NL1021373C2 - Werkwijze voor het tot onder het maaiveld in de grond heien van een heipaal en daarbij te gebruiken oplanger. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het tot onder het maaiveld in de grond heien van een heipaal en daarbij te gebruiken oplanger.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het 5 tot onder het maaiveld in de grond heien van een heipaal met behulp van een opl anger, die na het op de gewenste diepte inbrengen van de heipaal uit de grond wordt getrokken, waarbij de heipaal is voorzien van tenminste een zich tenminste nagenoeg over de lengte van de heipaal uitstrekkende, aan de heipaal bevestigde en aan zijn einden open leiding. 10 Een dergelijke aan de heipaal bevestigde leiding wordt gebruikt voor het tijdens het in de grond heien van de heipaal toevoeren van grout in de grond nabij het ondereinde van de heipaal, zodanig, dat de heipaal wordt voorzien van een groutomhulling.

Indien de heipaal zodanig in de grond wordt ingebracht, dat I 15 het boveneinde van de heipaal nabij het maaiveld is gelegen, kan een l dergelijk toevoeren van grout in het algemeen zonder problemen i plaatsvinden. Een probleem ontstaat echter indien het boveneinde van de heipaal met behulp van een op het boveneinde van de paal te plaatsen i zogenaamde oplanger tot op enige afstand onder het maaiveld in de grond 20 moet worden ingedreven.

Volgens de uitvinding wordt nu een ondereinde van een in de oplanger opgenomen flexibele leiding aangesloten op het boveneinde van de aan de heipaal bevestigde leiding, en wordt een boveneinde van de vrij in de oplanger liggende flexibele leiding via een doorvoer door de wand van 25 de oplanger aangesloten op een groutpomp, waarbij tijdens het heien met behulp van de groutpomp via de flexibele leiding en de aan de heipaal bevestigde leiding grout door het open ondereinde van de aan de heipaal bevestigde leiding in de grond wordt gedrukt, terwijl nadat de heipaal op de gewenste diepte in de grond is ingebracht de oplanger met de in de 30 oplanger liggende flexibele leiding uit de grond wordt getrokken onder het lostrekken van de flexibele leiding van de aan de heipaal bevestigde

1 Ü £ i' t S

2 leiding.

Door toepassing van een flexibele leiding in de oplanger, die slechts met een uiteinde is bevestigd aan een doorvoer in de wand van de oplanger en met zijn andere uiteinde aan de aan de heipaal bevestigde 5 leiding wordt vermeden, dat de flexibele leiding tijdens het heien blootgesteld wordt aan belastingswisselingen, die bij toepassing van een starre aan de oplanger vastgezette leiding tot breuk van de verbindingen tussen deze starre leiding en de oplanger en tot breuk van deze starre leiding zelf kunnen leiden.

10 Een geschikte oplanger voor toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding is volgens de uitvinding voorzien van een zich los in de oplanger uitstrekkende flexibele leiding, die met een einde is bevestigd aan een zich door de wand van de oplanger uitstrekkende doorvoer.

15 De uitvinding zal hieronder worden nader uiteengezet aan de hand van bijgaande schematische figuren.

Figuur 1 toont schematisch het in de grond inbrengen van een heipaal met behulp van een op het boveneinde van de heipaal geplaatste oplanger.

20 Figuur 2 toont een doorsnede over figuur 1 gezien volgens de lijn I-I in figuur 2 met de heipaal in een ten opzichte van de in figuur 1 weergegeven stand over 90° verdraaide stand.

Figuur 1 toont schematisch een heipaal 1, die met behulp van een oplanger 2 tot op enige afstand onder het maaiveld 3 in de grond 25 is ingebracht. Zoals in het bijzonder is weergegeven in figuur 2 is in de weergegeven uitvoeringsvorm een in doorsnede H-vormige heipaal 1 gebruikt, maar het zal duidelijk zijn, dat de werkwijze volgens de uitvinding op dezelfde wijze toepasbaar is bij heipalen die een andere doorsnede bezitten.

30 Aan de heipaal 1 zijn een tweetal aan hun uiteinden open starre leidingen of buizen 4 bevestigd, die bestemd zijn voor de doorvoer ί *w w . - 3 van grout. Verder is in het weergegeven voorbeeld aan de ondereinden van de heipaal 1 een verzwaarde voet 5 aangebracht.

Zoals reeds gezegd wordt voor het tot onder het maaiveld inbrengen van de heipaal 1 gebruik gemaakt van een boven de heipaal 1 5 geplaatste oplanger 2 op het boveneinde waarvan een heiblok 6 kan inwerken voor het indrijven van de heipaal.

Op enige afstand van het ondereinde van de oplanger is in de oplanger 2 een tijdens het heien op het boveneinde van de heipaal 1 rustende slagplaat 7 bevestigd. Door deze opstelling strekt het 10 ondereinde van de oplanger zich tijdens het heien over een zekere afstand bijvoorbeeld 1 meter om de buitenomtrek van de heipaal 1 uit, zodat daar aangebrachte voorzieningen voor' latere verankering van de heipaal of dergelijke tijdens het inheien beschermd zijn.

Aan het ondereinde van de oplanger kan een al dan niet aan 15 de oplanger bevestigde en de heipaal 1 omgevende afsluitplaat 8 zijn aangebracht om te verhinderen, dat tijdens het heien grond in de oplanger indringt.

Nabij het boveneinde van de oplanger is een doorvoer of gebogen buis 9 door een in de wand van de oplanger 2 aangebracht gat 20 gevoerd en aan de oplanger vastgezet.

Aan het in het inwendige van de oplanger 2 gelegen uiteinde van de doorvoer 9 is met behulp van een rubber bufferorgaan 10 het boveneinde bevestigd van een flexibele leiding 11. Zoals in figuur 1 is weergegeven strekt de flexibele leiding 11 zich vrij naar beneden in het 25 inwendige van de oplanger 2 uit. Naast de weergegeven flexibele leiding 11 zal op soortgelijke wijze nog een tweede niet nader in de figuur weergegeven flexibele leiding zijn aangebracht. Daarbij zijn de flexibele leidingen door in de slagplaat 7 aangebrachte gaten geleid.

Voor het tot onder het maaiveld 3 in de grond indrijven van 30 de paal 1 worden de flexibele leidingen 11 op de dan nog boven het maaiveld uitstekende uiteinden van de aan de heipaal 1 bevestigde 1 0?1 > i 4 leidingen 4 aangesloten. Om dit aansluiten van de ondereinden van de flexibele leidingen 11 op de boveneinden van de leidingen 4 mogelijk te maken is onder de slagplaat 7 in de wand van de oplanger een gat 12 aangebracht, zodat via dat gat de ondereinden van de flexibele leidingen 5 11 en de boveneinden van de leidingen 4 toegankelijk zijn voor het aansluiten van de leidingen 11 op de leidingen 4.

Op het buiten de oplanger 2 uitstekende uiteinde van de doorvoer 9 is met behulp van een rubber buffer 13 een uiteinde van een verdere flexibele leiding 14 aangesloten, die met zijn andere uiteinde is 10 aangesloten op een groutpomp 15. Ook de andere flexibele leiding zal op soortgelijke wijze op de groutpomp zijn aangesloten.

Tijdens het tot op enige afstand onder het maaiveld inheien van de heipaal 1 kan nu met behulp van de groutpomp 15 via de flexibele leidingen 14, de doorvoeren 9, de flexibele leidingen 11 en de leidingen 15 4 grout naar het ondereinde van de heipaal 1 worden gepompt, waardoor op op zich bekende wijze rondom de heipaal 1 een groutomhulling 16 wordt gevormd. De flexibele leidingen 11 en 14 kunnen daarbij tijdens het heien optredende trillingen, mede door de rubberen buffers 11, 13 zonder gevaar van breuk opnemen.

20 Nadat de paal op de gewenste diepte is gebracht kan de oplanger 2 uit de grond worden getrokken, waarbij de uiteinden van de flexibele leidingen 11 van de leidingen 4 zullen worden afgetrokken, eventueel onder het afbreken van de flexibele leidingen 11 van op de boveneinden van de leidingen 4 achterblijvende uiteinden van de leidingen 25 11.

Claims (7)

1. Werkwijze voor het tot onder het maaiveld in de grond heien van een heipaal met behulp van een oplanger, die na het op de gewenste 5 diepte inbrengen van de heipaal uit de grond wordt getrokken, waarbij de heipaal is voorzien van tenminste een zich tenminste nagenoeg over de lengte van de heipaal uitstrekkende, aan de heipaal bevestigde en aan zijn einden open leiding, met het kenmerk, dat een ondereinde van een in de oplanger opgenomen flexibele leiding wordt aangesloten op het 10 boveneinde van een aan de heipaal bevestigde leiding en een boveneinde van de vrij in de oplanger liggende flexibele leiding via een doorvoer door de wand van de oplanger wordt aangesloten op een groutpomp, waarbij tijdens het heien met behulp van de groutpomp via de flexibele leiding en de aan de heipaal bevestigde leiding grout door het open ondereinde van I 15 de aan de heipaal bevestigde leiding in de grond wordt gedrukt, terwijl nadat de heipaal op de gewenste diepte in de grond is ingebracht de oplanger met de in de oplanger liggende flexibele leiding uit de grond wordt getrokken onder het lostrekken van de flexibele leiding van de aan i de paal bevestigde leiding.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de groutpomp met behulp van een flexibele leiding aan de doorvoer door de wand van de oplanger wordt aangesloten.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een flexibele leiding met behulp van een rubber bufferorgaan op de 25 doorvoer wordt aangesloten.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij het ondereinde van de oplanger een de heipaal omgevend, het ondereinde van de oplanger althans nagenoeg afsluitend afsluitorgaan wordt aangebracht.

5. Oplanger voorzien van een zich los in de oplanger uitstrekkende flexibele leiding, die met een einde is bevestigd aan een 1 ö 2 1 Ί 3 zich door de wand van de oplanger uitstrekkende doorvoer.

6. Oplanger volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat op enige afstand van het ondereinde van de oplanger een slagplaat in de oplanger is aangebracht, welke slagplaat is voorzien van een doortocht voor de 5 doorvoer van de flexibele leiding.

7. Oplanger volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat nabij het ondereinde van de oplanger een opening in de wand van de oplanger is aangebracht via welke opening het ondereinde van de in de oplanger gelegen flexibele leiding toegankelijk is.