NL1037782C2 - Hooibouwinrichting. - Google Patents

Hooibouwinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1037782C2
NL1037782C2 NL1037782A NL1037782A NL1037782C2 NL 1037782 C2 NL1037782 C2 NL 1037782C2 NL 1037782 A NL1037782 A NL 1037782A NL 1037782 A NL1037782 A NL 1037782A NL 1037782 C2 NL1037782 C2 NL 1037782C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
main beam
transmission
drive shaft
arm
main
Prior art date
Application number
NL1037782A
Other languages
English (en)
Inventor
Martin Arnold
Marc Rinkel
Cornelis Christianus Franciscus Havermans
Original Assignee
Forage Innovations Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Forage Innovations Bv filed Critical Forage Innovations Bv
Priority to NL1037782A priority Critical patent/NL1037782C2/nl
Priority to EP11708342A priority patent/EP2544522A1/en
Priority to PCT/NL2011/000016 priority patent/WO2011112079A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1037782C2 publication Critical patent/NL1037782C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1057Drive mechanisms
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1007Arrangements to facilitate transportation specially adapted therefor
    • A01D78/1014Folding frames

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Agricultural Machines (AREA)

Description

Hooibouwinrichting
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een hooibouwinrichting met 5 gewasverwerkingswerktuigen, zoals maaiers, harken of schudders, In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een harkinrichting.
Hooibouwinrichtingen kunnen zijn uitgevoerd met een hoofdbalk en aan weerszijden daarvan uistekende zijarmen, waarop één of meer gewasverwerkingswerktuigen aangebracht zijn Om de breedte in de 10 transportstand te beperken kunnen de werktuigen verzwenkt worden naar een over 90 graden omhoog gezwenkte stand, waarin hun eventuele rotatie-as in hoofdzaak horizontaal gericht is en zij geheel vrij van de grond zijn.
De hoofdbalk is vooraan voorzien van een koppeling voor verbinding met een trekker. Aldaar bevindt zich tevens een koppeleind van een zich langs de 15 hoofdbalk uitstrekkende hoofdaandrijfas, welk koppeleind te koppelen is met de pto van de trekker. De hoofdaandrijfas is aan het andere eind ter plaatse van een centrale overbrenging gekoppeld met aandrijfassen voor de werktuigen, zoals harkwielen.
Indien de werkbreedte van de hooibouwinrichting wordt aangepast 20 zijn voorzieningen nodig om een werkzame verbinding tussen de hoofdaandrijfas en de aandrijfassen in stand te houden. Behoud van die werkzame verbinding is ook gewenst bij verplaatsing van de zijarmen naar en uit de transportstand.
Daarbij dient er op gelet te worden dat ter plaatse van de overbrenging de hoek tussen de ingaande as en de uitgaande as een juiste 25 werking niet bemoeilijkt.
Uit EP 2.022.316 is een harkinrichting bekend met twee dwars op de hoofdbalk uitstekende, elk van een harkwiel voorziene zijarmen, die een op zichzelf vouwbaar gedeelte omvatten. De aandrijfassen voor de harkwielen zijn gedeeld door middel van een haakse overbrenging die aangebracht is op het 30 uiteinde van een stang die beweegbaar verbonden is met een einddeel van de zijarm. Bij het invouwen van de zijarm beweegt de overbrenging naar voren en omhoog, tot een positie nabij de hoofdbalk.
Uit EP 2.022.317 is een harkinrichting bekend met twee zijarmen die 1 0 3 7 7 8 2 2 in werkstand schuin naar voren reiken en elk twee harkwielen dragen, alsmede daarachter twee toegevoegde, dwars van de hoofdbalk uitstekende zijarmen, die elk één harkwiel dragen. Aan het eind van de hoofdbalk, ter plaatse van de scharnierverbindingen van de zijarmen met de hoofdbalk, is een centrale 5 overbrenging aangebracht, waarop de aandrijfassen voor de harkwielen zijn aangesloten. De hoofdbalk op zich is in lengte verstelbaar, evenals de hoofdaandrijfas.
EP 1.095.555 toont een harkinrichting met twee dwars op een hoofdbalk uistekende zijarmen, waarvan een gedeelte uitschuifbaar/inschuifbaar 10 is De aandrijfassen naar de harkwielen aan de einden van de zijarmen zijn gedeeld ter plaatse van een haakse overbrenging, welke de schuifverplaatsing volgt.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
15
Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, in het bijzonder harkinrichting, waarmee de aandrijfdelen, in het bijzonder aandrijfassen, die zich tussen een centrale overbrenging op de hoofdbalk en de gewasverwerkingswerktuigen uitstrekken een 20 aanvaardbare, in het bijzonder relatief gunstige richting gegeven kan worden, over een ruim bereik aan werkbreedtes.
Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, in het bijzonder harkinrichting, met een eenvoudig opgebouwde aandrijving voor de gewasverwerkingswerktuigen.
25 Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, in het bijzonder harkinrichting, die op gunstige wijze in een transportstand kan worden gebracht.
Een doel van de uitvinding is een hooibouwinrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, in het bijzonder harkinrichting, die op 30 gunstige wijze invouwbaar en uitvouwbaar is.
Voor het bereiken van althans één van deze doelen voorziet de uitvinding, vanuit één aspect, in een hooibouwinrichting, omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk, die een langshartlijn 3 bepaalt, en twee zich aan weerszijden van de hoofdbalk zijwaarts uitstrekkende zijarmen, waarbij de zijarmen elk tenminste één roterend aangedreven gewasverwerkingswerktuig dragen, waarvan de afstand tot de hoofdbalk verstelbaar is, waarbij een hoofdaandrijfas zich uitstrekt langs de hoofdbalk, 5 waarbij secundaire aandrijfassen aangebracht zijn aan weerszijden van de hoofdbalk voor aandrijving van het door de betreffende zijarm gedragen werktuig, waarbij de hoofdaandrijfas en de secundaire aandrijfassen in werkzame verbinding met elkaar staan door middel van een eerste overbrenging, in het bijzonder tandwielkast, waarbij de eerste overbrenging verplaatsbaar in een 10 verticaal vlak dat de langshartlijn bevat.
Door de eerste, centrale overbrenging waarmee naar weerszijden reikende secundaire aandrijfassen zijn gekoppeld zelf in het middenvlak verplaatsbaar te maken wordt met één verplaatsing (van de centrale overbrenging) aan beide zijden invloed uitgeoefend op de oriëntatie van de 15 secundaire aandrijfas aldaar, waardoor symmetrie in verstelling van de hooibouwinrichting en de eenvoud van de in werkbreedte verstelbare hooibouwinrichting worden bevorderd.
In een eerste, eenvoudige verdere ontwikkeling is de eerste overbrenging verplaatsbaar in een beweging met een horizontale, langs de 20 hoofdbalk gerichte richtingscomponent, bij voorkeur parallel aan de hoofdbalk. De hoofdbalk kan daarbij voorzien zijn van een geleider voor de verplaatsing van de eerste overbrenging, voor beheersing van de eerste overbrenging tijdens de verplaatsing.
In een tweede verdere ontwikkeling is de eerste overbrenging tevens 25 verplaatsbaar met een verticale richtingscomponent in genoemd verticaal vlak, bij voorkeur in een gebied boven de hoofdbalk, waar voldoende ruimte aanwezig is. De eerste overbrenging kan daarbij door verzwenking om een dwars op het verticaal vlak staande zwenkhartlijn verplaatsbaar zijn. De eerste overbrenging kan daartoe aangebracht zijn op een zwenkarm, die aan een eerste eind in het 30 verticaal vlak om de zwenkhartlijn zwenkbaar bevestigd is aan de hoofdbalk.
Hooibouwinrichtingen, in het bijzonder harkinrichtingen, zijn in een type voorzien van in een horizontaal vlak verzwenkbare zijarmen. De zijarmen zijn ter plaatse van een scharnierverbinding in een horizontaal vlak verdraaibaar 4 verbonden met de hoofdbalk voor verplaatsing tussen een transportstand, waarin zij zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk uitstrekken, onder een eerste hoek met de hoofdbalk, en een werkstand, waarin de zijarmen zich onder een tweede hoek, groter dan de eerste hoek, uitstrekken vanaf de hoofdbalk, waarbij de hoofdbalk 5 aan een vooreind voorzien is van middelen voor koppelen aan een trekker, waarbij de afstand tussen de scharnierverbindingen en de koppelmiddelen verstelbaar is. Op deze wijze kunnen meerdere werkbreedtes worden gerealiseerd, en ook een transportstand. De uitvinding laat zich gunstig combineren met een dergelijk type inrichting.
10 De scharnierverbindingen kunnen zijn aangebracht op een schuif die verschuifbaar is langs de hoofdbalk, onder het verplaatsen van de zijarmen tussen de werkstand en de transportstand. De schuif en de eerste overbrenging kunnen dan met elkaar verbonden zijn voor onderling gekoppelde beweging. Die koppeling kan plaatsvinden door middel van één of meer verbindingsstangen, die 15 trek en drukkrachten direct kunnen overbrengen.
In een uitvoering zijn tevens middelen voorzien voor het over een gedeelte van de verplaatsing van de schuif of de eerste overbrenging van elkaar ontkoppeld houden van de schuif en de eerste overbrenging. Hiermee kan een verplaatsingsvolgorde worden gerealiseerd, afhankelijk van wanneer en over welk 20 traject de gekoppelde verplaatsing is gewenst. In een uitvoering hiervan, met voornoemde met langs de hoofdbalk verplaatsbare eerste overbrenging, kan de inrichting voorzien zijn van een stop voor begrenzing van de verplaatsing van de eerste overbrenging, in het bijzonder bij verplaatsing naar de transportstand, en van middelen voor ontkoppeling van de verbinding tussen de schuif en de eerste 25 overbrenging bij aankomst van de eerste overbrenging bij de stop. In dat geval zal in een eindtraject alleen de schuif verplaatst worden. Dit kan bijvoorbeeld voordelig zijn indien de plaats waar de eerste overbrenging achter blijft gunstig is voor de transportstand, in verband met de ligging van andere onderdelen van de inrichting.
30 In het bijzonder in de voornoemde uitvoering met langs de hoofdbalk verplaatsbare eerste overbrenging kan de hoofdaandrijfas in lengte verstelbaar zijn, zodat de verplaatsing van de schuif gevolgd wordt door verlenging/verkorting van de hoofdaandrijfas.
5
In het geval van de andere uitvoering, met zwenkarm, kan de verbindingsstang aan de einden draaibaar verbonden zijn met respectievelijk de schuif en de zwenkarm, op afstand van het eerste eind daarvan, waardoor de beheersing van de beweging van de zwenkarm bevorderd wordt..
5 In de voornoemde uitvoering met zwenkarm en schuif kan de eerste overbrenging aan de ingang door middel van een tussenaandrijfas werkzaam verbonden zijn met een achtereind van de hoofdaandrijfas, waarbij de hoofdbalk aan een vooreind voorzien is van middelen voor koppeling met een trekker, waarbij het achtereind van de hoofdaandrijfas ten opzichte van de koppelmiddelen 10 in langsrichting plaatsvast is. De eerste overbrenging kan verdraaibaar zijn ten opzichte van de zwenkarm om een hartlijn die parallel is aan de zwenkhartlijn van de zwenkarm.
De invouwbaarheid/uitvouwbaarheid van de inrichting kan worden bevorderd indien de aandrijfassen in lengte veranderbaar zijn.
15 In alle uitvoeringen kunnen de genoemde secundaire aandrijfassen met hun tweede eind functioneel verbonden zijn met respectievelijke verdere overbrengingen, in het bijzonder tandwielkasten, die aangebracht zijn op de betreffende zijarm, bij voorkeur telkens nabij het eind van de betreffende zijarm, waarbij de verdere overbrengingen in werkzaam verband staan met althans één 20 gewasverwerkingswerktuig. Telkens meer dan één gewasverwerkingswerktuig kan zijn aangebracht op het eind van de betreffende zijarm, waarbij de op de betreffende zijarm aangebrachte gewasverwerkingswerktuigen aangedreven worden door dezelfde secundaire aandrijfas. In een compacte uitvoering zijn de verdere overbrengingen telkens, in dwarsrichting beschouwd, tussen de beide 25 gewasverwerkingswerktuigen gelegen.
In een uitvoering als harkinrichting is het gewasverwerkend werktuig een hark met een cirkelharkwiel met een in werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijn.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven 30 en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten 6 welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
5 De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: Figuur 1 een schuin vooraanzicht op een voorbeelduitvoering van een hooibouwinrichting volgens de uitvinding, uitgevoerd als harkinrichting;
Figuren 2A-D respectievelijk een vergroting van een linker helft, een 10 vergroting van een rechterhelft, een vergroting van een centraal deel en een detail van een deel van de inrichting van figuur 1;
Figuren 3A en 3B details van de inrichting van figuur 1 in twee stadia van overgang van een werkstand naar een transportstand;
Figuur 4 de inrichting van figuur 1 tijdens het overbrengen van een 15 werkstand naar de transportstand:
Figuren 5A, 5B en 5C respectievelijk de werkstand van figuur 1, een smallere werkstand en een transportstand van de inrichting van figuur 1, in bovenaanzicht;
Figuur 6 een zijaanzicht op de inrichting van figuur 1 in transportstand 20 achter een trekker; en
Figuur 7 een alternatieve uitvoering van een centraal deel van de inrichting van figuur 1.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
25
In figuren 1 en 2A-C is weergegeven een cirkelharkinichting 1 met werkrichting W, omvattend een langshartlijn S van de inrichting 1 bepalende hoofdbalk 2 die aan een vooreind voorzien is van een koppeling 3 voor koppeling aan een niet weergegeven trekker. De koppeling 3 verschaft drie graden van 30 rotatie (X,Y,Z). Op de hoofdbalk 2 is een schuif 5 aangebracht, die over/langs de hoofdbalk verschuifbaar is, parallel aan de langshartlijn S, zie pijlen A.
Twee zijarmen 4a,b strekken zich aan weerszijden van de hoofdbalk 2 uit, vanaf de schuif 5onder gelijke hoeken alpha met de langshartlijn S. Aan de 7 buiteneinden van de zijarmen 4a,b zijn subframes of secundaire frames, hierna te noemen satellietframes 6a,b aangebracht. Zoals hierna zal worden toegelicht zijn de satellietframes 6a,b aldaar draaibaar ten opzichte van de zijarmen om in hoofdzaak verticale scharnierhartlijnen. De satellietframes 6a,b dragen elk twee 5 cirkelharken 7a,8a en 7b,8b met respectievlijk in hoofdzaak verticale rotatiehartlijnen R1,3,2,4 en worden gesteund door framesteunwielen 9a,b die in de schaduw van cirkelharken 7a,b gelegen zijn. De twee satellietframes 6a,b verschaffen de inrichting 1 enige gelijkenis met een catamaran.
De zijarmen 4a,b zijn voorts (zie ook figuren 2A-C) door middel van 10 houderstangen 10a,b met de hoofdbalk 2 verbonden, welke houderstangen 10a,b aan hun buiteneinden ter plaatse van scharnieren 12a,b schamierbaar zijn verbonden met consoles 11a,b die op de zijarmen 4a,b zijn bevestigd. De binneneinden van de houderstangen 10a,b zijn ter plaatse van scharnieren 13a,b schamierbaar verbonden met een console 20 die plaatsvast is bevestigd op de 15 hoofdbalk 2. De binneneinden van de zijarmen 4a,b zijn ter plaatse van scharnieren 14a,b schamierbaar bevestigd aan de schuif 5. De houderstangen 10a,b en het gedeelte (hier ongeveer 1/3) van de zijarmen 4a,b tussen de scharnieren 12a,b en 14a,b vormen, samen met een door de schuif 5 in lengte veranderbaar gedeelte van de hoofdbalk 2, in gedaante vervormbare driehoeken. 20 Richtstangen 16a,b strekken zich uit langs de voorzijde van de zijarmen 4a,b, deels afgeschermd door kappen 17a,b, naar de naafhouders 19a,b voor de wielen 9a,b. De naafhouders 19a,b zijn schamierbaar verbonden met zowel de buiteneinden van de zijarmen 4a,b (door scharnierpen 81a,b, zie figuur 2D) als met de buiteneinden van de richtstangen 16a,b (door scharnierpen 82a,b, 25 zie figuur 2D), zodanig dat een in een horizontaal vlak werkzaam parallellogrammechanisme wordt gevormd waarin de naafhouder en de schuif de korte zijden vormen. De richtstang 16a,b is indirect, door de schuif 5, schuifbaar verbonden met de hoofdbalk 2, evenals de zijarm 4a,b.
Ook doordat de satellietframes 6a,b een rotatievast geheel vormen 30 met de naafhouders 19a,b (vast bevestigd op bovenplaat 83a,b -figuur 2D-van naafhouders 19a,b) zullen zij hun oriëntatie ten opzichte van de langshartlijn S behouden bij vervorming van de parallellogrammechanismes. De satellietframes 6a,b zijn boven het bovenoppervlak van de zijarmen 4a,b gelegen zodat de 8 relatieve verdraaiing van de zijarmen 4a,b ten opzichte van de satellietframes 6a,b niet wordt gehinderd.
De satellietframes 6a,b, zie ook figuren 5A,B, omvatten elk een voorwaarts gerichte satellietarm 21a,b en een achterwaarts gerichte satellietarm 5 22a,b die respectievelijk de cirkelharken 7a,b en 8a,b dragen, wanneer deze niet gesteund zijn door op zich bekende wielstellen 31a,b en 32a,b, welke de cirkelharken dragen in de normale werkstand. De satellietarmen 21a,b en 22a,b reiken parallel aan de langshartlijn S.
Aan het vooreind van de satellietarmen 21a,b zijn buitenwaarts 10 gerichte zwenkarmen 23a,b bevestigd, in een verticaal vlak zwenkbaar om zwenkhartlijnen C1,2 tussen een werkstand en één of meer geheven standen, in het bijzonder een omhoog gezwenkte transportstand. Zij omvatten elk een telescooparm 33a,b met in/uitschuifbare armdelen 35a,b en cilinders 37a,b met zuigerstangen 39a,b die aan de einden bevestigd zijn aan de armdelen 35a,b. De 15 armdelen 35a,b dragen rotors 25a,b waarop op verwijderbare wijze harkarmen 27a,b met harkpennen 29a,b zijn bevestigd, op op zich bekende wijze. De rotors 25a,b hebben in de werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijnen R1,2. Voor het zwenken van de zwenkarmen 23a,b zijn cilinders 41a,b aangebracht, waarvan de zuigerstangen 43a,b aangrijpen op de telescooparmen 33a,b.
20 Aan het achtereind van de armen 22a,b zijn buitenwaarts gerichte zwenkarmen 24a,b bevestigd, in een verticaal vlak zwenkbaar om zwenkhartlijnen C3,4 tussen een werkstand en één of meer geheven standen, in het bijzonder een omhoog gezwenkte transportstand. Zij omvatten elk een telescooparm 34a,b met in/uitschuifbare armdelen 36a,b en cilinders 38a,b met zuigerstangen 40a,b die 25 aan de einden bevestigd zijn aan de armdelen 36a,b. De armdelen 36a,b dragen rotors 26a,b waarop op verwijderbare wijze harkarmen 28a,b met harkpennen 30a,b zijn bevestigd, op op zich bekende wijze. De rotors 26a,b hebben in de werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijnen R3,4. Voor het zwenken van de zwenkarmen 24a,b zijn cilinders 42a,b aangebracht, waarvan de zuigerstangen 30 44a,b aangrijpen op de telescooparmen 34a,b.
De zwenkarmen 23a,b en 24a,b kunnen opgebouwd zijn uit identieke onderdelen, zodat een vergaande modulariteit wordt verkregen.
De afstand van de satellietarmen 21a,b tot de langshartlijn S is 9 kleiner dan de afstand van de satellietarmen 22a,b tot de langshartlijn S, en hetzelfde geldt voor de ligging van de zwenkhartlijnen C1,2 vergeleken met de ligging van de zwenkhartlijnen C3,4, zie ook figuur 5A. De rotorhartlijnen R1,2 bevinden zich op een afstand tot de langshartlijn S die groter is dan die voor de 5 zwenkhartlijnen C1,2 ter plaatse van de zwenkverbinding met de satellietarmen 21a,b. Daarentegen bevinden de rotorhartlijnen R3,4 zich op een afstand tot de langshartlijn S die kleiner is dan die voor de zwenkhartlijnen C3,4 ter plaatse van de zwenkverbinding met de satellietarmen 22a,b. De zwenkarmen 23a,b zwenken daardoor omhoog binnenwaarts en de zwenkarmen 24a,b omhoog buitenwaarts.
10 Voor de aandrijving van de rotors 25a,b en 26a,b is een centrale tandwielkast 50 voorzien, die op in een verticaal vlak dat de langshartlijn S bevat beweegbare wijze ondersteund is door de hoofdbalk 2. De centrale tandwielkast 50 vormt een dubbele haakse overbrenging met in lijn liggende, tegengesteld dwars gerichte uitgangen 58a,b. De centrale tandwielkast 50 is met de ingang 58c 15 via een cardankoppeling werkzaam gekoppeld met een hoofdaandrijfas 51, die telescopisch is en aan het vooreind via een cardankoppeling, een tussenas 51a in een op het vooreind van de hoofdbalk 2 bevestigd lager en een cardankoppeling werkzaam te koppelen is met een pto van een trekker. De uitgangen 58a,b zijn via cardankoppelingen werkzaam gekoppeld met telescopische secundaire 20 aandrijfassen 52a,b, die via cardankoppelingen aan hun buiteneind werkzaam zijn gekoppeld met tweede hoektandwielkasten 53a,b. De secundaire aandrijfassen 52a,b zijn voorgezet door korte aandrijfassen 54c,d naar derde hoektandwielkasten 55c,d. De tweede en derde tandwielkasten 53a,b en 55a,b omvatten elk een uitgang die respectievelijk schuin naar voren en buitenwaarts en 25 schuin naar achteren en binnenwaarts reikt. Telescopische rotoraandrijfassen 56a,b en 57a,b zijn via cardankoppelingen werkzaam gekoppeld met deze uitgangen voor aandrijving van de rotors 25a,b en 26a,b van de cirkelharken 7a,b en 8a,b.
In de uitvoering van figuren 1, 2A-C, 3A en 3B is de centrale 30 tandwielkast 50 bevestigd op een slede 67 die in langsrichting (richting E) verschuifbaar is op op de hoofdbalk bevestigde rails 66, die aan hun vooreind met elkaar verbonden zijn door een dwarsstaaf 62 die een aanslag vormt voor de slede 67. De slede 67 is aan de voorzijde door middel van een haak 63 (figuur 10 3B) losmaakbaar gekoppeld met een dwarsprofiel 61 die bevestigd is aan de achtereinden van twee stijve trek/duwstangen 60 die met de vooreinden bevestigd zijn aan de schuif 5 en een in hoofdzaak constante oriëntatie bezitten. De haak 63 vormt één geheel met een pal 64 en is daarmee kantelbaar in een verticaal vlak 5 dat de langshartlijn S bevat. Beneden de haak 63 is de slede 67 voorzien van een voorwaarts gekeerd aanslagvlak 91.
Voor het langs/over de hoofdbalk 2 verplaatsen van de schuif 5 is een cilinder 70 boven de hoofdbalk 2 aan de hoofdbalk bevestigd, van welke cilinder de zuigerstang 71 bevestigd is aan de schuif 5.
10 De werkbreedte van de inrichting 1 kan worden ingesteld door de zijarmen 4a,b meer of minder ver zijwaarts te laten uitsteken, door de hoek alpha tussen zijarmen 4a,b en de hoofdbalk 2 te wijzigen. De werkbreedte kan verder (fijner) worden ingesteld door de cilinders 37a,b en 38a,b, waarmee ook de relatieve onderlinge positie van de harkwielen 7a,8a en 7b,8b en de rotorhartlijnen 15 daarvan in dwarsrichting kan worden ingesteld.
Bij het wijzigen van de werkbreedte van de inrichting 1 en het overgaan naar de transportstand kunnen de voornoemde cardankoppelingen de gewenste hoekstand innemen.
In de stand weergegeven in figuren 1 en 5A is de hoek alpha 20 maximaal en staan de houderstangen 10a,b dwars op de hoofdbalk 2 en de zijarmen 4a,b onder een achterwaarts openende hoek alpha van ongeveer 65 graden op de langshartlijn S.
Indien men de werkbreedte wenst te verkleinen (van figuur 5A naar figuur 5B) of de inrichting in de transportstand (figuur 5C) wenst te brengen wordt 25 de cilinder 70 geactiveerd waardoor de schuif 5 verplaatst wordt ten opzichte van de console 20, langs/over de hoofdbalk 2, naar voren (richting A). Onderwijl verrijdt men de inrichting 1 naar voren. De basis van de voornoemde driehoeken wordt daarbij vergroot en de hoeken die de houderstangen 10a,b en de zijarmen 4a,b met die basis maken verkleind. Wanneer de gewenste werkbreedte is bereikt 30 (zie bijvoorbeeld figuur 5B) stopt men de bediening van de cilinder 70 en daarmee de verplaatsing van de schuif 5. Door het parallellogrammechanisme van richtstangen 16a,b, naafhouders 19a,b, zijarmen 4a,b en schuif 5 blijven de steunwielen 9a,b in rijrichting gericht en behouden ook de satellietframes 6a,b hun 11 oriëntatie.
In de positie van minimale werkbreedte van figuur 5B heeft de slede 67 een positie juist achter het eind van de rails 66 bereikt en zijn de slede 67 en de schuif 5 nog steeds met elkaar verbonden.
5 Voor het overgaan naar de transportstand bedient men in de dan ingenomen werkstand de zwenkarmen 23a,b en 24a,b om de cirkelharken 7a,b en 8a,b omhoog te zwenken. Dan brengt men de zuigerstang 71 uit en via de stand van figuur 4 wordt de schuif 5 tot aan het vooreind van de hoofdbalk 2, vlak achter de koppeling 3 gedwongen. De houderstangen 10a,b reiken dan -in de 10 transportstand van figuur 5C- langs de hoofdbalk 2 naar voren. De zijarmen 4a,b maken nu een kleine hoek van ongeveer 7 graden met de langshartlijn S. De binneneinden van de zijarmen 4a,b zijn daarbij zo dicht mogelijk bij de koppeling 3 gebracht, zover mogelijk vóór de steunwielen 9a,b, zodat een groter deel van het gewicht daarvan en van de door de zijarmen gedragen werktuigen opgenomen 15 kan worden door de koppeling 3 van de trekker 100 (figuur 6, pijl F), hetgeen de stabiliteit tijdens transport verhoogd en een gierbeweging beperkt. Bovendien kan de lengte van de hoofdbalk beperkt worden gehouden
De inrichting 1 heeft dan als enige steunpunten de framesteunwielen 9a,b en de koppeling 3 met de trekker 100.
20 Bij het om scharnieren 14a,b verzwenken van de zijarmen 4a,b wijzigt de afstand tussen de tweede en derde tandwielkasten 53a,b, 55c,d en de langshartlijn S. Deze wijziging zou opgenomen moeten kunnen worden door de telescopische secundaire aandrijfassen 52a,b. Telescopische assen kunnen dat echter maar in beperkte mate. Door nu de einden van de secundaire 25 aandrijfassen ook ten opzichte van elkaar te verplaatsen in een richting parallel aan de langshartlijn S kan de mate waarover de verkorting/verlenging nodig is worden beperkt.
In de uitvoering van de figuren 1.2A-C, 3A en 3B is daartoe de slede 67 en daarmee de centrale tandwielkast 50 via de stangen 60 voor meegaande 30 verplaatsing verbonden met de schuif 5. De hoofdaandrijfas 51 verkort hierbij op telescopische wijze. In dit voorbeeld heeft men er voor gekozen om de slede 67 niet mee te trekken over het hele traject van de schuif 5 en de lengte van de rails 66 te beperken, mede met het oog op de in de transportstand beschikbare ruimte 12 (zie figuren 5C en 6). Daartoe komt bij aankomst van de slede 67 aan het eind van de rails 66 de pal 64 tegen de dwarsstaaf 62, waardoor de haak 63 wordt opgelicht. Daarmee is het dwarsprofiel 61 vrij van de haak 63 en is de verbinding tussen schuif 5 en slede 67 ontkoppeld. De slede 67 blijft achter op die plaats 5 terwijl de schuif 5 verder naar voren kan bewegen.
Bij het weer uitzetten van de zijarmen 4a,b naar een werkstand wordt de zuigerstang 71 van de cilinder 70 ingetrokken en beweegt de schuif 5 weer naar achteren. Wanneer het dwarsprofiel 61 tegen de haak 63 komt wordt deze iets opgelicht en kan de haak 63 weer achter het dwarsprofiel 61 grijpen. Het 10 dwarsprofiel 61 komt tegen het aanslagvlak 91 van de slede 67. Vervolgens wordt de slede 67 over de rails 66 naar achteren geduwd. Onderwijl verrijdt men de inrichting 1 naar achteren.
In figuur 7 is een alternatief voor het met de schuif laten meebewegen van de centrale tandwielkast weergegeven. De centrale 15 tandwielkast 50’ is bevestigd aan het eind van een zwenkarm 67’. De zwenkarm 67’ is ter plaatse van een iets achter de console 20’ gelegen scharnier 77 verzwenkbaar om hartlijn T, die loodrecht staat op een verticaal middenvlak dat de langshartlijn S bevat, De centrale tandwielkast 50’kan ten opzichte van de arm 67’ verdraaien in dat verticaal middenvlak. Binnen de zwenkarm 67’ bevindt zich een 20 tussenaandrijfas 75, die via een groothoekcardankoppeling 76 werkzaam gekoppeld is met de hoofdaandrijfas die opgenomen is in de hoofdbalk 2’. De zwenkarm 67’ is op een plaats tussen zijn einden beweegbaar verbonden met het achtereind van een trek/duwstang 60’, die met zijn vooreind bevestigd is aan de schuif 5’. De cilinder 70 ligt hier beneden de hoofdbalk 2.
25 In de maximale werkstand kan de zwenkarm 67’ liggen in de hoofdbalk 2’, waarbij de centrale tandwielkast 50’ komt te liggen bij zij-openingen 73 in de hoofdbalk 2’, waardoorheen de beide uitgangen van de centrale tandwielkast kunnen uitsteken. De zwenkarm 67’ rust dan in een stand waarin de verbinding met de verbindingsstang 60’ hoger ligt dan het scharnier 77. Wanneer 30 de cilinder 70 dan geactiveerd wordt en de schuif 5’ naar voren wordt gedwongen zal de verbindingsstang 60’ de zwenkarm 67’ omhoog laten zwenken naar de in figuur 6 weergegeven stand en verder, indien gewenst, totdat de schuif 5’ aangekomen is bij de koppeling 3 en de zwenkarm 67’ voorover ligt. Bij het weer 13 uitzetten van de zijarmen 4a,b vinden deze bewegingen in omgekeerde volgorde plaats.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van 5 de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.
1037782

Claims (22)

1. Hooibouwinrichting (1), omvattend een frame met een zich in een langsrichting uitstrekkende hoofdbalk (2), die een langshartlijn (S) bepaalt, en twee zich aan weerszijden van de hoofdbalk (2) zijwaarts uitstrekkende zijarmen (4a,b), waarbij de zijarmen (4a,b) elk tenminste één roterend aangedreven 5 gewasverwerkingswerktuig dragen waarvan de afstand tot de hoofdbalk (2) verstelbaar is, waarbij een hoofdaandrijfas (51) zich uitstrekt langs de hoofdbalk (2), waarbij secundaire aandrijfassen (52a,b) aangebracht zijn aan weerszijden van de hoofdbalk (2) voor aandrijving van het door de betreffende zijarm gedragen werktuig, waarbij de hoofdaandrijfas (51) en de secundaire aandrijfassen (52a,b) 10 in werkzame verbinding met elkaar staan door middel van een eerste overbrenging, in het bijzonder tandwielkast (50), met het kenmerk, dat de eerste overbrenging verplaatsbaar in een verticaal vlak dat de langshartlijn (S) bevat.
2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, waarbij de eerste overbrenging 15 verplaatsbaar is in een beweging met een horizontale, langs de hoofdbalk (2) gerichte richtingscomponent.
3. Inrichting (1) volgens conclusie 2, waarbij de eerste overbrenging verplaatsbaar is met een beweging parallel aan de hoofdbalk (2). 20
4. Inrichting (1) volgens conclusie 3, waarbij de hoofdbalk (2) voorzien is van een geleider voor de verplaatsing van de eerste overbrenging.
5. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste 25 overbrenging tevens verplaatsbaar is met een verticale richtingscomponent in genoemd verticaal vlak, bij voorkeur in een gebied boven de hoofdbalk (2).
6. Inrichting (1) volgens conclusie 5, waarbij de eerste overbrenging door verzwenking om een dwars op het verticaal vlak staande zwenkhartlijn 30 (C1,2,3,4) verplaatsbaar is. 1 o 3 7 7 8 2
7. Inrichting (1) volgens conclusie 6, waarbij de eerste overbrenging aangebracht is op een zwenkarm, die aan een eerste eind in het verticaal vlak om de zwenkhartlijn (C1,2,3,4) zwenkbaar bevestigd is aan de hoofdbalk (2).
8. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de zijarmen (4a,b) ter plaatse van een scharnierverbinding in een horizontaal vlak verdraaibaar verbonden zijn met de hoofdbalk (2) voor verplaatsing tussen een transportstand, waarin zij zich in hoofdzaak langs de hoofdbalk (2) uitstrekken, onder een eerste hoek met de hoofdbalk (2), en een werkstand, waarin de 10 zijarmen (4a,b) zich onder een tweede hoek, groter dan de eerste hoek, uitstrekken vanaf de hoofdbalk (2), waarbij de hoofdbalk (2) aan een vooreind voorzien is van middelen voor koppelen aan een trekker, waarbij de afstand tussen de scharnierverbinding en de koppelmiddelen verstelbaar is.
9. Inrichting (1) volgens conclusie 8, waarbij de scharnierverbinding aangebracht is op een schuif die verschuifbaar is langs de hoofdbalk (2), onder het verplaatsen van de zijarmen (4a,b) tussen de werkstand en de transportstand.
10. Inrichting (1) volgens conclusie 9, waarbij de schuif en de eerste 20 overbrenging met elkaar verbonden zijn voor onderling gekoppelde beweging.
11. Inrichting (1) volgens conclusie 10, waarbij de schuif en de eerste overbrenging met elkaar verbonden zijn door middel van één of meer verbindingsstangen. 25
12. Inrichting (1) volgens conclusie 10 of 11, voorzien van middelen voor het over een gedeelte van de verplaatsing van de schuif of de eerste overbrenging van elkaar ontkoppeld houden van de schuif en de eerste overbrenging.
13. Inrichting (1) volgens conclusie 12, wanneer afhankelijk van conclusie 3 of 4, voorzien van een stop voor begrenzing van de verplaatsing van de eerste overbrenging, in het bijzonder bij verplaatsing naar de transportstand, en van middelen voor ontkoppeling van de verbinding tussen de schuif en de eerste overbrenging bij aankomst van de eerste overbrenging bij de stop.
14. Inrichting (1) volgens één der conclusies 8-13, wanneer afhankelijk van één der conclusies 1-4, waarbij de hoofdaandrijfas (51) in lengte 5 veranderbaar ris.
15. Inrichting (1) volgens conclusies 7 en 11, waarbij de verbindingsstang aan de einden draaibaar verbonden is met respectievelijk de schuif en de zwenkarm, op afstand van het eerste eind daarvan. 10
16. Inrichting (1) volgens één der conclusies 8-12, wanneer afhankelijk van één der conclusies 5, 6 of 7, waarbij de eerste overbrenging aan de ingang door middel van een tussenaandrijfas werkzaam verbonden is met een achtereind van de hoofdaandrijfas (51), waarbij de hoofdbalk (2) aan een vooreind voorzien is 15 van middelen voor koppeling met een trekker, waarbij het achtereind van de hoofdaandrijfas (51) ten opzichte van de koppelmiddelen in langsrichting plaatsvast is.
17. Inrichting (1) volgens conclusie 16, waarbij de eerste overbrenging 20 verdraaibaar is ten opzichte van de zwenkarm om een hartlijn die parallel is aan de zwenkhartlijn van de zwenkarm.
18. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de secundaire aandrijfassen (52a,b) in lengte veranderbaar zijn. 25
19. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de secundaire aandrijfassen (52a,b) met hun tweede eind functioneel verbonden zijn met respectievelijke verdere overbrengingen, in het bijzonder tandwielkasten, die aangebracht zijn op de betreffende zijarm, bij voorkeur telkens nabij het eind van 30 de betreffende zijarm, waarbij de verdere overbrengingen in werkzaam verband staan met althans één gewasverwerkingswerktuig.
20. Inrichting (1) volgens conclusie 19, waarbij telkens meer dan één gewasverwerkingswerktuig is aangebracht op het eind van de betreffende zijarm, waarbij de op de betreffende zijarm aangebrachte gewasverwerkingswerktuigen aangedreven worden door dezelfde secundaire aandrijfas (52a,b).
21. Inrichting (1) volgens conclusie 20, waarbij de verdere overbrengingen, in dwarsrichting beschouwd, tussen de beide gewasverwerkingswerktuigen gelegen zijn.
22. Inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het 10 gewasverwerkend werktuig een hark is met een cirkelharkwiel met een in werkstand in hoofdzaak verticale rotorhartlijn. 1037782
NL1037782A 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting. NL1037782C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037782A NL1037782C2 (nl) 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting.
EP11708342A EP2544522A1 (en) 2010-03-08 2011-03-04 Haymaking device
PCT/NL2011/000016 WO2011112079A1 (en) 2010-03-08 2011-03-04 Haymaking device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037782A NL1037782C2 (nl) 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting.
NL1037782 2010-03-08

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1037782C2 true NL1037782C2 (nl) 2011-09-09

Family

ID=42953790

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1037782A NL1037782C2 (nl) 2010-03-08 2010-03-08 Hooibouwinrichting.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP2544522A1 (nl)
NL (1) NL1037782C2 (nl)
WO (1) WO2011112079A1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1997046076A1 (en) * 1996-06-07 1997-12-11 Maasland N.V. A hay-making machine
DE19716379C1 (de) * 1997-04-18 1998-06-18 Krone Bernhard Gmbh Maschf Heuwerbungsmaschine
FR2818496A1 (fr) * 2000-12-22 2002-06-28 Mecanique Et Tolerie M E C A T Faneuse semi-portee
EP2057890A2 (en) * 2007-11-09 2009-05-13 Lely Patent N.V. Haymaking machine

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19952555C2 (de) 1999-11-01 2003-08-07 Krone Bernhard Gmbh Maschf Heuwerbungsmaschine
DE202007018511U1 (de) 2007-07-26 2009-04-16 Claas Saulgau Gmbh Heuwerbungsmaschine
DE102007035870A1 (de) 2007-07-31 2009-02-05 Maschinenfabrik Bernard Krone Gmbh Heuwerbungsmaschine

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1997046076A1 (en) * 1996-06-07 1997-12-11 Maasland N.V. A hay-making machine
DE19716379C1 (de) * 1997-04-18 1998-06-18 Krone Bernhard Gmbh Maschf Heuwerbungsmaschine
FR2818496A1 (fr) * 2000-12-22 2002-06-28 Mecanique Et Tolerie M E C A T Faneuse semi-portee
EP2057890A2 (en) * 2007-11-09 2009-05-13 Lely Patent N.V. Haymaking machine

Also Published As

Publication number Publication date
WO2011112079A1 (en) 2011-09-15
EP2544522A1 (en) 2013-01-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1037783C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas.
NL1037784C2 (nl) Hooibouwinrichting.
NL1003292C2 (nl) Hooibouwmachine.
RU2578496C2 (ru) Сельскохозяйственная машина с усовершенствованным устройством складывания
US7610741B2 (en) Mower with foldable mowing units
US10912248B2 (en) Mowing device
EA009430B1 (ru) Самоходная сельскохозяйственная уборочная машина
EP2512212B1 (en) Agricultural device
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
EP3474655B1 (en) An agricultural machine and a method for processing crop
NL1037782C2 (nl) Hooibouwinrichting.
NL1037785C2 (nl) Hooibouwinrichting.
DK2923541T3 (en) AGRICULTURE THEIR TOOL
NL1034853C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
EP3669632B1 (en) A header driveline coupling mechanism for a combine harvester
NL2008876C2 (nl) Landbouwwerktuig.
NL1027727C1 (nl) Hooibouwmachine.
NL1006397C2 (nl) Werkwijze, alsmede een inrichting voor het verstellen van een landbouwmachine, zoals een hooibouwmachine.
NL1006116C1 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van zich op de grond bevindend gewas.
NL1006989C2 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.
NL2009665C2 (nl) Schudmachine voor op de grond liggend gewas.
PL232044B1 (pl) Maszyna rolnicza, zwłaszcza do przetrząsania siana
BE518628A (nl)
NL9600003A (nl) Hooibouwmachine.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20150401