnenste deel van het weergaveapparaat in de richting van de inbrenging van het foedraal, en van organen, die aangebracht zijn aan het zijeinddeel van het geleidings aider deel aangrenzend aan 15 de inbrengcpening, voor het draaien van de liggeronderdelen om zodoende de liggeronderdelen onderling te scheiden bij het bewegen van de liggercnderdelen in de richting van de inbrenging.
6. Weergaveapparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de uitsnijdingen (55) van de dekselplaat van een in hoofdzaak 20 vlakke L-vorm zijn, waarbij de dekselplaatops luitorganen verder organen (122, 128, 127, 123) onvatten voor het draaien van het cpslüitcnderdeel cm het cpsluitonderdeel cp te sluiten in het binnenste deel van de L-vozmLge uitsnijding bij inbrenging van de mantel in het binnenste deel van het weergaveapparaat.
7. Weergaveapparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat er verder voorzien is in een schijfvormig cpnanemediumzi j dedetectie-schakelaar (160, 161) ter plaatse van het binnenste deel van het weergaveapparaat, waarbij de dekselplaat een uitsnijding (56) heeft in een positie met betrekking tot de zijde van het ingevatte 30 schijfvormige cpnamemedium, waarin de schijfvormig cpnairemsdium-zijdedetecfcieschakelaar binnentreedt.
8. Weergaveapparaat volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat er verder voorzien is in een schijfvormig anamemediumtype-detectie-schakelaar (162) ter plaatse van het binnenste deel van het weer-35 gaveapparaat, waarbij de dekselplaat een uitsnijding (230a, 230b) heeft in een positie met betrekking tot het type van het ingevatte 8f00548 -36- schijivormige opnanemedium, waarin de scMjfvormig opnamemediumr type-detectieschakelaar binnentreedt.
9. Inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrij· ving en/of tekeningen. 8100548
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
JP1422180 | 1980-02-07 | ||
JP1422180A JPS56111158A (en) | 1980-02-07 | 1980-02-07 | Playback device for disc-shape information recording medium |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8100548A true NL8100548A (nl) | 1981-09-01 |
Family
ID=11855012
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8100548A NL8100548A (nl) | 1980-02-07 | 1981-02-05 | Schijfvormig opnamemediumweergaveapparaat. |
Country Status (9)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US4352174A (nl) |
JP (1) | JPS56111158A (nl) |
AU (1) | AU543899B2 (nl) |
BR (1) | BR8100789A (nl) |
CA (1) | CA1149945A (nl) |
DE (1) | DE3104038A1 (nl) |
FR (1) | FR2475776B1 (nl) |
GB (1) | GB2070840B (nl) |
NL (1) | NL8100548A (nl) |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4382405A (en) * | 1979-12-08 | 1983-05-10 | Buettner Hans Hugo | Machine for binding packages |
Families Citing this family (21)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JPS5730139A (en) * | 1980-07-28 | 1982-02-18 | Victor Co Of Japan Ltd | Guide rail device |
FR2488022A1 (fr) * | 1980-07-31 | 1982-02-05 | Victor Company Of Japan | Appareil de reproduction d'un support d'enregistrement en forme de disque dispose a l'interieur d'un boitier |
JPS624936Y2 (nl) * | 1980-08-18 | 1987-02-04 | ||
JPS5737771A (en) * | 1980-08-18 | 1982-03-02 | Victor Co Of Japan Ltd | Case opening device |
JPS5741224U (nl) * | 1980-08-20 | 1982-03-05 | ||
JPS642288Y2 (nl) * | 1980-09-12 | 1989-01-19 | ||
JPS57150166A (en) * | 1981-03-12 | 1982-09-16 | Victor Co Of Japan Ltd | Reproducer for disc recording medium |
JPS57205853A (en) * | 1981-06-15 | 1982-12-17 | Matsushita Electric Ind Co Ltd | Reproducing device for recording disk |
JPS589256A (ja) * | 1981-07-07 | 1983-01-19 | Toshiba Corp | 記録円盤再生装置 |
JPS5845657A (ja) | 1981-09-11 | 1983-03-16 | Victor Co Of Japan Ltd | 円盤状情報記録媒体の支持体の昇降制御回路 |
JPS5869365U (ja) * | 1981-10-30 | 1983-05-11 | 日本ビクター株式会社 | 回転記録媒体再生装置 |
US4481617A (en) * | 1982-09-21 | 1984-11-06 | Xerox Corporation | Memory disc drive |
JPS59112356U (ja) * | 1983-01-18 | 1984-07-28 | 日本ビクター株式会社 | 回転記録媒体再生装置 |
JPS59142935U (ja) * | 1983-03-11 | 1984-09-25 | パイオニア株式会社 | オ−トロ−デイングデイスクプレ−ヤ |
US4519060A (en) * | 1983-11-29 | 1985-05-21 | Reference Technology | Disc latching mechanism |
JPH0424536Y2 (nl) * | 1985-04-15 | 1992-06-10 | ||
US4773058A (en) * | 1986-10-27 | 1988-09-20 | Eastman Kodak Company | Disk handling system and apparatus |
DE3788660T2 (de) * | 1986-10-30 | 1994-06-30 | Dainippon Printing Co Ltd | Verfahren zum Reproduzieren eines biegsamen optischen Informationsaufzeichnungsmediums und Festhaltgerät zum Reproduzieren des Mediums. |
NL8702222A (nl) * | 1987-09-17 | 1989-04-17 | Philips Nv | Systeem voor het inschrijven/uitlezen van informatie op/van een plaat. |
NL8703009A (nl) * | 1987-12-14 | 1989-07-03 | Philips Nv | Apparaat voor het afspelen van een roterend aandrijfbare plaat. |
JP4151371B2 (ja) * | 2002-10-08 | 2008-09-17 | カシオ計算機株式会社 | 印刷装置 |
Family Cites Families (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JPS5828659B2 (ja) * | 1976-02-14 | 1983-06-17 | 日本ビクター株式会社 | 記録媒体再生装置 |
JPS5271206A (en) * | 1976-02-14 | 1977-06-14 | Victor Co Of Japan Ltd | Playback device for disc form signal recording medium |
US4168835A (en) * | 1976-08-09 | 1979-09-25 | Matsushita Electric Industrial Co., Ltd. | Device for loading a recording disc in a recording reproducing apparatus |
US4124866A (en) * | 1976-12-06 | 1978-11-07 | Rca Corporation | Video disc insertion/extraction system for a video disc player |
-
1980
- 1980-02-07 JP JP1422180A patent/JPS56111158A/ja active Granted
-
1981
- 1981-02-05 DE DE19813104038 patent/DE3104038A1/de not_active Ceased
- 1981-02-05 US US06/231,868 patent/US4352174A/en not_active Expired - Lifetime
- 1981-02-05 NL NL8100548A patent/NL8100548A/nl not_active Application Discontinuation
- 1981-02-06 CA CA000370345A patent/CA1149945A/en not_active Expired
- 1981-02-06 GB GB8103760A patent/GB2070840B/en not_active Expired
- 1981-02-06 FR FR8102358A patent/FR2475776B1/fr not_active Expired
- 1981-02-09 BR BR8100789A patent/BR8100789A/pt not_active IP Right Cessation
- 1981-02-09 AU AU67116/81A patent/AU543899B2/en not_active Ceased
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4382405A (en) * | 1979-12-08 | 1983-05-10 | Buettner Hans Hugo | Machine for binding packages |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
GB2070840A (en) | 1981-09-09 |
CA1149945A (en) | 1983-07-12 |
DE3104038A1 (de) | 1982-02-04 |
FR2475776B1 (fr) | 1987-09-04 |
JPS623493B2 (nl) | 1987-01-26 |
AU543899B2 (en) | 1985-05-09 |
FR2475776A1 (fr) | 1981-08-14 |
AU6711681A (en) | 1981-08-13 |
GB2070840B (en) | 1984-01-25 |
JPS56111158A (en) | 1981-09-02 |
BR8100789A (pt) | 1981-08-25 |
US4352174A (en) | 1982-09-28 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL8100548A (nl) | Schijfvormig opnamemediumweergaveapparaat. | |
USRE32753E (en) | Storage device for flat recording media | |
US4705166A (en) | Container for a gramophone record or video disc | |
EP0341762A2 (en) | Magnetic tape cassette loading system in recording and/or reproducing apparatus | |
NL8100466A (nl) | Foedraal voor een schrijfvormig opnamemedium. | |
US4811995A (en) | Storage container for disc-form recording media | |
JPS6228501B2 (nl) | ||
JPH0764368B2 (ja) | 平板状記録媒体の収容器 | |
US4685010A (en) | Locking and ejecting device for a recording and reproducing apparatus for magnetic discs | |
NL8101227A (nl) | Schijfvormig opneemmedium-weergeefinrichting. | |
NL192704C (nl) | Cassettelaadinrichting. | |
US4395744A (en) | Disc-shaped recording medium reproducing apparatus | |
KR880000327B1 (ko) | 원반형 정보 기록 매체 수납 케이스 | |
JPS583312B2 (ja) | 円盤状記録媒体用カ−トリッジ | |
JP3644501B2 (ja) | 記録再生装置 | |
KR850001096B1 (ko) | 원판형 정보 기록매체 재생장치 | |
JP2893987B2 (ja) | テーププレーヤ | |
JP2541875B2 (ja) | ディスクプレ―ヤのロ―ディング機構 | |
JPH021729Y2 (nl) | ||
JP2978719B2 (ja) | ディスク駆動装置 | |
JP3044809B2 (ja) | テーププレーヤ | |
KR0138344B1 (ko) | 광자기 디스크 플레이어의 자기헤드 승강장치 | |
JPH021727Y2 (nl) | ||
JPS583307B2 (ja) | 円盤状記録媒体再生装置 | |
JPS6228500B2 (nl) |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1A | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BB | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
A85 | Still pending on 85-01-01 | ||
BV | The patent application has lapsed |