NL1016376C2 - Inrichting voor het harken van gewas. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET HARKEN VAN GEWAS

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het harken van gewas, welke inrichting is 5 voorzien van ten minste één om een opwaartse as draaibaar harkorgaan, welk harkorgaan ten minste één tandarm met een aantal tanden bevat.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit het Nederlandse octrooischrift 1003745. Tijdens het gebruik 10 van een dergelijke inrichting kan niet worden voorkomen dat de tanden, veelal vervaardigd van verend materiaal, tegen een obstakel stoten. Hierdoor ontstaan belastingen op de tandarm die in sommige gevallen zo groot zijn dat breuk van de tandarm optreedt. Tijdens reparatie van de tandarm kan de inrichting 15 niet gebruikt worden.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding een inrichting voor het harken van gewas te verschaffen waarbij de duur van het gebruik van de inrichting verlengd wordt.

Hiertoe wordt een inrichting van de boven beschreven 20 soort volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de tandarm is voorzien van een verzwakking. De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat bij de bekende inrichting de tandarm op willekeurige plaatsen kan breken. Zo kan breuk bijvoorbeeld optreden in de aandrijving of op een zeer moeilijk te bereiken 25 plaats, waardoor de reparatietijd aanzienlijk lang wordt. Wanneer nu volgens de uitvinding een verzwakking in de tandarm wordt aangebracht, dan wordt de plaats op de tandarm waar een breuk optreedt meer gedefinieerd.

In een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de 30 uitvinding waar de verzwakking zodanig is dat de tandarm bij het overschrijden van een bepaalde belasting op de tandarm ter plaatse van de verzwakking buigt dan wel breekt, wordt ervoor gezorgd dat een buiging of breuk altijd ter plaatse van de verzwakking optreedt.

35 De tijd benodigd voor reparatie van een tandarm als gevolg van breuk kan verkort worden wanneer de verzwakking is aangebracht op een voor eventuele reparatie eenvoudig te bereiken plaats.

In het bijzonder wanneer de tandarm een eerste 40 hulsvormig deel en een tweede tandarm dragend deel bevat, 1(116376- 2 waarbij het tandarm dragende deel zich gedeeltelijk in het hulsvormige deel bevindt, kunnen bij het optreden van een buiging of breuk aanzienlijke problemen optreden wanneer de breuk zich voordoet in het hulsvormige deel of in het deel van 5 het tandarm dragende deel dat zich het hulsvormige deel bevindt. Bij voorkeur is in dat geval de verzwakking aangebracht in dat gedeelte van het tandarm dragend deel dat zich buiten het hulsvormige deel bevindt.·

Bij voorkeur omvat de verzwakking ten minste één 10 boring, en aanvullend of alternatief ten minste één groef. Een dergelijke verzwakking is eenvoudig bij de bekende inrichtingen aan te brengen. Daarnaast is het ook mogelijk de verzwakking te realiseren door een dunnere wanddikte in de tandarm.

15 Om te voorkomen dat bij breuk een deel van de tandarm tegen de inrichting botst of zich ongecontroleerd van de inrichting af beweegt, hetgeen gevaarlijke situaties zou kunnen doen ontstaan, is bij voorkeur aan de tandarm een beveiliging aangebracht, .welke beveiliging de verzwakking 20 overbrugt. Deze beveiliging kan door een ketting of een scharnier worden gevormd.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van een in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld. Hierin toont: 25

Figuur 1 in een bovenaanzicht schematisch een machine volgens de uitvinding; en

Figuur 2 een tandarm met verzwakking volgens de uitvinding met in diagramvorm de op de tandarm uitgeoefende 30 belastingen.

Figuur 1 toont een inrichting 1 voor het harken van gewas. Deze inrichting 1 is voorzien van een met een trekker koppelbare trekboom 2, die nabij de achterzijde van de, in het 35 weergegeven voorbeeld twee roterende, harkorganen 3 (hierna ook wel rotoren genoemd) is ondersteund door een wielstel 4. Het zal echter duidelijk zijn dat elk ander aantal harkorganen mogelijk is. De rotoren 3 zijn via zwenkbaar met de trekboom 2 verbonden armen naar een transportstand zwenkbaar waarin de 40 rotoren 3 in hoofdzaak verticaal zijn opgesteld. Elk van de 1016376¾ 3 armen is telescopisch uitschuifbaar, zodanig dat de buitenzijde van het door de rotoren 3 afgelegde zwad zich, horizontaal en dwars op de rijrichting A gemeten, bijvoorbeeld maximaal anderhalve meter van de trekboom 2 bevindt. Het 5 wielstel 4 heeft een dwars op de rijrichting A gerichte brug 5, welke nabij de uiteinden is voorzien van neerwaartse steunen voor wielen 7. In figuur 1 is de harkinrichting 1 uitgevoerd als centrale afvoerhark.

Van de trekboom 2 is ten minste de achterste helft 10 12, 13, althans vanaf het gedeelte waar de denkbeeldige omtrekcirkels van de rotoren 3 elkaar dicht naderen, zodanig hoog uitgevoerd dat de tanden of harkelementen 8 van een rotor 3 en geharkt gewas hieronder kunnen passeren.

Een aandrijfas 14 is op de harkinrichting 1 aanwezig voor 15 de aandrijving van de rotoren 3, en is met de af takas van een trekker koppelbaar. Hiertoe kan de harkinrichting 1 zijn voorzien van een tandwielkast, welke beschikt over een uitgang in achterwaartse richting. Hierdoor kan bijvoorbeeld via een koppelingsas de aandrijving van de harkinrichting 1 worden 20 doorgeleid naar een met de harkinrichting 1 te koppelen machine.

De werking van de harkinrichting 1 kenmerkt zich erdoor, dat verspreid op de grond liggend gewas door de rotoren 3 naar het midden van de harkinrichting 1 toe wordt 25 geharkt en daar in een wiers wordt afgelegd. Deze wiers kan door een opneeminrichting van de grond opgenomen en op een plaats buiten de werkbreedte van de harkinrichting 1 getransporteerd en gedeponeerd worden. Dit heeft het voordeel dat het gewas maximaal over de helft van de machine over de 30 grond wordt verplaatst, hetgeen de kans op verontreiniging met aarde of kluiten aanzienlijk beperkt. Niettemin heeft de in figuur 1 getoonde harkinrichting 1, door omkeren aan het einde van een werkgang de mogelijkheid het samengeharkte materiaal van twee werkgangen in één wiers af te leggen. Dit laatste 35 maakt een zeer efficiënte inzet mogelijk van opvolgende machines, bijvoorbeeld balenpersen of opraapwagens. De harkinrichting 1 heeft ook het voordeel dat deze als centrale afvoerhark kan worden ingezet wanneer dit wenselijk is, bijvoorbeeld met een lichtere trekker. Dit vergroot de 40 mogelijkheden tot maximale en tot flexibele inzet van het 101 £ ·7 7 ' 4 machinepark van loonwerkers.

Tijdens het gebruik van de harkinrichting 1 kunnen de tanden 3, veelal vervaardigd van verend materiaal, tegen een obstakel stoten. Hierdoor ontstaan belastingen op de 5 tandarm 3 die in sommige gevallen zo groot zijn dat buiging of zelfs breuk van de tandarm 3 optreedt. Volgens de uitvinding wordt een verzwakking 9 in de tandarm 3 aangebracht, waardoor een gedefinieerd optreden van een buiging of een breuk in de tandarm 3 gerealiseerd wordt, zoals hierna verduidelijkt zal 10 worden.

Aan de hand van figuur 2 wordt een indruk verschaft van de tijdens bedrijf van de harkinrichting 1 op een tandarm 3 werkende belastingen. In figuur 2 is een tandarm 3 met tanden 8 en het daarbij behorende belastingsgedrag 15 weergegeven. In het getoonde diagram geeft Mb het door de tandarm 3 op te nemen buigmomentgedrag weer, dat zijn maximale waarde bereikt bij een steunpunt 15. Mt geeft een constant torsiemoment weer. Het weerstandsmoment tegen buigen Wb en het weerstandsmoment tegen wringen Wp zijn onder meer afhankelijk 20 van de doorsnede van de tandarm 3. Uit deze momenten zijn de buigspanning ob en de wringspanning xt te berekenen volgens de formules: ob = Mb/Wb en xt = Mt/Wp.

Uit de buigspanning en de wringspanning is de ideële spanning ov te bepalen volgens de formule van Bach (zie 25 Dubbel, Taschenbuch für den Maschinenbau, 13. Auflage. bladzijde 424). Zoals uit deze ideële spanning blijkt, treedt een maximale belasting Bmax ter plaatse van de verzwakking 9 op. Op of nabij dit punt breekt de tandarm 3 bij overschrijding van een bepaalde waarde van de belasting op de 30 tandarm 3.

De verzwakking 9 kan zodanig worden uitgevoerd dat de tandarm 3 bij het overschrijden van een bepaalde belasting op de tandarm ter plaatse van de verzwakking 9 buigt of breekt. Aldus kan de tijd benodigd voor reparatie van een 35 tandarm als gevolg van buiging of breuk verkort worden, door de plaats van de verzwakking 9 als een eenvoudig te bereiken plaats te kiezen.

Bij voorkeur omvat de verzwakking ten minste één boring 10, en aanvullend of alternatief ten minste één groef 40 11. Daarnaast is het ook mogelijk de verzwakking te realiseren 1016376- 5 door een dunnere wanddikte in de tandarm 3.

Bij voorkeur is over de verzwakking 9 een beveiliging 16 aan de tandarm 6 aangebracht, welke beveiliging 16 de verzwakking 9 overbrugt. Hierdoor kan voorkomen worden 5 dat bij buiging of breuk een deel van de tandarm 6 tegen de inrichting aanbotst en daar aanzienlijke schade veroorzaakt. Bovendien kan hierdoor voorkomen worden dat een wegvliegend stuk tandarm gevaarlijke situaties veroorzaakt. Een dergelijke beveiliging kan gevormd worden door een kabel, maar het heeft 10 de voorkeur dat de beveiliging gevormd wordt door een ketting of een scharnier.

In het bijzonder wanneer de tandarm 6 een eerste hulsvormig deel 17 en een tweede tandarm dragend deel 18 bevat, waarbij het tandarm dragende deel 18 zich gedeeltelijk 15 in het hulsvormige deel 17 bevindt, bij voorkeur verwijderbaar, kunnen bij het optreden van een buiging of breuk aanzienlijke problemen optreden wanneer de breuk zich voordoet in het hulsvormige deel 17 of in het deel van het tandarm dragende deel 18 dat zich het hulsvormige deel 17 20 bevindt. In dat geval is de verzwakking 9 bij voorkeur aangebracht in het tandarm dragend deel 18 dat zich buiten het hulsvormige deel 17 bevindt.

1016376^

Claims (14)

1. Inrichting (1) voor het harken van gewas, welke inrichting (1) is voorzien van ten minste één om een opwaartse 5 as draaibaar harkorgaan (3) , welk harkorgaan (3) ten minste één tandarm (6) met een aantal tanden (8) bevat, met het kenmerk, dat de tandarm (6) is voorzien van een verzwakking (9) .

2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk 10 dat de verzwakking (9) zodanig is dat de tandarm (6) bij het overschrijden van een bepaalde belasting op de tandarm (6) ter plaatse van de verzwakking (9) buigt dan wel breekt.

3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de verzwakking (9) is aangebracht op een voor 15 eventuele reparatie eenvoudig te bereiken plaats.

4. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tandarm (6) een eerste hulsvormig deel (17) en een tweede tandarm dragend deel (18) bevat, waarbij het tandarm dragende deel (18) zich 20 gedeeltelijk in het hulsvormige deel (17) bevindt, en dat de verzwakking is aangebracht in dat gedeelte van het tandarm dragend deel (18) dat zich buiten het hulsvormige deel (17) bevindt.

5. Inrichting (1) volgens een der voorgaande 25 conclusies, met het kenmerk dat de verzwakking (9) ten minste één boring (10) omvat.

6. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de verzwakking (9) ten minste één groef (11) omvat.

7. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan de tandarm (6) een beveiliging (16) is aangebracht, welke beveiliging (16) de verzwakking (9) overbrugt.

8. Inrichting (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk, 35 dat de beveiliging (16) een ketting is.

9. Inrichting (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de beveiliging een scharnier is.

10. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gewas op een afstand ten 1016376¾ (· minste overeenkomend met de werkbreedte van het harkorgaan (3) buiten de werkgang van het harkorgaan (3) wordt afgelegd.

11. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het harkorgaan (3) een centrale 5 afvoer heeft.

12. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting (1) een motorisch aangedreven hark is.

13. Inrichting (1) volgens een der voorgaande 10 conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting (1) een trekboom (2) omvat die achter het harkorgaan (3) is ondersteund door een brug (5) .

14. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting (1) is voorzien 15 van een tandwielkast met een bij voorkeur achterwaarts uitgaande astap. . ~ 7 Π Λ Π ; !·:..· i U