NL1034442C2 - Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. - Google Patents

Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL1034442C2
NL1034442C2 NL1034442A NL1034442A NL1034442C2 NL 1034442 C2 NL1034442 C2 NL 1034442C2 NL 1034442 A NL1034442 A NL 1034442A NL 1034442 A NL1034442 A NL 1034442A NL 1034442 C2 NL1034442 C2 NL 1034442C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tine
arm
pivot axis
tooth
rotation
Prior art date
Application number
NL1034442A
Other languages
English (en)
Inventor
Alfonsus Jacobus Van Den Engel
Bart Van Der Lelij
Original Assignee
Lely Patent Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Patent Nv filed Critical Lely Patent Nv
Priority to NL1034442A priority Critical patent/NL1034442C2/nl
Priority to AT08782787T priority patent/ATE542415T1/de
Priority to PCT/NL2008/000152 priority patent/WO2009041807A1/en
Priority to EP08782787A priority patent/EP2194770B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1034442C2 publication Critical patent/NL1034442C2/nl
Priority to US12/732,331 priority patent/US20100175358A1/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/12Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis the tines having an additional movement superimposed upon their rotary movement
    • A01D78/125Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis the tines having an additional movement superimposed upon their rotary movement by a guiding track

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)
  • Harvesting Machines For Root Crops (AREA)

Description

Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas volgens 5 de aanhef van conclusie 1.
Een dergelijke hooibouwinrichting is bekend uit bijvoorbeeld EP 0 979 600. Hierin is een hooibouwinrichting geopenbaard met een rotor met armen die draaibaar zijn om een overeenkomstige zwenkas. Op het uiteinde van deze armen zijn tanden bevestigd. Het uiteinde van een arm is schuin geplaatst ten 10 opzichte van het binnenste deel. Hierdoor zal de buitenzijde van de arm meer worden opgetild dan de binnenzijde, waardoor een verbeterde zwadvorming optreedt.
In de praktijk blijkt de zwadvorming echter in veel gevallen nog steeds onvoldoende te zijn, meer in het bijzonder onvoldoende nauwkeurig.
15 Het is een doel van de uitvinding om een inrichting van de in de aanhef genoemde soort met een verbeterde zwadvorming te verschaffen.
Dit wordt bereikt met een inrichting met de maatregelen van het kenmerk van conclusie 1. In het bijzonder verschaft de uitvinding een hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas met ten 20 minste één om een opwaarts gerichte as in een eerste draairichting draaibare rotor, die is voorzien van ten minste een tandarm, waarbij de tandarm zwenkbaar om een bijbehorende zwenkas aan de rotor is bevestigd, waarbij de tandarm een binnenste armdeel en een buitenste armdeel met meerdere tanden omvat, waarbij de tandarm zodanig mechanisch stuurbaar is, dat de stand van de tanden in 25 bedrijf cyclisch varieert tussen een grijpstand voor het grijpen en meenemen van op de grond liggend gewas en een losstand voor het lossen van het gewas, waarbij elke tand een tanddeel met een tandpunt voor contact met het gewas, een bevestigingsdeel voor bevestiging op de tandarm en een veerdeel, dat een flexibele verbinding van het bevestigingsdeel met het tanddeel vormt, omvat, met 30 het kenmerk, dat het buitenste armdeel met een bocht is verbonden met het binnenste armdeel, die zodanig is gevormd dat, gezien in verticale projectie, tenminste de binnenste tandpunt van de tandarm in de grijpstand in de eerste draairichting gezien op of vóór de zwenkas ligt, terwijl tenminste de buitenste tandpunt van de tandarm in de grijpstand achter de zwenkas ligt. Hierbij wordt met 1034442 2 de zwenkas de gehele lijn bedoeld waar de tandarm omheen zwenkt, dus inclusief het verlengde daarvan.
Het voordeel van een dergelijke hooibouwinrichting, inzonderheid van een dergelijke tandarmopbouw, is dat de aansturing verbetert van met name 5 de binnenste tandpunten, d.w.z. de binnenste tanden, terwijl de positieve eigenschappen van de buitenste tand(punt)en behouden blijft. Het blijkt dat de zogenaamde curvebaangevoeligheid van vooral de binnenste tanden een grote invloed heeft op de precisie bij lossen van gewas van de tanden. Hieronder zal een en ander nader worden toegelicht, waarbij tevens wordt verwezen naar Figuur 10 2 en de bespreking daarvan.
Om de tandarm te zwenken tussen de grijpstand en de losstand wordt veelal een curvebaan gebruikt, in welke een uiteinde van de tandarm of een daarmee verbonden gedeelte, zoals een hefboom, wordt geleid. Deze curvebaan kent een in hoofdzaak vlak gedeelte, voor de grijpstand, alsmede een schuin 15 geneigd gedeelte, voor de losstand, of eventueel omgekeerd. Om klappen op de tandarm bij verplaatsen te voorkomen is de overgang tussen de twee gedeeltes van de curvebaan afgerond. Dit houdt in dat er een bepaalde overgang is tussen de grijpstand en de losstand, waarbij het uiteinde van de tandarm, of van het daarmee verbonden gedeelte, zich in het overgangsgedeelte van de curvebaan 20 bevindt. Hierin zal de tandarm beginnen met zwenken. Het is dan afhankelijk van de positie van de tandpunt ten opzichte van de zwenkas, gezien in verticale projectie, hoe snel er een effectieve losstand van de tand wordt bereikt. Indien de tandpunt achter de verticale projectie van de zwenkas ligt, zal de punt relatief snel stijgen, en dus ook relatief snel lossen. Door tenminste de binnenste tandpunt, 25 volgens de uitvinding, op of voor de verticale projectie van de zwenkas te plaatsen, zal die tandpunt in het begin van het zwenken niet of nauwelijks stijgen. Wanneer het uiteinde van de tandarm zich bevindt in het sterker stijgende gedeelte van de curvebaan, zal de zwenking sneller plaatsvinden, en zal dus de effectieve losstand sneller worden bereikt. Hierdoor neemt voor de betreffende 30 tand(punt) de losnauwkeurigheid toe. Vooral voor de binnenste tand(punt) is dit van belang, aangezien deze de binnengrens van het zwad bepaalt. Voor de buitenste tand(punt) geldt dat, indien het precieze moment van lossen niet bekend is, dit niet of nauwelijks tot problemen met lossingsnauwkeurigheid leidt. Immers zal die tand(punt) altijd wel èrgens op het te vormen zwad lossen, terwijl 3 bovendien aan de buitenzijde van het zwad ook nog eens meestal een zwadbord is aangebracht.
Voordelige uitvoeringsvormen zijn beschreven in de onderconclusies. In het bijzonder ligt de binnenste tandpunt van de tandarm in de grijpstand in de 5 eerste draairichting gezien vóór de zwenkas. Hierdoor is nog beter gewaarborgd dat die binnenste tandpunt bij het begin van het zwenken niet al langzaam begint te stijgen. De tandpunt zal zelfs eerst een weinig in de richting van de bodem bewegen. Dat is echter geen probleem door onder andere de verende eigenschappen van de tanden. Hier wordt opgemerkt dat de eigenschappen voor 10 de buitenste tandpunt tevens kunnen gelden voor een of meer daarnaast en meer naar buiten gelegen tandpunten, uiteraard in met de afstand afnemende mate. Het relatieve belang van een nauwkeurig lossingsgedrag wordt naar buiten toe voor de tanden ook steeds geringer.
In het bijzonder is in de grijpstand, voor ten minste een van de 15 tandpunten, en bij voorkeur alle tandpunten, de incrementele verplaatsing naar boven bij draaiing rond de veeras groter dan nul. Indien de tand een obstakel zoals een steen raakt, zal de arm onder de veerwerking uitwijken en verdraaien om het centrum van de winding. Dit heet de obstakelbeveiliging. Gelijk bij de eerste aanraking met een obstakel, zoals een steen, zal de tand reageren door 20 rotatie om de symmetrieas van de veer en daardoor, volgens de uitvinding, een initiële beweging hebben met een verticale component naar boven. Hierdoor zal de tand snel omhoog bewegen en het obstakel makkelijk ontweken kunnen worden.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is in de grijpstand, voor ten minste 25 een van de tandpunten, en bij voorkeur alle tandpunten, de incrementele verplaatsing naar boven bij draaiing rond de veeras groter dan bij draaiing rond de zwenkas. Aldus is de obstakelbeveiliging nog doelmatiger dan het toch al, maar later, optredende zwenken rond de zwenkas. De overgang van de grijpstand naar de losstand gaat via een draaiing om de zwenkas. De beweging van de tandpunt 30 zal bij aanvang van de zwenkbeweging geen, dan wel een veel kleinere, verticale component hebben. De tandpunt zal hierdoor bij de overgang naar de losstand nog relatief lang een nagenoeg dezelfde positie innemen als in de volledige grijpstand, en daarna zeer snel overgaan in de lossingsstand. In feite zijn aldus de 4 obstakelbeveiliging en de snelle overgang van grijpstand naar lossingsstand effectief ontkoppeld.
Het midden van het veerdeel van ten minste een van de tanden ligt in de eerste draairichting gezien met voordeel vóór de zwenkas. Dit is een 5 eenvoudige wijze om te waarborgen dat de incrementele verplaatsing van de tandpunt bij ontmoeten van een obstakel naar boven is gericht.
Het midden van het veerdeel van ten minste een van de tanden kan in de eerste draairichting gezien ook hoger liggen dan de zwenkas. Dan is een lange, buigzame tandpunt verschaft.
10 Met voordeel is de afstand tussen tandpunt en de veeras kleiner dan de afstand tussen de tandpunt en de zwenkas ter hoogte van de tandpunt. In deze, alternatieve, uitvoeringsvorm is juist een betrekkelijk korte tand verschaft, die echter, met name indien het midden van het veerdeel vóór de zwenkas is geplaatst, een prima obstakelbeveiliging heeft.
15 In de bovengenoemde uitvoeringsvormen spreekt het vanzelf dat de zwenkarm, met name de bocht en de tandarmdelen, zodanig zijn vormgegeven dat de tandpunten in de grijpstand ook daadwerkelijk werkzaam zijn.
In het bijzonder is het veerdeel met een verbindingsstuk verbonden met de zwenkarm, en liggen de veeras en het buitenste armdeel op een 20 onderlinge afstand, bij voorkeur van tenminste de doorsnede van het veerdeel. Hierbij omgeeft het veerdeel dus niet de zwenkarm. Dit verschaft nog meer mogelijkheden om de obstakelbeveiliging te ontkoppelen van de eigenlijke zwenkbeweging. Alternatief kan het veerdeel de zwenkarm omgeven, waarbij het voordeel van geringere vervuiling is verschaft. In geval van breuk in het veerdeel 25 blijven bovendien de resten aan de tandarm zitten.
Het is verder voordelig indien het buitenste armdeel en binnenste armdeel een geheel vormen. Dit maakt een goedkope en eenvoudige productie van de tandarm mogelijk vanuit een buis.
In het bijzonder vormen de veerdelen van twee naburige tanden één 30 geheel. In een dergelijke constructie kunnen met een enkele bevestiging meerdere tanden aan de tandarm gekoppeld worden.
De uitvinding zal hierna in detail worden toegelicht aan de hand van tekeningen van uitvoeringsvoorbeelden.
5
Figuur 1 geeft een zijaanzicht weer van een hooibouwinrichting volgens de uitvinding met een rotor met gestuurde armen;
Figuur 2 geeft een zijaanzicht weer van een arm van een hooibouwinrichting volgens de uitvinding, en 5 Figuur 3 geeft een bovenaanzicht weer van een arm van een hooibouwinrichting volgens de uitvinding.
Figuur 1 laat een hooibouwinrichting 1 zien voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas met ten minste één om een opwaarts gerichte as draaibare rotor 2, die is voorzien van ten minste een tandarm 3, waarbij de 10 tandarm 3 zwenkbaar om een bijbehorende zwenkas 5 aan de rotor 2 is bevestigd, waarbij de tandarm 3 een binnenste armdeel 15 en een buitenste armdeel 16 met meerdere tanden 4 omvat, waarbij de tandarm 3 zodanig mechanisch stuurbaar is, dat de stand van de tanden 4 in bedrijf cyclisch varieert tussen een grijpstand voor het grijpen en meenemen van op de grond liggend 15 gewas en een losstand voor het lossen van het gewas, waarbij elke tand 4 een tanddeel 6 met een tandpunt 18 voor contact met het gewas, een bevestigingsdeel 7 voor bevestiging op de tandarm 3 en een veerdeel 8, dat een flexibele verbinding van het bevestigingsdeel 7 met het tanddeel 6 vormt, omvat, waarbij het buitenste armdeel 16 met een bocht is verbonden met het binnenste armdeel 20 15, die zodanig is gevormd dat, gezien in verticale projectie, tenminste de binnenste tandpunt 18 van de tandarm 3 in de grijpstand in de eerste draairichting R gezien op of vóór de zwenkas 5 ligt, terwijl tenminste de buitenste tandpunt 18 van de tandarm 3 in de grijpstand achter de zwenkas 5 ligt. In het aanzicht zijn voor de duidelijkheid niet alle tanden 4 weergegeven. Aan de voorzijde wordt de 25 hooibouwinrichting 1 met een bok 13 aan een niet afgebeelde trekker bevestigd. De rotor 2 is via de trekker aandrijfbaar via de koppelingsas 17 en steunt via een wielstel 12 met meerdere wielen 14 af op de bodem. De hooibouwinrichting 1 is van het zogenaamde gestuurde type met één rotor. In de werkrichting W gezien aan de voorzijde van de rotor 2 bevinden de tanden 4 zich verticaal in de 30 grijpstand, terwijl aan de achterzijde de tanden 4 nagenoeg horizontaal zijn georiënteerd in de losstand. Bij een roterende rotor 2 nemen de tanden 4 het op de bodem liggende gewas aan de voorzijde mee naar de loszijde aan de zijkant. Aan deze loszijde draaien de tandarmen 3 in een meer horizontale positie naar de losstand en laten het meegenomen gewas los in een zwad.
6
Figuur 2 geeft een detail weer van de hooibouwinrichting 1, en wel de tandarm 3 waaraan een tand 4 is bevestigd. Een op zich bekende curvebaan 10 is afgebeeld waarin een loopwiel 11 loopt. Doordat het loopwiel 11 tijdens rotatie van de rotor 2 de curvebaan 10 doorloopt, brengt het op op zich bekende 5 wijze via een hefboom een rotatiebeweging over op de tandarm 3 waardoor deze zal zwenken om de rotatieas 5. De tandarm 3 omvat een binnenste armdeel 15 en een buitenste armdeel 16 (figuur 3), waarbij het binnenste armdeel 15 aan de ene kant draaibaar is verbonden met de rotor 2 en aan de andere kant is verbonden met het buitenste armdeel 16, waaraan de tand 4 is bevestigd en waarbij het 10 buitenste armdeel 16 in verstek ten opzichte van het binnenste armdeel 15 is aangebracht.
De delen van de tand 4, zijnde het veerdeel 8, het bevestigingsdeel 7 en het tanddeel 6, zijn gemaakt van flexibel staal waardoor de tand een rotatiebeweging kan uitvoeren om de veeras 9. Deze veeras 9 valt in de afgebeelde uitvoering 15 samen met de symmetrieas van het buitenste armdeel 15.
Als het tanddeel 6 contact maakt met een obstakel, zoals een steen, zal het tanddeel 6 naar achteren tegengesteld aan de rotatierichting R bewegen en roteren om de veeras 9. De tandpunt zal hierbij curve B doorlopen en geleidelijk omhoog bewegen. Bij voldoende uitwijking naar achteren zal op een 20 gegeven moment de tandpunt voldoende geheven zijn om het obstakel onder zich door te laten. Dit vermogen om een obstakel te ontwijken wordt de obstakelbeveiliging genoemd.
Tijdens het doorlopen van de curvebaan 10 vanaf de grijpstand naar de losstand zal de tandarm 3 zwenken om de zwenkas 5 en curve A doorlopen. 25 Voor een goede werking van de hooibouwinrichting 1 is het nodig om de overgang van grijpstand naar losstand zo abrupt mogelijk te doen plaatsvinden. Dit kan volgens de uitvinding gebeuren door curve A zodanig met de tandpuntpositie te laten samenwerken dat de overgang van het horizontale deel naar het schuine deel plaatsvindt wanneer de incrementele beweging bij zwenken rond de zwenkas 30 klein is. Aldus zal de snellere beweging in het schuine gedeelte van de curvebaan samenvallen met het gedeelte van de zwenkbeweging dat een relatief grote incrementele verplaatsing naar boven heeft. De tandpunt in de grijpstand, in de rotatierichting R van de rotor 2 gezien en dwars op zwenkas 5 gezien ligt gelijk met de zwenkas 5. Dit wordt aangegeven door de verticale lijn door de zwenkas 5 7 en de tandpunt. Dit leidt ertoe dat de incrementele verplaatsing bij het ingaan van de curve (zie de positie van het loopwiel) nagenoeg nul is en dat de tandpunt eerst nog horizontaal zal bewegen, hetgeen voor een betrekkelijk langdurige grijpwerking voordelig is.
5 Zoals te zien is in figuur 2, verloopt curve B steiler in verticale richting dan curve A en is de obstakelbeveiliging relatief sterk.
In verticale projectie is de afstand C tussen de veeras 9 en het verticale vlak door de zwenkas 5 voor deze tandpunt groter dan de binnenstraal van het veerdeel 8. Het is in de praktijk gebleken dat deze afstand zorgt voor een 10 voldoende verschil tussen de curven A en B.
Figuur 3 laat een bijzondere uitvoering zien van een tandarm 3 met vier tanden. Hierbij omvat de hooibouwinrichting 1 een aan de binnenzijde van de rotor 2 bevestigd tweede tanddeel 6 met een tweede tandpunt, welk tweede tandpunt in de grijpstand, in de rotatierichting R van de rotor 2 gezien en dwars op 15 de zwenkas 5 gezien op de zwenkas 5 ligt. De hooibouwinrichting 1 omvat verder een aan de binnenzijde van de rotor 2 bevestigd tweede tanddeel 6 met een tweede tandpunt, welk tweede tandpunt in de grijpstand, in de rotatierichting R van de rotor 2 gezien en dwars op zwenkas 5 gezien vóór de zwenkas 5 ligt. De veeras 9 maakt een hoek met het loodrechtvlak door de zwenkas 5. Bij voorkeur 20 ligt deze hoek tussen 5 en 20 graden, met meer voorkeur ongeveer 15 graden. In deze constructie zal het binnenste tandpunt bij de beweging van de grijpstand naar de losstand in eerste instantie enigszins omlaag bewegen. De vanuit de rotoras gezien buitenste tandpunten echter bevinden zich in de rotatierichting R gezien achter de zwenkas. Deze tandpunten zullen daarom extra snel omhoog 25 bewegen. Dit voorkomt het ongewenst meenemen van gewas uit het al afgelegde zwad door deze buitenste tandpunten. Een tweede effect van het feit dat de veeras 9 een hoek maakt met het loodrechtvlak door de zwenkas 5, is dat het buitenste armdeel 16 in de losstand enigszins schuin omhoog staat, zoals afgebeeld in figuur 1. Dit zorgt ervoor dat de tanden 4 minder snel in contact 30 komen met het gewas in het zwad. Dit geldt met name voor de buitenste tanden, hetgeen van voordeel is, aangezien een zwad meestal het hoogst is aan de buitenzijde.
De uitvinding is niet beperkt tot de beschreven uitvoering met een enkele rotor 2, maar kan elk aantal rotoren omvatten. Bij meerdere rotoren kan het 8 voordelig zijn om de verhoudingen zo te Kiezen dat de beschreven effecten verschillen per rotor 2. Dit kan noodzakelijk zijn in het geval de ene rotor 2 ook het gewas afgelegd door een andere rotor 2 dient te verplaatsen. Daarnaast is de uitvinding niet beperkt tot de beschreven tand met 2 identieke tanddelen 6, maar 5 de tand kan ook bestaan uit een enkel tanddeel 6 en uit tanddelen 6 die verschillen in vorm en/of flexibiliteit. De tand 4 kan ook zodanig bevestigd zijn aan de tandarm 3 dat het veerdeel 8 op afstand van de tandarm 3 is geplaatst.
1034442

Claims (8)

1. Hooibouwinrichting (1) voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas met ten minste één om een opwaarts gerichte as in een eerste draairichting 5 (R) draaibare rotor (2), die is voorzien van ten minste een tandarm (3), waarbij de tandarm (3) zwenkbaar om een bijbehorende zwenkas (5) aan de rotor (2) is bevestigd, waarbij de tandarm (3) een binnenste armdeel (15) en een buitenste armdeel (16) met meerdere tanden (4) omvat, waarbij de tandarm (3) zodanig mechanisch stuurbaar is, dat de stand van de tanden (4) in bedrijf cyclisch varieert 10 tussen een grijpstand voor het grijpen en meenemen van op de grond liggend gewas en een losstand voor het lossen van het gewas, waarbij elke tand (4) een tanddeel (6) met een tandpunt (18) voor contact met het gewas, een bevestigingsdeel (7) voor bevestiging op de tandarm (3) en een veerdeel (8), dat een flexibele verbinding van het bevestigingsdeel (7) met het tanddeel (6) vormt, 15 omvat, met het kenmerk, dat het buitenste armdeel (16) met een bocht is verbonden met het binnenste armdeel (15), die zodanig is gevormd dat, gezien in verticale projectie, tenminste de binnenste tandpunt (18) van de tandarm (3) in de grijpstand in de eerste draairichting (R) gezien op of vóór de zwenkas (5) ligt, 20 terwijl tenminste de buitenste tandpunt (18) van de tandarm (3) in de grijpstand achter de zwenkas (5) ligt.
2. Hooibouwinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de binnenste tandpunt (18) van de tandarm (3) in de grijpstand in de eerste draairichting (R) gezien vóór de zwenkas (5) ligt.
3. Hooibouwinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in de grijpstand, voor ten minste een van de tandpunten (18), en bij voorkeur alle tandpunten (18), de incrementele verplaatsing naar boven bij draaiing rond de veeras (9) groter is dan nul.
4. Hooibouwinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat in de 30 grijpstand, voor ten minste een van de tandpunten (18), en bij voorkeur alle tandpunten (18), de incrementele verplaatsing naar boven bij draaiing rond de veeras (9) groter is dan bij draaiing rond de zwenkas (5). 1034442
5. Hooibouwinrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het midden van het veerdeel (8) van ten minste een van de tanden (4) in de eerste draairichting (R) gezien vóór de zwenkas (5) ligt.
6. Hooibouwinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het 5 midden van het veerdeel (8) van ten minste een van de tanden (4) in de eerste draairichting (R) gezien hoger dan de zwenkas (5) ligt.
7. Hooibouwinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afstand tussen tandpunt (18) en de veeras kleiner is dan de afstand tussen de tandpunt (18) en de zwenkas ter hoogte van de tandpunt (18).
8. Hooibouwinrichting volgens een der conclusies 3-5, met het kenmerk, dat het veerdeel met een verbindingsstuk is verbonden met de zwenkarm (3), en dat de veeras en het buitenste armdeel op een onderlinge afstand liggen, bij voorkeur van tenminste de doorsnede van het veerdeel (8). 1034442
NL1034442A 2007-09-28 2007-09-28 Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. NL1034442C2 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1034442A NL1034442C2 (nl) 2007-09-28 2007-09-28 Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
AT08782787T ATE542415T1 (de) 2007-09-28 2008-06-19 Heuwerbungsgerät zum verschieben von auf dem boden liegendem erntegut
PCT/NL2008/000152 WO2009041807A1 (en) 2007-09-28 2008-06-19 Haymaking implement for displacing crop lying on the ground
EP08782787A EP2194770B1 (en) 2007-09-28 2008-06-19 Haymaking implement for displacing crop lying on the ground
US12/732,331 US20100175358A1 (en) 2007-09-28 2010-03-26 Haymaking implement for displacing crop lying on the ground

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1034442A NL1034442C2 (nl) 2007-09-28 2007-09-28 Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL1034442 2007-09-28

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1034442C2 true NL1034442C2 (nl) 2009-03-31

Family

ID=39275978

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1034442A NL1034442C2 (nl) 2007-09-28 2007-09-28 Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US20100175358A1 (nl)
EP (1) EP2194770B1 (nl)
AT (1) ATE542415T1 (nl)
NL (1) NL1034442C2 (nl)
WO (1) WO2009041807A1 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US9839180B2 (en) 2015-06-19 2017-12-12 Sam Esch Windrow forming agricultural rake assembly
US10238033B2 (en) * 2017-02-27 2019-03-26 Cnh Industrial America Llc Reel finger assembly for a harvesting reel
DE102017124239A1 (de) * 2017-10-18 2019-04-18 Claas Saulgau Gmbh Heuwerbungsmaschine

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH479997A (de) * 1967-08-14 1969-10-31 Bucher Guyer Ag Masch Heuerntemaschine
EP0285537A1 (fr) * 1987-04-01 1988-10-05 Kuhn S.A. Machine de fenaison
DE9311671U1 (de) * 1993-08-05 1993-10-07 H. Niemeyer Söhne GmbH & Co KG, 48477 Hörstel Heuwerbungsmaschine
EP0979600A1 (en) 1998-08-10 2000-02-16 Maasland N.V. A raking machine

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AT288761B (de) * 1967-05-22 1971-01-15 Fahr Ag Maschf Kreiselzettwender
FR2790358B1 (fr) * 1999-03-05 2001-05-11 Kuhn Sa Machine de fenaison avec au moins un rotor d'andainage muni d'un deflecteur dont la position est reglable
US6272826B1 (en) * 1999-04-29 2001-08-14 Sitrex S.R.L. Method and apparatus for positioning a hay rake
FR2806871B1 (fr) * 2000-04-04 2002-12-13 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant au moins une roue rateleuse articulee sur un bras porteur

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH479997A (de) * 1967-08-14 1969-10-31 Bucher Guyer Ag Masch Heuerntemaschine
EP0285537A1 (fr) * 1987-04-01 1988-10-05 Kuhn S.A. Machine de fenaison
DE9311671U1 (de) * 1993-08-05 1993-10-07 H. Niemeyer Söhne GmbH & Co KG, 48477 Hörstel Heuwerbungsmaschine
EP0979600A1 (en) 1998-08-10 2000-02-16 Maasland N.V. A raking machine

Also Published As

Publication number Publication date
ATE542415T1 (de) 2012-02-15
WO2009041807A1 (en) 2009-04-02
EP2194770B1 (en) 2012-01-25
US20100175358A1 (en) 2010-07-15
EP2194770A1 (en) 2010-06-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1034442C2 (nl) Hooibouwinrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8100520A (nl) Grondbewerkingsmachine.
FR2494078A1 (nl)
CN112867390B (zh) 用于掘起根茎类作物的掘起设备
US3611690A (en) Agricultural implement such as a haymaker
FR3019440A1 (fr) Machine pour la recolte de fourrage presentant un deflecteur perfectionne
NL8601486A (nl) Hooibouwmachine.
NL1037836C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gemaaid gewas.
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
FR2675979A1 (fr) Machine agricole a largeur de travail modifiable.
US20020124438A1 (en) Soil spreading scraper
EP2526750B1 (fr) Machine de fenaison
FR2559339A1 (fr) Herse rotative
NL8501837A (nl) Maaiinrichting.
NL1016376C2 (nl) Inrichting voor het harken van gewas.
NL1009947C2 (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
JP5882853B2 (ja) コンバイン
NL2005585C2 (nl) Machine voor hooiwinning.
DE288253C (nl)
NL8004832A (nl) Harkmachine.
EP0780049A1 (fr) Appareil d'arrachage d'objets tels que betteraves
US5450907A (en) Rock collecting implement
NL1035923C (nl) Harkinrichting.
NL1006868C2 (nl) Hooibouwmachine.
JP3313691B2 (ja) 収穫機におけるロッドコンベア装置のデフレクタ

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20130401