NL192689C - Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator. - Google Patents

Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator. Download PDF

Info

Publication number
NL192689C
NL192689C NL8600558A NL8600558A NL192689C NL 192689 C NL192689 C NL 192689C NL 8600558 A NL8600558 A NL 8600558A NL 8600558 A NL8600558 A NL 8600558A NL 192689 C NL192689 C NL 192689C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cable
block
crown block
piston
derrick
Prior art date
Application number
NL8600558A
Other languages
English (en)
Other versions
NL8600558A (nl
NL192689B (nl
Original Assignee
Baroid Technology
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Baroid Technology filed Critical Baroid Technology
Publication of NL8600558A publication Critical patent/NL8600558A/nl
Publication of NL192689B publication Critical patent/NL192689B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192689C publication Critical patent/NL192689C/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B66HOISTING; LIFTING; HAULING
    • B66CCRANES; LOAD-ENGAGING ELEMENTS OR DEVICES FOR CRANES, CAPSTANS, WINCHES, OR TACKLES
    • B66C13/00Other constructional features or details
    • B66C13/02Devices for facilitating retrieval of floating objects, e.g. for recovering crafts from water
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH DRILLING; MINING
    • E21BEARTH DRILLING, e.g. DEEP DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B19/00Handling rods, casings, tubes or the like outside the borehole, e.g. in the derrick; Apparatus for feeding the rods or cables
    • E21B19/08Apparatus for feeding the rods or cables; Apparatus for increasing or decreasing the pressure on the drilling tool; Apparatus for counterbalancing the weight of the rods
    • E21B19/09Apparatus for feeding the rods or cables; Apparatus for increasing or decreasing the pressure on the drilling tool; Apparatus for counterbalancing the weight of the rods specially adapted for drilling underwater formations from a floating support using heave compensators supporting the drill string
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10STECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10S254/00Implements or apparatus for applying pushing or pulling force
    • Y10S254/90Cable pulling drum having wave motion responsive actuator for operating drive or rotation retarding means

Description

1 192689
Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een hijsinrichting met deiningscompensator voor een drijfbare mastinrichting omvattende een verticaal beweegbare kroonblok, een daaraan opgehangen zich daaronder 5 bevindend losblok, ten minste een in verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische vloeistof belastbaar is, welke zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan die mastinrichting en aan de andere zijde van schijfmiddelen is voorzien, een zich vanaf een Herinrichting, aangebracht op de mastinrichting uitstrekkende hijskabel, die geleid is over ten minste een van die als ronde schijf uitgevoerde schijfmiddelen van die zuiger-cilindercombinatie, en 10 bevestigd is aan het losblok, waarbij zich tussen losblok en kroonblok een aantal parten van die hijskabel uitstrekt, compensatiemiddelen, omvattende kabelmiddelen waarvan een einde verankerd is aan de mastinrichting en aan andere einde aan het kroonblok, welke kabelmiddelen zich zodanig over die schijfmiddelen uitstrekken, dat bij deining van de mastinrichting de hoogtepositie van het kroonblok en het daarmee verbonden losblok gecompenseerd wordt.
15 Een dergelijke hijsinrichting is bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0.129.277. Deze bestaat uit een enkele zuiger-cilindercombinatie. Op het vrije uiteinde van de zuiger zijn schijfmiddelen aangebracht. Deze omvatten een cirkelronde pulley voor de hijskabel en een gecompliceerd schijfmechanisme voor de deiningscompensator. Dit gecompliceerde schijfmechanisme bestaat uit twee niet ronde schijven. De compensatiekabeimiddelen bestaan uit twee compensatiekabels. Een is enerzijds bevestigd aan de mast en 20 anderzijds aan een van de onronde schijven. De andere kabel is bevestigd aan een van de onronde schijven en aan het kroonblok. Met behulp van deze bijzondere uitvoeringen van de schijven, kan in een automatische krachtcompensatie voorzien worden. Een dergelijke inrichting heeft echter als nadeel dat de zuigercilindercombinatie aan aanzienlijke dwarskrachten onderworpen wordt en de daardoor uit te voeren slag beperkt is tot maximaal een omwenteling van de excentrische schijven en voor de optimale werking tot 25 een kwartslag van dergelijke excentrisch uitgevoerde schijven.
Het doel van de onderhavige uitvinding is dit nadeel te vermijden en in een stabielere constructie te voorzien.
Dit doel wordt bij een hierboven beschreven constructie verwezenlijkt, doordat een verdere, in verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie is aangebracht, waarvan ten minste een kamer met een 30 bron hydraulische vloeistof belastbaar is, welke verdere zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan de mastinrichting en aan de andere zijde van schijfmiddelen voorzien is voor de hijskabel en een verdere compensatiekabel, waarbij de twee zuiger-cilindercombinaties op afstand liggend parallel aan elkaar zijn aangebracht, dat de kabelmiddelen van de compensatiemiddelen steeds een doorgaande kabel omvatten en de schijfmiddelen voor de compensatiekabel steeds een ronde schijf omvatten, en 35 waarbij het part van de hijskabel dat zich over de verdere schijfmiddelen uitstrekt aan de mast bevestigd is. Door het aanbrengen van twee op afstand liggende zuiger-cilindercombinaties waartussen de bekabeling voor het kroonblok resp. losblok is aangebracht, wordt een bijzonder stabiele constructie verkregen. Het uitvoeren van de schijfmiddelen als cirkelronde schijven maakt bovendien onbeperkte rotatie daarvan mogelijk, zodat een bijzonder grote compensatie voor bijzonder ruwe zeeën verkregen kan worden.
40 Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding wordt verdere stabiliteit verkregen indien de vrije uiteinden van de zuigers met elkaar verbonden zijn door een wagen welke bovendien langs een geleiding beweegt. Op deze wagen kunnen dan de schijfmiddelen voor de hijsmiddelen aangebracht zijn.
De hierboven beschreven uitvindingsgedachte is eveneens uitvoerbaar bij een constructie omvattende een verticaal beweegbaar kroonblok, een daaraan opgehangen zich daaronder bevindend losblok, ten 45 minste een in een verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische vloeistof belastbaar is, welke zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan die mastinrichting, schijfmiddelen, een zich vanaf een Herinrichting, aangebracht op de mastinrichting, uitstrekkende hijskabel, die geleid is over ten minste een van die als ronde schijf uitgevoerde schijfmiddelen, en bevestigd is aan het losblok waarbij zich tussen losblok en kroonblok een aantal parten 50 van die hijskabel uitstrekt, compensatiemiddelen, omvattende kabelmiddelen waarvan een einde verankerd is aan de mastinrichting en een ander einde aan het kroonblok, welke kabelmiddelen zich zodanig over die schijfmiddelen uitstrekken, dat bij deining van de mastinrichting de hoogtepositie van het kroonblok en het daarmee verbonden losblok gecompenseerd wordt, waarbij een verdere in verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie is aangebracht, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische 55 vloeistof belastbaar is, welke zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan de mastinrichting, dat verdere schijfmiddelen aanwezig zijn voor de hijskabel en een verdere compensatiekabel, waarbij de twee zuiger-cilindercombinaties op afstand liggend parallel aan elkaar zijn aangebracht, dat de kabel- 192689 2 middelen van de compensatiemiddelen steeds een doorgaande kabel, omvatten en de schijfmiddelen voor de compensatiekabel steeds een ronde schijf omvatten, en waarbij het part van de hijskabel dat zich over de verdere schijfmiddelen uitstrekt aan de mast bevestigd is, waarbij het kroonblok aan de andere einden van de zuiger-cilindercombinatie bevestigd is en de schijfmiddelen aangebracht zijn op dragers die in 5 verticale richting ten opzichte van de mast verplaatsbaar zijn.
In deze uitvoering is het kroonblok verbonden met de zuigercilindercombinaties en bewegen de schijfmiddelen zich aan weerszijden daarvan langs dragers heen en weer. Beweging van de schijfmiddelen wordt opgelegd door de verplaatsing van het kroonblok en de aanwezigheid van de compensatiekabels. Begrepen dient te worden dat waar in het bovenstaande kabels aangeduid worden, evengoed ketting en 10 dergelijke toegepast kunnen worden.
Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding zijn grendelmiddelen aanwezig om het kroonblok in een bepaalde positie ten opzichte van de mastinrichting te blokkeren. Bovendien is het mogelijk het kroonblok langs een geleidingsbalk in de beweging daarvan te geleiden.
Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding zijn de zuiger-cilindercombinatie en 15 de verdere zuiger-cilindercombinatie elk evenwijdig aan de plaatsingslijn van het losblok ten opzichte van het kroonblok en bevinden zich in hoofdzaak op gelijke afstand van die lijn. Op deze wijze wordt de inrichting nauwkeurig gebalanceerd.
De uitvinding zal hieronder aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden, die in de tekening afgebeeld 20 zijn, meer gedetailleerd beschreven worden. Daarbij is : figuur 1 een aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede en gedeeltelijk schematisch, van een gedeeltelijk ondergedompeld platform met een boortoren, die een kroonblok en een losblok draagt door middel van een hijsinrichting met deiningscompensator; figuur 2 een vergroot aanzicht van een bovendeel van de boorstelling uit figuur 1 waarbij de boortoren 25 ten opzichte van de blokken naar boven gebracht is; figuur 3 een zijaanzicht van het boortorendeel afgebeeld in figuur 2; figuur 4 een schematische afbeelding die verschillende kenmerken van de blokken, kabels, schijven en snaarschijven van de compensator afgebeeld in figuur 1-3 toont; figuur 5 een schematisch blokdiagram van een drukmedia gebruikt om de zuiger-cilindercombinaties van 30 de compensator te bedienen; figuur 6 een aanzicht overeenkomstig aan figuur 2, maar een deel daarvan en de zuigers van de zuiger-cilindercombinaties naar buiten gebracht tonend en het topblok verankerd aan de boortoren door een grendelstaafsamenstel; figuur 7 een horizontale dwarsdoorsnede genomen langs de lijn VII—VII uit figuur 6 en details van het 35 grendelstaafsamenstel tonend; figuur 8 een vergroot doorsnedeaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt, genomen langs lijn VIII—VIII uit figuur 6 en verdere details van het grendelstaafsamenstel tonend; figuur 9 een aanzicht in doorsnede genomen langs lijn IX—IX uit figuur 8 en details van het grendelstaafsamenstel tonend; 40 figuur 10 een zijaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt, van het bovendeel van een boortoren, die een kroonblok en een losblok draagt door middel van een andere versie van een deiningscompensator, waarbij het kroonblok in hoofdzaak in de lage stand daarvan ten opzichte van de boortoren afgebeeld is en het kroonblok gestreept in hoofdzaak in de hoogste stand ten opzichte van de boortoren afgebeeld is, en waarbij de compensatorsnaarschijfsamenstellen in de bijbehorende verheven stand daarvan getoond zijn; 45 figuur 11 een verticale dwarsdoorsnede genomen langs lijn XI-XI uit figuur 10; figuur 12 een vergrote horizontale dwarsdoorsnede genomen langs lijn XII—XII uit figuur 11, details van het kroonblok en van de snaarschijfsamenstellen tonend; figuur 13 een vergroot gedeeltelijk zijaanzicht van de bovenkant van een zuigerstang, de wijze waarop het kroonblok door de zuigerstangen gedragen wordt tonend; 50 figuur 14 een zijaanzicht van het bovendeel van een boortoren, die een kroonblok en een losblok draagt door middel van nog een andere versie van een deiningscompensator gedeeltelijk weggebroken om het kroonblok vergrendeld door een grendelstaafsamenstel in in hoofdzaak de bovenste stand van het kroonblok ten opzichte van de boortoren te tonen; waarbij het snaarschijfsamenstel gestreept in hoofdzaak in de laagste toestand daarvan getoond is; 55 figuur 15 een verticale dwarsdoorsnede genomen langs de lijn XV-XV uit figuur 14; en figuur 16 een vergroot bovenaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt en gedeeltelijk in doorsnede, van de deiningscompensator afgebeeld in figuur 15.
3 192689
De hijsinrichting met deiningscompensator 10 is volgens figuur 1 opgenomen in een boortoren 12, die is aangebracht op een in water 16 gedeeltelijk ondergedompeld platform 14 met drijvers 18. Een buizenserie 19 of dergelijke is gedragen door een hefferbeugel 20 afgebeeld, hangend aan een haak 22 aan een losblok 24. Hierdoor kan de buizenserie gemanipuleerd worden of gehesen in en uit een zich onder water 5 bevindende (niet afgebeelde) put. Gedurende dergelijke handelingen aan de put kan het platform 14 deinen of anderszins bewegen door golfwerking of andere van dergelijke verstoringen van het water 16. De deiningscompensator 10 neemt een dergelijke platformbeweging op terwijl de buizenserie 19 in staat gesteld wordt op een op vaste hoogte te blijven ten opzichte van de zich onder water bevindende bodem en put, of om selectief gemanoeuvreerd te worden ten opzichte van de zeebodem of put onafhankelijk van de 10 deinende beweging van het platform 14.
Het losblok 24 hangt aan een kroonblok 26 door middel van een kabel 28 op een wijze die in detail hierna beschreven wordt. De kabel 28 gaat over een snaarschijf 30 naar een zijde van de boortoren 12 en is bij een einde 32 van de kabel ten opzichte van de boortoren en het platform 14 bevestigd. Van de kabel 28 verloopt een deel 36 over een andere snaarschijf 34 en hier vanaf naar een lier 38, die bediend kan 15 worden om de kabel 28 selectief in te trekken of te vieren. Het aanbrengen van de snaarschijven 30, 34 wordt hierna in detail besproken.
De boortoren 12 omvat een verticale baan 40 die door een veelheid van rollen 42 en 44 aangegrepen wordt, gedragen door resp. het losblok 24 en het kroonblok 26, waardoor de twee blokken geleid en opgesloten worden tijdens verticale beweging van de blokken ten opzichte van de boortoren.
20 Zoals aangegeven in figuur 2 is de snaarschijf 30 op een horizontaal gerichte as aangebracht die wordt gedragen door een zuiger 46 en op en neer beweegbaar is in een drukcilinder 48. Dienovereenkomstig is de snaarschijf 34 aangebracht op een horizontale as gedragen door een zuiger 50 die ten opzichte van een drukcilinder 52 beweegbaar is. De twee cilinders 48 en 52 zijn vast ten opzichte van de boortoren 12 aangebracht waarbij de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de boortoren beweegbaar zijn.
25 Een snaarschijf 54 zit ook draaibaar op de as die wordt gedragen door de zuiger 46. De snaarschijf 30 kan vrij draaien ten opzichte van de snaarschijf 54. Een snaarschijf 56 wordt op overeenkomstige wijze draaibaar gedragen door de zuiger 50. De snaarschijf 56 is draaibaar ten opzichte van de snaarschijf 34. Een buigzame lijn zoals bijvoorbeeld een kabel of ketting 58 is met een einde 60 daarvan verankerd aan de boorstelling 12, strekt zich over de snaarschijf 54 uit en is met het tegenoverliggende einde 62 verankerd 30 aan het kroonblok 26. Een overeenkomstige kabel of ketting 64 is met een einde 66 daarvan verankerd aan de boorkabei 12, gaat over de snaarschijf 56 is met het andere einde 68 verankerd aan het kroonblok 26.
De twee kabels of kettingen 58 en 64 dragen bijgevolg het kroonblok 26 in de boortoren 12 via de snaarschijven 54 en 56, waardoor in een gebalanceerd dragen aan tegenoverliggende zijden van het kroonblok voorzien wordt. Verticale beweging van de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de boortoren 12 35 gaat samen met verticale beweging van het kroonblok 26 ten opzichte van de boortoren, waarbij de beweging van het kroonblok tweemaal die van de zuigerbeweging is.
De werking van de zuigers 46 en 50 is toegelicht aan de hand van figuren 3 en 5 waarin aangegeven is dat de mediumdruksamenstellen gedeeltelijk hydraulisch en gedeeltelijk pneumatisch zijn. De zuigerstangen-zijden van de cilinders 48 en 52 zijn deel van een hydraulisch stelsel waarbij deze cilinderdelen verbonden 40 worden door een hydraulisch leidingstelsel 70 met een reservoir 72 dat de hydraulische vloeistof bevat aangevuld met persgas om de vloeistof onder de gewenste druk te houden. De persgasleiding 74 verbindt de bovenkant van het reservoir 72 en een (niet afgebeelde) toevoer van persgas. Een grendelafsluiter 76, omvattende een terugslagafsluiteromloop, is in de hydraulische leiding tussen het reservoir 72 en de cilinders 48 en 52 aangebracht. Een snelheid beperkende afsluiter (niet afgebeeld) kan opgenomen zijn in 45 de verbinding van elk van de cilinders 48 en 52 met het hydraulische leidingstelsel 70 om de stroomsnelheid van de hydraulische vloeistof tussen het reservoir 72 en de cilinders te beperken,zoals een nauwe opening 78 doet, om te snelle beweging naar boven van de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de cilinders te voorkomen.
De cilinders 48 en 52 zijn aan de blinde zijden van de zuigers verbonden met een hogedrukgasleiding-50 stelsel 80 met een grendelafsluiter 82 die in verbinding staat met een staanderpijp 84 (figuur 3) die zich van de cilinders bovenin de boortoren naar beneden uitstrekt naar een tweede afsluiter 86 indien noodzakelijk. Het gasdrukverbindingsstelsel gaat verder naar een stuurconsole 88, waardoor gasdruk naar keuze opgebracht kan worden op de cilinders 48 en 52 van een van de met perslucht gevulde vaten 90 en 92.
Een luchtcompressor 94 staat eveneens in verbinding met de console 88 voor het laden van de vaten 90 en 55 92. Een afsluiterverdeelstuk 96 is beschikbaar waardoor een van de persluchtvaten 90 in verbinding gebracht kan worden met de cilinders 48 en 52 waarbij indien noodzakelijk de console 88 omlopen wordt.
Perslucht wordt toegevoerd aan de blinde zijden van de cilinders 48 en 52 om resp. de zuigers 46 en 50 192689 4 in een eerste bewegingsrichting te drijven, d.w.z. naar buiten te drijven uit de cilinders en de snaarschijven gedragen door de zuigers omhoog te dringen. De hydraulische druk opgebracht aan de stangzijden van de cilinders 48 en 52 gaat naar boven gerichte beweging door de zuigers 46 en 50 tegen en voorziet in een kussen tegen de kracht opgebracht door de gasdruk aan de blinde zijden van de cilinders.
5 Zoals uit figuren 2, 3 en 4 blijkt is het losblok 24 voorzien van een veelheid van schijven 98, is het kroonblok 26 voorzien van een veelheid van schijven 100 en is de kabel 28 met een tussendeel afwisselend om de losblokschijven en de kroonblokschijven aangebracht waarbij de kabeleinddelen over de snaarschijven 30 en 34 gaan. Een einde van de kabel 28 is verankerd bij 32 en het andere einde van kabel 28 zit op de lier 38 aldus is het losblok 24 opgehangen aan het kroonblok 26 door de kabel 28 via welke losblok 10 aan de boortoren 12 hangt. Bediening van de lier 38 om de kabel 28 in te trekken of te vieren beweegt het losblok resp. naar of van het kroonblok 26.
Het kroonblok 26 wordt in de boortoren 12 gedragen door middel van de zuigers 46 en 50 gedragen op luchtdruk binnen resp. de cilinders 48 en 52. Met de pneumatische druk in de cilinders 48 en 52 die de last gedragen door de zuigers resp. 46 en 50 in evenwicht brengt, welke last de twee blokken 24 en 26 omvat 15 alsmede de daarvoor gedragen toerusting, zoals de buizenserie 19 (figuur 1), heeft neerwaartse beweging van de cilinders 48 en 52 met de boortoren 12 en het drijvende platform 14 die de last op de cilinder luchttoevoer neigt te verminderen tot gevolg dat de zuigers 46 en 50 naar boven bewegen ten opzichte van de cilinders, waardoor het kroonblok 26 en alle daardoor gedragen onderdelen stationair gehouden worden. Wanneer de boortoren 12 en het platform 14 bijvoorbeeld met golfbewegingen stijgen, doet de vergrote 20 belasting op de cilinderluchttoevoer de zuigers 46 en 50 naar beneden bewegen ten opzichte van resp. de cilinders 48 en 52, met als gevolg dat de boortoren 12 stijgt ten opzichte van het kroonblok 26 en alle onderdelen die daardoor gedragen worden.
Wanneer de zuigers 46 en 50 naar boven of naar beneden binnen resp. de cilinders 48 en 52 bewegen, stroomt het hydraulische vloeistof tussen de stangzijde van de cilinders en het reservoir 72 zoals nodig is 25 om de cilinders vol vloeistof te houden. Bijgevolg wordt verticaal deinen van de boortoren 12 ten opzichte van bijvoorbeeld de zeebodem gecompenseerd door de werking van de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de cilinders 48 en 52 waardoor het kroonblok 26 stationair ten opzichte van het zeebed blijft.
Bovendien bewegen, wanneer de zuigers 46 en 50 verticaal ten opzichte van de deinende boortoren bewogen worden, overeenkomstig de verticale beweging van de zuigers de snaarschijven 30 en 34 langs 30 de kabel 28. Wanneer het vaste verankeringspunt 32 en het verankeringspunt 36 bij de lier stijgen ten opzichte van het kroonblok 26, bewegen de snaarschijven 30 en 34 naar binnen naar resp. de cilinders 48 en 52, waardoor de kabel 28 bij de blokken 24 en 26 stationair gehouden wordt. Overeenkomstig strekken, wanneer resp. de vaste kabelverankering 32 en de verankering van kabeleinddeel 36 in de lier 38 dalen met het dalen van de boor toren, de snaarschijven 30 en 34 zich uit vanaf de cilinders resp. 48 en 52 om de 35 kabel 28 stilstaand te houden bij de blokken 24 en 26. Aangezien de snaarschijven 30 en 34 voor de kabel met de snaarschijven 54 en 56 van het kroonblok bewegen, blijft het losblok 24 stationair ten opzichte van het kroonblok 26 wanneer de boortoren 12 naar boven en naar beneden deint zolang de lier 38 niet bediend wordt om de kabel 28 in te trekken of te vieren. Bovendien kan, zelfs indien de boortoren 12 deint ten opzichte van het kroonblok 26, waarbij deze laatste stationair blijft ten opzichte van de zeebodem, de lier 38 40 bediend worden om het losblok 24 naar boven en naar beneden te brengen ten opzichte van het kroonblok onafhankelijk van de verticale beweging van de boortoren.
Zoals aangegeven strekt de kabel 28 die over de snaarschijf 38 gaat zich uit naar de verre zijde van het kroonblok 26 om rechtsom om de blokschijven 98 en 100 gewikkeld te zijn, zoals bijvoorbeeld gezien in figuur 2, waarbij de retourkabel over de andere snaarschijf 34 en naar beneden naar de lier 38 gaat 45 opnieuw vanaf de tegenoverliggende zijde van het kroonblok 26. Bijgevolg hebben alle draaiingen ondervonden door de kabel 28 gaande om de snaarschijven 38 en 34 en de schijven 98 en 100 dezelfde draaiingszin, waardoor mogelijke slijtage-effecten vermeden worden die kunnen ontstaan indien de kabel afwisselend bochten in tegenovergestelde draaiingszin ondergaat. De verhoudingsgewijs grote diameter van de snaarschijven 30 en 34 draagt bij aan de verlenging van de nuttige levensduur van de kabel 28. Doordat 50 de twee snaarschijven 30 en 34 onderling verplaatst zijn, vindt het kruisen van de kabel 28 en het kroonblok 26 en de snaarschijven eveneens met de verplaatste afstand tussen de kruisende kabeldelen plaats.
De hoek die de kabel 28 maakt met de verticale verlenging van kabels 58 en 64 tussen de snaarschijven 54 en 56 en het kroonblok 26 is voldoende klein om enig verschil in uitbreiding in dat gebied van de buigzame kabel verwaarloosbaar te maken vergeleken met de draagkabels 58 en 64 wanneer de boortoren 55 12 deint.
De hydraulische grendelafsluiter 76 en de pneumatische afsluiter 82 kunnen gelijktijdig gesloten worden (bijv. vanaf de sturing 88) om de zuigers 46 en 50 op elke gewenste stand ten opzichte van de cilinders 48 5 192689 en 52 te vergrendelen door het voorkomen van stroming van drukmedium naar en van de cilinders. Het omloop-kenmerk van de afsluiter 76 maakt lekkage van vloeistof in een richting in de cilinders 48 en 52 mogelijk teneinde cavitatie te voorkomen wanneer de overigens vergrendelde zuigers 46 en 50 dalen op het opgesloten gas in de cilinders.
5 Het kroonblok 26 strekt zich naar boven uit aan beide zijden van het schijfsamenstel 100 in platen 26a en 26b (figuur 8), waarbij de platen zich horizontaal uitstrekkende gaten resp. 102 en 104 hebben. In de naar boven gebrachte toestand van het kroonblok 26 ten opzichte van de cilinders 48 en 52 zoals afgebeeld in figuren 6, 7 en 8 gaan de kroonblokplaten 26a en 26b tussen de verticaal georiënteerde platen 106 en 108 als deel van de torenconstructie. Een zich diagonaal uitstrekkende balk 110 wordt gedragen door de 10 platen 106 en 108. Zich horizontaal uitstrekkende gaten 112 en 114 zitten in de platen 106 en 108. Ten minste een van de gaten 112 en 114 heeft een indrukking langs de bodemrand daarvan, waarbij gat 112 in de onderhavige afbeelding en indrukking 116 vertoont.
Een grendelstaafmechanisme, in hoofdzaak uitgevoerd zoals bekend uit US-A-3.841.770, waarnaar hier verwezen wordt, wordt door de dwarsbalk 110 gedragen. Details van het grendelmechanisme, dat dient om 15 het kroonblok 26 aan de boortoren 12 te verankeren in de naar boven gebrachte toestand van het kroonblok tenopzichte van de cilinders 48 en 52, blijken verder uit figuren 7-9. Een steel 118 gaat door een passende boring in de dwarsbalk 110 en wordt tegen neerwaartse beweging ten opzichte daarvan door moeren 120 vastgehouden. Dienovereenkomstig dragen moeren 122 op de onderkant van de steel 118 geschroefd een in hoofdzaak cilindrisch, van open bovenzijde voorzien huis 124 dat een schroefveer 126 omgeeft, die de 20 steel 118 omgeeft en bedekt door een bovendop 128. De dop 128 is beweegbaar wanneer de veer samengedrukt wordt of uitzet. Een bus 130 scheidt de bovendop 128 van een zich horizontaal uitstrekkende grendelstaaf 132. De schroefdrukveer 126 voorziet in een buffer voor beperkte neerwaartse beweging van de grendelstaaf 132 ten opzichte van de steel 118 tijdens de werking van het grendelmechanisme.
Een flens 134 is draaiend vergrendeld op de grendelstaaf 132 met een schroef 136 om de beperkte 25 verticale beweging van de grendelstaaf ten opzichte van de steel 118 op te nemen. Een frame 138 is aangebracht op de steel 118 waarbij de laatste door verticale boring in het frame gaat. Een arm 140 strekt zich horizontaal uit als deel van het frame 138 en draagt een combinatie van een zuiger 142 en een cilinder 144. Een einde van de cilinder 144 is draaibaar verbonden met een steun 146 die zich uitstrekt vanaf de arm 140 en het verre einde van de zuigerstang 142 is bevestigd aan de flens 134 door een scharnier-30 verbinding 148. Het op het zuiger- en -cilindersamenstel 142/144 opbrengen van druk om de zuiger ten opzichte van de cilinder naar buiten te brengen of in te trekken heeft draaiing van de flens 134 tot gevolg en daardoor van de grendelstaaf 132 om de langshartlijn van de steel 118.
Met het kroonblok 26 in de naar boven gebrachte toestand uit figuren 6-8, zijn de gaten 102 en 104 in de plaat van het kroonblok in hoofdlijn in lijn met de gaten 112 en 114 in de platen 106, 108 van de 35 boortoren. Vervolgens kan de zuiger- en cilindercombinatie 142/144 bediend worden om de grendelstaaf 132 te draaien naar een oriëntatie loodrecht op de gaten 102, 104, 112, en 114 in de platen. De grendelstaaf is zodanig bemeten dat deze zich door alle vier gaten uitstrekt, zoals afgebeeld is. Dan kan indien noodzakelijk de grendelstaaf 132 het gewicht van het kroonblok 126 en de daardoor gedragen onderdelen dragen bij het wegnemen van pneumatische druk op de cilinders 48 en 52. In een dergelijke verankerde 40 uitvoering kan een groter gewicht door het kroonblok 26 gedragen worden dan anders mogelijk zou zijn indien het kroonblok slechts gedragen zou worden door de kabeis of kettingen 58 en 64 en de zuigers 46 en 50.
De verticale afmeting van de grendelstaaf 132 is kleiner dan die van een van de gaten 102, 104, 112 en 114 om beweging van de grendelstaaf in en uit de gaten te vergemakkelijken. Eveneens zijn de voorranden 45 van de grendelstaaf 132 die in de gaten gaat bij 132a en 132b afgeschuind om aangrijping van de grendelstaaf binnen de gaten te vergemakkelijken. De staaf 132 is eveneens kantelbaar aangebracht op de steel 118 doordat de laatste door een boring in de staaf gaat met een boringsdiameter die enigszins groter is dan de steeldiameter om de staaf, indien noodzakelijk, in staat te stellen zich te verplaatsen om gewicht te verdelen naar beide platen 106 en 108 van de boortoren. Ten minste een gat, zoals 112 als afgebeeld, 50 heeft een indrukking 116 die de grendelstaaf 132 in de loodrechte toestand daarvan ten opzichte van de plaat 106 kan opnemen, waardoor voorkomen wordt dat de grendelstaaf onbedoeld uit de gaten 102, 104, 112 en 114 draait.
Met het gewicht van het kroonblok 26 gedragen door de kabels of kettingen 58 en 64 en de zuigers 46 en 50, en het kroonblok voldoende naar boven gebracht om de veer 126 de grendelstaaf 132 vrij van de 55 indrukking 116 in het gat te heffen, kan de zuiger- en cilindercombinatie 142/144 bediend worden om de grendelstaaf 90° uit de gaten 102,104, 112 en 114 van de platen te draaien in een toestand evenwijdig aan de platen 26a, 26b, 106 en 108. Vervolgens kan het kroonblok 26 naar beneden gebracht worden ten 192689 6 opzichte van de cilinders 48 en 52 door een gestuurd ontlasten van pneumatische druk die daarop aangebracht is om de compensatie-inrichting in de werktoestand te brengen. De grendelstaaf 132 is vrij van de kabel 28 in de verankeringstoestand uit figuur 7, en is eveneens vrij van de kabel 28 in de bedrijfs-toestand van het compensatiemechanisme waarbij de grendelstaaf loodrecht op de toestand afgebeeld in 5 figuur 7 georiënteerd is.
Indien het kroonblok 26 vergrendeld is aan de boortoren 12 door de grendelstaaf 132, kan het losblok 24 nog steeds bediend worden om lasten ten opzichte van het kroonblok te heffen en te vieren door bediening van de lier 38 om de kabel 28 te manipuleren ten opzichte van de twee blokken 24 en 26. De kabelsnaar-schijven 30 en 34 kunnen eveneens bevestigd zijn aan een frame (niet afgebeeld) dat zich als deel van de 10 boortoren 12 uitstrekt om deze snaarschijven te steunen met het kroonblok verankerd aan de boortoren, waardoor de zuiger-cilindercombinaties 46, 48, 50 en 52 geheel of gedeeltelijk onderhouden kunnen worden, uit aangrijping gebracht kunnen worden, uiteengenomen kunnen worden of verwijderd, terwijl de blokken 24 en 26 nog steeds werkzaam zijn om lasten te manipuleren.
Indien de zuiger-cilindercombinaties 46, 48, 50 en 52 niet werkzaam zijn, kan de lier 138 bediend worden 15 om de kabel 28 in te trekken om het iosblok 24 naar boven naar het kroonblok 26 te heffen. Verder intrekken van de kabel 28 brengt beide blokken naar boven, waarbij het losblok 24 het kroonblok 26 draagt. Op deze wijze kan de kabel 28 gebruikt worden om het kroonblok 26 naar boven te brengen om de platen 26a en 26b van het kroonblok in lijn te brengen met de platen 106 en 108 van de boortoren, waardoor de grendelstaaf 132 bediend kan worden om het kroonblok aan de boortoren 12 te vergrendelen.
20 Een andere versie van de compensatie-inrichting is in het geheel in figuren 10 en 11 met 150 aangegeven aanwezig in een boorstelsel of put bewerkend stelsel omvattende een boortoren 152 aangebracht op een (niet afgebeeld) drijvend platform in hoofdzaak zoals afgebeeld in figuur 1. Een losblok 154 waaraan toerusting die gemanipuleerd moet worden gehangen kan worden, hangt op zijn beurt aan een kroonblok 156 door middel van een kabel 158. Het losblok 154 is voorzien van een veelheid van schijven 160 en het 25 kroonblok 156 is voorzien van een veelheid van schijven 162. De buigzame kabel 158 is afwisselend om de schijven 160 van het losblok en de schijven 162 van het kroonblok aangebracht, waardoor het losblok 154 gedragen wordt door het kroonblok 156 en ten opzichte daarvan beweegbaar is door manipulatie van de kabel 158.
Zoals blijkt aan de hand van figuren 10-12 wordt een paar evenwijdige, op afstand liggende balken 164 30 gedragen door horizontaal gerichte dwarsorganen 166 van de boortoren 152. Steunen 168 zijn aan een drukcilinder 170 bevestigd en aan de balken 164 met bouten bevestigd om de cilinder met de balken te verbinden. Dienovereenkomstig zijn, zoals blijkt uit figuur 11, overeenkomstige steunen 172 door bouten bevestigd aan de balken 164 om een tweede drukcilinder 174 met de balken te verbinden. De cilinders 170 en 174 zijn aan tegenoverliggende zijden van de bewegingsbaan van de twee blokken 154 en 156 35 aangebracht, en evenwijdig daaraan, d.w.z. de cilinders zijn verticaal gericht. De cilinders 170 en 174 zijn voorzien van reciproceerbaar beweegbare zuigers resp. 176 en 178, die dientengevolge zo evenwijdig beweegbaar zijn aan en liggen bij tegenoverliggende zijden van de bewegingsbaan van de twee blokken 154 en 156.
Het kroonblok 156 omvat een huisconstructie die de schijven 162 draagt, alsmede een horizontaal 40 gerichte balk 180 die zich vanaf het eigenlijke huis afgebeeld in figuren 10 en 11 naar beneden uitstrekt. Indien het kroonblok 156 zich in de laagste stand daarvan bevindt zoals afgebeeld in figuren 10 en 11, wordt de balk 180 van het kroonblok ontvangen in de ruimte tussen het paar balken 164. Elk van de zuigerstangen 176 en 178 is verbonden met de balk 180 van het kroonblok. Details van de verbinding tussen de zuigerstangen en de balk 180 van het kroonblok blijken uit figuur 13, waar een dergelijke 45 verbinding afgebeeld is voor een zuigerstang 178, waarbij begrepen moet worden dat de verbinding aanwezig tussen de tweede zuigerstang 176 en de balk in hoofdzaak hetzelfde is.
Het boveneinde van de zuigerstang 178 heeft een afgeknot kegelvormig oppervlak 182, dat opgenomen kan worden in een in hoofdzaak complementaire uitsparing 184 aan de onderzijde van een dop 186. De dop 186, die een gekromd bovenoppervlak heeft, wordt in een steun 188 gehouden met bouten bevestigd aan 50 de onderzijde van de balk 180 van het kroonblok, waarbij een veelheid van veerorganen 190 ontvangen wordt binnen passende boringen in de dop en daartussen en het beneden binnenoppervlak van de steun samengedrukt wordt. Dientengevolge wordt de dop 186 naar bovengedreven naar de balk 180 door de veren 190, die in hoofdzaak dienen om de dop georiënteerd te houden zoals afgebeeld in figuur 13 indien de zuigerstang 178 uit aanraking met dop bewogen wordt. Een sok 192, die een gekromd beneden-55 oppervlak heeft dat complementair is aan het gekromde bovenoppervlak van dop 186, bedekt en ontvangt de dop, en dient als lager tussen de dop en bovenplaat 194. Zowel de bovenplaat 194 als de lagersok 192 kunnen vervaardigd zijn van metaallegeringen met verhoudingsgewijs geringe wrijving. Terwijl de zuigerstan- 7 192689 gen 187 het kroonblok 156 dragen, maken de verbindingen tussen de zuigerstangen en de balk 180 van het kroonblok zoals afgebeeld in figuur 13 voldoende onderlinge beweging tussen de zuigerstangen en het kroonblok mogelijk, zowel horizontaal zoals tussen de balk 180 van het kroonblok en de topplaat 194 alsmede het soklager 192, als draaibaar zoals tussen de gekromde oppervlakken van de lagersok 192 en 5 de dop 186, om zijdelingse momenten weg te nemen die anders opgelegd kunnen worden op de zuigerstangen door een dergelijke aangrijping met en het steunen van het kroonblok 156.
Figuur 13 toont eveneens de bovenkant van de overeenkomstige drukcilinder 174, die afgesloten is ten opzichte van de zuigerstangen 178 met een passend afdichtsamenstel, omvattende pakkingbussen 196, die verder op hun plaats gehouden worden door een afsluitplaat 198 met bouten bevestigd aan het einde van 10 de cilinder.
De draagbalken 164 zijn elk voorzien van toegangsgaten 200 waardoor de cilinders bijvoorbeeld onderhouden kunnen worden. Ringvormige platen 202 zijn aan de draagbalken 164 toegevoegd om de toegangsgaten 200 te omgeven en in compenserende sterkte voor de balken om de gaten te voorzien.
De druksamenstellen verwezenlijkt door de zuigers 176 en 178 en cilinders resp. 170 en 174 kunnen 15 gedeeltelijk hydraulisch en gedeeltelijk pneumatisch zijn, en bediend worden door een drukstelsel geconstrueerd en bediend in hoofdzaak zoals bijvoorbeeld in figuur 5 afgebeeld. Detail van een dergelijk drukstelsel zijn in figuren 10-12 weggelaten, die de compensatie-inrichting bij 150 vanwege de duidelijkheid tonen, maar begrepen moet worden dat deze gebruikt worden in enigerlei passende vorm teneinde de inrichting te bedienen.
20 Druk wordt aan de cilinders 170 en 174 opgebracht om de zuigers 176 en 178 naar boven te brengen om de compensatie-inrichting in werkzame toestand te plaatsen, d.w.z. met het kroonblok 156 gedragen door de zuigers boven de draagbalken 164 en in staat om stationair te blijven ten opzichte van de zich onder water bevindende bodem wanneer de boortoren 152 deint, met voldoende ruimte in de zuigerslag om onderlinge beweging tussen de zuigers en de boortoren tijdens een dergelijke deinbeweging mogelijk te 25 maken. De bovengrens van de zuigerslag wordt in figuren 10 en 11 weergegeven door de positie van het kroonblok 156 die gestreept weergegeven is bij het boveneinde van de zuigerslag. Wanneer de boortoren 152 deint met het draagplatform daarvan, bijvoorbeeld door golfwerking of anderszins, reageert het drukstelsel zoals hierboven beschreven met de daaruit volgende op en neergaande beweging van de zuigers 176 en 178 ten opzichte van de overeenkomstige cilinders 170 en 174, en daarom ten opzichte van 30 boortoren 152 en het draagplatform daarvan, maar waarbij de zuigers en het kroonblok 156 gedragen door de zuigers vast of stationair blijven ten opzichte van de als referentie dienende zich onder water bevindende bodem.
Zoals in het bijzonder blijkt aan de hand van figuur 12 strekt een paar geleidingsbalken 204 en 206 zich uit vanaf de draagbalken 164 naar boven naar de bovenkant van de boortoren 152. De geleidingsbalken 35 204 en 206 dienen als banen waarlangs het kroonblok 156 bewogen wordt door bediening van de zuigers 176 en 178. De hoofdgeleidingsbalk 206 is als een kokerbalk afgebeeld en tegenover elkaar liggende rollen 208 gedragen op horizontale assen door het topblok 156 lopen langs de zijden van de kokerbalk. Een veelheid van tegenoverliggende rollen 210 aangebracht op horizontale assen die op hun beurt gedragen worden in bevestigingen die scharnieren op verticale assen lopen op de overblijvende twee tegenoverlig-40 gende zijden van de kokerbalk 206. Een veelheid van tegenoverliggende rollen 210, aangebracht op horizontale assen gedragen door het kroonblok 156 beweegt langs tegenoverliggende oppervlakken van de secondaire geleidingsbalk 204, die in de vorm van een l-balk getoond is. De bevestiging van het buigzame soort voor de voor- en achterrollen 210 die op de kokerbalk 206 lopen, neemt onvolkomenheden in het gewenste onderling evenwijdig zijn van de twee geleidingsbalken 204 en 206 op, zoals buigen, verdraaien 45 of anders niet in lijn zijn van een of beide balken.
Twee snaarschijfsamenstellen resp. 214 en 216 zijn bij tegenoverliggende zijden van het kroonblok 156 zoals gezien in figuur 10 op de boortoren 152 aangebracht. De snaarschijfsamenstellen 214 en 216 zijn in hoofdzaak hetzelfde geconstrueerd en werken overeenkomstig. Elk snaarschijfsamenstel 214 en 216 is beweegbaar langs een paar overeenkomstige geleidingsbalken 218 en 220, afgebeeld als l-balken. Een 50 veelheid van rollen 222 wordt gedragen op horizontale assen om langs tegenoverliggende oppervlakken van de voorste geleidingsbalk 218 te bewegen. De achterste geleidingsbalk 220 wordt omgeven door een veelheid van rollen 224, alle aangebracht op horizontale assen en op tegenoverliggende oppervlakken van de achterste l-balk lopend. De geleidingsbalken 218 en 220 strekken zich van het niveau van ongeveer de draagbalken 164 naar boven uit over een afstand langs de boorstelling 152 die ten minste de helft van de 55 afstand van de slag van de zuigers 176 en 178 is en daarom de toegestane beweging van het kroonblok 156.
Het snaarschijfsamenstel 214 draagt drie snaarschijven met gelijke diameter 226, 228 en 230, aange- 192689 8 bracht op een horizontale as maar onafhankelijk draaibaar om de as. Een paar kabels, kettingen of dergelijke 232 en 234 is verankerd aan de boortoren 152 nabij de boveneinden van de geleidingsbalken 218 en 220 en strekt zich naar beneden uit om gewikkeld te zijn om de benedenzijden van de uitwendige snaarschijven resp. 226 en 230 en gaan verder naar boven en zijn verankerd aan de onderzijde van een 5 overstek 236 aangebracht nabij de bovenkant van het kroonblok 156. Dienovereenkomstig draagt het snaarschijfsamenstel 216 drie snaarschijven met dezelfde diameter, 238, 240 en 242, aangebracht op een horizontale as maar onafhankelijk draaibaar om de as. Een paar flexibele lijnen zoals kabels, kettingen of dergelijke, 244 en 246, is overeenkomstig verankerd aan de boortoren 152, strekt zich naar beneden uit om om de uitwendige snaarschijven resp. 238 en 242 te gaan en gaat verder naar boven en is verankerd aan 10 de onderzijde van een verlenging gedragen nabij de bovenkant van kroonblok 156. Wanneer het kroonblok 156 onderlinge beweging ondergaat langs de geleidingsbalken 204 en 206, d.w.z. wanneer de zuigers 176 en 178 reageren op verticaal deinen van de boortoren 152 om het kroonblok vast te houden ten opzichte van het zeebed wanneer de boortoren ten opzichte van het kroonblok beweegt, dragen de kabels 232, 234, 244 en 246 de snaarschijfsamenstellen 214 en 216, waardoor de snaarschijfsamenstellen onderlinge 15 beweging ondergaan ten opzichte van de boortoren 152 wanneer de boorstelling ten opzichte van het kroonblok 156 bewogen wordt. De beweging ondervonden door de snaarschijfsamenstellen 214 en 216 ten opzichte van de boortoren 152 zal altijd de helft van de beweging zal zijn ondervonden door het kroonblok 156 ten opzichte van de boortoren. Bijgevolg zullen, indien de boortoren 152 zo beweegt dat het kroonblok 156 gedragen wordt door de zuigers 176 en 178 langs de geleidingsbalken 204 en 206 over een afstand 20 van bijvoorbeeld vier meter, de snaarschijfsamenstellen 214 en 216 een beweging langs de geleidingsbalken daarvan ondergaan van slechts twee meter.
De kabel 158 die het losblok 154 met het kroonblok 156 verbindt strekt zich van boven uit vanaf het losblok, gaat over de in het midden liggende snaarschijf 240 van het snaarschijfsamenstel 216 en strekt zich daarvan naar beneden uit om verankerd te worden aan de boortoren 152 of het dragende platform daarvan 25 als een vaste kabel, Naar het tegenoverliggende einde daarvan strekt kabel 158 zich naar boven uit vanaf het losblok 154 om over de in het midden liggende snaarschijf 228 van het snaarschijfsamenstel 214 te gaan en daarvan naar beneden naar een (niet getoonde) lier, zoals hiervoor beschreven. Het intrekken of vieren van de kabel 158 door bediening van de lier heeft het resp. naar boven of het naar beneden brengen van het losblok 154 ten opzichte van het kroonblok 156 tot gevolg. De twee snaarschijven 228 en 240 die 30 de kabel 158 dragen stijgen en dalen ten opzichte van de boortoren 152 met de snaarschijfsamenstellen 214 en 216 in samenhang met onderlinge beweging tussen de boortoren en kroonblok 156. Aangezien elke snaarschijfsamenstel 214 en 216 de helft van de afstand beweegt afgelegd door het kroonblok 156 ten opzichte van de boortoren 152, zal het losblok 154 stationair blijven ten opzichte van het kroonblok 156 wanneer de boortoren 152 deint of zal uitsluitend stijgen en dalen ten opzichte van het kroonblok door het 35 bedienen van de lier om de kabel resp. in te trekken of te vieren. Dientengevolge houdt de compenseer-inrichting afgebeeld in figuren 10-13 niet alleen het kroonblok 156 stilstaand ten opzichte van het als referentie dienende zeebed wanneer de boortoren 152 verticaal bewogen wordt door bijvoorbeeld golf-werking, maar voorziet er eveneens in dat het losblok 154 gemanipuleerd wordt om te stijgen en dalen of stationair te blijven ten opzichte van het kroonblok 156 door uitsluitend het bedrijf van de lier onafhankelijk 40 van een dergelijke verticale beweging van de boortoren.
Het kroonblok 156 kan bijvoorbeeld naar de maximale hoogte daarvan naar boven gebracht worden, zoals met gestreepte lijnen in figuren 10 en 11 aangegeven, en daar met enig passend middel verankerd worden aan de boortoren 152. Een doorgaande boring 250 kan bijvoorbeeld aanwezig zijn in de secundaire geleidingsbalk 204, zodat indien het kroonblok 156 zich in de maximum stand bevindt zoals aangegeven is, 45 een pen of een andere dergelijke inrichting ingébracht kan worden en op zijn plaats vergrendeld kan worden binnen de boring onder de balk 180 van het kroonblok, waarbij de pen of andere inrichting zo uitgevoerd is dat deze onder de balk 108 of andere constructie van het kroonblok ligt. Daarna kunnen de zuigers 176 en 178 bijvoorbeeld naar beneden gebracht worden en indien noodzakelijk onderhouden worden. Een overeenkomstige grendelinrichting kan verwezenlijkt worden op de hoofdgeleidingsbalk 206. Bovendien kan 50 het kroonblok 156 zo verankerd worden aan de bovenkant van de boortoren 152 om gebruikt te worden in een niet compenserende uitvoering, evenals het kroonblok geplaatst en ze gebruikt kan worden met de zuigers volledig naar binnen getrokken, zoals afgebeeld in figuren 10 en 11, en zelfs met het kroonblok rustend op de draagbalken 164 om de belasting van het kroonblok te verwijderen van de drukstelsel omvattende de cilinders 170 en 174.
55 Een grendelstaafsamenstel of andere passende inrichting kan gebruikt worden in plaats van de pen die beschreven is om het kroonblok 156 bij de bovenkant van de boortoren 152 te verankeren. Dergelijke andere verankeringsinrichtingen worden door 252 schematisch in figuren 10 en 11 aangegeven.
9 192689
Terwijl de zuigers 176 en 178 rechtstreeks op het kroonblok 156 werken, is de mogelijke aanwezigheid van de zijdelingse krachten die op de zuigerstangen werken beperkt. De verbinding van de zuigers 176 en 178 met het kroonblok 156 die zijdelings slippen daartussen mogelijk maakt, zoals afgebeeld in figuur 13, dient verder om zijdelingse krachten overgebracht aan de zuigers door middel van het kroonblok te 5 beperken of uit te sluiten.
De compensatie-inrichting 150 voorziet in een evenwichtige ondersteuning voor het kroonblok 156 en tevens in compensatie voor de kabel 158. Bovendien kan de inrichting gebruikt worden om in zachte of gedempte landingen van belastingen te voorzien met de boortoren 152 stationair.
Een nog andere versie van de compensatie-inrichting is in het geheel met 260 aangegeven in figuren 14 10 en 15 opgenomen in de boorstelsel op put bewerkend stelsel, omvattende een boortoren 262 aangebracht op een (niet afgebeeld) drijvend platform in hoofdzaak afgebeeld in figuur 1. Een losblok 264, waaraan de toerusting die gemanipuleerd moet worden opgehangen kan worden, hangt op zijn beurt aan een kroonblok 266 via een kabel 268. Het losblok 264 is voorzien van een veelheid van schijven 270 en het kroonblok 266 is voorzien van een veelheid van schijven 272. De kabel 278 is afwisselend aangebracht om de losblok-15 schijven 270 en de schijven 272 van het kroonblok waardoor het losblok door het kroonblok gedragen wordt en ten opzichte daarvan beweegbaar is door manipulatie van de kabel.
Zoals aan de hand van figuren 14-16 duidelijk is, wordt een paar evenwijdige op afstand liggende balken 274 gedragen door horizontaal gerichte dwarsorganen 276 van de boortoren 262 en worden verbonden door twee organen 278. Twee drukcilinders 280, elk voorzien van een bijbehorende zuiger 282, worden 20 gedragen door de organen 278 en zijn uitgevoerd met evenwijdig te zijn aan en te liggen bij tegenoverliggende zijden van de bewegingsbaan van het kroonblok 266 en van het losblok 264. Een wagen 284 wordt gedragen door beide zuigers 282 en kan daarop aangebracht zijn met een zijdelings meegevende verbinding van het soort afgebeeld in figuur 13, bijvoorbeeld om het overbrengen van zijdelingse krachten te beperken en waardoor de wagen naar keuze verankerd kan worden bij de bovenkant van de boortoren 262 25 en de zuigers naar binnen gebracht bijvoorbeeld voor onderhoud. Een geleidingsbalk 286 in de vorm van een kokerbalk, strekt zich vanaf de dwarsbalken 274 uit, die de geleidingsbalk dragen, naar de bovenkant van de boortoren 262. De wagen 284 omgeeft de geleidingsbalk in hoofdzaak en draagt een veelheid van tegenover elkaar liggende rollen 288 aangebracht op horizontale assen om langs de zijden van de geleidingsbalk 286 te bewegen (zoals gezien in figuur 14) en een veelheid van tegenover elkaar liggende 30 rollen eveneens op horizontale assen aangebracht om langs de voor- en achterkant van de geleidingsbalk te bewegen, waardoor de wagen tot een langsbaan gedwongen wordt.
De druksamenstellen gevormd door de zuigers 282 en cilinders 280 kunnen gedeeltelijk hydraulisch en gedeeltelijk pneumatisch zijn en bediend worden door een drukstelsel bijvoorbeeld geconstrueerd en bediend zoals in het algemeen in figuur 5 aangegeven. Details van een dergelijke drukstelsel zijn in figuren 35 14-16 weggelaten, die de compensatie-inrichting 260 vanwege de duidelijkheid tonen.
De zuigers 280 zijn in figuren 14 en 15 bij het boveneinde van de slag daarvan afgebeeld, met de wagen 284 naar de bovenkant van de boortoren 262 gebracht. De wagen 284 is in figuren 14 en 15 eveneens gestreept in het benedendeel van de loopbaan daarvan afgebeeld, met de zuigers 282 ingetrokken.
De wagen 284 draagt een veelheid van snaarschijven 292 aan elke zijde van de wagen, met de 40 snaarschijven in hoofdzaak boven de overeenkomstige zuigers 282 aangebracht. Een overeenkomstig aantal buigzame organen, zoals kettingen of kabels 294 is gewikkeld om de snaarschijven 292 en strekt zich naar beneden uit buiten het paar zuigers 282 naar verankerïngspunten op dwarsorganen 296 verbonden met de draagbalken 274 om een einde van elke kabel aan de boortoren 262 te verankeren. Naar de tegenoverliggende einden daarvan strekken de kabels 294 zich naar beneden uit vanaf de snaarschijven 45 292 tussen de zuigers 282 en zijn aan het kroonblok 266 verankerd. Bijgevolg stijgt, wanneer de zuigers 282 gemanipuleerd worden om te stijgen en dalen ten opzichte van de cilinders 280, de wagen 284 en daalt dienovereenkomstig langs de geleidingsbalk 286 en brengt het kroonblok 266 naar boven of naar beneden door middel van de kabels 294. Bovendien is de afstand afgelegd door het kroonblok 266 tweemaal die afgelegd door de zuigers 282 en de wagen 284 ten opzichte van de boortoren 262.
50 De wagen 284 draagt eveneens twee snaarschijven 298 en 300, onafhankelijk draaibaar op horizontale assen die lateraal georiënteerd zijn zoals gezien in figuur 14. de buigzame werkkabel 268 strekt zich naar boven uit vanaf het losblok 264 om over een snaarschijf 300 te gaan en strekt zich naar beneden uit om verankerd te worden aan de boortoren 262 of het draagplatform daarvan als vaste kabel. Naar het tegenoverliggende einde strekt de kabel 268 zich naar boven uit vanaf het losblok 264 om over de andere 55 snaarschijf 298 te gaan en naar beneden daarvan naar een (niet afgebeelde) lier. Het intrekken of vieren van de kabel 268 door het bedienen van de lier heeft het resp. naar boven of naar beneden brengen van het losblok 264 ten opzichte van het kroonblok 266 tot gevolg. De twee snaarschijven 298 en 300 voor de

Claims (6)

192689 10 kabel stijgen en dalen ten opzichte van de boortoren 262 wanneer de wagen 284 naar boven of naar beneden gebracht wordt door bediening van de zuigers 282. Onderkend zal worden dat met de zuigers 282 naar buiten gebracht om de wagen 282 in de hoogste stand daarvan te plaatsen, zoals afgebeeld in figuren 14 en 15, het kroonblok 266 naar boven in de hoogste 5 bewegingsstand daarvan langs de boortoren 262 getoond is. Het kroonblok heeft een paar zich naar boven uitstrekkende platen 266a, die zich horizontaal uitstrekkende gaten 266b hebben. Wanneer het kroonblok 266 zo bij het hoogste punt daarvan geplaatst Is, strekken de platen 266a daarvan zich naar boven uit tussen de draagbalken 274 en brengen de gaten 266b in hoofdzaak in lijn met langwerpige zich horizontaal uitstrekkende gaten 274a in de draagbalken. Een grendelbalk 302 kan bediend worden om binnen de gaten 10 266b van het kroonblok alsmede de gaten 274a van de steunbalk te blijven om het kroonblok 266 aan de draagbalken te verankeren. De inrichting voor het manipuleren van de grendelstaaf 302 is vanwege de duidelijkheid in figuren 14 en 15 niet afgebeeld. De grendelstaaf 302 kan bediend worden door een samenstel waarvan de constructie en werking overeenkomstig aan die afgebeeld in figuren 7-9 is en in verband daarmee hierboven besproken. Met kroonblok 266 verankerd aan de draagbalken 274 door de 15 grendelstaaf 302 kunnen het kroonblok en het losblok 264 zonder compensatie gebruikt worden door het bedienen van de lier om de kabel 268 te vieren of in te trekken. In het geval van falen van de druk-samenstellen of het stelsel gebruikt om deze te bedienen, kan het losblok 264 naar boven gebracht worden door bediening van de lier om de kabel 268 in te trekken, waardoor het losblok het kroonblok 266 kan aangrijpen en naar boven brengen in de stand om verankerd te worden door de grendelstaaf 302. 20 De inrichting kan in een compenserende toestand geplaatst worden met het kroonblok 266 uit aangrijping gebracht van de grendelstaaf 302 en de zuigers 288 anders geplaatst dan bij de einden van de slag daarvan. Dan reageert, wanneer de boortoren 262 verticaal naar boven of naar beneden deint door bijvoorbeeld golfwerking, het drukstelsel, dat de zuigers 282 en de cilinders 280 bedient, om de zuigers naar buiten te brengen ten opzichte van de cilinders wanneer de boortoren daalt en om intrekken van de zuigers 25 te verwezenlijken wanneer de boortoren stijgt. Dientengevolge blijft het kroonblok 266 stationair ten opzichte van bijvoorbeeld het als referentie dienende zeebed. Dienovereenkomstig wordt de beweging van de boortoren 262 ten opzichte van het zeebed gecompenseerd met betrekking tot de werkkabel 268 door beweging van de snaarschijven 298 en 300 van de werkkabel met de zuigers 282. Het losblok 264 blijft daarom stationair ten opzichte van het kroonblok 266 wanneer de boortoren deint of het losblok wordt 30 gemanipuleerd ten opzichte van het kroonblok door bediening van de (niet afgebeelde) lier onafhankelijk van een dergelijke beweging van de boortoren ten opzichte van het zeebed. Een steun 304 strekt zich uit van en wordt gedragen door het topblok 266 om twee evenwijdige rollen 306 en 308 te dragen, waarbij de steun en rollen de kabel 268 beperken die zich uitstrekt vanaf de snaarschijf 298 naar het losblok 264 in het geval dat het losblok bijvoorbeeld teruggetrokken wordt (zoals 35 gezien in figuur 14). Een vrij draaiende schijf 310 wordt gedragen op de zijde van het kroonblok 266 om de kabel 268 in te sluiten in het geval het losblok 264 naar voren geduwd wordt (zoals gezien in figuur 14). De compensatie-inrichting bij 260 afgebeeld in figuren 14-16 beperkt enige zijdelingse momenten of sluit deze uit, die neigen op de zuigers 282 te werken door naar beneden gerichte krachten daarop overgebracht door middel van de draagkabels 294 en/of de kabel 268, aangezien de wagen 284 de zuigers 282 40 beweegbaar met elkaar verbindt. Bovendien kan, zoals hiervoor vermeld, de verbinding tussen zuigers 282 en wagen 284 door middel van een verbinding zoals bijvoorbeeld afgebeeld in figuur 13 verwezenlijkt worden om dergelijke zijdelingse krachten te beperken. De compensatie-inrichting 260 voorziet in een evenwichtige drager voor het kroonblok 266 en tevens in een compensatie voor de kabel 268. Bovendien kan de inrichting gebruikt worden om in een zachte of 45 gedempte landing van last te voorzien waarbij de boortoren 262 stationair is.
1. Hijsinrichting met deiningscompensator voor een drijfbare mastinrichting omvattende: - een verticaal beweegbare kroonblok, - een daaraan opgehangen zich daaronder bevindend losblok, - ten minste een in verticale richting reciproceerbare zuigercilindercombinatie, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische vloeistof belastbaar is, 55. welke zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan die mastinrichting en aan de andere zijde van schijfmiddelen is voorzien, - een zich vanaf een Herinrichting, aangebracht op de mastinrichting uitstrekkende hijskabel, die geleid is 11 192689 over ten minste een van die als ronde schijf uitgevoerde schijfmiddelen van die zuiger-cilindercombinatie, en bevestigd is aan het losblok, waarbij zich tussen losblok en kroonblok een aantal parten van die hijskabel uitstrekt, - compensatiemiddelen, omvattende kabelmiddelen waarvan een einde verankerd is aan de mast-5 inrichting en een ander einde aan het kroonblok, welke kabelmiddelen zich zodanig over die schijfmiddelen uitstrekken, dat bij deining van de mastinrichting de hoogtepositie van het kroonblok en het daarmee verbonden losblok gecompenseerd wordt, met het kenmerk, dat - een verdere, in verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie (46, 48; 280; 282) is aangebracht, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische vloeistof belastbaar is, welke 10 verdere zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan de mastinrichting en aan de andere zijde van schijfmiddelen (30, 54, 292) voorzien is voor de hijskabel en een verdere compensatiekabel, waarbij de twee zuiger-cilindercombinaties op afstand liggend parallel aan elkaar zijn aangebracht, - dat de kabelmiddelen van de compensatiemiddelen steeds een doorgaande kabel (58, 64; 294) omvatten en de schijfmiddelen voor de compensatiekabel steeds een ronde schijf omvatten, en waarbij 15 het part van de hijskabel dat zich over de verdere schijfmiddelen uitstrekt aan de mast bevestigd is.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die andere zijden van de zuiger-cilindercombinaties verbonden zijn door een langs een geleiding lopende wagen (284) voorzien van schijfmiddelen voor de hijskabel.
3. Hijsinrichting met deiningscompensator voor een drijfbare mastinrichting omvattende; - een verticaal beweegbaar kroonblok, 20. een daaraan opgehangen zich daaronder bevindend losblok, - ten minste een in verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische vloeistof belastbaar is, - welke zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan die mastinrichting, - schijfmiddelen, 25. een zich vanaf een Herinrichting, aangebracht op de mastinrichting, uitstrekkende hijskabel, die geleid is over ten minste een van die als ronde schijf uitgevoerde schijfmiddelen, en bevestigd is aan het losblok waarbij zich tussen losblok en kroonblok een aantal parten van die hijskabel uitstrekt, - compensatiemiddelen, omvattende kabelmiddelen waarvan een einde verankerd is aan de mastinrichting en een ander einde aan het kroonblok, welke kabelmiddelen zich zodanig over die schijf- 30 middelen uitstrekken, dat bij deining van de mastinrichting de hoogtepositie van het kroonblok en het daarmee verbonden losblok gecompenseerd wordt, met het kenmerk, dat - een verdere in verticale richting reciproceerbare zuiger-cilindercombinatie (176, 170) is aangebracht, waarvan ten minste een kamer met een bron hydraulische vloeistof belastbaar is, welke zuiger-cilindercombinatie aan een zijde vast bevestigd is aan de mastinrichting, dat verdere schijfmiddelen 35 aanwezig zijn voor de hijskabel en een verdere compensatiekabel, waarbij de twee zuiger-cilindercombinaties op afstand liggend parallel aan elkaar zijn aangebracht, - dat de kabelmiddelen van de compensatiemiddelen steeds een doorgaande kabel 232, 244) omvatten en de schijfmiddelen voor de compensatiekabel steeds een ronde schijf omvatten, en waarbij het part van de hijskabel dat zich over de verdere schijfmiddelen uitstrekt aan de mast bevestigd is, waarbij het 40 kroonblok (156) aan de andere einden van de zuiger-cilindercombinatie bevestigd is en de schijfmiddelen (226, 238) aangebracht zijn op dragers die in verticale richting ten opzichte van de mast verplaatsbaar zijn.
4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies gekenmerkt door een grendelmechanisme (132, 252, 302) voor het verankeren van dat kroonblok (26,156, 266) ten opzichte van die mast (12,152, 262).
5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat ten minste een geleidings-balk (204, 206, 208) voor het geleiden van verticale beweging van het kroonblok aanwezig is.
6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zuiger-cilindercombinatie en de verdere zuiger-cilindercombinatie elk evenwijdig zijn aan de plaatsingslijn van het losblok ten opzichte van het kroonblok en zich in hoofdzaak op gelijke afstand bevinden van die lijn. Hierbij 12 bladen tekening
NL8600558A 1985-03-04 1986-03-04 Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator. NL192689C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US70796985 1985-03-04
US06/707,969 US4688764A (en) 1984-10-31 1985-03-04 Crown block compensator

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8600558A NL8600558A (nl) 1986-10-01
NL192689B NL192689B (nl) 1997-08-01
NL192689C true NL192689C (nl) 1997-12-02

Family

ID=24843886

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8600558A NL192689C (nl) 1985-03-04 1986-03-04 Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator.

Country Status (11)

Country Link
US (1) US4688764A (nl)
JP (1) JP2675295B2 (nl)
BR (1) BR8600940A (nl)
CA (1) CA1260457A (nl)
DE (1) DE3607055A1 (nl)
FI (1) FI84747C (nl)
FR (1) FR2595750B1 (nl)
GB (1) GB2171974B (nl)
NL (1) NL192689C (nl)
NO (1) NO172814C (nl)
SE (1) SE8600953L (nl)

Families Citing this family (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NO309537B1 (no) * 1999-03-03 2001-02-12 Eng & Drilling Machinery As Anordning ved et boredekk pa en boreplattform
WO2001029366A1 (en) * 1999-10-19 2001-04-26 Roodenburg, Joop Hoisting mechanism, with compensator installed in a hoisting cable system
US6926103B1 (en) 2001-07-02 2005-08-09 Itrec B.V. Splittable block on a derrick
US6868902B1 (en) 2002-01-14 2005-03-22 Itrec B.V. Multipurpose reeled tubing assembly
US6966106B1 (en) 2002-01-14 2005-11-22 Itrec B.V. Method and apparatus for transporting and running tubulars
US6871609B2 (en) * 2002-08-30 2005-03-29 Itrec B.V. Multipurpose tower for monohull
US7083004B2 (en) * 2002-10-17 2006-08-01 Itrec B.V. Cantilevered multi purpose tower and method for installing drilling equipment
US6901998B1 (en) 2003-03-17 2005-06-07 Itrec B.V. Method for using a multipurpose system
US6932553B1 (en) 2003-03-17 2005-08-23 Itrec, B.V. Multipurpose unit for drilling and well intervention
CA2607843C (en) * 2004-05-07 2011-02-15 Leigh Dowie Safety apparatus
ATE423289T1 (de) * 2005-05-10 2009-03-15 Itrec Bv System zum verlegen von unterwasserrohren und hebevorrichtung
US7461831B2 (en) * 2006-05-15 2008-12-09 Mosley Robert E Telescoping workover rig
NO336258B1 (no) * 2007-09-19 2015-07-06 Nat Oilwell Varco Norway As Fremgangsmåte og anordning for løftkompensering.
US7637329B2 (en) * 2008-01-17 2009-12-29 National Oilwell Varco, L.P. Methods and systems for drilling auxiliary holes
US8256520B2 (en) * 2009-01-14 2012-09-04 National Oilwell Varco L.P. Drill ship
CN102979078B (zh) * 2012-11-22 2014-01-15 三一重工股份有限公司 一种油缸驱动的强夯机提升机构及强夯机
KR101462580B1 (ko) 2013-01-09 2014-11-17 주식회사 칸 해양구조물의 히브컴펜세이터 제어시스템
NO341753B1 (no) * 2013-07-03 2018-01-15 Cameron Int Corp Bevegelseskompensasjonssystem
WO2015155211A1 (en) * 2014-04-08 2015-10-15 Mhwirth As Self-aligning apparatus
FR3027298A1 (fr) * 2014-10-20 2016-04-22 Ifp Energies Now Systeme de compensation de pilonnement pour un element accroche a une installation mobile
US10435962B2 (en) * 2016-08-03 2019-10-08 Cameron International Corporation Top-mounted compensator for use in a motion compensation system

Family Cites Families (18)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3469820A (en) * 1967-07-05 1969-09-30 Ocean Science & Eng Drill pipe stabilizing apparatus
FR2147771B1 (nl) * 1971-05-03 1974-05-31 Inst Francais Du Petrole
US3799505A (en) * 1971-11-23 1974-03-26 Rucker Co Crane aiding mechanism
US3804183A (en) * 1972-05-01 1974-04-16 Rucker Co Drill string compensator
US3871527A (en) * 1973-04-04 1975-03-18 Westinghouse Electric Corp Ram tensioning device
US3834672A (en) * 1973-04-30 1974-09-10 Western Gear Corp Drill string heave compensator and latching apparatus
US3841770A (en) * 1973-08-13 1974-10-15 Rucker Co Lock bar mechanism
US3877489A (en) * 1973-09-04 1975-04-15 Rucker Co Speed limiting valve
US3877680A (en) * 1973-10-01 1975-04-15 Willard D Childs Cylinder synchronizer for drilling equipment
NL7508496A (nl) * 1974-07-30 1976-02-03 Willem Josef George Strolenber Inrichting voor het omhoog brengen of neerlaten van een last.
GB1505645A (en) * 1974-07-30 1978-03-30 Stothert & Pitt Ltd Apparatus for use in raising or lowering a load in a condition of relative motion
NO152500C (no) * 1977-10-04 1985-10-09 Francois Simon Loefte- og haandteringsutstyr, saerlig for arbeider paa havet
GB1586842A (en) * 1977-10-20 1981-03-25 Hydraulik Brattvaag As Apparatus for transferring cargo between an ocean-located unit and a vessel
US4272059A (en) * 1978-06-16 1981-06-09 Exxon Production Research Company Riser tensioner system
GB2066762A (en) * 1979-12-29 1981-07-15 Strongwork Diving Internationa Heave compensators for diving systems
NL8302006A (nl) * 1983-06-06 1985-01-02 Hydraudyne Bv Hijsinrichting met gecompenseerde takel.
GB8328147D0 (en) * 1983-10-21 1983-11-23 Vickers Plc Marine heave compensating device
FR2575452B1 (fr) * 1984-12-28 1987-11-13 Inst Francais Du Petrole Methode et dispositif pour soustraire un element accroche a une installation mobile aux mouvements de cette installation

Also Published As

Publication number Publication date
GB8605271D0 (en) 1986-04-09
NO172814B (no) 1993-06-01
FI860906A (fi) 1986-09-05
FI84747C (fi) 1992-01-10
FR2595750A1 (fr) 1987-09-18
NL8600558A (nl) 1986-10-01
GB2171974B (en) 1989-06-14
CA1260457A (en) 1989-09-26
JPS61257591A (ja) 1986-11-15
BR8600940A (pt) 1986-11-18
FI860906A0 (fi) 1986-03-04
SE8600953D0 (sv) 1986-03-03
NL192689B (nl) 1997-08-01
GB2171974A (en) 1986-09-10
FR2595750B1 (fr) 1991-09-13
FI84747B (fi) 1991-09-30
NO860806L (no) 1986-09-05
SE8600953L (sv) 1986-09-05
US4688764A (en) 1987-08-25
DE3607055A1 (de) 1986-09-11
JP2675295B2 (ja) 1997-11-12
NO172814C (no) 1993-09-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL192689C (nl) Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator.
US4007782A (en) Parking device for blowout preventer
US4620692A (en) Crown block compensator
US4629014A (en) Derrick
US9227701B2 (en) Vessel comprising a mooring connector with a heave compensator
US5205379A (en) Vertical conveyor
FI77828C (fi) Lyftanordning med kompenserande talja.
US6718899B2 (en) Method for installing a number of risers or tendons and vessel for carrying out said method
CN108204209A (zh) 用于可动单元悬挂负载的、具有主气缸和副气缸的运动补偿系统
CN100352759C (zh) 升降大梁式集装箱起重机
US5908088A (en) Hydraulic drive mechanism for a vertical conveyor
CN107237609B (zh) 隔水管猫道
CN211996054U (zh) 一种锚链提升器
EP0831053B1 (en) A ram winch
CN113784887B (zh) 用于执行海底钻井孔相关活动的海上系统、船和方法
CN210234982U (zh) 一种液压复轨器
CN111332407A (zh) 一种锚链提升器及其使用方法
NL2024928B1 (en) Offshore drilling vessel and installation for performing subsea wellbore related activities.
US5482484A (en) Apparatus for offshore swivel replacement
US3794187A (en) System and apparatus for transfer of personnel/cargo between a marine platform and crew boat
CN201326381Y (zh) 顶部对接式石油钻机井架
CN218703759U (zh) 一种船舶登靠栈桥
CN107100668A (zh) 一种矿用液压支架运输车
CN219277756U (zh) 一种用于水下打捞的储缆牵引装置
CN214661258U (zh) 一种锚链提升器液压系统及装置

Legal Events

Date Code Title Description
CNR Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection)

Free format text: BAROID TECHNOLOGY, INC.

BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20060304