NL1037784C2 - Hooibouwinrichting. - Google Patents

Hooibouwinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1037784C2
NL1037784C2 NL1037784A NL1037784A NL1037784C2 NL 1037784 C2 NL1037784 C2 NL 1037784C2 NL 1037784 A NL1037784 A NL 1037784A NL 1037784 A NL1037784 A NL 1037784A NL 1037784 C2 NL1037784 C2 NL 1037784C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
crop
arm
frame
axis
longitudinal axis
Prior art date
Application number
NL1037784A
Other languages
English (en)
Inventor
Martin Arnold
Cornelis Christianus Franciscus Havermans
Original Assignee
Forage Innovations Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Forage Innovations Bv filed Critical Forage Innovations Bv
Priority to NL1037784A priority Critical patent/NL1037784C2/nl
Priority to PCT/NL2011/000015 priority patent/WO2011112078A1/en
Priority to RU2012142684/13A priority patent/RU2569294C2/ru
Priority to EP11708341A priority patent/EP2544521A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1037784C2 publication Critical patent/NL1037784C2/nl
Priority to US13/606,036 priority patent/US9277690B2/en
Priority to US15/007,252 priority patent/US20160135369A1/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1007Arrangements to facilitate transportation specially adapted therefor
    • A01D78/1014Folding frames
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1007Arrangements to facilitate transportation specially adapted therefor
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1028Pivotable rotor support arms
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/105Ground support for rotors

Description

Hooibouwinrichting
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
5 De uitvinding heeft betrekking op een hooibouwinrichting met tenminste één gewasverwerkend werktuig, zoals maaier, schudder of hark. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas, in het bijzonder gemaaid gras. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een van pennen voorziene gewasverplaatsingsinrichting, in het 10 bijzonder harkinrichting.
Hooibouwinrichtingen kunnen zijn uitgevoerd met een centraal frame en zich aan weerszijden daarvan uitstekende zijarmen, waarop één of meer gewasverwerkende werktuigen aangebracht zijn.
In een veel voorkomende harkinrichting strekken de zijarmen zich 15 dwars op een hoofdbalk uit. Aanpassing aan de werkbreedte kan plaatsvinden door het inschuiven/uitschuiven van een deel van de zijarm dat de cirkelhark draagt, zie bijvoorbeeld EP 1.095.555. Bij het in de transportstand brengen van de harkinrichting wordt het buitendeel van de zijarm omhoog gezwenkt, waarna de cirkelhark in hoofdzaak verticaal ligt en in horizontale dwarsrichting smal is. De 20 harkpennen zijn dan doorgaans naar buiten gericht. In een alternatieve uitvoering, zie EP 2.022.316 is het omhoog zwenkbare buitendeel aangebracht op een knikarm, die uitvouwbaar/invouwbaar is.
In een ander type uitvoering harkinrichting divergeren de zijarmen voorwaarts vanaf een scharnierbevestiging aan een hoofdbalk, zie EP 1.077.595, 25 EP 1.488.685 en EP 2.022.317. Door verzwenking van de zijarmen in een horizontaal vlak kan de werkbreedte worden ingesteld. De cirkelharken zijn door middel van eigen zwenkarmen omhoog zwenkbaar verbonden met de zijarmen. In de omhoog gezwenkte transportstand, waarin de beide zijarmen parallel aan de hoofdbalk gericht zijn, reiken zij met de harkpennen dwars buitenwaarts.
30 Door het buitenwaarts reiken van de harktanden en de tussen de harkwieken reikende zwendelen is de breedte van de harkinrichting in transportstand vrij groot. De breedte van de harkinrichting in transportstand, in het bijzonder in het achterste gedeelte van de harkinrichting, is van invloed op de manoeuvreerbaarheid van de getrokken harkinrichting, in het bijzonder bij het 1037784 2 nemen van bochten om bouwwerken, in poorten. Bij een grotere breedte wordt de kans op contact van de harkpennen met vaste voorwerpen zoals een muur of kolom groter. Bij dat contact kunnen de harkpennen of harkarmen beschadigd raken, waardoor vervanging nodig is. Bovendien vormen de tijdens transport uitstekende 5 harkpennen een gevaar voor personen en dieren.
Op zich is het verzwenken van cirkelharken naar een transportstand waarin harkpennen binnenwaarts zij gericht bekend.
Zo is uit EP 0.548.720 bekend een voorop een trekker geplaatste tweevoudige harkinrichting, waarvan de twee vanaf een dwarsligger naar voren 10 reikende harkarmen opwaarts te zwenken zijn en tevens om hun hartlijn verdraaibaar.
Uit DE 10 2004 035 082 is een getrokken, tweevoudige harkinrichting bekend, waarbij de cirkelharken aan weerszijden van een hoofdbalk gelegen zijn en elk bevestigd kunnen zijn op een zich in langsrichrting uitstrekkende staaf, die zelf 15 aan een eind draaibaar bevestigd is aan een dwarsarm, die omhoog zwenkbaar verbonden is met de hoofdbalk. Op niet nader aangegeven wijze kan de cirkelhark bij het omhoog zwenken van de dwarsarm zodanig om de hartlijn van de langsstaaf verdraaid worden dat de harkpennen in de transportstand binnenwaarts reiken.
Van EP 1.839.480 is een van zes cirkelharken voorziene 20 harkinrichting bekend, met twee hoofdarmen die elk drie cirkelharken dragen. Elke cirkelhark is door middel van een omhoog zwenkbare, zich naar achteren uitstrekkende harkarm verbonden met de betreffende hoofdarm. De hoofdarmen zijn in het horizontale vlak verzwenkbaar verbonden met een kort dwarsframe dat bevestigd wordt aan een trekker. In de transportstand reiken de hoofdarmen vanaf 25 het korte dwarsframe achterwaarts en zijn de harkarmen omhoog gezwenkt, waarbij van alle cirkelharken de harkpennen binnenwaarts gericht zijn.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
30 Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die voorzien is van een hoofdbalk en een zijarm met een zwenkarm die een gewasverwerkend werktuig houdt, waarmee in de transportstand de gewasverwerkende delen van het gewasverwerkend werktuig 3 binnenwaarts reiken.
Een doel van de uitvinding is een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, voorzien van tenminste één gewasverwerkend werktuig, waarmee op een alternatieve wijze wordt bereikt dat in de transportstand 5 de gewasverwerkende delen van het gewasverwerkend werktuig binnenwaarts reiken.
Een doel van de uitvinding is een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die voorzien is van een hoofdbalk en een zijarm met een zwenkarm die een gewasverwerkend werktuig houdt, waarmee het 10 gewasverwerkend werktuig een gunstige stand kan worden gegeven bij het manoeuvreren in kopakkers.
Een doel van de uitvinding is een compacte hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen.
Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de 15 aanhef genoemde soort te verschaffen die goed manoeuvreerbaar is.
Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die op gunstige wijze verstelbaar is in breedte.
Voor het bereiken van althans één van deze doelen voorziet de 20 uitvinding, vanuit één aspect, in een hooibouwinrichting, in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk, die een langshartlijn bepaalt, en althans een eerste, aan één zijde van de hoofdbalk gelegen zijarm, waarbij de zijarm tenminste één om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuig, in het 25 bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, draagt, waarbij althans een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met de eerste zijarm voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand de eerste 30 zwenkarmverbinding op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn is gelegen dan de rotorhartlijn van het eerste gewasverwerkend werktuig.
Alternatief omschreven voorziet de uitvinding, vanuit één ander aspect, in een hooibouwinrichting, in het bijzonder voor het verplaatsen van 4 gemaaid gewas, omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk, die een langshartlijn bepaalt, en althans een eerste, aan één zijde van de hoofdbalk gelegen zijarm, waarbij de zijarm tenminste één om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuig, in het bijzonder 5 gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, draagt, waarbij althans een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met de eerste zijarm voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand het eerste 10 gewasverwerkend werktuig in hoofdzaak gelegen is tussen de eerste zwenkarmverbinding en de langshartlijn.
Bij het bewegen van het gewasverwerkend werktuig van een werkstand naar een geheven stand, in het bijzonder met de transportstand overeenkomende oriëntatie, zal dit opwaarts en buitenwaarts zwenken, waarbij de 15 gewasverwerkende delen, zoals harkpennen, als vanzelf een binnenwaartse richtingscomponent krijgen. Bij het enigszins omhoog zwenken zullen de werktuigdelen die in de werkstand meer naar binnen zijn gelegen hoger komen te liggen dan meer naar buiten gelegen werktuigdelen. Dat is vooral gunstig bij harkinrichtingen, in geval overlangs een middenzwad gereden moet worden, 20 bijvoorbeeld bij het keren in een kopakker.
De eerste zwenkarm strekt zich bij voorkeur in hoofdzaak dwars op de langshartlijn uit, dat wil zeggen onder een hoek van meer dan 45 graden. In een eenvoudige uitvoering strekt de eerste zwenkarm zich in hoofdzaak loodrecht op de langshartlijn uit.
25 In een verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding is de eerste zwenkarm bevestigd op een eerste satellietframe, dat ter plaatse van een eerste draaiverbinding om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar verbonden is met de eerste zijarm. Het satellietframe vormt een met de zijarm ten opzichte van de hoofdbalk verplaatsbare steun voor op zijn minst de eerste 30 zwenkarm. Het eerste satellietframe kan een eigen oriëntatie ten opzichte van de zijarm bezitten. Het eerste satellietframe kan daarbij op een van de zijarm verschillende hoogte gelegen zijn, bij voorkeur daarboven, om de onderlinge verdraaiing zo min mogelijk te hinderen. In een uitvoering is de inrichting daarbij 5 voor het eerste satellietframe voorzien van een richtstang die met de hoofdbalk is verbonden voor het richten van het eerste satellietframe ten opzichte van de zijarm.
Het eerste satellietframe kan een functie vervullen in het op horizontale afstand van de hoofdbalk verschaffen van een verplaatsbare steun voor 5 verdere werktuigen. In het bijzonder kan een tweede gewasverwerkend werktuig aangebracht zijn op een tweede zwenkarm, welke ter plaatse van een tweede zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het eerste satellietframe voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand de tweede zwenkarmverbinding op 10 een kleinere horizontale afstand van de langshartlijn is gelegen dan de rotorhartlijn van het tweede gewasverwerkend werktuig. Aldus reiken vanaf het eerste satellietframe twee van een gewasverwerkend werktuig voorziene zwenkarmen. De tweede zwenkarmen kunnen in verhouding tot hun horizontale afstand tot de langshartlijn relatief kort blijven. Zij kunnen tegengesteld gericht zijn. In het bijzonder 15 kunnen zij in hoofdzaak identiek zijn, waardoor de inrichting een verhoogde mate van modulariteit kan bezitten.
In het bijzonder voor harkinrichtingen, waarin geharkt wordt in een richting naar de hoofdbalk of de trekker toe, is het gunstig indien de tweede zwenkarm in werkrichting vóór de eerste zwenkarm gelegen is.
20 Indien de eerste zwenkarmverbinding op een grotere horizontale afstand van de hoofdbalk gelegen is dan de tweede zwenkarmverbinding kunnen de werktuigen in de transportstand, beschouwd in een verticaal vlak van projectie .dwars op de langshartlijn, althans deels samenvallen, hetgeen gunstig kan zijn voor het dwarsprofiel van de inrichting in transportstand.
25 In een uitvoering is de eerste zwenkarmverbinding aangebracht op een vanaf de eerste draaiverbinding naar achteren gerichte eerste satellietarm. In een uitvoering is de tweede zwenkarmverbinding aangebracht op een vanaf de eerste draaiverbinding naar voren achteren gerichte tweede satellietarm. De combinatie daarvan is voordelig vanwege compactheid en stabilitieit.
30 De eerste satellietarm kan op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn gelegen zijn dan de tweede satellietarm, hetgeen gunstig kan zijn voor de breedte in transportstand, vanwege overlap in voornoemd verticaal vlak van projectie, en in de transportstand in het achtergedeelte van de inrichting ruimte kan 6 vrijlaten voor andere voorwerpen..
In een compacte uitvoering is het eerste satellietframe aan het eind van de eerste zijarm aangebracht.
Het eerste satellietframe kan een functie vervullen in de 5 ondersteuning van de inridhting, in welk geval dit voorzien is van een naast het gewasverwerkend werktuig gelegen steunwiel, dat in het bijzonder tevens gelegen is aan het eind van de zijarm. De plaats van het steunwiel kan hierbij zodanig worden gekozen, dat het steunwiel in werkrichting beschouwd tussen de eerste en tweede gewasverwerkend werktuigen gelegen is, in de schaduw van het tweede 10 gewasverwerkend werktuig en niet over nog niet verwerkt gewas hoeft te rijden. De steunwielen volgen de zijarm bij het instellen van de positie daarvan, zodat de stabiliteit wordt bevorderd.
Stuurbaarheid wordt bevorderd indien het steunwiel om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibare wijze bevestigd is aan het eerste 15 satellietframe, welke hartlijn bij voorkeur samenvalt met de hartlijn van de eerste draaiverbinding tussen zijarm en eerste satellietframe. Dit kan ook gunstig zijn voor het tussen een werkstand en de transportstand verplaatsen van de eerste zijarm in de nog nader te noemen uitvoering met ten opzichte van de hoofdbalk verwenkbare eerste zijarm. In een uitvoering met genoemd steunwiel is de inrichting voorts 20 voorzien van middelen voor het instellen van de draaihoek van het steunwiel ten opzichte van het eerste satellietframe. Hiermee kan de eerste zijarm worden gestuurd bij het werken op een dwarshelling.
In een eenvoudige uitvoering omvat de inrichting als enige steunpunten voor in de transportstand een koppeling voor een trekker alsmede het 25 steunwiel van het eerste satellietframe.
In een uitvoering is de hooibouwinrichting uitgevoerd als het type waarbij de zijarm verplaatsbaar is tussen een transportstand, waarin deze zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk uitstrekt, onder een eerste hoek met de hoofdbalk, en een werkstand waarin de eerste zijarm zich onder een tweede hoek, groter dan 30 de eerste hoek, zijwaarts uitstrekt vanaf de hoofdbalk. De voornoemde richtstang kan dan een parallellogrammechanisme vormen met de zijarm en het satellietframe of een daarmee vast onderdeel, zodat de oriëntatie van het eerste satellietframe ten opzichte van de hoofdbalk behouden blijft bij voornoemde ' 7 verplaatsing van de eerste zijarm.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting, omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk, die een langshartlijn bepaalt, en althans een eerste, aan 5 één zijde van de hoofdbalk gelegen zijarm, waarbij de zijarm tenminste één om een rotorhartlijn roterend aangedreven gewasverwerkend werktuig, zoals een hark, draagt, waarbij de zijarm verplaatsbaar is tussen een transportstand, waarin deze zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk uitstrekt, onder een eerste hoek met de hoofdbalk, en een werkstand waarin de zijarm zich onder een tweede hoek, groter 10 dan de eerste hoek, zijwaarts uitstrekt vanaf de hoofdbalk, waarbij althans een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op de eerste zwenkarm, welke ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzenkbaar verbonden is met de eerste zijarm voor verplaatsing tussen een werkstand, waarin het gewasverwerkend werktuig werkzaam kan zijn, en een 15 transportstand, waarbij de eerste zwenkarm bevestigd is op een eerste satellietframe, dat ter plaatse van een draaiverbinding om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar verbonden is met de zijarm, waarbij het eerste satellietframe aan het eind van de eerste zijarm is aangebracht en voorzien is van een steunwiel. Enkele voordelen van een hooibouwinrichting met een dergelijk 20 eerste satellietframe zijn hiervoor reeds genoemd.
In de werkstand de eerste zwenkarmverbinding op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn is gelegen dan de rotorhartlijn van het eerste gewasverwerkend werktuig, waarmee eerder genoemde voordelen behaald kunnen worden. Ook in dit geval kan het eerste satellietframe worden benut voor 25 een tweede gewasverwerkend werktuig, dat aangebracht is op een tweede zwenkarm, welke ter plaatse van een tweede zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het eerste satellietframe voor verplaatsing tussen een werkstand, waarin het gewasverwerkend werktuig werkzaam kan zijn, en een transportstand, waarbij in de werkstand de 30 tweede zwenkarmverbinding op een kleinere horizontale afstand van de langshartlijn is gelegen dan de rotorhartlijn van het tweede gewasverwerkend werktuig.
Deze hooibouwinrichting kan uitgevoerd zijn overeenkomstig de eerst 8 besproken hooibouwinrichting volgens de uitvinding, met één of meer van de daarbij genoemde bijzonderheden. Zo kan het satellietframe of een daarmee vast onderdeel met een richtstang en de zijarm een parallellogrammechanisme vormen voor behoud van de oriëntatie van het satellietframe ten opzichte van de hoofdbalk.
5 In het algemeen kan de hooibouwinrichting volgens de uitvinding dubbel uitgevoerd zijn, in welk geval deze is voorzien van een tweede zijarm, gelegen aan de aan de eerste zijarm tegengestelde zijde van de hoofdbalk, waarbij de tweede zijarm een opstelling vormt die in hoofdzaak overeenkomt met die van de eerste zijarm met daarop voorziene uitrusting, in spiegelbeeld ten opzichte van de 10 langshartlijn.
In een uitvoering waarbij beide de zijarmen verplaatsbaar zijn tussen een transportstand, waarin deze zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk uitstrekken, onder een eerste hoek met de hoofdbalk, en een werkstand waarin de beide zijarmen zich onder een tweede hoek, groter dan de eerste hoek, zijwaarts 15 uitstrekken vanaf de hoofdbalk, is de hooibouwinrichting daarbij voorzien van een bedienbaar mechanisme voor het tegelijk verplaatsen van beide zijarmen tussen de transportstand en de werkstand en vice versa.
Beide satellietframes kunnen voorzien zijn van een naast het gewasverwerkend werktuig gelegen steunwiel. Zoals hierboven eerder vermeld kan 20 het steunwiel om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibare wijze bevestigd zijn aan het satellietframe, welke hartlijn bij voorkeur samenvalt met de hartlijn van de eerste draaiverbinding tussen zijarm en satellietframe. Daardoor wordt het ten opzichte van de hoofdbalk tegelijk naar buiten verplaatsen en naar binnen verplaatsen van de zijarmen vergemakkelijkt.
25 Bij voorkeur is de inrichting in deze uitvoering voorts voorzien van middelen voor het instellen van de draaihoek van elk steunwiel ten opzichte van het daardoor gesteunde satellietframe, bij voorkeur voor het onafhankelijk van elkaar instellen van de draaihoeken van de steunwielen ten opzichte van het betreffende satellietframe. Beide zijarmen kunnen dan worden bijgestuurd afhankelijk van het 30 profiel van de dwarshelling aan die zijde van de inrichting.
In een eenvoudige uitvoering vormen een koppeling voor een trekker en de steunwielen van de beide satellietframes de enige steunpunten voor de inrichting in de transportstand.
9
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting, in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een primair framedeel met een koppeling voor aan een trekker, waarbij het frame met koppeling een langshartlijn van de inrichting bepaalt, welke in 5 werkstand parallel is aan de werk- of rijrichting, waarbij de inrichting voorts twee aan weerszijden van het primair framedeel gelegen secundaire framedelen omvat, die met het primaire framedeel zijn verbonden en elk voorzien zijn van tenminste twee om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuigen, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, waarbij een eerste 10 gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het secundaire framedeel voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand het eerste gewasverwerkend werktuig in hoofdzaak gelegen is tussen de eerste 15 zwenkarmverbinding en de langhartlijn, en waarbij een tweede gewasverwerkend werktuig aangebracht is op een tweede zwenkarm, welke ter plaatse van een tweede zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het secundaire framedeel voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand de tweede zwenkarmverbinding op 20 een kleinere horizontale afstand van de langshartlijn is gelegen dan de rotorhartlijn van het tweede gewasverwerkend werktuig.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting, in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een primair framedeel met een koppeling voor aan een trekker, waarbij 25 het frame met koppeling een langshartlijn van de inrichting bepaalt, welke in werkstand parallel is aan de werk- of rijrichting, waarbij de inrichting voorts twee aan weerszijden van het primair framedeel gelegen secundaire framedelen omvat, die met het primaire framedeel zijn verbonden en elk voorzien zijn van een eerste en een tweede om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend 30 werktuigen, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, die respectievelijk door een eerste en een tweede zwenkarm met het secundaire frame deel zijn verbonden voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand door een zwenkbeweging om een in hoofdzaak horizontale zwenkhartlijn, waarbij in 10 de werkstand de eerste en de tweede zwenkarm zich in in hoofdzaak tegengestelde richting uitstrekken vanaf het secundaire framedeel.
De in de voorgaande twee alinea’s beschreven hooibouwinrichtingen kunnen uitgevoerd zijn met één of meerdere van de in het voorgaande besproken 5 maatregelen volgens de uitvinding, in het bijzonder zoals beschreven in de volgconclusies. Het primair framedeel kan in het bijzonder een hoofdbalk omvatten, zoals eerder beschreven.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting omvattend een frame met een primair framedeel en met een 10 vooreind dat voorzien van middelen voor koppeling met een trekker en omvattend vier gewasverwerkingswerktuigen, in het bijzonder cirkelharken, waarbij het frame van de hooibouwinrichting een langshartlijn bevat die in hoofdzaak parallel is aan de werkrichting, waarbij de aan beide zijden van de langshartlijn twee gewasverwerkingswerktuigen zijn gelegen, in werkstand achter elkaar met de 15 voorste van elk paar verzet buitenwaarts ten opzichte van de achterste van dat paar, waarbij de achterste gewasverwerkingswerktuigen elk aangebracht zijn op een betreffende achterste, eerste zwenkarm die met een eerste zwenkverbinding aangebracht is op of nabij het vrije eind van een eerste framearm die op zich vrij, zwevend naar achteren reikt, in het bijzonder in hoofdzaak parallel aan de 20 langshartlijn, en in gebruik op tussenafstand van de langshartlijn, beschouwd in een richting dwars daarop, is gelegen.
De voortse gewasverwerkingswerktuigen kunnen elk aangebracht zijn op een betreffende voorste, tweede zwenkarm die met een tweede zwenkverbinding aangebracht is op of nabij het vrije eind van een tweede 25 framearm die op zich vrij, zwevend naar voren reikt, in het bijzonder in hoofdzaak parallel aan de langshartlijn, en in gebruik op tussenafstand van de langshartlijn, beschouwd in een richting dwars daarop, is gelegen.
De eerste en/of tweede zwenkhartlijnen kunnen in hoofdzaak parallel zijn aan de langshartlijn.
30 De eerste zwenkhartlijnen kunnen op een horizontale afstand van de langshartlijn zijn gelegen die groter is dan die voor de achterste gewasverwerkingswerktuigen en/of waarbij de tweede zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn zijn gelegen die kleiner is dan die voor de 11 voorste gewasverwerkingswerktuigen.
De eerste en, indien aanwezig, de tweede framearmen maken bij voorkeur deel uit van een secundair framedeel dat voorzien is van een steunwiel daarvoor en voor de inrichting. Het secundaire framedeel is in het bijzonder 5 overeenkomstig het voornoemde eerste dan wel tweede satellietframe, in het bijzonder aangebracht op het eind van voornoemde zijarmen van het frame van de inrichting.
Ook in deze hooibouwinrichting kan het secundaire framedeel -of satellietframe- door middel van een in een horizontaal vlak werkzaam 10 parallellogrammechanisme naar en van de langshartlijn verplaatsbaar zijn.
De eerste framearm kan op een horizontale afstand van de langshartlijn gelegen zijn die groter is dan die voor de tweede framearm.
Het primaire framedeel en de secundaire framedelen kunnen met elkaar verbonden zijn door middel van zijarmen die om in hoofdzaak verticale 15 hartlijnen aan hun uiteinden draaibaar verbonden zijn met respectievelijk het primair framedeel en de secundaire framedelen.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting, in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een primair framedeel met een koppeling voor aan een trekker, waarbij 20 het frame met koppeling een langshartlijn van de inrichting bepaalt, welke in werkstand parallel is aan de werk- of rijrichting, waarbij de inrichting voorts twee aan weerszijden van het primair framedeel gelegen secundaire framedelen omvat, die met het primaire framedeel zijn verbonden en elk voorzien zijn van tenminste een eerste gewasverwerkend werktuig, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, 25 zoals een hark, waarbij de secundaire framedelen door middel van een in een horizontaal vlak werkzaam parallellogrammechanisme zijn verbonden met het primaire framedeel voor verplaatsing tussen een werkstand op horizontale afstand van het primair framedeel en een transportstand bij het primaire framedeel onder behoud van hun oriëntatie ten opzichte van de langshartlijn.
30 De eerste gewasverwerkingswerktuigen kunnen elk aangebracht zijn op een eerste zwenkarm die met een eerste zwenkverbinding aangebracht is op het secundaire framedeel, waarbij de eerste zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn zijn gelegen die kleiner is dan die voor de eerste 12 gewasverwerkingswerktuigen
Elk secundaire framedeel kan voorts voorzien zijn van tweede gewasverwerkingswerktuigen, die elk aangebracht zijn op een tweede zwenkarm die met een tweede zwenkverbinding aangebracht is op het secundaire 5 framedeel, achter de eerste zwenkarm, waarbij de tweede zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn zijn gelegen die groter is dan die voor de tweede gewasverwerkingswerktuigen
De eerste en tweede zwenkarmen zich aan weerszijden van het betreffende secundaire framedeel daarvanaf uitstrekken, bij voorkeur in 10 tegengestelde richtingen.
Het primaire framedeel en de secundaire framedelen kunnen hierbij met elkaar verbonden zijn door middel van zijarmen die om in hoofdzaak verticale hartlijnen aan hun uiteinden draaibaar verbonden zijn met respectievelijk het primair framedeel en de secundaire framedelen 15 De hooibouwinrichting volgens de uitvinding is in het bijzonder een harkinrichting, waarbij het gewasverwerkend werktuig een hark is met een cirkelhark met een in werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijn.
In een uitvoering van de hooibouwinrichting volgens de uitvinding met gunstige mogelijkheden voor het instellen van de werkbreedte is de horizontale 20 afstand tussen het gewasverwerkend werktuig en de bijbehorende zwenkarmverbinding instelbaar, in het bijzonder door een telescopische uitvoering van de bijbehorende zwenkarm. Daarmee kan een fijn-instelling plaatsvinden ten opzichte van de instelling door middel van de hoek van de zijarmen.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting 25 omvattend een frame met een centraal, primair framedeel, zoals een zich in langsrichtng uitstrekkende hoofdbalk, en een langshartlijn (S), en twee zich aan weerszijden van het centrale framedeel zijwaarts daarvan uitstrekkende zijarmen (4a,4b) die elk tenminste één, om een rotorhartlijn roterend aangedreven gewasverwerkend werktuig, zoals een hark, dragen, in het bijzonder 30 gewasverwerkende werktuigen, dat door middel van een zwenkas met in hoofdzaak horizontale zwenkhartlijn verbonden is met de betreffende zijarm om verzwenkt te worden tussen een werkstand en een omhoog gezwenkte transportstand, waarbij de inrichting voorts omvat koppelmiddelen (3) voor koppeling van de inrichting met 13 een trekker, alsmede steunwielen (9a,9b) voor het in werktoestand en transporttoestand van de inrichting steunen van het frame, waarbij de steunwielen aan de einden van de zijarmen zijn aangebracht en elk om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar zijn, gekenmerkt door middelen voor het 5 onafhankelijk van elkaar instellen van de stand van elk steunwiel ten opzichte van de langshartlijn in tenminste één schuine stand ten opzichte van de langshartlijn.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een hooibouwinrichting omvattend een frame met een centraal, primair framedeel, zoals een zich in langsrichtng uitstrekkende hoofdbalk, en een langshartlijn (S), en twee 10 zich aan weerszijden van het centrale framedeel zijwaarts daarvan uitstrekkende zijarmen (4a,4b) die elk tenminste één, om een rotorhartlijn roterend aangedreven gewasverwerkend werktuig, zoals een hark, dragen, in het bijzonder gewasverwerkende werktuigen, dat door middel van een zwenkas met in hoofdzaak horizontale zwenkhartlijn verbonden is met de betreffende zijarm om verzwenkt te 15 worden tussen een werkstand en een omhoog verzwenkte transportstand, waarbij de inrichting voorts omvat koppelmiddelen (3) voor koppeling van de inrichting met een trekker, alsmede steunwielen (9a,9b) voor het in werktoestand en transporttoestand van de inrichting steunen van het frame, waarbij de steunwielen i aan de einden van de zijarmen zijn aangebracht en elk om een in hoofdzaak 20 verticale hartlijn verdraaibaar zijn, gekenmerkt door middelen voor het in verschillende schuine standen ten opzichte van de langshartlijn instellen van de steunwielen voor de zijarmen.
In een uitvoering, waarin de zijarmen om een in hoofdzaak vertcale zwenkhartlijn verzwenkbaar zijn tussen één of meer uitgezette werkstanden, waarin 25 zij zijwaarts reiken vanaf het centrale, primaire framedeel, en een binnenverzwenkte transportstand, waarin zij zich in hoofdzaak evenwijdig aan de langshartlijn uitstrekken, zijn de instelmiddelen ingericht om tegelijk doch in tegengestelde zin bediend te worden, zodat de steunwielen onder dezelfde hoek ten opzichte van de langshartlijn divergeren of convergeren, hetgeen helpt bij het uitzetten of 30 binnenzwenken van de zijarmen.
.De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die 14 afzonderlijke aspecten, zoals de eerste zwenkarm en ligging daarvan en het eerste satellietframe, en andere aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
5
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: 10 Figuur 1 een schuin vooraanzicht op een voorbeelduitvoering van een hooibouwinrichting volgens de uitvinding, uitgevoerd als harkinrichting;
Figuren 2A-D respectievelijk een vergroting van een linker helft, een vergroting van een rechterhelft, een vergroting van een centraal deel en een detail van een deel van de inrichting van figuur 1; 15 Figuren 3A en 3B details van de inrichting van figuur 1 in twee stadia van overgang van een werkstand naar een transportstand;
Figuren 4A en 4B respectievelijk een vooraanzicht op de inrichting van figuur 1 tijdens bedrijf en een vooraanzicht daarop tijdens een manoeuvre in een kopakker; 20 Figuren 5A-5D respectievelijk de werkstand van figuur 1, een smallere werkstand en een transportstand van de inrichting van figuur 1, in bovenaanzicht en in schuin bovenaanzicht de inrichting van figuur 1 tijdens het overbrengen van een werkstand naar de transportstand;
Figuur 6 een zijaanzicht op de inrichting van figuur 1 in transportstand achter 25 een trekker; en
Figuren 7A-C respectievelijk een schuin aanzicht, een vooraanzicht en een bovenaanzicht op een alternatieve uitvoering van een naafhouder voor een steunwiel van de inrichting volgens figuur 1.
30 GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
In figuren 1 en 2A-C is weergegeven een cirkelharkinichting 1 met werkrichting W, omvattend een langshartlijn S van de inrichting 1 bepalende 15 hoofdbalk 2 -dat in dit voorbeeld als primair framedeel deel uitmaakt van een frame van de inrchting- die aan een vooreind voorzien is van een koppeling 3 voor koppeling aan een niet weergegeven trekker. De koppeling 3 verschaft drie graden van rotatie (X,Y,Z). Op de hoofdbalk 2 is een schuif 5 aangebracht, die over/langs 5 de hoofdbalk verschuifbaar is, parallel aan de langshartlijn S, zie pijlen A.
Twee zijarmen 4a,b, die tevens deel uitmaken van het frame, strekken zich aan weerszijden van de hoofdbalk 2 uit, vanaf de schuif 5 onder gelijke hoeken alpha met de langshartlijn S. Aan de buiteneinden van de zijarmen 4a,b zijn subframes of secundaire framedelen hierna te noemen satellietframes 6a,b 10 aangebracht. Zoals hierna zal worden toegelicht zijn de satellietframes 6a,b aldaar draaibaar ten opzichte van de zijarmen om in hoofdzaak verticale scharnierhartlijnen. De satellietframes 6a,b dragen elk twee cirkelharken 7a,8a en 7b,8b met respectievlijk in hoofdzaak verticale rotatiehartlijnen R1,3,2,4 en worden gesteund door framesteunwielen 9a,b die in de schaduw van cirkelharken 7a,b 15 gelegen zijn. De twee satellietframes 6a,b verschaffen de inrichting 1 enige gelijkenis met een catamaran.
De zijarmen 4a,b zijn voorts (zie ook figuur 2C) door middel van houderstangen 10a,b met de hoofdbalk 2 verbonden, welke houderstangen 10a,b aan hun buiteneinden ter plaatse van scharnieren 12a,b scharnierbaar zijn 20 verbonden met consoles 11a,b die op de zijarmen 4a,b zijn bevestigd. De binneneinden van de houderstangen 10a,b zijn ter plaatse van scharnieren 13a,b scharnierbaar verbonden met een console 20 die plaatsvast is bevestigd op de hoofdbalk 2. De binneneinden van de zijarmen 4a,b zijn ter plaatse van scharnieren 14a,b scharnierbaar bevestigd aan de schuif 5. De houderstangen 10a,b en het 25 gedeelte (hier ongeveer 1/3) van de zijarmen 4a,b tussen de scharnieren 12a,b en 14a,b vormen, samen met een door de schuif 5 in lengte veranderbaar gedeelte van de hoofdbalk 2, in gedaante vervormbare driehoeken.
Richtstangen 16a,b strekken zich uit langs de voorzijde van de zijarmen 4a,b, deels afgeschermd door kappen 17a,b, naar de naafhouders 19a,b 30 voor de wielen 9a,b. De naafhouders 19a,b zijn scharnierbaar verbonden met zowel de buiteneinden van de zijarmen 4a,b (door scharnierpen 81a,b, zie figuur 2D) als met de buiteneinden van de richtstangen 16a,b (door scharnierpen 82a,b, zie figuur 2D), zodanig dat een in een horizontaal vlak werkzaam parallellogrammechanisme 16 wordt gevormd waarin de naafhouder en de schuif de korte zijden vormen. De richtstang 16a,b is indirect, door de schuif 5, schuifbaar verbonden met de hoofdbalk 2, evenals de zijarm 4a,b.
Ook doordat de satellietframes 6a,b een rotatievast geheel vormen 5 met de naafhouders 19a,b (vast bevestigd op bovenplaat 83a,b -figuur 2D-van naafhouders 19a,b) zullen zij hun oriëntatie ten opzichte van de langshartlijn S behouden bij vervorming van de parallellogrammechanismes. De satellietframes 6a,b zijn boven het bovenoppervlak van de zijarmen 4a,b gelegen zodat de relatieve verdraaiing van de zijarmen 4a,b ten opzichte van de satellietframes 6a,b niet wordt 10 gehinderd.
De satellietframes 6a,b, zie ook figuren 5A,B, omvatten elk een voorwaarts gerichte satellietarm 21a,b en een achterwaarts gerichte satellietarm 22a,b die respectievelijk de cirkelharken 7a,b en 8a,b dragen, wanneer deze niet gesteund zijn door op zich bekende wielstellen 31a,b en 32a,b, welke de 15 cirkelharken dragen in de normale werkstand. De satellietarmen 21a,b en 22a,b reiken parallel aan de langshartlijn S en steken op zwevende wijze respectievelijk voorwaarts en achterwaarts uit, op de wijze van een uistekende balk.
Aan het vooreind van de satellietarmen 21a,b zijn buitenwaarts gerichte zwenkarmen 23a,b bevestigd, in een verticaal vlak zwenkbaar om 20 zwenkhartlijnen C1,2 tussen een werkstand en één of meer geheven standen, in het bijzonder een omhoog gezwenkte transportstand. Zij omvatten elk een telescooparm 33a,b met in/uitschuifbare armdelen 35a,b en cilinders 37a,b met zuigerstangen 39a,b die aan de einden bevestigd zijn aan de armdelen 35a,b. De armdelen 35a,b dragen rotors 25a,b waarop op verwijderbare wijze harkarmen 25 27a,b met harkpennen 29a,b zijn bevestigd, op op zich bekende wijze. De rotors 25a,b hebben in de werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijnen R1,2. Voor het zwenken van de zwenkarmen 23a,b zijn cilinders 41a,b aangebracht, waarvan de zuigerstangen 43a,b aangrijpen op de telescooparmen 33a,b.
Aan het achtereind van de armen 22a,b zijn buitenwaarts gerichte 30 zwenkarmen 24a,b bevestigd, in een verticaal vlak zwenkbaar om zwenkhartlijnen C3,4 tussen een werkstand en één of meer geheven standen, in het bijzonder een omhoog gezwenkte transportstand. Zij omvatten elk een telescooparm 34a,b met in/uitschuifbare armdelen 36a,b en cilinders 38a,b met zuigerstangen 40a,b die aan 17 de einden bevestigd zijn aan de armdelen 36a,b. De armdelen 36a,b dragen rotors 26a,b waarop op verwijderbare wijze harkarmen 28a,b met harkpennen 30a,b zijn bevestigd, op op zich bekende wijze. De rotors 26a,b hebben in de werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijnen R3,4. Voor het zwenken van de zwenkarmen 5 24a,b zijn cilinders 42a,b aangebracht, waarvan de zuigerstangen 44a,b aangrijpen op de telescooparmen 34a,b.
De zwenkarmen 23a,b en 24a,b kunnen opgebouwd zijn uit identieke onderdelen, zodat een vergaande modulariteit wordt verkregen.
De afstand van de satellietarmen 21a,b tot de langshartlijn S is kleiner 10 dan de afstand van de satellietarmen 22a,b tot de langshartlijn S, en hetzelfde geldt voor de ligging van de zwenkhartlijnen C1,2 vergeleken met de ligging van de zwenkhartlijnen C3,4, zie ook figuur 5A. De rotorhartlijnen R1,2 bevinden zich op een afstand tot de langshartlijn S die groter is dan die voor de zwenkhartlijnen C1,2 ter plaatse van de zwenkverbinding met de satellietarmen 21a,b. Daarentegen 15 bevinden de rotorhartlijnen R3,4 zich op een afstand tot de langshartlijn S die kleiner is dan die voor de zwenkhartlijnen C3,4 ter plaatse van de zwenkverbinding met de satellietarmen 22a,b. De zwenkarmen 23a,b zwenken daardoor omhoog binnenwaarts en de zwenkarmen 24a,b omhoog buitenwaarts.
Tijdens het harken van een maaiveld zal de inrichting 1 gewoonlijk 20 met alle cirkelharken gemaaid gras beroeren, zoals figuur 4A aangeeft. Na het maken van een slag over het terrein moet de inrichting 1 een draai van 180 graden maken om positie te kiezen voor de retourslag. Dat draaien gebeurt in een strook van het terrein aan het begin dan wel eind van de te maken slagen, waar het gemaaide gras nog op het maaiveld ligt, verspreid of reeds in een zwadvorm. Een 25 dergelijke strook wordt ook wel kopakker genoemd. Om te voorkomen dat bij het manoeuvreren in de kopakker het gras in ongewenste zin wordt verplaatst zal men de cirkelharken 7a,b en 8a,b buiten bereik van het gras willen houden. Door het gebruik van de satellietframes 6a,b met naar weerszijden daarvan reikende zwenkarmen 23a,b en 24a,b worden voor alle cirkelharken vergelijkbare 30 omstandigheden gecreëerd. Ook de buitenste cirkelharken 7a,b worden met een korte zwenkarm geheven, zie figuur 4B. Bovendien komen de cirkelharken 8a,b snel vrij van een onder het midden van de inrichting gelegen zwad, wanneer dat voor korte of langere afstand gevolgd wordt tijdens manoeuvreren op de kopakker of op 18 reeds tot zwaden geharkt maaiveld. Vergelijkbare voordelen worden bereikt bij het met de inrichting kruisen van een zwad.
Voor de aandrijving van de rotors 25a,b en 26a,b is een centrale tandwielkast 50 voorzien, die op in een verticaal vlak dat de langshartlijn S bevat 5 beweegbare wijze ondersteund is door de hoofdbalk 2. De centrale tandwielkast 50 vormt een dubbele haakse overbrenging met in lijn liggende, tegengesteld dwars gerichte uitgangen 58a,b. De centrale tandwielkast 50 is met de ingang 58c via een cardankoppeling werkzaam gekoppeld met een hoofdaandrijfas 51, die telescopisch is en aan het vooreind via een cardankoppeling, een tussenas 51a in een op het 10 vooreind van de hoofdbalk 2 bevestigd lager en een cardankoppeling werkzaam te koppelen is met een pto van een trekker. De uitgangen 58a,b zijn via cardankoppelingen werkzaam gekoppeld met telescopische secundaire aandrijfassen 52a,b, die via cardankoppelingen aan hun buiteneind werkzaam zijn gekoppeld met tweede hoektandwielkasten 53a,b. De secundaire aandrijfassen 15 52a,b zijn voorgezet door korte aandrijfassen 54c,d naar derde hoektandwielkasten 55c,d. De tweede en derde tandwielkasten 53a,b en 55a,b omvatten elk een uitgang die respectievelijk schuin naar voren en buitenwaarts en schuin naar achteren en binnenwaarts reikt. Telescopische rotoraandrijfassen 56a,b en 57a,b zijn via cardankoppelingen werkzaam gekoppeld met deze uitgangen voor 20 aandrijving van de rotors 25a,b en 26a,b van de cirkelharken 7a,b en 8a,b.
In de uitvoering van figuren 1, 2A-C, 3A en 3B is de centrale tandwielkast 50 bevestigd op een slede 67 die in langsrichting (richting E) verschuifbaar is op op de hoofdbalk bevestigde rails 66, die aan hun vooreind met elkaar verbonden zijn door een dwarsstaaf 62 die een aanslag vormt voor de slede 25 67. De slede 67 is aan de voorzijde door middel van een haak 63 (figuur 3B) losmaakbaar gekoppeld met een dwarsprofiel 61 die bevestigd is aan de achtereinden van twee stijve trek/duwstangen 60 die met de vooreinden bevestigd zijn aan de schuif 5 en een in hoofdzaak constante oriëntatie bezitten. De haak 63 vormt één geheel met een pal 64 en is daarmee kantelbaar in een verticaal vlak dat 30 de langshartlijn S bevat. Beneden de haak 63 is de slede 67 voorzien van een voorwaarts gekeerd aanslagvlak 91.
Voor het langs/over de hoofdbalk 2 verplaatsen van de schuif 5 is een cilinder 70 boven de hoofdbalk 2 aan de hoofdbalk bevestigd, van welke cilinder de 19 zuigerstang 71 bevestigd is aan de schuif 5.
De werkbreedte van de inrichting 1 kan worden ingesteld door de zijarmen 4a,b meer of minder ver zijwaarts te laten uitsteken, door de hoek alpha tussen zijarmen 4a,b en de hoofdbalk 2 te wijzigen. De steunwielen 9a,b volgen die 5 instelling en behouden daarbij in hoofdzaak hun positie ten opzichte van de bijbehorende cirkelharken. De werkbreedte kan verder (fijner) worden ingesteld door de cilinders 37a,b en 38a,b, waarmee ook de relatieve onderlinge positie van de cirkelharken 7a,8a en 7b,8b en de rotorhartlijnen daarvan in dwarsrichting kan worden ingesteld.
10 Bij het wijzigen van de werkbreedte van de inrichting 1 en het overgaan naar de transportstand (en de hierna te bespreken vrachtstarid) kunnen de voornoemde cardankoppelingen de gewenste hoekstand innemen.
In de stand weergegeven in figuren 1 en 5A is de hoek alpha maximaal en staan de houderstangen 10a,b dwars op de hoofdbalk 2 en de 15 zijarmen 4a,b onder een achterwaarts openende hoek alpha van ongeveer 65 graden op de langshartlijn S.
Indien men de werkbreedte wenst te verkleinen (van figuur 5A naar figuur 5B) of de inrichting in de transportstand (figuur 5D) wenst te brengen (zie ook figuur 5C) wordt de cilinder 70 geactiveerd waardoor de schuif 5 verplaatst wordt ten 20 opzichte van de console 20, langs/over de hoofdbalk 2, naar voren (richting A). Onderwijl verrijdt men de inrichting 1 naar voren. De basis van de voornoemde driehoeken wordt daarbij vergroot en de hoeken die de houderstangen 10a,b en de zijarmen 4a,b met die basis maken verkleind. Wanneer de gewenste werkbreedte is bereikt (zie bijvoorbeeld figuur 5B) stopt men de bediening van de cilinder 70 en 25 daarmee de verplaatsing van de schuif 5. Door het parallellogrammechanisme van richtstangen 16a,b, naafhouders 19a,b, zijarmen 4a,b en schuif 5 blijven de steunwielen 9a,b in rijrichting gericht en behouden ook de satellietframes 6a,b hun oriëntatie.
In de positie van minimale werkbreedte van figuur 5B heeft de slede 30 67 een positie juist achter het eind van de rails 66 bereikt en zijn de slede 67 en de schuif 5 nog steeds met elkaar verbonden.
Voor het overgaan naar de transportstand bedient men in de dan ingenomen werkstand de zwenkarmen 23a,b en 24a,b om de cirkelharken 7a,b en 20 8a,b omhoog te zwenken. Dan brengt men de zuigerstang 71 uit en via de stand van figuur 5C wordt de schuif 5 tot aan het vooreind van de hoofdbalk 2, vlak achter de koppeling 3 gedwongen. De houderstangen 10a,b reiken dan -in de transportstand van figuur 5D- langs de hoofdbalk 2 naar voren. De zijarmen 4a,b 5 maken nu een kleine hoek van ongeveer 7 graden met de langshartlijn S. De binneneinden van de zijarmen 4a,b zijn daarbij zo dicht mogelijk bij de koppeling 3 gebracht, zover mogelijk vóór de steunwielen 9a,b, zodat een groter deel van het gewicht daarvan en van de door de zijarmen gedragen werktuigen opgenomen kan worden door de koppeling 3 van de trekker 100 (figuur 6, pijl F), hetgeen de 10 stabiliteit tijdens transport verhoogd en een gierbeweging beperkt. Bovendien kan de lengte van de langsbalk beperkt worden gehouden
De inrichting 1 heeft dan als enige steunpunten de framesteunwielen 9a,b en de koppeling 3 met de trekker 100.
In figuur 5D is te zien dat in de weergegeven transportstand de 15 harktanden 29a,b van de cirkelharken 7a,b naar buiten gekeerd zijn en de harktanden 30a,b van de cirkelharken 8a,b naar binnen gekeerd zijn. Hierdoor kan de breedte aan het achtereind van de inrichting in transportstand beperkt blijven tot een minimum, waarin de harkwielen 32a,b elkaar zowat raken. Hierdoor wordt de manoevreerbaarheid in bochten langs vaste constructies bevorderd, met minder 20 kans op beschadiging van de harktanden. De grootste breedte van de inrichting wordt bepaald door de framesteunwielen 9a,b. De met hun tanden 29a,b buitenwaarts reikende cirkelharken 7a,b worden als het ware afgeschermd door de steunwielen 9a,b en de achterwielen van de trekker. De cirkelharken 7a,b laten tussen zich voldoende ruimte vrij voor onder meer de hoofdbalk 2 en de zijarmen 25 4a,b.
Bij het om scharnieren 14a,b verzwenken van de zijarmen 4a,b wijzigt de afstand tussen de tweede en derde tandwielkasten 53a,b, 55c,d en de langshartlijn S. Deze wijziging zou opgenomen moeten kunnen worden door de telescopische secundaire aandrijfassen 52a,b. Telescopische assen kunnen dat 30 echter maar in beperkte mate. Door nu de einden van de secundaire aandrijfassen ook ten opzichte van elkaar te verplaatsen in een richting parallel aan de langshartlijn S kan de mate waarover de verkorting/verlenging nodig is worden beperkt.
21
In de uitvoering van de figuren 1,2A-C, 3A en 3B is daartoe de slede 67 en daarmee de centrale tandwielkast 50 via de stangen 60 voor meegaande verplaatsing verbonden met de schuif 5. De hoofdaandrijfas 51 verkort hierbij op telescopische wijze. In dit voorbeeld heeft men er voor gekozen om de slede 67 niet 5 mee te trekken over het hele traject van de schuif 5 en de lengte van de rails 66 te beperken, mede met het oog op de in de transportstand beschikbare ruimte (zie figuren 5D en 6). Daartoe komt bij aankomst van de slede 67 aan het eind van de rails 66 de pal 64 tegen de dwarsstaaf 62, waardoor de haak 63 wordt opgelicht. Daarmee is het dwarsprofiel 61 vrij van de haak 63 en is de verbinding tussen schuif 10 5 en slede 67 ontkoppeld. De slede 67 blijft achter op die plaats terwijl de schuif 5 verder naar voren kan bewegen.
Bij het weer uitzetten van de zijarmen 4a,b naar een werkstand wordt de zuigerstang 71 van de cilinder 70 ingetrokken en beweegt de schuif 5 weer naar achteren. Wanneer het dwarsprofiel 61 tegen de haak 63 komt wordt deze iets 15 opgelicht en kan de haak 63 weer achter het dwarsprofiel 61 grijpen. Het dwarsprofiel 61 komt tegen het aanslagvlak 91 van de slede 67. Vervolgens wordt de slede 67 over de rails 66 naar achteren geduwd. Onderwijl verrijdt men de inrichting 1 naar achteren.
In de figuren 7A-C is een alternatieve uitvering voor de naafhouder 20 weergegeven, zie 19’, die opgebouwd is uit twee delen, namelijk een U-vormig bovendeel 85 dat de bevestigingsplaat 83’voor de vaste bevestiging van -niet weergegeven- satellietframe 6a,b omvat en een bevestigings plaats vormt voor de scharnierpennen 81’en 82’ voor repectievelijk de scharnierverbinding met de zijarm 4a,b en de richtstang 16a,b, en een onderdeel 86 dat de naaf 84 voor steunwiel 25 9a,b draagt. Het bovendeel 85 en het onderdeel 86 zijn ten opzichte van elkaar verdraaibaar, richting H, om een hartlijn Z die samenvalt met de hartlijn van scharnierpen 81’. Het bovendeel 85 en het onderdeel 86 zijn voor de onderlinge verdraaibaarheid door middel van een glijlager 87 met elkaar verbonden. De verdraaiing wordt bewerkstelligd door middel van een cilinder 88, waarvan de 30 mantel 89 scharnierbaar is bevestigd aan het bovendeel 85 en de zuigerstang 90 scharnierbaar bevestigd is aan onderdeel 86. De cilinders 88 kunnen onafhankelijk van elkaar bediend worden.
Door bediening van de cilinder 88, richting I, kan de hoek in het 22 horizontale vlak van de naaf 84 en daarmee van het daarop gemonteerde wiel ten opzichte van de langshartlijn S worden ingesteld, zonder dat de oriëntatie van het satellietframe 6a,b wordt beïnvloed. Hiermee kan bij werk op een terrein met een dwarshelling de neiging van de inrichting 1 om in dalrichting af te wijken worden 5 gecompenseerd door althans het aan de dalzijde gelegen steunwiel 9a,b enigszins schuin binnenwaarts voorwaarts te richten. Voorts kan het uitvouwen en invouwen van de zijarmen 4a,b worden vergemakkelijkt indien daarbij de beide wielen 9a,b convergerend worden gericht in de richting waarin de inrichting 1 dan verrijdt wordt.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van 10 voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.
15 1037784

Claims (49)

1. Hooibouwinrichting (1), in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een frame met een zich in een langsrichting 5 uitstrekkende hoofdbalk (2), die een langshartlijn (S) bepaalt, en althans een eerste, aan één zijde van de hoofdbalk (2) gelegen zijarm, waarbij de zijarm tenminste één om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuig, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, draagt, waarbij althans een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke 10 ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met de eerste zijarm voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, met het kenmerk, dat in de werkstand de eerste zwenkarmverbinding op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn (S) is gelegen dan de rotorhartlijn van het eerste gewasverwerkend werktuig.
2. Hooibouwinrichting (1), in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk (2), die een langshartlijn (S) bepaalt, en althans een eerste, aan één zijde van de hoofdbalk (2) gelegen zijarm, waarbij de zijarm tenminste één om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuig, in het 20 bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, draagt, waarbij althans een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met de eerste zijarm voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, met het kenmerk, dat in de werkstand het 25 eerste gewasverwerkend werktuig in hoofdzaak gelegen is tussen de eerste zwenkarmverbinding en de langshartlijn (S).
3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste zwenkarm zich in hoofdzaak dwars op de langshartlijn (S), bij voorkeur in hoofdzaak loodrecht op de langshartlijn uitstrekt.
4. Inrichting (1) volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de eerste zwenkarm bevestigd is op een eerste satellietframe, dat ter plaatse van een eerste draaiverbinding om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar verbonden is met de eerste zijarm, waarbij het eerste satellietframe bij voorkeur op een van de zijarm verschillende hoogte gelegen is. 1037784
5. Inrichting (1) volgens conclusie 4, voorzien van een richtstang voor het eerste satellietframe, welke richtstang met de hoofdbalk (2) is verbonden voor het richten van het eerste satellietframe ten opzichte van de zijarm.
6. Inrichting (1) volgens conclusie 4 of 5, waarbij een tweede 5 gewasverwerkend werktuig aangebracht is op een tweede zwenkarm, welke ter plaatse van een tweede zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het eerste satellietframe voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand de tweede zwenkarmverbinding op een kleinere horizontale afstand van de langshartlijn (S) is 10 gelegen dan de rotorhartlijn van het tweede gewasverwerkend werktuig.
7. Inrichting (1) volgens conclusie 6, waarbij de eerste en tweede zwenkarmen tegengesteld zijn gericht.
8. Inrichting (1) volgens conclusie 6 of 7, waarbij de tweede zwenkarm in werkrichting (W) vóór de eerste zwenkarm gelegen is.
9. Inrichting (1) volgens conclusie 6, 7 of 8, waarbij de eerste zwenkarmverbinding op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn (S) gelegen is dan de tweede zwenkarmverbinding.
10. Inrichting (1) volgens conclusie 9, waarbij de eerste zwenkarmverbinding aangebracht is op een zich vanaf de eerste draaiverbinding 20 naar achteren uitstrekkende eerste satellietarm, welke zich bij voorkeur in hoofdzaak parallel aan de langshartlijn (S) uitstrekt.
11. Inrichting (1) volgens conclusie 9 of 10, waarbij de tweede zwenkarmverbinding aangebracht is op een zich vanaf de eerste draaiverbinding naar voren uitstrekkende tweede satellietarm, welke zich bij voorkeur in hoofdzaak 25 parallel aan de langshartlijn (S) uitstrekt
12. Inrichting (1) volgens conclusie 11, waarbij de eerste satellietarm op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn (S) is gelegen dan de tweede satellietarm.
13. Inrichting (1) volgens één der conclusies 4-12, waarbij het eerste 30 satellietframe aan het eind van de eerste zijarm is aangebracht.
14. Inrichting (1) volgens één der conclusies 4-13, waarbij het eerste satellietframe voorzien is van een naast het gewasverwerkend werktuig gelegen steunwiel, dat in het bijzonder tevens gelegen is aan het eind van de zijarm.
15. Inrichting (1) volgens conclusies 6 en 14, waarbij het steunwiel in werkrichting (W) beschouwd tussen de eerste en tweede gewasverwerkend werktuigen gelegen is, in de schaduw van het tweede gewasverwerkend werktuig.
16. Inrichting (1) volgens conclusie 14 of 15, waarbij het steunwiel om een 5 in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibare wijze bevestigd is aan het eerste satellietframe, welke hartlijn bij voorkeur samenvalt met de hartlijn van de eerste draaiverbinding tussen zijarm en satellietframe.
17. Inrichting (1) volgens conclusie 16, voorts voorzien van middelen voor het instellen van de draaihoek van het steunwiel ten opzichte van het eerste 10 satellietframe.
18. Inrichting (1) volgens één der conclusie 14-17, waarbij de inrichting (1) als enige steunpunten voor in de transportstand van de inrichting (1) een koppeling (3) voor een trekker (100) en het steunwiel van de eerste satellietframe bezit.
19. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de 15 eerste zijarm verplaatsbaar is tussen een transportstand, waarin deze zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk (2) uitstrekt, onder een eerste hoek met de hoofdbalk (2), en een werkstand waarin de eerste zijarm zich onder een tweede hoek, groter dan de eerste hoek, zijwaarts uitstrekt vanaf de hoofdbalk (2), waarbij de inrichting (1) bij voorkeur voorts voor het eerste satellietframe voorzien is van een richtstang 20 die met de eerste zijarm en het eerste satellietframe of een daarmee vast onderdeel een parallellogrammechanisme vormt.
20. Hooibouwinrichting (1) omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk (2), die een langshartlijn (S) bepaalt, en althans een eerste, aan één zijde van de hoofdbalk (2) gelegen zijarm, waarbij de 25 eerste zijarm tenminste een eerste, om een rotorhartlijn roterend aangedreven gewasverwerkend werktuig, zoals een hark, draagt, waarbij de eerste zijarm verplaatsbaar is tussen een transportstand, waarin deze zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk (2) uitstrekt, onder een eerste hoek met de hoofdbalk (2), en een werkstand waarin de eerste zijarm zich onder een tweede hoek, groter dan de 30 eerste hoek, zijwaarts uitstrekt vanaf de hoofdbalk (2), waarbij althans een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke ter plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met de eerste zijarm voor verplaatsing tussen een werkstand, waarin het gewasverwerkend werktuig werkzaam kan zijn, en een transportstand, met het kenmerk, dat de eerste zwenkarm bevestigd is op een eerste satellietframe, dat ter plaatse van een draaiverbinding om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar verbonden is met de eerste zijarm, waarbij het eerste 5 satellietframe aan het eind van de eerste zijarm is aangebracht en voorzien is van een steunwiel.
21. Inrichting (1) volgens conclusie 20, waarbij het eerste satellietframe op een van de zijarm verschillende hoogte gelegen is, in het bijzonder daarboven.
22. Inrichting (1) volgens conclusie 20 of 21, waarbij in de werkstand de 10 eerste zwenkarmverbinding op een grotere horizontale afstand van de langshartlijn (S) is gelegen dan de rotorhartlijn van het eerste gewasverwerkend werktuig.
23. Inrichting (1) volgens conclusie 22, waarbij een tweede gewasverwerkend werktuig aangebracht is op een tweede zwenkarm, welke ter plaatse van een tweede zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale 15 hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het eerste satellietframe voor verplaatsing tussen een werkstand, waarin het tweede gewasverwerkend werktuig werkzaam kan zijn, en een transportstand, waarbij in de werkstand de tweede zwenkarmverbinding op een kleinere horizontale afstand van de langshartlijn (S) is gelegen dan de rotorhartlijn van het tweede gewasverwerkend werktuig.
24. Inrichting (1) volgens één der conclusies 20-23, voor het eerste satellietframe voorzien van een richtstang die met de eerste zijarm en het eerste satellietframe of een daarmee vast onderdeel een parallellogrammechanisme vormt.
25. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, voorzien van 25 een tweede zijarm, gelegen aan de aan de eerste zijarm tegengestelde zijde van de hoofdbalk (2), waarbij de tweede zijarm een opstelling vormt die in hoofdzaak overeenkomt met die van de eerste zijarm met daarop voorziene uitrusting, in spiegelbeeld ten opzichte van de langshartlijn (S).
26. Inrichting (1) volgens conclusie 25, waarbij beide de zijarmen (4a,b) 30 verplaatsbaar zijn tussen een transportstand, waarin deze zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk (2) uitstrekken, onder een eerste hoek met de hoofdbalk (2), en een werkstand waarin de beide zijarmen (4a,b) zich onder een tweede hoek, groter dan de eerste hoek, zijwaarts uitstrekken vanaf de hoofdbalk (2), voorts voorzien van een bedienbaar mechanisme voor het tegelijk verplaatsen van beide zijarmen tussen de transportstand en de werkstand en vice versa.
27. Inrichting (1) volgens conclusie 25 of 26, waarbij beide satellietframes voorzien zijn van een naast het gewasverwerkend werktuig gelegen steunwiel.
28. Inrichting (1) volgens conclusie 27, waarbij elk steunwiel om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibare wijze bevestigd is aan het satellietframe, welke hartlijn bij voorkeur samenvalt met de hartlijn van de eerste draaiverbinding tussen zijarm en satellietframe.
29. Inrichting (1) volgens conclusie 28, voorts voorzien van middelen voor 10 het instellen van de draaihoek van elk steunwiel ten opzichte van het daardoor gesteunde satellietframe, bij voorkeur voor het onafhankelijk van elkaar instellen van de draaihoeken van de steunwielen ten opzichte van het betreffende satellietframe.
32. Inrichting (1) volgens conclusie 27, 28 of 29, waarbij de inrichting (1) 15 als enige steunpunten voor in de transportstand van de inrichting (1) een koppeling voor een trekker (100) en de steunwielen van de beide satellietframes bezit.
31. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het gewasverwerkend werktuig een hark is met een cirkelhark met een in werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijn.
32. Hooibouwinrichting (1), in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een primair framedeel met een koppeling (3) voor aan een trekker (100), waarbij het frame met koppeling een langshartlijn (S) van de inrichting (1) bepaalt, welke in werkstand parallel is aan de werk- of rijrichting, waarbij de inrichting (1) voorts twee aan weerszijden van het primair framedeel 25 gelegen secundaire framedelen omvat, die met het primaire framedeel zijn verbonden en elk voorzien zijn van tenminste twee om een rotorhartlijn roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuigen, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, met het kenmerk, dat een eerste gewasverwerkend werktuig is aangebracht op een eerste zwenkarm, welke ter 30 plaatse van een eerste zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het secundaire framedeel voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand, waarbij in de werkstand het eerste gewasverwerkend werktuig in hoofdzaak gelegen is tussen de eerste zwenkarmverbinding en de langhartlijn, en waarbij een tweede gewasverwerkend werktuig aangebracht is op een tweede zwenkarm, welke ter plaatse van een tweede zwenkarmverbinding om een in hoofdzaak horizontale hartlijn verzwenkbaar verbonden is met het secundaire framedeel voor verplaatsing tussen een werkstand 5 en een transportstand, waarbij in de werkstand de tweede zwenkarmverbinding op een kleinere horizontale afstand van de langshartlijn (S) is gelegen dan de rotorhartlijn van het tweede gewasverwerkend werktuig.
33. Hooibouwinrichting (1), in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een primair framedeel met een koppeling (3) voor aan 10 een trekker (100), waarbij het frame met koppeling (3) een langshartlijn (S) van de inrichting (1) bepaalt, welke in werkstand parallel is aan de werk- of rijrichting, waarbij de inrichting (1) voorts twee aan weerszijden van het primair framedeel gelegen secundaire framedelen omvat, die met het primaire framedeel zijn verbonden en elk voorzien zijn van een eerste en een tweede om een rotorhartlijn 15 roteerbaar aangedreven gewasverwerkend werktuigen, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, met het kenmerk, dat de eerste en tweede gewasverplaatsingswerktuigen respectievelijk door een eerste en een tweede zwenkarm met het secundaire frame deel zijn verbonden voor verplaatsing tussen een werkstand en een transportstand door een zwenkbeweging om een in 20 hoofdzaak horizontale zwenkhartlijn, waarbij in de werkstand de eerste en de tweede zwenkarm zich in in hoofdzaak tegengestelde richting uitstrekken vanaf het secundaire framedeel.
34. Hooibouwinrichting (1) omvattend een frame met een primair framedeel en met een vooreind dat voorzien van middelen voor koppeling (3) met 25 een trekker (100) en omvattend vier gewasverwerkingswerktuigen, in het bijzonder cirkelharken, waarbij het frame van de hooibouwinrichting (1) een langshartlijn (S) bevat die in hoofdzaak parallel is aan de werkrichting (W), waarbij aan beide zijden van de langshartlijn (S) twee gewasverwerkingswerktuigen zijn gelegen, in werkstand achter elkaar met de voorste van elk paar verzet buitenwaarts ten 30 opzichte van de achterste van dat paar, met het kenmerk, dat de achterste gewasverwerkingswerktuigen elk aangebracht zijn op een betreffende achterste, eerste zwenkarm die met een eerste zwenkverbinding aangebracht is op of nabij het vrije eind van een eerste framearm die op zich vrij, zwevend naar achteren reikt, in het bijzonder in hoofdzaak parallel aan de langshartlijn (S), en in gebruik op tussenafstand van de langshartlijn (S), beschouwd in een richting dwars daarop, is gelegen.
35. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 34, waarbij de voorste 5 gewasverwerkingswerktuigen elk aangebracht zijn op een betreffende voorste, tweede zwenkarm die met een tweede zwenkverbinding aangebracht is op of nabij het vrije eind van een tweede framearm die op zich vrij, zwevend naar voren reikt, in het bijzonder in hoofdzaak parallel aan de langshartlijn (S), en in gebruik op tussenafstand van de langshartlijn (S), beschouwd in een richting dwars daarop, is 10 gelegen.
36. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 34 of 35, waarbij de eerste en/of tweede zwenkhartlijnen in hoofdzaak parallel zijn aan de langshartlijn (S).
37. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 34, 35 of 36, waarbij de eerste zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn (S) zijn 15 gelegen die groter is dan die voor de achterste gewasverwerkingswerktuigen en/of waarbij de tweede zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn (S) zijn gelegen die kleiner is dan die voor de voorste gewasverwerkingswerktuigen.
38. Hooibouwinrichting (1) volgens één der conclusies 34-37, waarbij de 20 eerste en, indien aanwezig, de tweede framearmen deel uitmaken van een secundair framedeel dat voorzien is van een steunwiel voor het frame.
39. Hooibouwinrichting (1) volgens één der conclusies 34-38, waarbij het secundair framedeel door middel van een in een horizontaal vlak werkzaam parallellogrammechanisme naar en van de langshartlijn (S) verplaatsbaar is.
40. Hooibouwinrichting (1) volgens één der conclusies 35-39, wanneer afhankelijk van conclusie 35, waarbij de eerste framearm op een horizontale afstand van de langshartlijn (S) gelegen is die groter is dan die voor de tweede framearm.
41. Hooibouwinrichting (1) volgens één der conclusies 32-40, waarbij het 30 primaire framedeel en de secundaire framedelen met elkaar verbonden zijn door middel van zijarmen (4a,b) die om in hoofdzaak verticale hartlijnen aan hun uiteinden draaibaar verbonden zijn met respectievelijk het primair framedeel en de secundaire framedelen
42. Hooibouwinrichting (1), in het bijzonder voor het verplaatsen van gemaaid gewas, omvattend een primair framedeel met een koppeling (3) voor aan een trekker (100), waarbij het frame met koppeling (3) een langshartlijn (S) van de inrichting (1) bepaalt, welke in werkstand parallel is aan de werk- of rijrichting, 5 waarbij de inrichting (1) voorts twee aan weerszijden van het primair framedeel gelegen secundaire framedelen omvat, die met het primaire framedeel zijn verbonden en elk voorzien zijn van tenminste een eerste gewasverwerkend werktuig, in het bijzonder gewasverplaatsingswerktuig, zoals een hark, met het kenmerk, dat de secundaire framedelen door middel van een in een horizontaal 10 vlak werkzaam parallellogrammechanisme zijn verbonden met het primaire framedeel voor verplaatsing tussen een werkstand op afstand van het primair framedeel en een transportstand bij het primaire framedeel onder behoud van hun oriëntatie ten opzichte van de langshartlijn (S).
43. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 42, waarbij de eerste 15 gewasverwerkingswerktuigen elk aangebracht zijn op een eerste zwenkarm die met een eerste zwenkverbinding aangebracht is op het secundaire framedeel, waarbij de eerste zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn (S) zijn gelegen die kleiner is dan die voor de eerste gewasverwerkingswerktuigen
44. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 43, waarbij elk secundaire 20 framedeel voorts voorzien is van twee gewasverwerkingswerktuigen, die elk aangebracht zijn op een tweede zwenkarm die met een tweede zwenkverbinding aangebracht is op het secundaire framedeel, achter de eerste zwenkarm, waarbij de tweede zwenkhartlijnen op een horizontale afstand van de langshartlijn (S) zijn gelegen die groter is dan die voor de tweede gewasverwerkingswerktuigen 25 45. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 44, waarbij de eerste en tweede zwenkarmen zich aan weerszijden van het betreffende secundaire framedeel daarvanaf uitstrekken, bij voorkeur in tegengestelde richtingen.
46. Hooibouwinrichting (1) volgens één der conclusies 42-45, waarbij het primaire framedeel en de secundaire framedelen met elkaar verbonden zijn door 30 middel van zijarmen (4a,b) die om in hoofdzaak verticale hartlijnen aan hun uiteinden draaibaar verbonden zijn met respectievelijk het primair framedeel en de secundaire framedelen.
47. Hooibouwinrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de horizontale afstand tussen het gewasverwerkend werktuig en de bijbehorende zwenkarmverbinding instelbaar is, in het bijzonder door een telescopische uitvoering van de bijbehorende zwenkarm.
48. Hooibouwinrichting (1) omvattend een frame met een centraal, primair 5 framedeel, zoals een zich in langsrichtng uitstrekkende hoofdbalk, en een langshartlijn (S), en twee zich aan weerszijden van het centrale framedeel zijwaarts daarvan uitstrekkende zijarmen (4a,4b) die elk tenminste één, om een rotorhartlijn roterend aangedreven gewasverwerkend werktuig, zoals een hark, dragen, in het bijzonder gewasverwerkende werktuigen, dat door middel van een zwenkas met in 10 hoofdzaak horizontale zwenkhartlijn verbonden is met de betreffende zijarm om verzwenkt te worden tussen een werkstand en een omhoog verzwenkte transportstand, waarbij de inrichting voorts omvat koppelmiddelen (3) voor koppeling van de inrichting met een trekker, alsmede steunwielen (9a,9b) voor het in werktoestand en transporttoestand van de inrichting steunen van het frame, waarbij 15 de steunwielen aan de einden van de zijarmen zijn aangebracht en elk om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar zijn, gekenmerkt door middelen (88) voor het onafhankelijk van elkaar instellen van de stand van elk steunwiel ten opzichte van de langshartlijn (S) in tenminste één schuine stand ten opzichte van de langshartlijn.
49. Hooibouwinrichting (1) omvattend een frame met een centraal, primair framedeel, zoals een zich in langsrichtng uitstrekkende hoofdbalk, en een langshartlijn (S), en twee zich aan weerszijden van het centrale framedeel zijwaarts daarvan uitstrekkende zijarmen (4a,4b) die elk tenminste één, om een rotorhartlijn roterend aangedreven gewasverwerkend werktuig, zoals een hark, dragen, in het 25 bijzonder gewasverwerkende werktuigen, dat door middel van een zwenkas met in hoofdzaak horizontale zwenkhartlijn verbonden is met de betreffende zijarm om verzwenkt te worden tussen een werkstand en een omhoog verzwenkte transportstand, waarbij de inrichting voorts omvat koppelmiddelen (3) voor koppeling van de inrichting met een trekker, alsmede steunwielen (9a,9b) voor het in 30 werktoestand en transporttoestand van de inrichting steunen van het frame, waarbij de steunwielen aan de einden van de zijarmen zijn aangebracht en elk om een in hoofdzaak verticale hartlijn verdraaibaar zijn, gekenmerkt door middelen (88) voor het in verschillende schuine standen ten opzichte van de langshartlijn instellen van de steunwielen voor de zijarmen.
50. Hooibouwinrichting (1) volgens conclusie 48 of 49, waarin de zijarmen om een in hoofdzaak verticale zwenkhartlijn verzwenkbaar zijn tussen één of meer uitgezette werkstanden, waarin zij zijwaarts reiken vanaf het centrale, primaire 5 framedeel, en een binnenverzwenkte transportstand, waarin zij zich in hoofdzaak evenwijdig aan de langshartlijn uitstrekken, zijn de instelmiddelen ingericht om tegelijk doch in tegengestelde zin bediend te worden, zodat de steunwielen onder dezelfde hoek ten opzichte van de langshartlijn divergeren of convergeren. 1037784
NL1037784A 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting. NL1037784C2 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037784A NL1037784C2 (nl) 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting.
PCT/NL2011/000015 WO2011112078A1 (en) 2010-03-08 2011-03-04 Haymaking device
RU2012142684/13A RU2569294C2 (ru) 2010-03-08 2011-03-04 Сеноуборочное устройство
EP11708341A EP2544521A1 (en) 2010-03-08 2011-03-04 Haymaking device
US13/606,036 US9277690B2 (en) 2010-03-08 2012-09-07 Haymaking device
US15/007,252 US20160135369A1 (en) 2010-03-08 2016-01-27 Haymaking device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037784A NL1037784C2 (nl) 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting.
NL1037784 2010-03-08

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1037784C2 true NL1037784C2 (nl) 2011-09-09

Family

ID=43033537

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1037784A NL1037784C2 (nl) 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting.

Country Status (5)

Country Link
US (2) US9277690B2 (nl)
EP (1) EP2544521A1 (nl)
NL (1) NL1037784C2 (nl)
RU (1) RU2569294C2 (nl)
WO (1) WO2011112078A1 (nl)

Families Citing this family (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR3008576B1 (fr) 2013-07-17 2016-02-05 Kuhn Sa Machine de recolte de fourrage perfectionnee
NL2011697C2 (en) * 2013-10-29 2015-04-30 Forage Innovations Bv Agricultural vehicle adapted for curve driving.
JP6288829B2 (ja) * 2014-02-06 2018-03-07 株式会社タカキタ ツインレーキ
DE102015002160A1 (de) * 2015-02-18 2016-08-18 Alois Pöttinger Maschinenfabrik Ges.m.b.H. Landwirtschaftliches Anbaugerät
ITUB20159734A1 (it) * 2015-12-22 2017-06-22 Pierangelo Vercellino Veicolo con rimorchio, collegato operativamente a esso mediante un cardano
GB201811406D0 (en) * 2018-07-12 2018-08-29 Agco Feucht Gmbh Towed agricultural implement
GB201905205D0 (en) * 2019-04-12 2019-05-29 Agco Feucht Gmbh Agricultural implement
GB201915531D0 (en) * 2019-10-25 2019-12-11 Agco Int Gmbh Improved agricultural implement
USD958197S1 (en) * 2020-08-20 2022-07-19 Kuhn Sas Tedder plate
USD959504S1 (en) * 2021-02-16 2022-08-02 Kuhn Sas Tedder arm
RU208646U1 (ru) * 2021-08-26 2021-12-29 Общество с ограниченной ответственностью "Новосибирский опытно-экспериментальный завод нестандартизированного оборудования" Сеноуборочное устройство

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19736460A1 (de) * 1997-08-21 1999-02-25 Poettinger Ohg Alois Heuwerbungsmaschine
DE20311102U1 (de) * 2003-07-19 2003-09-18 Niemeyer Agrartechnik Gmbh Heuwerbungsmaschine, insbesondere Kreiselschwader
EP1716742A1 (de) * 2005-04-27 2006-11-02 Claas Saulgau Gmbh Vorrichtung zur Futterernte

Family Cites Families (26)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB856098A (en) * 1956-01-06 1960-12-14 Lely Nv C Van Der A device for laterally displacing material lying on the ground
DE2410453A1 (de) * 1974-03-05 1975-09-11 Schlittler Jacques Roby Dr Heuwerbungsmaschine
NL177070C (nl) * 1979-08-24 1985-08-01 Lely Nv C Van Der Hooibouwmachine.
FR2582186B1 (fr) * 1985-05-21 1989-05-05 Kuhn Sa Perfectionnement aux machines de fenaison munies de plusieurs roues rateleuses
US4723402A (en) * 1986-09-24 1988-02-09 New Holland Inc. Multi-function raking mechanism
SU1542472A1 (ru) * 1988-04-25 1990-02-15 Фрунзенский Конструкторско-Технологический Институт По Кормоуборочным Машинам Роторные грабли
FR2661312B1 (fr) * 1990-04-27 1992-07-17 Kuhn Sa Machine de fenaison avec plusieurs rotors.
EP0548720A2 (de) 1991-12-21 1993-06-30 Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH Heuwerbungsmaschine
US5493853A (en) * 1993-10-26 1996-02-27 Tonutti S.P.A. Draw bar bifold hay rake
FR2740652B1 (fr) * 1995-11-07 1998-01-30 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant au moins un rotor d'andainage et permettant notamment une meilleure adaptation du rotor au relief du terrain
FR2754136B1 (fr) * 1996-10-03 1999-01-22 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant un chassis compose de plusieurs troncons articules entre eux
NL1011989C2 (nl) 1999-03-09 2000-09-12 Maasland Nv Hooibouwmachine.
DE19952555C2 (de) 1999-11-01 2003-08-07 Krone Bernhard Gmbh Maschf Heuwerbungsmaschine
FR2828988B1 (fr) * 2001-09-06 2004-07-30 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant des rotors lies a des bras porteurs realises en deux parties telescopiques
FR2838284B1 (fr) * 2002-04-16 2004-06-18 Kuhn Sa Machine de fenaison avec des bras porteurs de rotors pouvant etre verrouilles en position de transport
DE10327915C5 (de) 2003-06-20 2012-04-05 Maschinenfabrik Bernard Krone Gmbh Heuwerbungsmaschine
US7165386B2 (en) * 2003-11-14 2007-01-23 Tonutti S.P.A. Industria Macchine Agricole Vertically folding rake
DE102004035082A1 (de) 2004-07-20 2006-02-16 Claas Saulgau Gmbh Kreiselschwader
US7540139B2 (en) * 2004-08-16 2009-06-02 Rowse Hydraulic Rakes Co., Inc. Foldable hay rake
FR2875377B1 (fr) * 2004-09-23 2007-01-19 Kuhn Sa Sa Andaineuse de vegetaux avec trois roues rateleuses
DE102004058461A1 (de) * 2004-12-03 2006-06-14 Maschinenfabrik Bernard Krone Gmbh Heuwerbungsmaschine
ATE413093T1 (de) 2006-03-28 2008-11-15 Claas Saulgau Gmbh Kreiselschwader
DE102006042552A1 (de) * 2006-03-28 2007-10-04 Claas Saulgau Gmbh Kreiselschwader
DE202007018511U1 (de) 2007-07-26 2009-04-16 Claas Saulgau Gmbh Heuwerbungsmaschine
DE102007035870A1 (de) 2007-07-31 2009-02-05 Maschinenfabrik Bernard Krone Gmbh Heuwerbungsmaschine
US8001755B2 (en) * 2008-08-07 2011-08-23 Sitrex S.P.A. Adjustable and foldable V-shaped hay rake

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19736460A1 (de) * 1997-08-21 1999-02-25 Poettinger Ohg Alois Heuwerbungsmaschine
DE20311102U1 (de) * 2003-07-19 2003-09-18 Niemeyer Agrartechnik Gmbh Heuwerbungsmaschine, insbesondere Kreiselschwader
EP1716742A1 (de) * 2005-04-27 2006-11-02 Claas Saulgau Gmbh Vorrichtung zur Futterernte

Also Published As

Publication number Publication date
EP2544521A1 (en) 2013-01-16
US9277690B2 (en) 2016-03-08
RU2569294C2 (ru) 2015-11-20
US20130118141A1 (en) 2013-05-16
RU2012142684A (ru) 2014-04-20
US20160135369A1 (en) 2016-05-19
WO2011112078A1 (en) 2011-09-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1037784C2 (nl) Hooibouwinrichting.
NL1037783C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas.
US7673439B2 (en) Agricultural machine for swathing products lying on the ground
AU717426B2 (en) A hay-making machine
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
DE202007018511U1 (de) Heuwerbungsmaschine
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
WO2011074945A1 (en) Agricultural device
US11672204B2 (en) Agricultural haymaking implement with operating elements movable between an operating position and a transport position
EP2057890B1 (en) Haymaking machine
NL1037785C2 (nl) Hooibouwinrichting.
NL1037782C2 (nl) Hooibouwinrichting.
DK2591662T3 (en) hay-making machine
US8578690B2 (en) Haymaking machine provided with a hitching device with an inclined pivoting axis
EP3087823B1 (en) Agricultural raking device
NL1027727C1 (nl) Hooibouwmachine.
NL1006397C2 (nl) Werkwijze, alsmede een inrichting voor het verstellen van een landbouwmachine, zoals een hooibouwmachine.
NL7904687A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
BE518628A (nl)

Legal Events

Date Code Title Description
HC Change of name(s) of proprietor(s)

Owner name: FORAGE COMPANY B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CHANGE OF OWNER(S) NAME; FORMER OWNER NAME: LELY FORAGE INNOVATIONS B.V.

Effective date: 20170712

PD Change of ownership

Owner name: LELY FORAGE INNOVATIONS B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), MERGE, DEMERGER

Effective date: 20170712

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20190401