NL1004663C2 - Werkwijze en inrichting voor het controleren van drukwerk. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het controleren van drukwerk

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het tijdens een drukprocédé controleren van de kwaliteit van een bewegende baan meerkleuren-drukwerk, omvattende het aan de hand van op de drukwerkbaan aange-5 brachte merktekens controleren van de onderlinge ligging van de verschillende kleuren en het daarnaast controleren van de positie in langsrichting en dwarsrichting van de drukwerkbaan ten opzichte van een drukpers. Een dergelijke werkwijze is bekend, bijvoorbeeld uit het Amerikaanse 10 octrooischrift 5,018,213.

Tijdens een drukprocédé is het van groot belang, dat de kwaliteit van het drukwerk voortdurend gecontroleerd wordt, aangezien het drukken een dynamisch procédé is, waarbij zich in de loop van de tijd afwijkin-15 gen van bepaalde ingestelde parameters kunnen voordoen.

Zo kunnen bijvoorbeeld de eigenschappen van de te bedrukken baan materiaal, in het algemeen papier, variëren met de temperatuur en vochtigheid in de ruimte waar het drukprocédé wordt uitgevoerd, terwijl deze eigenschappen 20 verder van rol tot rol kunnen verschillen. Daarnaast kunnen ook de instellingen van de drukpersen verlopen, terwijl ook verschillen in de toevoer van drukinkt tot variaties kunnen leiden.

Met name bij meerkleuren-drukwerk is een voort-25 durende controle van groot belang, daar dergelijk drukwerk in een aantal opeenvolgende drukgangen vervaardigd wordt, waarbij telkens één kleur gedrukt wordt. Daarbij is het uiteraard van groot belang, dat de kleuren bij opeenvolgende drukgangen in de juiste onderlinge relatie 30 op de baan gedrukt worden, aangezien het vormen van mengkleuren afhangt van het in nauwkeurig bepaalde verhoudingen aanbrengen van rasterpunten in de juiste kleuren op nauwkeurig bepaalde posities. Niet alleen de ligging van de rasterpunten in de verschillende kleuren ten 1004663 2 opzichte van elkaar is van belang, maar ook de ligging van een gedrukte tekst of afbeelding ten opzichte van de randen van de baan. Wanneer deze ligging niet juist gekozen wordt, bestaat namelijk het risico, dat bij een 5 latere snijbewerking van het drukwerk een deel van de tekst of afbeelding verloren gaat.

In het verleden werd de controle van drukwerk in het algemeen handmatig uitgevoerd. Daartoe werd met enige regelmaat een voltooid exemplaar van het drukwerk 10 gecontroleerd, en werden aan de hand van daarin vastgestelde afwijkingen de benodigde aanpassingen aan de verschillende instellingen verricht. Dit was een tijdrovende arbeid, terwijl bovendien de tijd, welke verliep tussen het vaststellen van een afwijking en het corrige-15 ren daarvan zodanig was, dat een relatief grote hoeveelheid kwalitatief slecht drukwerk werd vervaardigd, en dus een groot produktieverlies kon optreden. Daarom is reeds lang gezocht naar werkwijzen, waarmee de controle tijdens het drukprocédé zou kunnen plaatsvinden.

20 In het genoemde Amerikaanse octrooischrift 5,018,213 wordt een werkwijze beschreven, waarbij door middel van een digitale camera een opname gemaakt wordt van merktekens in verschillende kleuren, die in een bepaald vast patroon op de baan naast het eigenlijke 25 drukwerk zijn aangebracht. Uit de zo gemaakte opnamen wordt de onderlinge ligging van de merktekens met verschillende kleuren vastgesteld, waarna bij eventuele afwijkingen ten opzichte van de gewenste ligging een foutsignaal wordt gegenereerd. Dit foutsignaal kan ge-30 bruikt worden om de benodigde aanpassingen uit te voeren. Voor het maken van de opnamen wordt het drukwerk periodiek belicht door middel van een stroboscoop, waardoor het drukwerk ten opzichte van de camera als het ware wordt "stilgezet". De gebruikte camera heeft overigens 35 een vaste brandpuntsafstand, waardoor de papierbaan zodanig geleid moet worden, dat deze de camera op de juiste afstand passeert. Daartoe wordt gebruik gemaakt van geleiderollen, waardoor de inkt voldoende droog dient i -O ' 3 te zijn ter plaatse van de camera. Deze is derhalve na de droogstraat opgesteld, waardoor een lange regellus wordt verkregen.

Over de controle van de positie van de gedrukte 5 tekst of afbeelding ten opzichte van de randen van de gebruikte papierbaan wordt in dit document niets gezegd. Bekend is echter reeds uit andere publikaties om de positie van een papierbaan ten opzichte van de drukpers te meten door middel van bijvoorbeeld twee afzonderlijke 10 foto-elektrische sensoren, één voor het waarnemen van de positie van de zijrand van de papierbaan en een andere voor het waarnemen van een scheidingsmerkteken tussen twee opeenvolgende afbeeldingen van het drukwerk.

De uitvinding beoogt nu een verbeterde werkwij-15 ze van de hiervoor beschreven soort te verschaffen. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat de positie van de drukwerkbaan ten opzichte van de drukpers bepaald wordt door de positie van de merktekens ten opzichte van de drukpers te bepalen. Door de controle van 20 de onderlinge ligging van de kleuren en die van de absolute positie van de gedrukte afbeelding te combineren, kan hiervoor met een enkele waarneming volstaan worden. Dit heeft het voordeel, dat de onderlinge afstemming van de waarnemingen eenvoudiger is en de kans op fouten ver-25 kleind wordt. Daarnaast kan de voor het uitvoeren van de controlewaarnemingen benodigde apparatuur kleiner en eenvoudiger uitgevoerd worden, en derhalve tegen geringere kosten vervaardigd worden. Verder kan de enkele waarneming in beginsel op elk gewenst moment tijdens het 30 drukprocédé, zij het in elk geval na de laatste drukgang uitgevoerd worden.

Bij voorkeur toegepaste varianten van de werkwijze volgens de uitvinding zijn beschreven in de volg-conclusies 2 tot 9.

35 De uitvinding betreft ook een inrichting voor het uitvoeren van de hiervoor aangegeven werkwijze. Uit het bovengenoemde Amerikaanse octrooischrift 5,018,213 is een inrichting bekend, welke is voorzien van middelen 1004661 4 voor het aan de hand van op de drukwerkbaan aangebrachte merktekens controleren van de onderlinge ligging van de verschillende kleuren, en middelen voor het controleren van de positie in langs- en dwarsrichting van de druk-5 werkbaan ten opzichte van een drukpers. Volgens de uitvinding wordt een dergelijke inrichting nu gekenmerkt door het feit, dat de positiecontrolemiddelen in de kleurcontrolemiddelen geïntegreerd zijn.

Voorkeursuitvoeringen van de inrichting volgens 10 de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies 10 tot 17 .

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bij gevoegde tekening, waarin: 15 fig. 1 een schematisch zij-aanzicht is van een drukstraat met een controle-inrichting volgens de uitvinding, fig. 2 een schematisch zij-aanzicht is van een alternatieve uitvoeringsvorm van de drukstraat, met een aantal boven elkaar geplaatste drukpersen, 20 fig. 3 een schematisch perspectivisch aanzicht is van de opnamemiddelen en daarmee verbonden verwer-kings- en besturingsmiddelen van de inrichting volgens de uitvinding, fig. 4 een blokschema is van de verschillende 25 componenten van de opnamemiddelen en de daarmee verbonden verwerkings- en besturingsmiddelen, fig. 5A een schematisch bovenaanzicht is van een aantal op het drukwerk aangebrachte merktekens, fig. 5B een met fig. 5A overeenkomend aanzicht 30 is van de merktekens bij een enigszins verschoven ligging daarvan, fig. 6 een schematisch aanzicht is van een opnameraster van de camera van fig. 3, en fig. 7 een stroomdiagram is van een zoekpro-35 gramma voor merktekens dat onderdeel vormt van de werkwijze volgens de uitvinding.

In een drukstraat 1 (fig. 1) wordt een baan 8 van een geschikt materiaal, in het algemeen papier, 1004663 5 onderworpen aan een meerkleuren-drukprocédé. Daartoe omvat de drukstraat 1 een viertal drukpersen 2, 3, 4, 5, waarin respectievelijk zwarte, rode, blauwe en gele inkt op de baan 8 wordt gedrukt; in het getoonde voorbeeld 5 door middel van een offset-rotatietechniek. De drukpersen 2, 3, 4 en 5 zijn dubbelwerkend, en vertonen zowel boven als onder de papierbaan 8 een rubberdoekcilinder 11 en een plaatcilinder 73, waardoor de baan 8 aan weerszijden bedrukt wordt. De drukstraat 1 omvat verder een toevoer-10 station 6, waar een rol papier 7 afgewikkeld wordt, een achter de laatste drukpers 5 aangebracht droogstraat 9, waar de inkt gedroogd wordt door het doen verdampen van de daarin aanwezige oplosmiddelen, en een vouw- en snij-station 10, waar de bedrukte baan 8 tot planodrukvellen 15 gesneden wordt, welke één of meerdere malen gevouwen worden tot bijvoorbeeld pagina's van een tijdschrift of boek. De zo gevouwen planodrukvellen worden dan vervolgens langs hun randen afgesneden.

Bij een dergelijk meerkleuren-drukprocédé is 20 het van groot belang, dat de verschillende kleuren ten opzichte van elkaar op de juiste wijze op de papierbaan 8 gedrukt worden, teneinde een scherp beeld in de juiste kleuren, met name mengkleuren te verkrijgen. Daarnaast is het van groot belang, dat het drukwerk op de juiste 25 positie op de baan 8 aangebracht wordt, teneinde te voorkomen, dat delen van het drukwerk tijdens het vouwen en snijden verloren gaan. Daartoe is de drukstraat 1 voorzien aan weerszijden van de papierbaan 8 van controle- inrichtingen 12. In het getoonde voorbeeld zijn de 30 controle-inrichtingen 12 direct na de laatste drukpers 5 aangebracht, maar het is ook denkbaar, dat deze bijvoorbeeld na de droogstraat 9 of zelfs ter plaatse van het vouw- en snij station 10 wordt geplaatst. De kwaliteits-controle-inrichting 12 omvat middelen voor het controle-35 ren van de onderlinge ligging van de verschillende kleuren aan de hand van merktekens 21-26, die op de drukwerk-baan 8 zijn aangebracht, alsmede daarmee geïntegreerde middelen voor het controleren van de positie van de

- ·· · r Q

; O ·., - . -O

6 drukwerkbaan in langs- en dwarsrichting ten opzichte van de drukpersen 2, 3, 4 en 5. Deze positiecontrolemiddelen zijn derhalve ingericht om de positie van het drukwerk waar te nemen aan de hand van de merktekens 21-26, waar-5 mee ook de onderlinge ligging van de kleuren gecontroleerd wordt.

De merktekens 21-26 zijn daarbij paarsgewijs in een bepaald patroon 76 van ongeveer 8 bij 5 mm op het drukwerk aangebracht (fig. 5A), en wel zodanig dat zij in 10 geen geval in de eigenlijke afbeeldingen gedrukt worden. De merktekens 21-26 hebben per paar telkens één van de kleuren van het drukwerk. In het getoonde voorbeeld zijn de merktekens 21 rood, de merktekens 22 zwart, de merktekens 23 blauw, en de merktekens 24 geel. Daarnaast zijn 15 in het patroon nog posities gereserveerd voor extra merktekens 25, 26 wanneer meer dan vier kleuren gedrukt dienen te worden. Deze extra merktekens 25 en 26 worden in deze zogeheten "steunkleuren" gedrukt. Wanneer een bepaalde kleur niet gedrukt wordt, zoals bijvoorbeeld in 20 het geval van de papierbaan 8A of 8D in fig. 2, wordt het bijbehorende merktekenpaar ook niet gedrukt. Dit wordt door de controle - inrichting 12 automatisch genegeerd.

De merktekens 21-26 zijn met een vastgestelde onderlinge afstand dl, d2, d3 en d4 ten opzichte van een 25 referentiemerkteken gedrukt. Als referentiemerkteken wordt daarbij in eerste instantie altijd het rode merkteken 21 gekozen. Wanneer in het drukwerk de kleur rood ontbreekt, zijn de positiecontrolemiddelen ingericht om een andere kleur merkteken, in dit voorbeeld het zwarte 30 merkteken 22, als referentie te kiezen. Bevat het drukwerk ook geen zwarte inkt, dan wordt automatisch een volgende kleur, hier het blauwe merkteken 23 als referentie genomen, en bij gebrek daaraan tenslotte eventueel zelfs het gele merkteken 24. Wanneer in het geheel geen 35 geldig referentie merkteken waargenomen wordt, wordt een foutsignaal afgegeven en gezocht tot weer een als referentie bruikbaar merkteken gevonden wordt. De onderlinge afstanden van de merktekens 21-26 zijn zowel in de langs- j J '» · - 7 richting L als de dwarsrichting T van de baan 8 gelijk, en bedragen in het getoonde voorbeeld dl = 0,2 mm, d2 = 0,4 mm, d3 = 0,9 mm en d4 = 1,8 mm. De afmetingen van de merktekens 21-26 bedragen hier 0,2 x 0,2 mm. De 5 onderlinge ligging van de kleuren kan op op zich bekende wijze gecontroleerd worden door de afstanden dl, d2, d3 en d4 in beide richtingen te meten, en deze te vergelijken met opgeslagen waarden voor deze afstanden. Wanneer daarbij afwijkingen worden vastgesteld (fig. 5B), 10 kan een foutsignaal worden gegenereerd, dat kan worden toegevoerd aan een persbesturingssysteem 74, waardoor de betreffende drukpers 2, 3, 4 of 5 gecorrigeerd kan worden .

Van belang is daarbij nog, dat gebruik gemaakt 15 wordt van rechthoekige of vierkante merktekens 21-26, waardoor niet slechts de onderlinge ligging van de kleuren kan worden vastgesteld, maar ook de stand van het drukwerk. Afwijkingen in de stand van het drukwerk worden daarbij zichtbaar, doordat één van de diagonalen van de 20 rechthoek of vierkant verlengd en de andere verkort wordt.

De merktekens 21-26 voor het controleren van de onderlinge ligging van de kleuren worden volgens de onderhavige uitvinding ook gebruikt voor het bepalen van 25 de positie van de baan 8 ten opzichte van de drukpersen 2, 3, 4, 5, en dus van het op de baan 8 aangebracht drukwerk ten opzichte van de randen van baan 8 en de latere snijlijnen waarlangs de baan 8 in vellen gesneden zal worden. Daartoe wordt de positie van het referentie-30 merkteken 21 in een opname 31 van de merktekens gemeten, en wordt verder de positie van de opname 31 in langs- en dwarsrichting L, T van de baan 8 bepaald.

De middelen voor het controleren van de ligging van de kleur en de positie van het drukwerk omvatten 35 daartoe dus opnamemiddelen 14, die vast met de drukstraat l verbonden zijn, en met de opnamemiddelen 14 verbonden programmeerbare verwerkings- en besturingsmiddelen 29. De opnamemiddelen 14 hebben de gedaante van een digitale of 1004663 8 CCD-camera 36, terwijl de verwerkings- en besturingsmid-delen 29 ondergebracht zijn in een in de camera 36 geïntegreerde signaalbewerkingsschakeling 37 (fig. 4). De verwerkings- en besturingsmiddelen 29 zijn over een 5 communicatiepoort 27 verbonden met bijvoorbeeld een besturingsinrichting voor de drukwerkstraat 1. De opname-middelen 14 omvatten een CCD-sensor 28 met bijvoorbeeld 752 x 582 beeldpunten, een daarmee verbonden versterker 37 en een A/D-omzetter 38. De signaalprocessor 37, waarin 10 tevens de controle van het drukwerk wordt uitgevoerd, kan daarbij bijvoorbeeld een 32 MHz processor van het type ADSP2181 zijn. De camera 36 omvat verder nog de gebruikelijke beeldmengeenheid 39, en D/A-omzetter 40, waardoor de opname in de vorm van een videobeeld zichtbaar gemaakt 15 kan worden, een communicatiebuffer 41, I/O-register 42, en een tweetal geheugens, een uitsluitend uitleesbaar EPROM-geheugen 43, en een dynamisch RAM-geheugen 44.

Teneinde een opname te kunnen maken van de snel bewegende papierbaan 8 is de camera 36 verder verbonden 20 met een stroboscopische belichtingseenheid 15. Deze belichtingseenheid 15 bestaat uit een flitsbuis 45, die wordt ontstoken door een ontspanningsvoeding 46, welke om foutieve ontsteking te voorkomen wordt aangestuurd via een filter 47 (trigger). De belichtingseenheid 15 wordt 25 aangestuurd door een pulsvormig signaal 48. Dit signaal wordt geleverd door de verwerkings- en besturingsmiddelen 29 via de I/O-poort 42.

Het is uiteraard van belang, dat slechts een opname gemaakt wordt als zich merktekens 21-26 binnen een 30 leesbereik 20 van de opnamemiddelen 14 bevinden. Dit leesbereik heeft bijvoorbeeld afmetingen in de orde van 18 bij 24 mm. De aanwezigheid van merktekens 21-26 binnen het leesbereik 20 kan in beginsel voorspeld worden, aangezien de drukpers een constante herhaalfrequentie of 35 afsnij lengte heeft. Daarbij wordt de positie van het drukwerk ten opzichte van de drukpersen 2, 3, 4, 5 gemeten door middel van een pulsgever of encoder 33, die de hoekpositie van één of meer van de drukpersen aangeeft.

1 0<^?S3 9

In het getoonde voorbeeld is de pulsgever 33 aangebracht op de as van één van de rubberdoekcilinders 11 van de drukpers 5, en roteert deze dus met dezelfde snelheid als de cilinder ll. De pulsgever 33 is daarbij voorzien van 5 een tweetal ten opzichte van elkaar over 90° verdraaide schijven, die elk 2500 merktekens vertonen. Het passeren van deze merktekens wordt door de pulsgever 33 waargenomen en omgezet in pulsvormig signaal 49, dat wordt doorgegeven aan de verwerkings- en besturingsmiddelen 29.

10 Doordat de merktekenschijven over 90° versprongen zijn, worden per omwenteling van de as van de cilinder 11 telkens 5000 merktekens waargenomen. Doordat elke waarneming bovendien resulteert in een puls met een opgaande en een neergaande flank, die een pulsduur van elkaar ge-15 scheiden zijn, zijn per omwenteling 10000 meetpunten beschikbaar, zodat een zeer nauwkeurige besturing mogelijk is. De pulsgever 33 omvat verder een derde schijf met een enkel merkteken, en deze geeft een markeerpuls of TDC (Top Dead Center) puls, welke de start van een nieuwe 20 kopie aangeeft. Aan de hand van het pulsvormig signaal 49 en de in de verwerkings- en besturingsmiddelen opgeslagen gewenste positie van de merktekens 21-26, kan voorspeld worden op welk moment de set merktekens 21-26 in het leesbereik 20 van de opnamemiddelen 14 valt.

25 Door de aansturing van de stroboscopische belichtingseenheid 15 en de opnamemiddelen 14 door middel van de pulsen 49 wordt gewaarborgd, dat de baan 8 met het drukwerk telkens precies belicht wordt op het moment, dat een set merktekens 21-26 zich in het blikveld 20 van de 30 opnamemiddelen 14 zal bevinden. Daarbij wordt het beeld als het ware "stilgezet" door de stroboscopische verlich-tingsflits.

Wanneer zich onverhoopt geen merktekens 21-26 in het beeldvlak 20 bevinden, wordt een zoekprogramma 34 35 uitgevoerd (fig. 7). Dit programma wordt in blok 50 geinitialiseerd, waarna in blok 51 een aantal variabelen op nul gesteld worden, waaronder de variabele "POB" (plaats opname beeld), "offset", "stap A", "stap B", en • :Λ~; 33 10 "teller". Vervolgens wordt in blok 52 gecontroleerd of voldaan wordt aan twee voorwaarden, te weten dat de snelheid van de baan groter is dan een minimale snelheid, en dat er inkt op de baan 8 gedrukt wordt, met andere 5 woorden of de drukstraat werkzaam is. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan springt het programma naar een wachtroutine in blok 53 en wordt informatie aan de gebruiker gegeven, dat het systeem wacht op de startvoor-waarden.

10 Wanneer wel aan de startvoorwaarden voldaan wordt, wordt een ingestelde plaats voor de positie-opname van het beeld POB verhoogd met de gevonden offset-waarde. Daarna wordt in blok 56 gecontroleerd of er in de op die positie gemaakte opname merktekens aanwezig zijn. Blijkt 15 dit niet het geval dan wordt in blok 57 een zoekroutine voor merktekens gestart. Daarbij wordt in blok 58 de variabele "stap A" met 1 verhoogd, waarna in blok 59 gecontroleerd wordt of "stap A" even is. Is dit geval, dan wordt in blok 60 de variabele "offset" op nul ge-20 steld, en wordt naar blok 61 gesprongen. Daar wordt gecontroleerd of de "teller" gelijk is aan de maximale waarde en wordt, indien dat het geval is de "teller" op nul gezet, "stap A" op nul gezet en "stap B" op nul gezet. Vervolgens wordt in blok 62 aangegeven, dat de 25 zoekroutine nog voortgezet wordt.

Het programma keert dan terug naar blok 52, waar weer wordt gecontroleerd of nog voldaan wordt aan de startvoorwaarden. Wordt in blok 59 vastgesteld, dat "stap A" oneven is, dan wordt in blok 63 de variabele "stap B" 30 met 1 verhoogd, en in stap 64 gecontroleerd of deze even is. Wanneer dat niet het geval is, wordt in blok 65 de variabele "teller" met 1 verhoogd, en wordt in blok 66 de "offset" gelijk gesteld aan de "teller", waarna het programma naar blok 61 springt. Wanneer de variabele 35 "stap B" wel even is, wordt in blok 67 de waarde van de "offset" gesteld op het tegengestelde van de "teller". Zolang in blok 56 wordt vastgesteld, dat geen merktekens aanwezig zijn, worden de blokken 57 tot 67 doorlopen.

11

Daarbij worden in feite stappen om een bepaald vast punt gezet volgens de reeks 0, 1, 0, -1, 0, 2, 0, -2, 0, 3, 0, -3 ....... De terugkeer naar 0 is daarbij van belang omdat een kleur tijdelijk uit het drukwerk kan verdwij-5 nen, bijvoorbeeld omdat de inkt op is, en korte tijd later weer terug kan keren. In dat geval dient voorkomen te worden, dat door het zoekprogramma inmiddels een heel ander deel van het drukwerk op de aanwezigheid van merktekens wordt gecontroleerd. Wanneer uiteindelijk in blok 10 56 vastgesteld wordt, dat er inderdaad merktekens aanwe zig zijn, wordt in blok 68 de nieuwe positie van het beeld vastgesteld op de oorspronkelijke positie van het beeld plus de gevonden "offset", en worden alle variabelen weer op 0 gesteld.

15 Daarbij wordt overigens de positie van de opname in dwarsrichting van de baan niet veranderd, en wordt slechts in langsrichting van de baan een zoekprogramma uitgevoerd, daar in de praktijk de verschuivingen van de baan in dwarsrichting zo gering zijn, dat de 20 merktekens altijd door het beeldvlak 20 van de opnamemid-delen 14 zullen passeren.

Daarna kunnen aan de hand van de gevonden merktekens 21-26 de onderlinge ligging van de verschillende kleuren en de absolute ligging van het drukwerk op 25 de papierbaan worden vastgesteld. Hiertoe worden in blok 69 de posities van de merktekens 21-26 ten opzichte van elkaar in langs- en dwarsrichting gemeten en vergeleken met de in de verwerkings- en besturingsmiddelen 29 opgeslagen nominale waarden. In blok 70 worden daarna de 30 coördinaten van één van de merktekens binnen de opname 31 gemeten, welke in combinatie met de in blok 68 vastgestelde positie van de opname 31 uitsluitsel geven over de positie van de afbeelding op de papierbaan 8. Voor het bepalen van de positie van het referentiemerkteken 21 in 35 de opname 31 in termen van x- en y-coördinaten ten opzichte van een oorsprong of hoekpunt 0 kunnen eenvoudigweg de rasterpunten tussen het merkteken 21 en een hoekpunt 0 van de opname geteld worden. De gevonden gegevens 12 worden uiteindelijk in blok 71 uitgevoerd, waarna in blok 72 de positie van het beeldvlak 20 zodanig aangepast wordt, dat de merktekens 21-26 naar verwachting in een volgende opname gecentreerd zullen zijn. Op deze wijze 5 worden de merktekens 21-26 automatisch opgezocht in het drukwerk en worden daaruit zowel de onderlinge ligging van de kleuren als de absolute ligging van de afbeeldingen op de papierbaan vastgesteld.

Een belangrijk kenmerk van de inrichting vol-10 gens de uitvinding is verder, dat de opnamemiddelen 14 ingericht zijn voor het maken van scherpe opnamen vanaf verschillende afstanden 35 vanaf de bewegende drukwerk baan 8. Dit is mogelijk doordat de opnamemiddelen 14 voorzien van een lens 17 met een variabele brandpuntsaf-15 stand, een zogeheten telecentrische lens (fig. 3). Met een dergelijke lens kunnen scherpe opnamen gemaakt worden in bijvoorbeeld bereik van + 8 mm ten opzichte rond de nominale brandpuntsafstand, waardoor de papierbaan 8 tijdens de controlewaarnemingen niet ondersteund behoeft 20 te worden. Dit is een groot voordeel, omdat het ondersteunen van de papierbaan teneinde de brandpuntsafstand te fixeren met zich meebrengt, dat de waarneming pas kan plaatshebben op een punt waar de inkt voldoende gedroogd is, dus na de droogstraat 9, waardoor een relatief lage 25 en derhalve trage regelkring wordt verkregen. Daarnaast kan zo worden afgezien van relatief gecompliceerde en kostbare luchtstabilisatiesystemen, welke in drukstraten volgens de stand van de techniek toegepast werden wanneer de waarneming wel direct na de laatste drukpers uitge-30 voerd werd.

Hoewel de uitvinding hiervoor beschreven is aan de hand van een aantal voorbeelden, zal het de deskundige duidelijk zijn dat deze daartoe niet beperkt is en dat velerlei aanpassingen mogelijk zijn. Zo zouden bijvoor-35 beeld meerdere controle-inrichtingen 12 langs de drukst raat aangebracht kunnen worden, bijvoorbeeld één na de laatste drukpers 5 en een volgende ter plaatse van het vouw- en snij station 10, teneinde de verschillende stap- 1 004663 13 pen van het drukprocédé optimaal te kunnen bewaken. Daarnaast zouden bijvoorbeeld ook afzonderlijke opname-middelen 14 toegepast kunnen worden voor de controle van de onderlinge ligging van de kleuren en de absolute 5 ligging van het drukwerk op de baan, waarbij dan ten opzichte van de bekende systemen het voordeel erin gelegen zou zijn, dat als gevolg van de variabele brandpuntsafstand de controle kan worden uitgevoerd, zonder dat de papierbaan geleid of ondersteund behoeft te worden. De 10 omvang van de uitvinding wordt derhalve slechts bepaald door de navolgende conclusies.

1 004663

Claims (18)

1. Werkwijze voor het tijdens een drukprocédé controleren van de kwaliteit van een bewegende baan (8) meerkleuren-drukwerk, omvattende het aan de hand van op de drukwerkbaan aangebrachte merktekens (21-26) controle- 5 ren van de onderlinge ligging van de verschillende kleuren en het daarnaast controleren van de positie in langs-richting (L) en dwarsrichting (T) van de drukwerkbaan (8) ten opzichte van ten minste één drukpers (2, 3, 4, 5), met het kenmerk, dat de positie van de drukwerkbaan (8) 10 ten opzichte van de drukpers (2, 3, 4, 5) bepaald wordt door de positie van de merktekens (21-26) ten opzichte van de drukpers (2, 3, 4, 5) te bepalen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat vanaf een ten opzichte van de drukpers 15 (2, 3, 4, 5) vaststaand punt (30) opnamen (31) van de merktekens (21-26) op de drukwerkbaan gemaakt worden, en de positie van de merktekens (21-26) in elke opname (31) gemeten wordt.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het 20 kenmerk, dat de positie van de opname (31) in langsrich-ting (L) van de drukwerkbaan (8) bepaald wordt door het waarnemen van een hoekpositie van de drukpers (2, 3, 4, 5) .

4. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, met het 25 kenmerk, dat elke opname (31) gecontroleerd wordt op de aanwezigheid van merktekens (21-26), en het opnamepunt (30) in langsrichting (L) verschoven wordt wanneer geen merktekens (21-26) waargenomen worden.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het 30 kenmerk, dat het opnamepunt (30) na elke verschuiving teruggebracht wordt naar een uitgangspositie (32).

6. Werkwijze volgens één der conclusies l tot 5, met het kenmerk, dat de merktekens (21-26) een aantal paarsgewijs in een bepaald patroon (76) op het drukwerk 35 aangebrachte rechthoeken in de kleuren van het drukwerk omvatten. - p p * 7 p P i u l- ·*

7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat verder de stand van de rechthoeken (21-26) gecontroleerd wordt.

8. Werkwijze, in het bijzonder volgens één der 5 conclusies 2 tot 7, met het kenmerk, dat de drukwerkbaan (8) tijdens het maken van de opname (31) niet ondersteund wordt.

9. Inrichting (12) voor het tijdens een druk-procédé controleren van de kwaliteit van een bewegende 10 baan (8) meerkleuren-drukwerk, voorzien van middelen (27) voor het aan de hand van op de drukwerkbaan (8) aangebrachte merktekens (21-26) controleren van de onderlinge ligging van de verschillende kleuren, en middelen (28) voor het controleren van de positie in langs- en dwars-15 richting (L, T) van de drukwerkbaan (8) ten opzichte van ten minste één drukpers (2, 3, 4, 5), met het kenmerk, dat de positiecontrolemiddelen (28) in de kleurcontrole-middelen (27) geïntegreerd zijn.

10. Inrichting (12) volgens conclusie 9, met 20 het kenmerk, dat de kleurcontrolemiddelen (27) en de positiecontrolemiddelen (28) vast met de drukpers (2, 3, 4, 5) verbonden opnamemiddelen (14) en daarmee verbonden programmeerbare verwerkings- en besturingsmiddelen (29) omvatten, welke ingericht zijn voor het meten van de 25 positie van de merktekens (21-26) in een opname (31).

11. Inrichting (12) volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de verwerkings- en besturingsmiddelen (29) signaalvolgend verbonden zijn met een gever (33) voor de hoekpositie van de drukpers (2, 3, 4, 5).

12. Inrichting (12) volgens conclusie 10 of ll, met het kenmerk, dat de verwerkings- en besturingsmiddelen (29) ingericht zijn voor het controleren van de opname (31) op de aanwezigheid van merktekens (21-26), en voor het uitvoeren van een zoekprogramma (34) wanneer 35 geen merktekens (21-26) waargenomen worden.

13. Inrichting (12) volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de verwerkings- en besturingsmiddelen ' ~ ~ ^ Q (29) ingericht zijn voor het na elke stap in het zoekprogramma (34) terugkeren naar een uitgangspositie (32).

14. Inrichting (12) volgens één der conclusies 10-13, met het kenmerk, dat de opnamemiddelen (14) ge- 5 vormd worden door een digitale camera (36).

15. Inrichting (12) volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de verwerkings- en besturingsmiddelen (29) in de camera (36) geïntegreerd zijn.

16. Inrichting (12), in het bijzonder volgens 10 één der conclusies 10-15, met het kenmerk, dat de opnamemiddelen (14) ingericht zijn voor het maken van scherpe opnamen vanaf verschillende afstanden (35) van de bewegende drukwerkbaan (8).

17. Inrichting (12) volgens conclusie 16, met 15 het kenmerk, dat de opnamemiddelen (14) een telecentri- sche lens (17) omvatten.

18. Opnamemiddelen (14), kennelijk bedoeld voor toepassing in een inrichting (12) volgens één der conclusies 10-17.