NL8600558A - Topblokcompensator. - Google Patents

Topblokcompensator. Download PDF

Info

Publication number
NL8600558A
NL8600558A NL8600558A NL8600558A NL8600558A NL 8600558 A NL8600558 A NL 8600558A NL 8600558 A NL8600558 A NL 8600558A NL 8600558 A NL8600558 A NL 8600558A NL 8600558 A NL8600558 A NL 8600558A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
block
pulleys
top block
relative
mast
Prior art date
Application number
NL8600558A
Other languages
English (en)
Other versions
NL192689C (nl
NL192689B (nl
Original Assignee
Nl Industries Inc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nl Industries Inc filed Critical Nl Industries Inc
Publication of NL8600558A publication Critical patent/NL8600558A/nl
Publication of NL192689B publication Critical patent/NL192689B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192689C publication Critical patent/NL192689C/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B66HOISTING; LIFTING; HAULING
    • B66CCRANES; LOAD-ENGAGING ELEMENTS OR DEVICES FOR CRANES, CAPSTANS, WINCHES, OR TACKLES
    • B66C13/00Other constructional features or details
    • B66C13/02Devices for facilitating retrieval of floating objects, e.g. for recovering crafts from water
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH DRILLING; MINING
    • E21BEARTH DRILLING, e.g. DEEP DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B19/00Handling rods, casings, tubes or the like outside the borehole, e.g. in the derrick; Apparatus for feeding the rods or cables
    • E21B19/08Apparatus for feeding the rods or cables; Apparatus for increasing or decreasing the pressure on the drilling tool; Apparatus for counterbalancing the weight of the rods
    • E21B19/09Apparatus for feeding the rods or cables; Apparatus for increasing or decreasing the pressure on the drilling tool; Apparatus for counterbalancing the weight of the rods specially adapted for drilling underwater formations from a floating support using heave compensators supporting the drill string
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10STECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10S254/00Implements or apparatus for applying pushing or pulling force
    • Y10S254/90Cable pulling drum having wave motion responsive actuator for operating drive or rotation retarding means

Description

N.0. 33754 1
Topblokcompensator.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op inrichtingen voor het dragen en manipuleren van toerustingen. Meer in het bijzonder heeft 5 de onderhavige uitvinding betrekking op draaginrichtingen van het soort dat gebruik maakt van blokken en kabels, zoals een loopblok waarmee toerusting verbonden kan worden, en een topblok waaraan het loopblok opgehangen is door middel van een kabel aangebracht tussen schijven die deel uitmaken van de twee blokken. De onderhavige uitvinding vindt in 10 het bijzonder toepassing in omgevingen waar dergelijke blokinrichtingen gedragen worden door drijvende vaartuigen en gebruikt worden om toerusting ten opzichte van de bodem van het water dat het vaartuig draagt te manipuleren, of in omgevingen waar zachte landing van toerusting gewenst i s.
15 Bewegingscompensatoren zijn bekend voor het compenseren van het verticaal deinen van zeevaartuigen die ondergedompelde toerusting dragen tijdens het boren of andere handelingen aan een put onder zee. Dergelijke compensatoren omvatten loopblokcompensatoren waarbij een haak, hefinrichting of dergelijke waardoor toerusting verbonden kan worden 20 aan een loopblok opgehangen wordt vanaf het loopblok door middel fluïdumdruksamenstellen die heen en weer bewegen om de haak in staat te stellen vast te blijven ten opzichte van de onderliggende zeebodem wanneer het loopblok deint met de boorstelling en drijvend vaartuig door bijvoorbeeld golfwerking. Dergelijke compensatoren vereisen dat 25 het gewicht van de compensatie-inrichting gedragen moet worden aan dezelfde kabel als waarmee het loopblok opgehangen wordt vanaf het topblok, dat bevestigd is aan de mast of boorstelling.
Een bewegingscompensator waarbij het topblok onbeweeglijk moet blijven ten opzichte van de onderliggende zeebodem wanneer de boorstel-30 ling en het drijvende vaartuig deinen is ontworpen, waarbij het topblok opgehangen is aan de boorstelling door middel van een paar direkt werkende hydraulische zuiger- en cilindersamenstellen. Een extra compensatie-inrichting in vorm van buigende armen wordt in dat geval gebruikt om lineaire beweging van de flexibele kabeï, die het loopblok draagt, 35 uit te sluiten om onderlinge beweging tussen het loopblok en het topblok te voorkomen als gevolg van het deinen van de boorstelling.
Het is wenselijk en Van voordeel cm in een topblokcompensator te voorzien omvattende draagsamenstellen die in een gebalanceerd dragen voorzien en aangebracht om de vereiste hoogte van een boorstelling of 40 mast die de topblok en de loopblokcombinatie draagt te beperken. Het is Λ ' .'·* ΊΙ "i V- s 'J W ' ' 2 > *4 : eveneens wenselijk om in dezelfde compensatie te voorzien voor de kabel die de twee blokken verbindt zodat het loopblok en het topblok stilstaand kunnen blijven ten opzichte van de daaronder liggende zeebodem wanneer de boorstelling deint met het drijvende vaartuig. De hoogte van 5 de boorstelling kan zo eveneens beperkt worden door het voorzien in een mechanisch voordeel met de topblokcompensatorsamenstellen zodat verhoudingsgewijs aanzienlijke deining van de boorstelling gecompenseerd kan worden met geringere onderlinge beweging tussen de onderdelen van het compensatorsamenstel.
10 De onderhavige uitvinding voorziet in een inrichting voor het dra gen en manipuleren van voorwerpen, en kan dit eveneens doen door eerste en tweede flufdumdruksamenstellen elk omvattende eerste en tweede onderling heen en weer beweegbare lichamen gedreven door fluïdumdruk in een eerste bewegingsrichting. De eerste lichamen zijn vast ten opzichte 15 van een eerste voorwerp en de tweede lichamen zijn verbonden met een tweede voorwerp waarbij evenredige, reciproceerbare beweging tussen de eerste en tweede samenstellen samengaat met onderlinge beweging tussen de eerste en tweede voorwerpen. Een derde voorwerp kan verbonden worden met en gedragen worden door het tweede voorwerp zodat een dergelijke 20 onderlinge beweging tussen de eerste en tweede voorwerpen plaats kan vinden terwijl het derde voorwerp onbeweeglijk blijft ten opzichte van het tweede voorwerp, maar eveneens waarbij het derde voorwerp naar keuze bewogen kan worden ten opzichte van het tweede voorwerp onafhankelijk van de beweging tussen de eerste en tweede voorwerpen.
25 In bijzondere afgebeelde uitvoeringen, zijn de tweede en derde voorwerpen afgebeeld als eerste en tweede blokken, of als respectievelijk een topblok en een loopblok, en elk blok is voorzien van een meer schijven waarom een buigzame kabel geleid is. Het eerste voorwerp is afgebeeld als een boorstelling of mast, waarbij begrepen moet worden 30 dat het eerste voorwerp elk soort draagconstructie kan zijn. De eerste lichamen flufdumdruksamenstellen zijn vastgelegd ten opzichte van de mast terwijl de tweede lichamen snaarschijven dragen waarom de flexibele kabel aangebracht is naar tegenoverliggende zijden van de eerste en tweede blokken. Manipuleren van de buigzame kabel ten opzichte van de 35 mast manipuleert bijvoorbeeld het tweede blok selectief ten opzichte van het eerste blok. Het eerste blok is verbonden met de tweede lichamen die de snaarschijven dragen, zodat onderlinge beweging tussen het eerste blok en de mast samengaat met reciproceerbare beweging tussen de eerste en tweede lichamen van de flufdumsamenstellen· Een dergelijke 40 verbinding tussen het eerste blok en de tweede lichamen kan uitgevoerd % 5 ft Γ £ « t £ 3 worden door middel van flexibele kabels bevestigd aan een einde daarvan aan het eerste blok en bij het andere daarvan bevestigd ten opzichte van de eerste lichamen en over andere snaarschijven gedragen door de tweede lichamen gaande.
5 Bij een andere uitvoering dragen de tweede lichamen van de flufdumdruksamenstellen het topblok rechtstreeks. Snaarschijfsamen-stellen worden gedragen door buigzame kabels tussen het topblok en de mast zodat de snaarschijfsamenstellen ten opzichte van de mast en het topblok bewegen om in bewegingscompensatie voor de buigzame kabel die 10 de twee blokken verbindt te voorzien, welke kabel over de snaarschijven gaat gedragen door de snaarschijfsamenstellen.
De buigzame kabel aangebracht om de schijven van de eerste en tweede blokken kan verankerd zijn ten opzichte van de mast bij een einde van de kabel en ingericht zijn of ingetrokken of gevierd te worden 15 ten opzichte van de mast naar het andere einde van de kabel om zo het tweede blok ten opzichte van het eerste blok te manipuleren.
De onderhavige uitvinding voorziet bijgevolg in een inrichting voor het dragen van een topblok, bijvoorbeeld aan een mast en een loop-blok gedragen door het topblok Waarbij het loopblok vastgehouden kan 20 worden ten opzichte van het topblok of selectief bewogen kan worden ten opzichte van het topblok, terwijl het topblok onbeweeglijk blijft ten opzichte van een referentie wanneer de mast ten opzichte van de referentie bewogen wordt, met proportionele beweging tussen reciproceerbare onderdelen van de flufdumdruksamenstellen die de twee blokken ten op-25 zichte van de mast dragen.
De uitvinding zal hieronder aan de hand van enkele uitvoerings-voorbeelden, die in de tekening afgebeeld zijn, meer gedetailleerd beschreven worden. Daarbij is:
Fig. 1 een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede en gedeeltelijk 30 schematisch, van een gedeeltelijk ondergedompeld platform met een boor-stelling of mast, die een topblok en een loopblok draagt door middel van een compensator volgens de onderhavige uitvinding;
Fig. 2 een vergroot aanzicht van het bovendeel van de boorstelling uit fig. 1 waarbij de boorstelling ten opzichte van de blokken naar bo-35 ven gebracht is;
Fig. 3 een zijaanzicht van het boorstellingsdeel afgebeeld in fig. 2;
Fig. 4 een schematische afbeelding die verschillende kenmerken van de blokken, kabels, schijven en snaarschijven van de compensatorinrich-40 ting afgebeeld in fig. 1-3 toont; * i 4
Fig. 5 een schematisch blokdiagram van een flufdumdrukstelsel gebruikt om de fTuïdumdruksamenstellen van de compensatorinrichting te bedienen;
Fig. 6 een aanzicht overeenkomstig aan fig. 2, maar een deel daar-5 van en de zuigers van de fluïdumdruksamenstellen naar buiten gebracht tonend en het topblok verankerd aan boorstelling door een grendelstaafsamenstel ;
Fig. 7 een horizontale dwarsdoorsnede genomen langs de lijn VII-VII uit fig. 6 en details van het grendel staafsamenstel to-10 nend;
Fig. 8 een vergroot doorsnedeaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt, genomen langs lijn VIII-VIII uit fig. 6 en verdere details van het grendelstaafsamenstel tonend;
Fig. 9 een aanzicht in doorsnede genomen langs lijn IX-IX uit 15 fig. 8 en details van het grendelstaafsamenstel tonend;
Fig. 10 een zijaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt, van het bovendeel van een boorstelling of mast, die een topblok en een loopblok draagt door middel van een andere versie van een compensator volgens de onderhavige uitvinding, waarbij het topblok in hoofdzaak in de lage 20 stand daarvan ten opzichte van de boorstelling afgebeeld is en het topblok gestreept in hoofdzaak in de hoogste stand ten opzichte van de boorstelling afgebeeld is, en waarbij de compensatorsnaarschijfsamen-stellen in de bijbehorende verheven stand daarvan getoond zijn;
Fig. 11 een verticale dwarsdoorsnede genomen langs lijn XI-XI uit 25 fig. 10;
Fig. 12 een vergrote horizontale dwarsdoorsnede genomen langs lijn XII-XII uit fig. 11, details van het topblok en van de snaar-schijfsamenstellen tonend;
Fig. 13 een vergroot gedeeltelijk zijaanzicht van de bovenkant van 30 een zuigerstang, de wijze waarop het topblok door de zuigerstangen gedragen wordt tonend;
Fig. 14 een zijaanzicht van het bovendeel van een boorstelling of mast, die een topblok en een loopblok draagt door middel van nog een andere versie van een compensator volgens de onderhavige uitvinding, 35 gedeeltelijk weggebroken om het topblok vergrendeld door een grendel-staafsamenstel in in hoofdzaak de bovenste stand van het topblok ten opzichte van de boorstelling te tonen; waarbij het snaarschijfsamenstel gestreept in hoofdzaak in de laagste toestand daarvan getoond is;
Fig. 15 een verticale dwarsdoorsnede genomen langs de lijn XV-XV 40 uit fig. 14; en ö .·? f\ -λ ~ jfi j · i.“ ' ' kf/* *» 'J V J \J 'J ij * $ 5
Fig. 16 een vergroot bovenaanzicht, gedeeltelijk opengewerkt en gedeeltelijk in doorsnede, van de compensator!nrichttng afgebeeld in fig. 15.
De compensatie-inrichting volgens de onderhavige uitvinding is in 5 het geheel met 10 in fig. 1 aangegeven, opgenomen een boor- of put bewerkend stelsel omvattende een boorstelling of mast 12, aangebracht op een gedeeltelijk ondergedompeld platform 14 gedragen door drijvende inrichtingen 18 in water 16. Een buisvormig orgaan 19, dat een boor-streng, omhullend deel, of enige andere toerusting kan zijn, is gedra-10 gen door een hefinrichting 20 afgebeeld, hangend aan een haak 22 aan een loopblok 24 waardoor het buisvormige orgaan gemanipuleerd kan en naar beneden gebracht kan worden in of onttrokken uit bijvoorbeeld een zich onder water bevindende (niet afgebeeld) put. Gedurende dergelijke handelingen aan de put kan het platform 14 deinen of anderszins bewegen 15 door golfwerking of andere van dergelijke verstoringen van het water 16. De compensatie-inrichting 10 neemt een dergelijke platformbeweging op terwijl het buisvormige orgaan 19 in staat gesteld wordt om vast te blijven ten opzichte van de de zich onder water bevindende bodem en put, of om selectief gemanoeuvreerd te worden ten opzichte van de zee-20 bodem of put onafhankelijk van de deinende beweging van het platform 14.
Het loopblok 24 hangt aan een bovenste of topblok 26 door middel van een buigzame werkkabel 28 op een wijze die in detail hierna beschreven wordt. De kabel 28 gaat over een snaarschijf 30 naar een zijde 25 van de boorstelling 12 en is bij een einde 32 van de kabel ten opzichte van de boorstelling en het platform 14 bevestigd. De andere kabel 28 gaat eveneens over een andere snaarschijf 34 en naar het andere einde van de kabel bij 36, is verbonden door een trekinrichting 38 die bediend kan worden om de kabel 28 selectief in te trekken of te vieren 30 ten opzichte van de trekinrichting, mast 12 en het platform 14. Het aanbrengen van de snaar schijven 30 wordt hierna in detail besproken.
De boorstelling 12 omvat een verticaal baansamenstel 40 dat door een veelheid van rollen 42 en 44 aangegrepen wordt, gedragen door resp. het loopblok 24 en het topblok 26, waardoor de twee blokken geleid en 35 opgesloten worden tijdens verticale beweging van de blokken ten opzichte van de boorstelling.
Zoals aangegeven in fig. 2 is de snaarschijf 30 op een horizontaal gerichte as aangebracht gedragen door een zuiger 46 verticaal heen en weer beweegbaar ten opzichte van een cilinder 48 in een flufdumdruk-40 samenstel. dienovereenkomstig is de snaarschijf 34 aangebracht op een ΐ ϊ 6 horizontale as gedragen door een zuiger 50 ten--opzichte van een cilinder 52 beweegbaar en in een ander fl ufdumdruksamenstel voorziend. De twee cilinders 48 en 52 zijn vast ten opzichte van de boorstelling 12 aangebracht waarbij de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de boorstel-5 ling beweegbaar blijven.
Een snaarschijfsamenstel 54 wordt gedragen door een as eveneens gedragen door de zuiger 46, waardoor de snaarschijf 30 vrij kan draaien ten opzichte van het snaarschijfsamenstel 54. Een snaarschijfsamenstel 56 wordt op overeenkomstige wijze gedragen door de zuiger 52 met het 10 snaarschijfsamenstel 56 draaibaar ten opzichte van de snaarschijf 34. Een buigzame lijn zoals bijvoorbeeld een kabel- of kettingsamenstel, 58 is bij een einde 60 daarvan verankerd aan de boorstelling 12, strekt zich over het snaarschijfsamenstel 54 uit en is bij het tegenoverliggende kabel einde 62 verankerd aan het topblok 26. Een overeenkomstig 15 buigzaam kabel samenstel 64 is bij een einde 66 daarvan verankerd aan de boorstelling 12, gaat over het snaarschijfsamenstel 56 en is bij het andere einde van de kabel 68 verankerd aan het topblok 26. De twee kabel samenstell en 58 en 64 dragen bijgevolg het topblok 26 ten opzichte van de boorstelling 12 door middel van resp. de snaarschijfsamenstellen 20 54 en 56, waardoor in een gebalanceerd dragen aan tegenoverliggende zijden van het topblok voorzien wordt. Onderkend zal worden dat verticale beweging van de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de boorstelling 12 samengaat met verticale beweging van het topblok 26 ten opzichte van de boorstelling, waarbij de beweging van het topblok tweemaal die van 25 de zu'igerbeweging is.
De werking van de zuigers 46 en 50 kan verder begrepen worden aan de hand van fig. 3 en 5 waarin aangegeven is dat de fluïdumdruksamen-stellen gedeeltelijk hydraulisch en gedeeltelijk pneumatisch zijn. De zuigerstangzijden van de cilinders 48 en 52 zijn deel van een hydrau-30 lisch stelsel waarbij deze cilinderdelen verbonden worden door een hydraulisch leidingstelsel 70 met een reservoir 52 dat het hydraulische flufdum bevat aangevuld met persgas om de vloeistof onder de gewenste druk te houden. De persgasleiding 74 verbindt de bovenkant van het reservoir 72 en een (niet afgebeelde} toevoer van het samengeperste gas. 35 Een grendelafsluiter 76, omvattende een terugslagafsluiteromloop, is in de hydraulische leiding tussen het reservoir 72 en de cilinders 48 en 52 aangebracht. Een snelheid beperkende afsluiter (niet afgebeeld) kan opgenomen zijn in de verbinding van elk van de cilinders 48 en 52 met het hydraulische leidingstelsel 70 om de stroomsnelheid van het hydrau-40 lische flufdum tussen het reservoir 72 en de cilinders te beperken, C Λ J : Λ
V" J
* £ 7 zoals een extra opening aangegeven bij 78 doet, om te snelle beweging naar boven van de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de cilinders te voorkomen.
De flufdumdrukcilinders 48 en 52 zijn aan de blinde zijden van 5 de zuigers verbonden met een hogedrukgasleidingstelsel 80 met een grendel afsluiter 82 die in verbinding staat met een staanderpijp 84 (fig. 3) die zich van de verheven stand van de cilinders op de boor-stelling naar beneden uitstrekt naar een tweede afsluiter 86 indien noodzakelijk. Het gasdrukverbindingsstelsel gaat verder naar een stuur-10 console 88, waardoor gasdruk naar keuze opgebracht kan worden op de cilinders 48 en 52 van een van de met perslucht gevulde vaten 90 en 92.
Een luchtcompressor 94 staat eveneens in verbinding met de console 88 voor het laden van de vaten 90 en 92. Een afsluiterverdeelstuk 96 is beschikbaar waardoor een van de persluchtvaten 90 in verbinding ge-15 bracht kan worden met de zuigers 48 en 52 waarbij indien noodzakelijk de console 88 omlopen wordt.
Perslucht wordt toegevoerd aan de blinde zijden van de cilinders 48 en 52 om resp. de zuigers 46 en 50 in een eerste bewegingsrichting te drijven, d.w.z. naar buiten te drijven uit de cilinders en.de snaar-20 schijven gedragen door de zuigers neigen te verheffen. De hydraulische druk opgebracht aan de stangzijden van de cilinders 48 en 52 gaat naar boven gerichte beweging door de zuigers 46 en 50 tegen en voorziet in een kussen tegen de kracht opgebracht door de gasdruk aan de blinde zijden van de cilinders.
25 Zoals uit fig. 2, 3 en 4 blijkt is het loopblok 24 voorzien van een veelheid van schijven 98, is het topblok 26 voorzien van een veelheid van schijven 100 en is de buigzame kabel 28 afwisselend om de loopblokschijven en de topblokschijven aangebracht tussen standen langs de kabel waarbij de kabel over de snaarschijven 30 en 34 gaat. Met een 30 einde van de buigzame kabel 28 verankerd bij 32 om in een vaste kabel te voorzien, en het andere einde van de kabel 28 bij 36 bedienbaar door de trekinrichting 38 als bewegende kabel, wordt het loopblok 24 opgehangen aan het topblok 26 door de buigzame kabel 28 die daardoor het loopblok aan de boorstelling 12 draagt. Bediening van de trekinrichting 35 38 om de kabel 28 in te trekken of te vieren beweegt het loopblok resp. naar of weg van het topblok 26.
Het topblok 26 wordt door de mast 12 gedragen door middel van de zuigers 46 en 50 gedragen op luchtdruk binnen resp. de cilinders 48 en 52. Met de pneumatische druk in de cilinders 48 en 52 die de last ge-40 dragen door de zuigers resp. 46 en 50 in evenwicht brengt, welke last ** ·» ¢- *► 8 de twee blokken 24 en 26 omvat alsmede de daardoor gedragen toerusting, zoals het buisvormige orgaan 19 (fig. 1), heeft neerwaartse beweging van de cilinders 48 en 52 met de boorstelling 12 en het drijvende platform 14 die de last op de cilinder luchttoevoer neigt te verminderen 5 tot gevolg dat de zuigers 46 en 50 naar boven bewegen ten opzichte van de cilinders, waardoor het topblok 26 en alle daardoor gedragen onderdelen stationair gehouden worden. Wanneer de boorsteling 12 en het platform 14 bijvoorbeeld met golfbeweging stijgen, doet de vergrote belasting op de cilinderluchttoevoer de zuigers 46 en 50 naar beneden be-10 wegen ten opzichte van resp. de cilinders 48 en 52, met als gevolg dat de boorstelling 12 stijgt ten opzichte van het topblok 26 en alle onderdelen die daardoor gedragen worden.
Wanneer de zuigers 46 en 50 naar boven of naar beneden binnen resp. de cilinders 48 en 52 bewegen, stroomt het hydraulische flufdum 15 tussen de stangzijde van de cilinders en het reservoir 72 zoals nodig is om de cilinders vol flufdum te houden. Bijgevolg wordt verticaal deinen van de boorstelling 12 ten opzichte van bijvoorbeeld de zeebodem gecompenseerd door de werking van de zuigers 46 en 50 ten opzichte van de cilinders 48 en 52 waardoor het topblok 26 stationair ten opzichte 20 van het zeebed blijft.
Bovendien beweegt, wanneer de zuigers 46 en 50 verticaal ten opzichte van de deinende boorstelling bewogen worden, overeenkomstige verticale beweging met de zuigers van de snaarschijven 30 en 34 de snaarschijven langs de buigzame kabel 28. Wanneer het vaste veranke-25 ringspunt 32 en het verankeringspunt 36 bij de trekinrichting stijgen ten opzichte van het topblok 26, bewegen de snaarschijven 30 en 34 naar binnen naar resp. de cilinders 48 en 52, waardoor de leiding 28 bij de blokken 24 en 26 stationair gehouden wordt. Overeenkomstig strekken, wanneer resp. de vaste verankering 32 en de verankering van de trekin-30 richting 36 dalen met het dalen van de boorstelling, de snaarschijven 30 en 34 zich uit vanaf de cilinders resp. 48 en 52 om de kabel 28 stilstaand te houden bij de blokken 24 en 26. Aangezien de snaarschijven 30 en 34 voor de buigzame kabel met de snaarschijfsamenstellen 54 en 56 van het topblok bewegen, blijft het loopblok 24 stationair ten 35 opzichte van het topblok 26 wanneer de boorstelling 12 naar boven en naar beneden deint zolang de trekinrichting 38 niet bediend wordt om de flexibele kabel 28 in te trekken of te vieren. Bovendien kan, zelfs indien de boorstelling 12 deint ten opzichte van het topblok 26, waarbij I deze laatste stationair blijft ten opzichte van de zeebodem, de trekin- f 40 richting 38 bediend worden om het loopblok 24 naar boven en naar bene- $ * s Γ «u* 'w · '-* 's 9 den te brengen ten opzichte van het topblok onafhankelijk van de verticale beweging van de boorstelling.
Zoals aangegeven strekt de buigzame kabel 28 die over de snaar-schijf 38 gaat zich uit naar de verre zijde van het topblok 26 om 5 rechtsom om de blokschijven 98 en 100 gewikkeld te zijn, zoals bijvoorbeeld gezien in fig. 2, waarbij de retourkabel over de andere snaar-schijf 34 en naar beneden naar de trekinrichting 38 gaat opnieuw vanaf de tegenoverliggende zijde van het topblok 26. Bijgevolg hebben alle draaiingen ondervonden door de kabel 28 gaande om de snaarschijven 38 10 en 34 en de schijven 98 en 100 dezelfde draaiingszin, waardoor mogelijke slijtage-effecten vermeden worden die kunnen ontstaan indien de kabel afwisselend bochten in tegenovergestelde draaiingszin ondergaat. De verhoudingsgewijs grote diameter van de snaarschijven 30 en 34 draagt eveneens aan de verlenging van de nuttige levensduur van de draadkabel 15 of dergelijke bij die bijvoorbeeld als kabel 28 dient. Doordat de twee snaarschijven 30 en 34 onderling verplaatst zijn, vindt het kruisen van de kabel 28 en het topblok 26 en de snaarschijven eveneens met de verplaatste afstand tussen de kruisende kabel del en plaats.
De hoek die de kabel 28 maakt met de verticale verlenging van ka-20 beis 58 en 64 tussen de snaarschijfsamenstellen resp. 54 en 56 en het topblok 26 is voldoende klein om enig verschil in uitbreiding in dat gebied van de buigzame kabel verwaarloosbaar te maken vergeleken met de draagkabels 58 en 64 wanneer de boorstelling 12 deint.
De hydraulische grendel afsluiter 76 en de pneumatische afsluiter 25 82 kunnen gelijktijdig gesloten worden (bijv. vanaf de sturing 88) on de zuigers 46 en 50 op elke gewenste stand ten opzichte van de cilinders 48 en 52 te vergrendelen door het voorkomen van stroming van flufdum ten opzichte van de cilinders. Het omloop-kenmerk van de afsluiter 76 maakt lekkage van vloeistof in een richting in de cilinders 30 48 en 52 mogelijk teneinde cavitatie te voorkomen wanneer de overigens vergrendelde zuigers 46 en 50 dalen op het opgesloten gas in de cilinders.
Het kroonblok 26 strekt zich naar boven uit aan beide zijden van het schijfsamenstel 100 in platen 26a en 26b (fig. 8), waarbij de pla-35 ten zich horizontaal uitstrekkende gaten resp. 102 en 104 hebben. In de naar boven gebrachte toestand van het topblok 26 ten opzichte van de cilinders 48 en 52 zoals afgebeeld in fig. 6, 7 en 8 gaan de topblok-platen 26a en 26b tussen de verticaal georiënteerde platen 106 en 108 jt als deel van de boorstellingsconstructie. Een zich diagonaal uitstrek-β 40 kende balk 110 wordt gedragen door de platen 106 en 108 van de boor- 10 stelling. Zich horzontaal uitstrekkende gaten 112 en 114 zijn kenmerken van resp. de platen 106 en 108 van de boorstelling. Ten minste een van de gaten 112 en 114 heeft een indrukking langs de bodemrand daarvan, waarbij gat 112 in de onderhavige afbeeldingen een indrukking 116 ver-5 toont.
Een grendelstaafmechanisme, in hoofdzaak uitgevoerd zoals bekend uit US-A-3.841.770, waarnaar hier verwezen wordt, wordt door de dwarsbalk 110 gedragen. Details van het grendelmechanisme, dat dient om het topblok 26 aan de boorstelling 12 te verankeren in de naar boven ge-10 brachte toestand van het topblok ten opzichte van de cilinders 48 en 52, blijken verder uit fig. 7-9. Een steel 118 gaat door een passende boring in de dwarsbalk 110 en wordt tegen neerwaartse beweging ten opzichte daarvan door moeren 120 vastgehouden. Dienovereenkomstig dragen moeren 122 op de onderkant van de steel 118 geschroefd een in hoofdzaak 15 cilindrisch, van open bovenzijde voorzien huis 124 dat een schroefveer 126 omgeeft, die de steel 118 omgeeft en bedekt door een bovendop 128. De dop 128 is beweegbaar wanneer de veer samengedrukt wordt of uitzet. Een bus 130 scheidt de bovendop 128 van een zich horizontaal uitstrekkende grendel staaf 132. De sehroefdrukveer 126 voorziet in een buffer 20 voor beperkte neerwaartse beweging van de grendel staaf 132 ten opzichte van de steel 118 tijdens werking van het grendelrnechanisme.
Een flens 134 is draaiend vergrendeld op de grendel staaf 132 met een schroef 136 om de beperkte verticale beweging van de grendel staaf ten opzichte van de steel 118 op te nemen. Een frame 138 is aangebracht 25 op de steel 118 waarbij de laatste door verticale boring in het frame gaat. Een arm 140 strekt zich horizontaal uit als deel van het frame 138 en draagt een combinatie van een zuiger 142 en een cilinder 144.
Een einde van de cilinder 144 is draaibaar verbonden met een steun 146 die zich uitstrekt vanaf de arm 140 en het verre einde van de zuiger-30 stang 142 is draaiend met een pen bevestigd aan de flens 134 door een scharnierverbinding 148. Het op het zuiger- en -cilindersamenstel 142/144 opbrengen van flufdumdruk om de zuiger ten opzichte van de cilinder naar buiten te brengen of in te trekken heeft draaiing van de flens 134 tot gevolg en daardoor van de grendel staaf 132 om de langs-35 hartlijn van de steel 118.
Met het topblok 26 in de naar boven gebrachte toestand uit fig. 6-8, zijn de gaten 102 en 104 in de plaat van het topblok in hoofdzaak in lijn met de gaten 112 en 114 in de plaat van de boorstel-* ling. Vervolgens kan de zuiger- en cilindercombinatie 142/144 bediend ξ 40 worden om de grendel staaf 132 te draaien naar een oriëntatie lood- i *S * **» 11 recht op de gaten 102, 104, 112 en 114 in de platen. De grendel staaf is zodanig bemeten dat deze zich door alle vier gaten uitstrekt, zoals af-gebeeld is. Dan kan indien noodzakelijk de grendel staaf 132 het gewicht van het topblok 126 en de daardoor gedragen onderdelen dragen bij het 5 wegnemen van pneumatische druk op de cilinders 48 en 52. In een dergelijke verankerde uitvoering kan een groter gewicht door het topblok 26 gedragen worden dan anders mogelijk zou zijn indien het topblok slechts gedragen zou worden door de buigzame kabelsamenstellen 58 en 64 en de zuigers 46 en 50, 10 De verticale afmeting van de grendel staaf 132 is kl einer dan die van een van de gaten 102, 104, 112 en 114 om beweging van de grendel-staaf in en uit de gaten te vergemakkelijken. Eveneens zijn de voorranden van de grendelstaaf 132 die in de gaten gaat bij 132a en 132b afge-schuind om aangrijping van de grendelstaaf binden de gaten te vergemak-15 kei ijken. De staaf 132 is eveneens kantelbaar aangebracht op de steel 118 doordat de laatste door een boring in de staaf gaat met een bo-ringsdiameter die enigszins groter is dan de steeldiameter om de staaf, indien noodzakelijk, in staat te stellen zich te verplaatsen om gewicht te verdelen naar beide platen 106 en 108 van de boorstelling. Ten min-20 ste een gat, zoals 112 als afgebeeld, heeft een indrukking 116 die de grendelstaaf 132 in de loodrechte toestand daarvan ten opzichte van de plaat 106 kan opnemen, waardoor vookomen wordt dat de grendelstaaf die in de indrukking ligt onbedoeld uit de gaten 102, 104, 112 en 114 draait.
25 Met het gewicht van het topblok 26 gedragen door de kabel samen stenen 58 en 64 en de zuigers 46 en 50, en het topblok voldoende naar boven gebracht om de veer 126 de grendelstaaf 132 vrij van de indrukking 116 in het gat te heffen, kan de zuiger- en cilindercombinatie 142/144 bediend worden om de grendelstaaf 90° uit de gaten 102, 104, 30 112 en 114 van de platen te draaien in een toestand evenwijdig aan de platen 26a, 26b, 106 en 108. Vervolgens kan het topblok 26 naar beneden gebracht worden ten opzichte van de cilinders 48 en 52 door een gestuurd ontlasten van pneumatische druk die daarop opgebracht is om de compensatie-inrichting in de werktoestand te brengen. Begrepen zal wor-35 den dat de grendelstaaf 132 vrij is van de buigzame kabel 28 in de ver-ankeringstoestand uit fig. 7, en eveneens vrij is van de buigzame kabel 28 in de bedrijfstoestand van het compensatiemechanisme waarbij de /grendelstaaf loodrecht op de toestand afgebeeld in fig. 7 georiënteerd is.
40 Indien het topblok 26 vergrendeld is aan de boorstelling 12 door Ί 1 12 de grendel staaf 132, kan het loopblok 24 nog steeds bediend worden om lasten ten opzichte van het topblok te heffen en te vieren door bediening van de trekinrichting 38 om de kabel 28 te manipuleren, ten opzichte van de twee blokken 24 en 26. De kabelsnaarschijven 30 en 34 kunnen 5 eveneens bevestigd zijn aan een frame (niet afgebeeld) dat zich als deel van de boorstelling 12 uitstrekt om deze snaarschijven te steunen met het topblok verankerd aan de boorstelling, waardoor de flufdum-druksamenstellen 44, 48, 50 en 52 geheel of gedeeltelijk onderhouden kunnen worden, uit aangrijp!ng gebracht kunnen worden, uiteengenomen 10 kunnen worden of verwijderd, terwijl de blokken 24 en 26 nog steeds werkzaam zijn om lasten te manipuleren.
Indien de flufdumdruksamenstellen 46, 48, 50 en 52 niet werkzaam zijn, kan de trekinrichting 138 bediend worden om de kabel 28 in te trekken om het loopblok 24 naar boven naar het topblok 26 te heffen.
15 Verder intrekken van de kabel 28 brengt beide blokken naar boven, waarbij het loopblok 24 het topblok 26 draagt. Op deze wijze kan de kabel 28 gebruikt worden om het topblok 26 naar boven te brengen om de platen 26a en 26b van het topblok in lijn te brengen met de platen 106 en 108 van de boorstelling, waardoor de grendel staaf 132 bediend kan worden om 20 het topblok aan de boorstelling 12 te vergrendelen, zoals hiervoor beschreven is.
Het bewegingscompensatiemechanisme volgens de onderhavige uitvinding voorziet in een evenwichtige steun voor het topblok 26, doordat het topblok opgehangen is aan kabel samenstellen 58 en 64 bevestigd aan 25 beide einden van het topblok en over snaarschijfsamenstellen 54 en 56 gaande gedragen door de zuigers 46 en 50 liggend voorbij tegenoverliggende einden van het topblok. Bovendien bewegen de zuigers 46 en 50 in banen evenwijdig aan de bewegingsbaan van het topblok 26 ten opzichte van de boorstelling 12 en van het loopblok 24 ten opzichte van het top-30 blok en ten opzichte van de boorstelling. Het dragen van de buigzame kabel 28, die het loopblok 28 in aangrijp!ng brengt met het topblok 26, door de snaarschijven 30 en 34 gedragen door dezelfde zuigers 46 en 50 die het topblok 26 dragen, maakt onderlinge beweging tussen het loopblok en de boorstelling in dezelfde richting mogelijk, hetgeen bij on-35 derlinge beweging tussen het topblok en de boorstelling compensatie van de beweging van de boorstelling ten opzichte van het als referentie dienende zeebed mogelijk maakt. Bijgevolg is geen extra compensatieme-chanisme noodzakelijk om het loopblok 24 in staat te stellen vast te JB blijven, of selectief bewogen te worden, ten opzichte van het topblok f 40 26 wanneer de boorstelling 12 deint ten opzichte van het zeebed. Het o r * 13 compensatiestelsel kan eveneens gebruikt worden om in een gedempte of zachte landing te voorzien van toerusting naar beneden gebracht door de blokken zonder beweging van de boorstelling. Begrepen zal worden dat de constructie van de cilinders 48 en 52 waardoor het topblok 26 naar bo-5 ven gebracht kan worden tussen de cilinders geen onwenselijke verlenging van de boorstelling 12 naar boven vereist.
Een andere versie van de compensatie-inrichting volgens de onderhavige uitvinding is in het geheel in fig. 10 en 11 met 150 aangegeven aanwezig in een boorstelsel of put bewerkend stelsel omvattende een 10 boorstelling of mast 152 aangebracht op een (niet afgebeeld) drijvend platform in hoofdzaak zoals afgebeeld in fig. 1. Een loopblok 154 waaraan toerusting die gemanipuleerd moet worden gehangen kan worden, hangt op zijn beurt aan een topblok 156 door middel van een buigzame werkka-bel 158. Het loopblok 154 is voorzien van een veelheid van schijven 160 15 en het topblok 156 is voorzien van een veelheid van schijven 162. De buigzame kabel 158 is afwisselend om de schijven 160 van het loopblok en de schijven 162 van het topblok aangebracht, waardoor het loopblok 154 gedragen wordt door het topblok 156 en ten opzichte daarvan beweegbaar is door manipulatie van de buigzame kabel 158.
20 Zoals blijkt aan de hand van fig. 10-12 wordt een paar evenwijdi ge, op afstand liggende balken 164 gedragen door horizontaal gerichte dwarsorganen 166 van de boorstelling 152. Steunen 168 zijn aan een fluïdumdrukc Hinder 170 bevestigd en aan de balken 164 met bouten bevestigd om de cilinder met de balken te verbinden. Dienovereenkomstig 25 zijn, zoals blijkt uit fig. 11, overeenkomstige steunen 172 door bouten bevestigd aan de balken 164 om een tweede fluïdumdrukcilinder 174 met de balken te verbinden. De cilinders 170 en 174 zijn aan tegenoverliggende zijden van de bewegingsbaan van de twee blokken 154 en 156 aangebracht, en evenwijdig daaraan, d.w.z. de cilinders zijn verticaal ge-30 richt. De cilinders 170 en 174 zijn voorzien van reciproceerbaar beweegbare zuigers resp. 176 en 178, die dientengevolge zo evenwijdig beweegbaar zijn aan en liggen bij tegenoverliggende zijden van de bewegingsbaan van de twee blokken 154 en 156.
Het topblok 156 omvat een huisconstructie die de schijven 162 35 draagt, alsmede een horizontaal gerichte balk 180 die zich vanaf het eigenlijke huis afgebeeld in fig. 10 en 11 naar beneden uitstrekt· Indien het topblok 156 zich in de laagste stand daarvan bevindt zoals afgebeeld in fig. 10 en 11, wordt de balk 180 van het topblok ontvangen 1^1 in de ruimte tussen het paar balken 164. Elk van de zuigerstangen 176 I 9 40 en 178 is verbonden met de balk 18Q van het topblok. Details van de
O
14 verbinding tussen de zuigerstangen en de balk 180 van het topblok blijken uit fig. 13, waar een dergelijke verbinding afgebeeld is voor een zuigerstang 178, waarbij begrepen moet worden dat de verbinding aanwezig tussen de tweede zuigerstang 176 en de balk in hoofdzaak hetzelfde 5 is.
Het boveneinde van de zuigerstang 178 voorziet in een afgeknot kegel vormig oppervlak 182, dat opgenomen kan worden in een in hoofdzaak complementaire uitsparing 184 aan de onderzijde van een dop 186. De dop 186, die een gekromd bovenoppervlak heeft, wordt in een steun 188 ge-10 houden met bouten bevestigd aan de onderzijde van de balk 180 van het kroonblok, waarbij een veelheid van veerorganen 190 ontvangen wordt binnen passende boringen in de dop en daartussen en het beneden binnen-oppervlak van de steun samengedrukt wordt. Dientengevolge wordt de dop 186 naar bovengedreven naar de balk 180 door de veren 190, die in 15 hoofdzaak dienen om de dop georiënteerd te houden zoals afgebeeld in fig. 13 indien de zuigerstang 178 uit aanraking met de dop bewogen wordt. Een sok 192, die een gekromd benedenoppervlak heeft dat complementair is aan het gekromde bovenoppervlak van dop 186, bedekt en ontvangt de dop, en dient als lager tussen de dop en bovenplaat 194. Zowel 20 de bovenplaat 194 als de lagersok 192 kunnen vervaardigd zijn van metaal legeringen met verhoudingsgewijs geringe wrijving. Terwijl de zuigerstangen 178 het topblok 156 dragen, maken de verbindingen tussen de zuigerstangen en de balk 180 van het topblok zoals afgebeeld in fig. 13 voldoende onderlinge beweging tussen de zuigerstangen en het topblok 25 mogelijk, zowel horizontaal zoals tussen de balk 180 van het topblok en de topplaat 194 alsmede het soklager 192, als draaibaar zoals tussen de gekromde oppervlakken van de lagersok 192 en de dop 186, cam zijdelingse momenten weg te nemen die anders opgelegd kunnen worden op de zuigerstangen door een dergelijke aangrijping met en het steunen van het top-30 blok 156.
fig. 13 toont eveneens de bovenkant van de overeenkomstige flufdumdrukcilinder 174, die afgesloten is ten opzichte van de zuigerstang 178 met een passend afdichtsamenstel, omvattende pakkingbussen 196, die verder op hun plaats gehouden worden door een afsluitplaat 198 35 met bouten bevestigd aan het einde van de cilinder.
De draagbalken 164 zijn elk voorzien van toegangsgaten 200 waardoor de cilinders bijvoorbeeld onderhouden kunnen worden. Ringvormige platen 202 zijn aan de draagbalken 164 toegevoegd om de toegangsgaten | 200 te omgeven en in compenserende sterkte voor de balken om de gaten ƒ 40 te voorzien.
3 f) r: 15
De flufdumdruksamensteUen verwezenlijkt door de zuigers 176 en 178 en cilinders resp. 170 en 174 kunnen gedeeltelijk hydraulisch en gedeeltelijk pneumatisch zijn, en bediend worden door een fluïdum-drukstelsel geconstrueerd en bediend in hoofdzaak zoals bijvoorbeeld in 5 fig. 5 afgebeeld. Details van een dergelijk fluidumdrukstelsel zijn in fig. 10-12 weggelaten, die de compensatie-inrichting bij 150 vanwege de duidelijkheid tonen, maar begrepen moet worden dat deze gebruikt worden in enigerlei passende vorm teneinde de inrichting te bedienen.
Druk wordt aan de cilinders 170 en 174 opgebracht om de zuigers 10 176 en 178 naar boven te brengen om de compensatie-inrichting in werkzame toestand te plaatsen, d.w.z. met het topblok 156 gedragen door de zuigers boven de draagbalken 164 en in staat om stationair te blijven ten opzichte van de zich onder water bevindende bodem wanneer de boor-stelling 152 deint, met voldoende ruimte in de zuigers!ag om onderlinge 15 beweging tussen de zuigers en de boorstelling tijdens een dergelijke deinbeweging moge!ijk te maken. De bovengrens van de zuigerslag wordt in fig. 10 en 11 weergegeven door de positie van het topblok 156 die gestreept weergegeven is bij het boveneinde van de zuigerslag. Wanneer de boorstelling 152 deint met het draagplatform daarvan, bijvoorbeeld 20 door gelfwerking of anderszins, reageert het fluïdumdrukstelsel zoals hierboven beschreven met de daaruit ontstaande reciproceerbare beweging van de zuigers 176 en 178 ten opzichte van de overeenkomstige cilinders 170 en 174, en daarom ten opzichte van boorstelling 152 en het draagplatform daarvan, maar waarbij de zuigers en het topblok 156 gedragen 25 door de zuigers vast of stationair blijven ten opzichte van de als referentie dienende zich onder water bevindende bodem.
Zoals in het bijzonder blijkt aan de hand van fig. 12 strekt een paar geleidingsbalken 204 en 206 zich uit vanaf de draagbalken 164 naar boven naar de bovenkant van de boorstelling 152. De geleidingsbalken 30 204 en 206 dienen als banen waarlangs het topblok 156 bewogen wordt door bediening van de zuigers 176 en 178. De hoofdgeleidingsbalk 206 is als een kokerbalk afgebeeld en tegenover elkaar liggende rollen 208 gedragen op horizontale assen door het topblok 156 lopen langs de zijden van de kokerbalk. Een veelheid van tegenoverliggende rollen 210 aange-35 bracht op horizontale assen die op hun beurt gedragen worden in bevestigingen die scharnieren op verticale assen lopen op de overblijvende twee tegenoverliggende zijden van de kokerbalk 206. Een veelheid van tegenoverliggende rollen 210, aangebracht op horizontale assen gedragen /1 door het topblok 156 beweegt langs tegenoverliggende oppervlakken van /40 de secondaire geleidingsbalk 204, die in de vorm van een I-balk getoond U ^ 16 is. De bevestiging van het buigzame soort voor de voor- en achterrollen 210 die op de kokerbalk 206 lopen, neemt onvolkomenheden in het gewenste onderling evenwijdig zijn van de twee geleidingsbalken 204 en 206 op, zoals buigen, verdraaien of anders niet in lijn zijn van een of 5 beide balken.
Twee snaarschijfsamenstellen resp. 214 en 216 zijn bij tegenoverliggende zijden van het topblok 156 zoals gezien in fig. 10 op de boor-stelling 152 aangebracht. De snaarschijfsamenstellen 214 en 216 zijn in hoofdzaak hetzelfde geconstrueerd en werken overeenkomstig. Elk snaar-10 schijfsamenstel 214 en 216 is beweegbaar langs een paar overeenkomstige geleidingsbalken 218 en 220, afgebeeld als I-balken. Een veelheid van rollen 222 wordt gedragen op horizontale assen om langs tegenoverliggende oppervlakken van de voorste geleidingsbalk 218 te bewegen. De achterste geleidingsbalk 220 wordt omgeven door een veelheid van rollen 15 224, alle aangebracht op horizontale assen en op tegenoverliggende oppervlakken van de achterste I-balk lopend. De geleidingsbalken 218 en 220 strekken zich van het niveau van ongeveer de draagbalken 164 naar boven uit over een afstand langs de boorstelling 152 die ten minste de helft van de afstand van de slag van de zuigers 176 en 178 is en daarom 20 de toegestane beweging van het topblok 156.
Het snaarschijfsarnenstel 214 draagt drie snaarschijven met gelijke diameter 226, 228 en 230, aangebracht op een horizontale as maar onafhankelijk draaibaar om de as. Een paar buigzame kabels, kettingen of dergelijke 232 en 234 is verankerd aan de boorstelling 152 nabij de bo-25 veneinden van de geleidingsbalken 218 en 220 en strekt zich naar beneden uit om gewikkeld te zijn om de benedenzijden van de uitwendige snaarschijven resp. 226 en 230 en gaan verder naar boven en zijn verankerd aan de onderzijde van een overstek 236 aangebracht nabij de bovenkant van het topblok 156. Dienovereenkomstig draagt het snaarschijfsa-30 menstel 216 drie snaarschijven met dezelfde diameter, 238, 240 en 242, aangebracht op een horizontale as maar onafhankelijk draaibaar om de as. Een paar flexibele lijnen zoals kabels, kettingen of dergelijke, 244 en 246, is overeenkomstig verankerd aan de boorstelling 152, strekt zich naar beneden uit om om de uitwendige snaarschijven resp. 238 en 35 242 te gaan en gaat verder naar boven en is verankerd aan de onderzijde van een verlenging gedragen nabij de bovenkant van topblok 156. Wanneer het topblok 156 onderlinge beweging ondergaat langs de geleidingsbalken 204 en 206, d.w.z. wanneer de zuigers 176 en 178 reageren op verticaal /deinen van de boorstelling 152 om het topblok vast te houden ten op- 40 zichte van het zeebed wanneer de boorstelling ten opzichte van het top- o : ] 17 blok beweegt, dragen de kabels 232, 234, 244 en 246 de snaarschijfsa-menstellen 214 en 216, waardoor de snaarschijfsamenstellen onderlinge beweging ondergaan ten opzichte van de boerstelTing 152 wanneer de boorstelling ten opzichte van het topblok 156 bewogen wordt. Begrepen 5 zal echter worden dat de beweging ondervonden door de snaarschijfsamen-stellen 214 en 216 ten opzichte van de boorstelling 152 altijd de helft van de beweging zal zijn ondervonden door het topblok 156 ten opzichte van de boorstelling. Bijgevolg zullen, indien de boorstelling 152 zo beweegt dat het topblok 156 gedragen wordt door de zuigers 176 en 178 10 langs de geleidingsbalken 204 en 206 over een afstand van bijvoorbeeld vier meter, de snaarschijfsamenstellen 214 en 216 een beweging langs de bijbehorende geleidingsbalken daarvan ondergaan van slechts twee meter.
De buigzame werkkabel 158 die het loopblok 154 met het topblok 156 15 verbindt strekt zich van boven uit vanaf het loopblok, gaat over de in het midden liggende snaarschijf 240 van het snaarschijfsamenstel 216 en strekt zich daarvan naar beneden uit om verankerd te worden aan de boorstelling 152 of het dragende platform daarvan als een vaste kabel. Naar het tegenoverliggende einde daarvan strekt de werkkabel 158 zich 20 naar boven uit vanaf het loopblok 154 om over de in het midden liggende snaarschijf 228 van het snaarschijfsamenstel 214 te gaan en daarvan naar beneden naar een (niet getoonde) trekinrichting zoals hiervoor beschreven. Het intrekken of vieren van de werkkabel 158 door bediening van de trekinrichting heeft het resp. naar boven of het naar beneden 25 brengen van het loopblok 154 ten opzichte van het topblok 156 tot gevolg. De twee snaarschijven 228 en 240 die de werkkabel 158 dragen stijgen en dalen ten opzichte van de boorstelling 152 met de snaarschijfsamenstellen 214 en 216 in samenhang met onderlinge beweging tussen de boorstelling en topblok 156. Aangezien elk snaarschijfsamenstel 30 214 en 216 de helft van de afstand beweegt afgelegd door het topblok 156 ten opzichte van de boorstelling 152, zal het loopblok 154 stationair blijven ten opzichte van het topblok 156 wanneer de boorstelling 152 deint of zal uitsluitend stijgen en dalen ten opzichte van het topblok door het bedienen van de trekinrichting om de werkkabel resp. in 35 te trekken of te vieren. Dientengevolge houdt de compenseer!nrichting afgebeeld in fig. ΚΓ-13 niet alleen het topblok 156 stilstaand ten opzichte van het als referentie dienende zeebed wanneer de boorstelling 152 verticaal bewogen wordt door bijvoorbeeld golfwerking, maar voorat ziet er eveneens in dat het loopblok 154 gemanipuleerd wordt om te .* 40 stijgen en dalen of stationair te blijven ten opzichte van het topblok 5 ' 18 156 door uitsluitend het bedrijf van de trekinrichting onafhankelijk van een dergelijke verticale beweging van de boorstelling.
Het topblok 156 kan bijvoorbeeld naar de maximale hoogte daarvan naar boven gebracht worden, zoals met gestreepte lijnen in fig. 10 en 5 11 aangegeven, en daar met enig passend middel verankerd worden aan de boorstelling 152. Een doorgaande boring 250 kan bijvoorbeeld aanwezig zijn in de secundaire geleidingsbalk 204, zodat indien het topblok 156 zich in de maximum stand bevindt zoals aangegeven is, een pen of een andere dergelijke inrichting ingébracht kan worden en op zijn plaats 10 vergrendeld kan worden binnen de boring onder de balk 180 van het topblok, waarbij de pen of andere inrichting zo uitgevoerd is dat deze onder de balk 108 of andere constructie van het topblok ligt. Daarna kunnen de zuigers 176 en 178 bijvoorbeeld naar beneden gebracht worden en indien noodzakelijk onderhouden worden. Een overeenkomstige grendelin-15 richting kan verwezen!ijkt worden op de hoofdgeleidingsbalk 206. Bovendien kan het topblok 156 zo. verankerd worden aan de bovenkant van de boorstelling 152 om gebruikt te worden in een niet compenserende uitvoering, evenals het topblok geplaatst en ze gebruikt kan worden met de zuigers volledig naar binnen getrokken, zoals afgebeeld in fig. 10 en 20 11, en zelfs met het topblok rustend op de draagbalken 164 om de belasting van het topblok te verwijderen van de flufdumdrukstelsels omvattende de cilinders 170 en 174.
Een grendelstaafsamenstel of andere passende inrichting kan gebruikt worden in plaats van de pen die beschreven is om het topblok 156 25 bij de bovenkant van de boorstelling 152 te verankeren. Dergelijke andere verankeringsinrichtingen worden door 252 schematisch in fig. 10 en 11 aangegeven.
Terwijl de zuigers 176 en 178 rechtstreeks op het topblok 156 werken, is de mogelijke aanwezigheid van zijdelingse krachten die op de 30 zuigerstangen werken beperkt. De verbinding van de zuigers 176 en 178 met het topblok 156 die zijdelings slippen daartussen mogelijk maakt, zoals afgebeeld in fig. 13, dient verder om zijdelingse krachten overgebracht aan de zuigers door middel van het topblok te beperken of uit te sluiten.
35 De compensatie-inrichting 150 voorziet in een evenwichtige onder steuning voor het topblok 156 en tevens in compensatie voor de werkka-bel 158. Bovendien kan de inrichting gebruikt worden om in zachte of gedempte landingen van belastingen te voorzien met de boorstelling 152 /stationair.
40 Een nog andere versie van de compensatie-inrichting volgens de 19 uitvinding is in het geheel met 260 aangegeven in fig. 14 en 15 opgenomen in de boorstelsel of put bewerkend stelsel, omvattende een boor-stelling of mast 162 aangebracht op een (niet afgebeeld) drijvend platform in hoofdzaak afgebeeld in fig. 1. Een loopblok 264, waaraan de 5 toerusting die gemanipuleerd moet worden opgehangen kan worden, hangt op zijn beurt aan een topblok 266 via een buigzame werkkabel 268. Het loopblok 264 is voorzien van een veelheid van schijven 270 en het topblok 266 is voorzien van een veelheid van schijven 272. De buigzame ka bel 278 is afwisselend aangebracht om de loopblokschijven 270 en de 10 schijven 272 van het topblok waardoor het loopblok door het topblok gedragen wordt en ten opzichte daarvan beweegbaar is door manipulatie van de buigzame kabel.
Zoals aan de hand van fig. 14-16 duidelijk is, wordt een paar evenwijdige op afstand liggende balken 274 gedragen door horizontaal 15 gerichte dwarsorganen 276 van de boorstelling 262 en worden verbonden door twee organen 278. Twee fluidumdrukcilinders 280, elk voorzien van een bijbehorende zuiger 282, worden gedragen door de organen 278 en zijn uitgevoerd om evenwijdig te zijn aan en te liggen bij tegenoverliggende zijden van de bewegingsbaan van het topblok 266 en van het 20 loopblok 264. Een wagen 284 wordt gedragen door beide zuigers 282 en kan daarop aangebracht zijn met een zijdelings meegevende verbinding van het soort afgebeeld in fig. 13, bijvoorbeeld om het overbrengen van zijdelingse krachten te beperken en waardoor de wagen naar keuze verankerd kan worden bij de bovenkant van de boorstelling 262 en de zuigers 25 naar binnen gebracht bijvoorbeeld voor onderhoud. Een geleidingsbalk 286 in de vorm van een kokerbalk, strekt zich vanaf de dwarsbalken 274 uit, die de geleidingsbalk dragen, naar de bovenkant van de boorstelling 262. De wagen 284 omgeeft de geleidingsbalk in hoofdzaak en draagt een veelheid van tegenover elkaar liggende rollen 288 aangebracht op 30 horizontale assen om langs de zijden van de geleidingsbalk 286 te bewegen (zoals gezien in fig. 14) en een veelheid van tegenover elkaar liggende rollen eveneens op horizontale assen aangebracht om langs de voor- en achterkant van de geleidingsbalk te bewegen, waardoor de wagen tot een langsbaan gedwongen wordt.
35 De flufdumsamenstellen verwezenlijkt door de zuigers 282 en ci linders 280 kunnen gedeeltelijk hydraulisch en gedeeltelijk pneumatisch zijn en bediend worden door een fluïdumdrukstelsel bijvoorbeeld geconstrueerd en bediend zoals in het algemeen in fig. 5 aangegeven. Details van een dergelijke flufdumdrukstelsel zijn in fig· 14-16 weg-40 gelaten, die de compensatie-inrichting 260 vanwege de duidelijkheid to- i, ή __ 20 nen, maar begrepen moet worden dat deze in enigerlei vorm gebruikt kunnen worden om de inrichting te bedrijven.
De zuigers 280 zijn in fig. 14 en 15 bij het boveneinde van de slag daarvan afgebeeld, met de wagen 284 naar de bovenkant van de boor-5 stelling 262 gebracht. De wagen 284 is in fig. 14 en 15 eveneens gestreept in het benedendeel van de loopbaan daarvan afgebeeld, met de zuigers 282 ingetrokken.
De wagen 284 draagt een veelheid van snaarschijven 292 aan elke zijde van de wagen, met de snaarschij'ven in hoofdzaak boven de overeen-10 komstige zuigers 282 aangebracht. Een overeenkomstig aantal buigzame organen, zoals kettingen of kabels 294 is gewikkeld om de snaarschijven 292 en strekt zich naar beneden uit buiten het paar zuigers 282 naar verankeringspunten op dwarsorganen 296 verbonden met de draagbalken 274 om een einde van elke kabel aan de boorstelling 262 te verankeren. Naar 15 de tegenoverliggende einden daarvan strekken de kabels 294 zich naar beneden uit vanaf de snaarschijven 292 tussen de zuigers 282 en zijn aan het topblok 266 verankerd. Bijgevolg stijgt, wanneer de zuigers 282 gemanipuleerd worden om te stijgen en dalen ten opzichte van de cilinders 280, de wagen 284 en daalt dienovereenkomstig langs de geleidings-20 balk 286 en brengt het topblok 266 naar boven of naar beneden door middel van de buigzame kabels 294. Bovendien is de afstand afgelegd door het topblok 266 tweemaal die afgelegd door de zuigers 282 en de wagen 284 ten opzichte van de boorstelling 262.
De wagen 284 draagt eveneens twee snaarschijven 298 en 300, onaf-25 hankelijk draaibaar op horizontale assen die lateraal georiënteerd zijn zoals gezien in fig. 14. De buigzame werkkabel 268 strekt zich naar boven uit vanaf het laopblok 264 om over een snaarschijf 300 te gaan en strekt zich naar beneden uit om verankerd te worden aan de boorstelling 262 of het draagplatform daarvan als vaste kabel. Naar het 30 tegenoverliggende einde strekt de werkkabel 268 zich naar boven uit vanaf het loopblok 264 om over de andere· snaarschijf 298 te gaan en naar beneden daarvan naar een (niet afgebeelde) trekinrichting zoals hiervoor beschreven. Het intrekken of vieren van de werkkabel 268 door het bedienen van de trekinrichting heeft het resp. naar boven of naar 35 beneden brengen van het loopblok 264 ten opzichte van het topblok 266 tot gevolg. De twee snaarschijven 298 en 300 voor de werkkabel stijgen en dalen ten opzichte van de boortoren 262 wanneer de wagen 284 naar boven of naar beneden gebracht wordt door bediening van de zuigers / 282.
40 Onderkend zal worden dat met de zuigers 282 naar buiten gebracht O ___ . 21 om de wagen 282 in de hoogste stand daarvan te plaatsen, zoals afgeheeld in fig. 14 en 15, het topblolc 266 naar boven in de hoogste bewe-gingsstand daarvan langs de boorstelling 262 getoond is. Het topblok heeft een paar zich naar boven uitstrekkende platen 266a, die zich ho-5 rizontaal uitstrekkende gaten 266b hebben. Wanneer het topblok 266 zo bij het hoogste punt daarvan geplaatst is, strekken de platen 266a daarvan zich naar boven uit tussen de draagbalken 274 en brengen de gaten 266b in hoofdzaak in lijn met langwerpige zich horizontaal uitstrekkende gaten 274a in de draagbalken. Een grendel balk 302 kan be-10 diend worden era binnen de gaten 266b van het topblok alsmede de gaten 274a van de steunbalk te blijven om het topblok 266 aan de draagbalken te verankeren. De inrichting voor het manipuleren van de grendel staaf 302 is vanwege de duidelijkheid in fig. 14 en 15 niet afgebeeld, maar begrepen zal worden dat de grendelstaaf 302 bediend kan worden door een 15 samenstel waarvan de constructie en werking overeenkomstig aan die afgebeeld in fig. 7-9 is en in verband daarmee hierboven besproken. Met het topblok 266 verankerd aan de draagbalken 274 door de grendel staaf 302 kunnen het topblok en het loopblok 264 zonder compensatie gebruikt worden door het bedienen van de trekinrichting om de werkkabel 268 te 20 vieren of in te trekken. In het geval van falen van de fluidumdruksa-menstellen of het stelsel gebruikt om deze te bedienen, kan het loopblok 264 naar boven gebracht worden door bediening van de trekinrichting om de werkkabel 268 in te trekken, waardoor het loopblok het topblok 266 kan aangrijpen en naar boven brengen in de stand om verankerd 25 te worden door de grendeïstaaf 302.
De inrichting kan in een compenserende toestand geplaatst worden met het topblok 266 uit aangrijping gebracht van de grendeïstaaf 302 en de zuigers 288 anders geplaatst dan bij de einden van de slag daarvan..
Dan reageert, wanneer de boorstelling 262 verticaal naar boven of naar 30 beneden deint door bijvoorbeeld golfwerking, het fluïdumdrukstelsel, dat de zuigers 282 en de cilinders 280 bedient zoals hierboven beschreven, om de zuigers naar buiten te brengen ten opzichte van de cilinders wanneer de boorstelling daalt en om intrekken van de zuigers te verwezenlijken wanneer de boorstelling stijgt. Dientengevolge blijft het 35 topblok 266 stationair ten opzichte van bijvoorbeeld het als referentie dienende zeebed. Dienovereenkomstig wordt de beweging van de boorstelling 262 ten opzichte van het zeebed gecompenseerd met betrekking tot de werkkabel 268 door beweging van de snaarschijven 298 en 300 van de werkkabel met de zuigers 282. Het loopblok 264 blijft daarom stationair /40 ten opzichte van het topblok 266 wanneer de boorstelling deint of het o __ 22 loopblok wordt gemanipuleerd ten opzichte van het topblok door bediening van de (niet afgebeelde) trekinrichting onafhankelijk van een dergelijke beweging van de boorstelling ten opzichte, van het zeebed.
Een steun 304 strekt zich uit van en wordt gedragen door het top-5 blok 266 om twee evenwijdige rollen 306 en 308 te dragen, waarbij de steun en rollen de werkkabel 268 beperken die zich uitstrekt vanaf de snaarschijf 298 naar het loopblok 264 in het geval dat het loopblok bijvoorbeeld teruggetrokken wordt (zoals gezien in fig. 14). Een vrij draaiende schijf 310 wordt gedragen op de zijde van het topblok 266 orn 10 de werkkabel 268 in te sluiten in het geval het loopblok 264 naar voren geduwd wordt (zoals gezien in fig. 14).
De compensatie-inrichting bij 260 afgebeeld in fig. 14-16 beperkt enige zijdelingse momenten of sluit deze uit, die neigen op de zuigers 282 te werken door naar beneden gerichte krachten daarop overgebracht 15 door middel van de draagkabels 294 en/of de werkkabel 268, aangezien de wagen 284 de zuigers 282 beweegbaar met elkaar verbindt. Bovendien kan, zoals hiervoor vermeld, de verbinding tussen zuigers 282 en wagen 284 door middel van een verbinding zoals bijvoorbeeld afgebeeld in fig. 13 verwezenlijkt worden om dergelijke zijdelingse krachten te beperken.
20 De compensatie-inrichting 260 voorziet in een evenwichtige drager voor het topblok 266 en tevens in een compensatie voor de werkkabel 268. Bovendien kan de inrichting gebruikt worden om in een zachte of gedempte landing van last te voorzien waarbij de boorstelling 262 stationair is.
25 Het hiervoor getoonde en beschrevene van de uitvinding dient als illustratie en voorbeeld daarvan en verscheidene wijzigingen met betrekking tot de afmeting, gedaante en materialen alsmede de details van de afgebeelde constructie kunnen uitgevoerd worden zonder buiten het bereik en de gedachte van de onderhavige uitvinding te geraken.

Claims (37)

1. Compensator!nrichting, met het kenmerk, dat deze omvat: eerste en tweede flufdumdrukinrichtingen, waarbij elke flufdumdruk-5 inrichting omvat eerste en tweede onderlinge reciproceerbare lichamen, en middelen samengaand met beide flufdumdrukinrichtingen voor het opbrengen van flufdumdruk tussen de lichamen neigend om de lichamen samen te reciproceren in een eerste bewegingsrichting, waarbij de eerste lichamen vast zijn ten opzichte van een eerste voorwerp; 10 middelen voor het verbinden van de tweede lichamen met een tweede voorwerp zodat evenwijdige evenredige reciproceerbare beweging tussen de eerste en tweede lichamen samengaat met onderlinge beweging tussen de eerste en tweede voorwerpen; middelen voor het verbinden van het tweede voorwerp met een derde voor- 15 werp dat daarvan afhangt met dergelijke middelen waardoor het derde voorwerp naar keuze beweegbaar is ten opzichte van het tweede voorwerp onafhankelijk van de reciprocerende beweging tus.sen de eerste en tweede lichamen en waarbij de onderlinge beweging tussen de eerste en tweede voorwerpen vergezeld kan gaan door overeenkomstige beweging tussen het 20 derde voorwerp en het eerste voorwerp, waarbij het derde voorwerp verhoudingsgewijs stationair blijft ten opzichte van het tweede voorwerp.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze middelen omvat samengaande met de eerste en tweede lichamen voor het op- 25 brengen van flufdumdruk op de eerste en tweede lichamen om weerstand te bieden aan het reciproceren van de lichamen in de eerste bewegingsrichting terwijl een dergelijk reciproceren mogelijk wordt.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de eerste en tweede flufdumdrukinrichtingen omvatten flufdumdrukzui- 30 ger- en cilindersamensteïlen en welke samenstellen evenwijdig aangebracht zijn aan tegenoverliggende zijden van de bewegingslijn van de tweede en derde voorwerpen ten opzichte van het eerste voorwerp.
4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het middel voor het verbinden van de tweede en derde voor- 35 werpen omvat buigzame lijnmiddelen aangebracht om een of meer schijven gedragen door elk van de tweede en derde voorwerpen en om snaarschijven gedragen door de tweede lichamen.
5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het j kenmerk, dat deze middelen omvat voor het selectief verankeren van het β 40 tweede voorwerp ten opzichte van het eerste voorwerp* . ‘ 24 *
6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, niet het kenmerk, dat het eerste voorwerp ten opzichte van een referentie kan bewegen terwijl het tweede voorwerp stationair ten opzichte van de referentie blijft en waarbij de tweede lichamen proportioneel ten opzich- 5 te van het eerste voorwerp bewegen.
7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede lichamen van de eerste en tweede flufdumdruk-inrichting door een stijf orgaan verbonden zijn.
8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het 10 kenmerk, dat het middel voor het verbinden van de tweede en derde voorwerpen omvat buigzame lijnmiddelen aangebracht om een of meer schijven gedragen door elk van de tweede en derde voorwerpen en om snaarschijven, verbonden met de eerste en tweede voorwerpen voor proportionele beweging ten opzichte van de eerste en tweede voorwerpen.
9. Inrichting voor het dragen en manipuleren van voorwerpen, met het kenmerk, dat deze omvat: eerste en tweede blokken elk voorzien van een of meer schijven voor onder! inge -aangrijping van die blokken door een buigzame lijn waardoor het tweede blok door het eerste blok gedragen kan worden en selectief 20 bewogen kan worden ten opzichte daarvan door middel van die lijn zodat voorwerpen gedragen door het tweede blok eveneens ten opzichte van het eerste blok gemanipuleerd kunnen worden; eerste en tweede fluidumdruksamenstellen waarbij elk samenstel omvat eerste en tweede reciproceerbare lichamen, en fluïdumdrukmiddelen 25 voor het opbrengen van flufdumdruk op de fl ufdumdruksamenstellen om de reciproceerbare lichamen in een eerste bewegingsrichting te bewegen, waarbij de eerste en tweede samenstellen aangebracht zijn aan tegenoverliggende zijden van en in hoofdzaak evenwijdig aan een bewegings-lijn van het tweede blok ten opzichte van het eerste blok met de bewe-30 gingsrichting in hoofdzaak evenwijdig aan die bewegingsrichting; middelen die het eerste blok met de tweede lichamen verbinden, waardoor beweging van het eerste blok ten opzichte van de eerste lichamen samengaat met proportionele reciproceerbare beweging tussen de resp. eerste en tweede lichamen; en 35 snaarschijven en middelen voor het dragen van de snaarschijven om beweging daarvan evenredig aan beweging van het eerste blok ten opzichte van de lichamen te verwezen!ijken, waarbij de buigzame lijn aangebracht is om elk van de snaarschijven en zodanig dat de lijn zo het tweede ]i blok aan de snaarschijven draagt. | 40 10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat deze bo- r\ " ·- ·' ' - J vendien omvat middelen voor het selectief manipuleren van de buigzame lijn ten opzichte van de eerste en tweede lichamen voor het selectief manipuleren van het tweede blok ten opzichte van het eerste blok.
11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat deze 5 middelen omvat voor het selectief verankeren van het eerste blok ten opzichte van de eerste lichamen.
12. Inrichting volgens een van de conclusies 9-11, met het kenmerk, dat de eerste lichamen ten opzichte van een referentie kunnen bewegen terwijl het eerste blok stationair blijft ten opzichte van die referen- 10 tie en de tweede lichamen proportioneel ten opzichte van de eerste lichamen bewegen.
13. Inrichting volgens een van de conclusies 9-12, met het kenmerk, dat de tweede lichamen van de eerste en tweede flufdumdrukinrichting door een stijf orgaan verbonden zijn.
14. Inrichting volgens een van de conclusies 9-13, met het kenmerk, * dat het middel voor het dragen van de snaarschijven omvat buigzame lijnen met tegenoverliggende einden bevestigd ten opzichte van het eerste blok en de eerste lichamen, en verdere snaarschijven verbonden met de eerste snaarschijven dragend.
15. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 9-14, met het kenmerk, dat deze omvat wagenmiddelen, waarop de snaarschijven aangebracht zijn, voor verbinding met de tweede lichamen en deze dragend.
15. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 9-15, met het kenmerk, dat de snaarschijven door de twee lichamen gedragen worden.
17. Compensator voor gebruik met een topbTok en een loopblok gedra gen door een mast, met het kenmerk, dat deze omvat: twee flufdumdruksamenstellen, elk omvattende een zuigerdeel en een cilinderdeel met een deel van elk samenstel bevestigd ten opzichte van de mast en het andere deel snaarschijven dragend en reciproceerbaar be-30 weegbaar ten opzichte van de eerste delen en daarom ten opzichte van de mast; middelen voor het opbrengen van fluïdumdruk op elk van de flufdum-druksamenstel1 en die de flufdumdruksamenstellen neigen naar buiten te brengen en de snaarschijven ten opzichte van die mast te verheffen; 35 een topblok omvattende een of meer schijven, en een loopblok omvattende een of meer schijven; een buigzame lijn die over een van de snaarschijven gaat en afwisselend aangebracht om de schijven van het topblok en het loopblok en gaande jt over de andere van de schijven, waardoor krachten opgebracht op de twee f 40 einden van de buigzame lijn in steun voorzien door middel van de snaar- 'C * schijven en de mast aan het topblok en het loopblok dat daaraan gehangen is door de leiding; en middelen voor het verbinden van het topblok met de andere onderdelen die die snaarschijven dragen, waardoor het loopblok en het topblok be-5 weegbaar zijn ten opzichte van de mast met proportionele reciproceerba-re beweging tussen de zuiger- en cilinderonderdelen van de fluidum-druksamenstellen terwijl het loopblok vast kan zijn ten opzichte van het topblok.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat 10 een einde van de buigzame lijn vast is ten opzichte van de mast; en dat deze bovendien middelen omvat voor het selectief intrekken of vieren van de buigzame lijn naar het tegenoverliggende einde daarvan ten opzichte van die mast voor het selectief manipuleren van het loopblok ten opzichte van het topblok.
19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat de ze omvat middelen voor het selectief verankeren van het topblok ten opzichte van de mast.
20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de buigzame lijn bediend kan worden om het loopblok selectief te manipuleren 20 ten opzichte van het topblok terwijl het topblok zo verankerd is ten opzichte van de mast.
21. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 17-20, met het kenmerk, dat de mast ten opzichte van een referentie kan bewegen, terwijl het topblok stilstaand blijft ten opzichte van die referentie sa- 25 mengaande met een dergelijke proportionele beweging tussen die zuiger-en cilinderdelen.
22. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de middelen die het loopblok verbinden met de componenten die die snaarschijven dragen omvatten buigzame lijnmiddelen, in elk geval bevestigd bij een einde 30 daarvan aan het topblok en bij het tegenoverliggende einde daarvan bevestigd ten opzichte van de delen die die snaarschijven niet dragen, en om een of meer snaarschijven gedragen met de eerste snaarschijven gaande.
23. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 17-22, met het 35 kenmerk, dat de buigzame lijn over beide snaarschijven gaat en om de schijven van het topblok en om de schijven van het loopblok in dezelfde draaiingszin.
24. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 17-23, met het 1 kenmerk, dat I 40 de middelen voor het verbinden van het topblok aan andere delen die de ü ft ft ft ft 3 Ü 9Ö VV v « 3 Vl snaarschijven dragen afzonderlijk van de snaarscbijven bediend kunnen worden waarover de buigzame lijn gaat, en . } verder omvattende middelen voor het bedienen van de buigzame lijn voor het selectief manipuleren van het loopblok ten opzichte van het topblok 5 onafhankelijk van die middelen voor het verbinden van het topblok met de andere delen die die snaarschijven dragen.
25. Inrichting volgens een van de conclusies 17-24, met het kenmerk, dat de twee flufdumdruksamenstel1 en op voldoende onderlinge afstand liggen zodat het topblok tussen die flufdumdruksamenstellen kan 10 bewegen.
26. Inrichting volgens een van de conclusies 17-25, met het kenmerk, dat de snaarschijven waarover de buigzame lijn gaat tegen langs-beweging ten opzichte van die mast vastgehouden kunnen worden onafhankelijk van de flufdumdruksamenstellen, en terwijl die buigzame lijn 15 selectief bediend kanworden voor het selectief manipuleren van het loopblok ten opzichte van het topblok.
27. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 17-26, met het kenmerk, dat de buigzame lijn bediend kan worden om het loopblok naar het topblok naar boven te brengen en zo zowel het loopblok als het top- 20 blok ten opzichte van die mast naar boven te brengen.
28. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 17-27, met het kenmerk, dat deze omvat fl uïdumgrendel afsluitermiddelen voor het selectief grendelen van het zuigerdeel ten opzichte van het cilinderdeel van elk van de flufdumdruksamenstellen door het beletten van 25 flufdumstroming ten opzichte van de cilinderdelen.
29. Inrichting volgens een van de conclusies 17-28, met het kenmerk, dat de delen die de snaarschijven dragen door een stijf orgaan verbonden zijn.
30. Inrichting volgens een van de conclusies 17-29. met het ken- 30 merk, dat deze draagmiddelen omvat, waarop de snaarschijven aangebracht zijn, voor verbinding met de delen die snaarschijven dragen en voor het dragen daarvan.
31. Compensator voor gebruik met een topblok en een loopblok gedragen door een mast, met het kenmerk, dat deze omvat: 35 een flufdumdrukstelsel, omvattende ten minste een zuigerdeel en een overeenkomstig cilinderdeel, waarbij een van die onderdelen bevestigd is ten opzichte van de mast en het andere deel reciproceerbaar beweegbaar is ten opzichte van het eerste deel en daarom ten opzichte van die 'J mast; jï 40 middelen voor het opbrengen van flufdumdruk op het flufdumdrukstel- 4 * sel die neigen die fluïdumdrukdelen naar buiten te brengen en het beweegbare deel ten opzichte van de mast te verheffen; een topblok omvattende een of meer schijven, en een loopblok omvattende een of meer schijven; 5 middelen voor het verbinden van het topblok met het deel dat reciprocerend beweegbaar is ten opzichte van de mast waardoor het topblok beweegbaar is ten opzichte van de mast met proportionele reeiproeeerbare beweging tussen de zuiger- en cilinderdelen; ten minste twee snaarschijven en middelen voor het dragen van de snaar-10 schijven om beweging daarvan te verwezenlijken evenredig aan de beweging van het topblok ten opzichte van de mast; en een buigzame lijn die over een van de snaarschijven gaat en afwisselend aangebracht om de schijven van het topblok en het loopblok en gaande over de andere van de snaarschijven waardoor kracht opgebracht op de 15 buigzame lijn in ondersteuning voorziet, door middel van de snaarschijven en de mast, voor het topblok en het loopblok dat daaraan hangt is door die lijn.
32. Inrichting volgens conclusie 31, met het kenmerk, dat een einde van de buigzame lijn vast ligt ten opzichte van de mast; en 20 deze verder omvat middelen voor het selectief intrekken of vieren van de buigzame lijn naar het tegenoverliggende einde daarvan ten opzichte van de mast voor het selectief manipuleren van het loopblok ten opzichte van het topblok.
33. Inrichting volgens een van de conclusies 31-32, met het ken-25 merk, dat deze middelen omvat voor het selectief verankeren van het topblok ten opzichte van de mast.
34. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de buigzame lijn bediend kan worden om het loopblok selectief te manipuleren ten opzichte van het topblok terwijl het topblok zo ten opzichte van 30 die mast verankerd is.
35. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 31-34, met het kenmerk, dat de mast ten opzichte van een referentie kan bewegen terwijl het topblok stationair blijft ten opzichte van die referentie samengaande met een dergelijke proportionele beweging tussen de zuiger en 35 cilinderdelen.
36. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 31-35, met het kenmerk, dat , de middelen voor het verbinden van het topblok met de delen afzonder- f lijk bediend kunnen worden van de snaarschijven waarover de buigzame I 40 lijn gaat; en « dat deze bovendien middelen omvat voor het bedienen van de buizame lijn voor het selectief maniupuleren van het loopblok ten opzichte van het topblok, onafhankelijk van die middelen bedienbaar om zo het topblok met die delen te verbinden.
37. Inrichting volgens een van de conclusies 31-36, met het ken merk, dat de middelen voor het dragen van die snaarschijven omvatten buigzame lijnmiddelen, in elk geval bevestigd bij een einde daarvan aan het topblok en bij het tegenoverliggende einde daarvan ten opzichte van de mast vast bevestigd, een of meer snaarschijven gedragen met de bij-10 behorende eerste snaarschijven dragend.
38. Compensator voor gebruik met een topblok en een loopblok gedragen door een mast, met het kenmerk, dat deze omvat: middelen die het topblok met die mast verbinden waardoor het topblok gedragen kan worden door die mast maar beweegbaar ten opzichte daarvan 15 is, waarbij die middelen twee snaarschijven dragen, gedragen om beweging daarvan proportioneel aan de beweging van het topblok ten opzichte van dé mast te verwezenlijken; het topblok een of meer schijven omvat, en het loopblok een of meer schijven omvat; 20 een buigzame lijn die over een van de snaarschijven gaat en afwisselend aangebracht om die schijven van het topblok en het loopblok en over de andere van die snaarschijven gaande waardoor kracht opgebracht op de buigzame lijn in steun voorziet door middel van de snaarschijven en de mast aan het topblok en het loopblok dat daaraan door die lijn hangt; 25 en middelen voor het bedienen van de middelen die het topblok met de mast verbinden waardoor het topblok en het loopblok beweegbaar zijn ten opzichte van die mast met proportionele beweging tussen die verbindingsmiddelen en die mast terwijl het loopblok vastgelegd kan worden ten op-30 zichte van het topblok, of selectief gemanipuleerd ten opzichte daarvan kan worden door bediening van die flexibele lijn. ++++++++++ (/ ' ' ___
NL8600558A 1985-03-04 1986-03-04 Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator. NL192689C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US06/707,969 US4688764A (en) 1984-10-31 1985-03-04 Crown block compensator
US70796985 1985-03-04

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8600558A true NL8600558A (nl) 1986-10-01
NL192689B NL192689B (nl) 1997-08-01
NL192689C NL192689C (nl) 1997-12-02

Family

ID=24843886

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8600558A NL192689C (nl) 1985-03-04 1986-03-04 Hijsinrichting voorzien van een deiningscompensator.

Country Status (11)

Country Link
US (1) US4688764A (nl)
JP (1) JP2675295B2 (nl)
BR (1) BR8600940A (nl)
CA (1) CA1260457A (nl)
DE (1) DE3607055A1 (nl)
FI (1) FI84747C (nl)
FR (1) FR2595750B1 (nl)
GB (1) GB2171974B (nl)
NL (1) NL192689C (nl)
NO (1) NO172814C (nl)
SE (1) SE8600953L (nl)

Families Citing this family (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NO309537B1 (no) * 1999-03-03 2001-02-12 Eng & Drilling Machinery As Anordning ved et boredekk pa en boreplattform
AU6372599A (en) * 1999-10-19 2001-04-30 Huisman Special Lifting Equipment B.V. Hoisting mechanism, with compensator installed in a hoisting cable system
US6926103B1 (en) 2001-07-02 2005-08-09 Itrec B.V. Splittable block on a derrick
US6966106B1 (en) 2002-01-14 2005-11-22 Itrec B.V. Method and apparatus for transporting and running tubulars
US6868902B1 (en) 2002-01-14 2005-03-22 Itrec B.V. Multipurpose reeled tubing assembly
US6871609B2 (en) * 2002-08-30 2005-03-29 Itrec B.V. Multipurpose tower for monohull
US7083004B2 (en) * 2002-10-17 2006-08-01 Itrec B.V. Cantilevered multi purpose tower and method for installing drilling equipment
US6901998B1 (en) 2003-03-17 2005-06-07 Itrec B.V. Method for using a multipurpose system
US6932553B1 (en) 2003-03-17 2005-08-23 Itrec, B.V. Multipurpose unit for drilling and well intervention
WO2005108713A1 (en) * 2004-05-07 2005-11-17 Leigh Dowie Safety apparatus
ATE423289T1 (de) * 2005-05-10 2009-03-15 Itrec Bv System zum verlegen von unterwasserrohren und hebevorrichtung
US7461831B2 (en) * 2006-05-15 2008-12-09 Mosley Robert E Telescoping workover rig
NO336258B1 (no) * 2007-09-19 2015-07-06 Nat Oilwell Varco Norway As Fremgangsmåte og anordning for løftkompensering.
US7637329B2 (en) * 2008-01-17 2009-12-29 National Oilwell Varco, L.P. Methods and systems for drilling auxiliary holes
US8256520B2 (en) * 2009-01-14 2012-09-04 National Oilwell Varco L.P. Drill ship
CN102979078B (zh) * 2012-11-22 2014-01-15 三一重工股份有限公司 一种油缸驱动的强夯机提升机构及强夯机
KR101462580B1 (ko) 2013-01-09 2014-11-17 주식회사 칸 해양구조물의 히브컴펜세이터 제어시스템
NO341753B1 (no) * 2013-07-03 2018-01-15 Cameron Int Corp Bevegelseskompensasjonssystem
US10294735B2 (en) 2014-04-08 2019-05-21 Mhwirth As Self-aligning apparatus
FR3027298A1 (fr) * 2014-10-20 2016-04-22 Ifp Energies Now Systeme de compensation de pilonnement pour un element accroche a une installation mobile
US10435962B2 (en) * 2016-08-03 2019-10-08 Cameron International Corporation Top-mounted compensator for use in a motion compensation system

Family Cites Families (18)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3469820A (en) * 1967-07-05 1969-09-30 Ocean Science & Eng Drill pipe stabilizing apparatus
FR2147771B1 (nl) * 1971-05-03 1974-05-31 Inst Francais Du Petrole
US3799505A (en) * 1971-11-23 1974-03-26 Rucker Co Crane aiding mechanism
US3804183A (en) * 1972-05-01 1974-04-16 Rucker Co Drill string compensator
US3871527A (en) * 1973-04-04 1975-03-18 Westinghouse Electric Corp Ram tensioning device
US3834672A (en) * 1973-04-30 1974-09-10 Western Gear Corp Drill string heave compensator and latching apparatus
US3841770A (en) * 1973-08-13 1974-10-15 Rucker Co Lock bar mechanism
US3877489A (en) * 1973-09-04 1975-04-15 Rucker Co Speed limiting valve
US3877680A (en) * 1973-10-01 1975-04-15 Willard D Childs Cylinder synchronizer for drilling equipment
NL7508496A (nl) * 1974-07-30 1976-02-03 Willem Josef George Strolenber Inrichting voor het omhoog brengen of neerlaten van een last.
GB1505645A (en) * 1974-07-30 1978-03-30 Stothert & Pitt Ltd Apparatus for use in raising or lowering a load in a condition of relative motion
NO152500C (no) * 1977-10-04 1985-10-09 Francois Simon Loefte- og haandteringsutstyr, saerlig for arbeider paa havet
GB1586842A (en) * 1977-10-20 1981-03-25 Hydraulik Brattvaag As Apparatus for transferring cargo between an ocean-located unit and a vessel
US4272059A (en) * 1978-06-16 1981-06-09 Exxon Production Research Company Riser tensioner system
GB2066762A (en) * 1979-12-29 1981-07-15 Strongwork Diving Internationa Heave compensators for diving systems
NL8302006A (nl) * 1983-06-06 1985-01-02 Hydraudyne Bv Hijsinrichting met gecompenseerde takel.
GB8328147D0 (en) * 1983-10-21 1983-11-23 Vickers Plc Marine heave compensating device
FR2575452B1 (fr) * 1984-12-28 1987-11-13 Inst Francais Du Petrole Methode et dispositif pour soustraire un element accroche a une installation mobile aux mouvements de cette installation

Also Published As

Publication number Publication date
FI84747C (fi) 1992-01-10
FI860906A (fi) 1986-09-05
NO172814C (no) 1993-09-08
NL192689C (nl) 1997-12-02
FR2595750A1 (fr) 1987-09-18
SE8600953D0 (sv) 1986-03-03
FR2595750B1 (fr) 1991-09-13
NO860806L (no) 1986-09-05
JPS61257591A (ja) 1986-11-15
US4688764A (en) 1987-08-25
BR8600940A (pt) 1986-11-18
CA1260457A (en) 1989-09-26
NO172814B (no) 1993-06-01
GB2171974B (en) 1989-06-14
JP2675295B2 (ja) 1997-11-12
NL192689B (nl) 1997-08-01
FI860906A0 (fi) 1986-03-04
DE3607055A1 (de) 1986-09-11
FI84747B (fi) 1991-09-30
GB8605271D0 (en) 1986-04-09
SE8600953L (sv) 1986-09-05
GB2171974A (en) 1986-09-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8600558A (nl) Topblokcompensator.
US5816565A (en) Hydraulic blowout preventer lifter
US4886397A (en) Dynamic load compensating system
CA2362866C (en) Drilling machine and method for sinking a well
US4403898A (en) Pipe pick-up and laydown machine
US8863966B2 (en) Kingpost crane apparatus and method
EP0141570B1 (en) Marine heave compensating method and device
NL2018663B1 (en) A drilling rig with a top drive system operable in a wellbore drilling mode, tripping mode and bypassing mode
NL2018018B1 (en) An offshore subsea wellbore activities system
US4620692A (en) Crown block compensator
US3008158A (en) Universal mooring and ramp
CN107709694A (zh) 钻井装置、搬运系统、用于独立作业的方法
US5205379A (en) Vertical conveyor
CN107000822B (zh) 海上钻井船
US4883388A (en) Load compensating system
WO2016140802A1 (en) Mast leg pulley
US10253579B2 (en) Motion compensation system for a load hanging from a mobile unit with a main cylinder and a secondary cylinder
US4119297A (en) Snubbing apparatus
US4585213A (en) Well derrick
WO2015155211A1 (en) Self-aligning apparatus
US5908088A (en) Hydraulic drive mechanism for a vertical conveyor
CN211996054U (zh) 一种锚链提升器
US4444536A (en) High speed well working apparatus
NL2024928B1 (en) Offshore drilling vessel and installation for performing subsea wellbore related activities.
CN113784887B (zh) 用于执行海底钻井孔相关活动的海上系统、船和方法

Legal Events

Date Code Title Description
CNR Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection)

Free format text: BAROID TECHNOLOGY, INC.

BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20060304