NL1002123C2 - Samenstel van lade-elementen, draag- en looprails en een kastombouw. - Google Patents

Description

Titel: Samenstel van lade-elementen, draag- en looprails en een kastombouw.

De uitvinding heeft betrekking op een samenstel volgens de aanhef van conclusie 1. Een dergelijk samenstel is bekend uit de praktijk.

Bij het bekende samenstel zijn de lade-elementen 5 bevestigd tussen twee aan weerszijden van de lade aangebrachte, met de wanden van de kastombouw verbonden draag-en looprails. Bij uitschuiven van het lade-element glijden daarbij twee of meer in hoofdzaak C-vormige profielen onder tussenkomst van kogellageringen langs elkaar. Elk buitenste, 10 kastprofiel genoemde profiel is op een geschikte wijze bevestigd aan de ombouw, bijvoorbeeld met behulp van klembeugels, bouten of een dergelijke verbindingstechniek. Elk binnenste, ladeprofiel te noemen profiel is bevestigd aan het lade-element en heeft een dragende functie. Tussen 15 het kastprofiel en het ladeprofiel kan een tussenprofiel zijn opgenomen voor het vergroten van de uitschuiflengte van de draag- en looprail.

Voor het bevestigen van het lade-element aan de ladeprofielen zijn de zijwanden van het lade-element 20 voorzien van openingen en zijn de ladeprofielen voorzien van in de openingen opneembare lippen. De lippen zijn U-vormig gebogen en begrenzen een naar boven toe open insteekruimte. De lade-elementen worden voor plaatsing tussen de ladeprofielen gehouden, met de lippen onder de openingen, 25 waarna het lade-element omlaag over de lippen wordt gedrukt. Elke lip is zodanig dichtgeknepen dat deze zich klemmend rond het gedeelte van de betreffende zijwand boven de betreffende opening vastzet, waardoor het lade-element is gepositioneerd en enigszins is geborgd. Het lade-element kan 30 nu worden ingeschoven, te zamen met het dragende ladeprofiel.

Deze bekende wijze van bevestigen heeft een aantal nadelen. Zo zullen stellen aan tegenoverliggende zijden binnen de kastombouw gemonteerde draag- en looprails steeds 1002123.

2 iets verder uit elkaar gepositioneerd zijn dan de breedte van het te plaatsen lade-element, teneinde een sloepelere loop van de lade te bewerkstelligen. Dit betekent echter dat de kastprofielen enigszins naar elkaar toegedrukt moeten 5 worden tijdens het plaatsen van het lade-element. Dit is niet eenvoudig, met name niet aangezien daarbij bovendien het gehele gewicht van het lade-element tegelijkertijd gedragen dient te worden door degene die het element plaatst. Voorts is het vinden van de openingen en het daarin 10 plaatsen van de beugels een ingewikkelde opgave die ervaring vereist. Een verder nadeel is dat de draag- en looprails voor plaatsing van het lade-element in de uitgetrokken stand moeten worden gebracht teneinde plaatsing mogelijk te maken. Dit betekent extra handelingen voor de monteur, hetgeen met 15 name bij industriële verwerking nadelig is. Bij ingeschoven draag- en looprails is positionering van de openingen boven de draagbeugels nagenoeg onmogelijk, zeker wanneer boven en/of onder de lade nog slechts weinig ruimte beschikbaar is, bijvoorbeeld omdat reeds een reeks lade-elementen is 20 aangebracht. In het bijzonder wanneer elk lade-element reeds is voorzien van een voorfront is plaatsing van een lade-element bij ingeschoven draag- en looprails niet mogelijk, aangezien het lade-element tijdens de plaatsing over een relatief grote afstand in verticale richting verplaatst moet 25 worden. Dit zou derhalve betekenen dat de voorfronten van verschillende lade-elementen tegen elkaar zouden botsen en plaatsing van de lade-elementen onmogelijk zou maken.

De uitvinding beoogt een samenstel van de in de aanhef van de hoofdconclusie beschreven soort, waarbij de 30 genoemde nadelen zijn vermeden, met behoud van de voordelen daarvan. Daartoe wordt een samenstel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens het kenmerkende deel van conclusie 1.

Doordat bij een samenstel volgens de uitvinding een 35 lade-element met behulp van een beweging ongeveer evenwijdig aan de inschuifrichting van de draag- en looprails daarmee koppelbaar is wordt ervoor zorggedragen dat het lade-element 100212&.

3 nagenoeg geen verticale beweging behoeft te maken voor de koppeling. Daardoor kunnen dicht op elkaar verschillende lade-elementen worden geplaatst met de draag- en looprails in de ingeschoven stand, ook wanneer de lade-elementen reeds 5 zijn voorzien van een voorfront. Bovendien kan daarbij althans een deel van het lade-element tijdens het koppelen worden gedragen door de draag- en looprails. Dit heeft het voordeel dat de plaatsing minder energie en kracht vergt, zelfrichtend en bovendien sneller kan worden uitgevoerd.

10 Bovendien hoeven de ladeprofielen daarbij niet meer naar elkaar toegedrukt te worden.

In een voordelige uitvoeringsvorm wordt een samenstel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 2.

15 Bij toepassing van een dergelijk samenstel kan een lade-element tijdens het plaatsen worden gedragen door het kastprofiel, terwijl het tijdens gebruik, dat wil zeggen in de gekoppelde toestand vrij ligt van het kastprofiel en slechts gedragen wordt door de ladeprofielen, die overigens 20 uiteraard wel zijn afgesteund op of binnen de kastprofielen. Dit betekent dat het kastprofiel de grootste doorsnede kan hebben en de overige, kleinere profielen (tussenprofielen, ladeprofielen) aan boven- en onderzijde althans gedeeltelijk kan omsluiten. Dit betekent dat een stijf samenstel van 25 verschuifbare profielen kan worden toegepast dat op de meest gunstige wijze wordt belast. Overigens kunnen ook andere draag- en looprailconstructies worden toegepast, bijvoorbeeld een constructie waarbij het kastprofiel en het ladeprofiel aan respectievelijk de boven- en onderzijde van 30 een tussenprofiel worden gedragen.

In een nadere uitvoeringsvorm wordt een samenstel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 5.

Bij gebruik van een dergelijke uitvoeringsvorm 35 worden de eerste en tweede lippen tegen respectievelijk het eerste en tweede oploopvlak aangebracht. Vervolgens wordt het lade-element in de inschuifrichting van de draag- en 10 0 2 1 2 2.

4 looprails doorgedrukt. Daardoor schuift de eerste lip achterwaarts omhoog langs het eerste oploopvlak en het tweede oploopvlak omhoog langs de tweede lip. Dit betekent dat het lade-element tijdens de horizontale beweging een 5 geringe verticale beweging uitvoert. Bij doordrukken valt de eerste lip vanaf het eerste oploopvlak in de uitsnijding daarachter en wordt daardoor tegen terugtrekken geborgd. Als gevolg van de geringe verticale beweging wordt verzekerd dat het lade-element overal vrijkomt van de profielen, anders 10 dan het daar naartoe gekeerde vlak van het ladeprofiel. Overigens kunnen de oploopvlakken zich ook ongeveer evenwijdig aan de verschuivingsrichting van de draag- en looprails uitstrekken, waardoor de verticale beweging van het lade-element nagenoeg geheel wordt vermeden.

15 In nadere uitwerking wordt een dergelijk samenstel verder gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 6.

Door een spiegelsymmetrische uitvoeringsvorm kan dezelfde draag- en looprail aan weerszijden van het lade-element worden gebruikt, hetgeen zowel fabricagetechnisch 20 als montagetechnisch voordelig en daarbij economisch gunstig is.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een draag-en looprail en op een lade-element, kennelijk bestemd voor gebruik bij een samenstel volgens de uitvinding.

25 De uitvinding heeft bovendien betrekking op een werkwijze voor het monteren vein een aantal lade-elementen binnen een samenstel volgens de uitvinding, welke werkwijze wordt gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 13.

Deze werkwijze heeft het voordeel dat een aantal 30 lade-elementen in althans in hoofdzaak gemonteerde toestand binnen een ombouw kunnen worden geplaatst, zonder dat daartoe de draag- en looprails uitgeschoven hoeven te worden en zonder dat daarvoor ongewenst veel kracht en precisie noodzakelijk is. Dit betekent dat deze werkwijze economisch 35 en ergonomisch voordelig is.

10 0 2 i 2 λ.

5

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen uitvoeringsvoorbeelden van een samenstel, onder verwijzing naar de tekening, worden beschreven. Daarin toont: fig. 1 in doorgesneden zij-aanzicht een gedeelte van 5 een samenstel volgens de uitvinding; fig. 2 in boven-, achter- en zij-aanzicht een draag-en looprail, gezien vanaf de zijde van het ladeprofiel; fig. 2a in uitvergroot aanzicht het achterste gedeelte van de zijwand van een kastelement; 10 fig. 2b in uitvergroot aanzicht het voorste gedeelte van een ladeprofiel; fig. 3 in zij-aanzicht in een drietal stappen het bevestigen van een lade-element op de draag- en looprails waarbij voor de duidelijkheid kast- en tussenprofiel zijn 15 weggelaten; en fig. 4 een alternatieve, in hoofdzaak symmetrische uitvoeringsvorm van een lade-profiel in een loop- en draagrail volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont in doorgesneden zij-aanzicht een samen-20 stel volgens de uitvinding, voorzien van een kastombouw 1, een draag- en looprail 2 en een lade-element 3 in de vorm van een hangmappen-hangframe. Elke draag- en looprail 2 omvat een kastprofiel 4 te noemen buitenste profiel, een tussenprofiel 5 te noemen tussengelegen profiel en een lade-25 profiel 6 te noemen binnenste profiel. Buiten dient te worden begrepen als nabij de kastombouw 1 gelegen. Het kastprofiel 4 en het tussenprofiel 5 zijn voor de duidelijkheid in fig. 1 gedeeltelijk in gebroken lijnen weergegeven. Het ladeprofiel 6 heeft een relatief geringe hoogte en is met 30 behulp van een aantal kogels 7 verschuifbaar binnen het tussenprofiel 5 opgenomen. Het tussenprofiel 5 is met behulp van een aantal kogels 7 verschuifbaar opgenomen binnen het kastprofiel 4. Het kastprofiel heeft derhalve de grootste hoogte en dekt althans aan de boven- en onderzijde de beide 35 andere profielen 5, 6 af. Deze opbouw van een draag- en loopprofiel is algemeen bekend en slechts als voorbeeld beschreven. Vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het 10 0? j.?λ , 6 raam van de uitvinding, bijvoorbeeld andere commercieel verkrijgbare draag- en looprails.

Elk ladeprof.iel 6 is voorzien van bevestigingsmiddelen 11 (fig. 2, 2B), welke nog nader zullen worden 5 toegelicht. Het lade-element 3 omvat een rondlopende, zich tijdens gebruik ongeveer in een verticaal vlak uitstrekkende wand 8, die aan de bovenste langsrand aan twee tegenoverliggende zijden 9 is voorzien van een naar buiten toe omgezette draagrand 10. De zijden 9 zijn voorzien van 10 contra-bevestigingsmiddelen 12 (fig. 3, 2A), welke nog nader zullen worden toegelicht. Het lade-element 3 heeft een breedte die ongeveer overeenkomt met de afstand tussen de aan tegenoverliggende zijden binnen de kastombouw 1 aangebrachte draag- en looprails 2. Het lade-element kan los 15 op de draag- en looprails 2 worden opgehangen met behulp van de draagrand 10, waardoor het lade-element tijdens het koppelen met de ladeprofielen niet door de monteur gedragen hoeft te worden. Dit maakt het plaatsen eenvoudig en licht uitvoerbaar, op ergonomisch voordelige wijze.

20 De bevestigingsmiddelen 11 en contra-bevestigings middelen 12 zijn zodanig uitgevoerd dat deze door verschuiving ten opzichte van elkaar koppelbaar zijn. Dit kan als volgt worden begrepen.

De bevestigingsmiddelen 11 omvatten een nabij het 25 voorste einde van elk ladeprofiel 6 aangebrachte, naar voren toe open eerste uitsparing 13 en een nabij het achterste einde van het ladeprofiel angebrachte, zich tijdens gebruik in de richting van het lade-element uitstrekkende eerste lip 14. De eerste lip 14 heeft een zich in een verticaal 30 vlak uitstrekkend lijf 15 dat aan het van het ladeprofiel 6 afgekeerde einde is voorzien van een naar voren toe omgezet einddeel 16 dat zich ongeveer evenwijdig aan het vlak van het ladeprofiel 6 uitstrekt. De afstand tussen respectievelijk de naar het ladeprofiel 6 gekeerde zijde van 35 het einddeel 16 en de naar het einddeel 16 gekeerde zijde van het ladeprofiel 6 is slechts een weinig kleiner dan de plaatdikte van de zijwand 8 van het lade-element 3, zodat 10 0212a.

7 dit daartussen klemmend opneembaar is. De vorm en afmetingen van de eerste uitsparing 13 en de eerste lip 14 zullen nog nader worden toegelicht.

De contra-bevestigingsmiddelen 12 omvatten nabij het 5 voorste einde van elke zijwand 8 van het lade-element 3 een zich buitenwaarts, dat wil zeggen tijdens gebruik in de richting van het naastgelegen kastprofiel 4 uitstrekkende tweede lip 24 en nabij het achterste einde van elke zijwand 8 een naar achter open tweede uitsparing 25. De tweede 10 lip 24 komt althans qua vorm in hoofdzaak overeen met de eerste lip 14, waarbij het omgezette deel 16' zich in achterwaartse richting uitstrekt. De vorm en afmetingen van de eerste 13 en tweede uitsparing 25 en de eerste 14 en tweede lip 24 zullen nu in samenhang met elkaar nader worden 15 toegelicht.

De onderste langsrand 17 van de eerste uitsparing 13 vormt een eerste oploopvlak 18 en een daarachter gelegen uitsnijding 19 met een bodem 20. Het voorste einde 21 van het eerste oploopvlak 18 ligt lager dan de bodem 20 van de 20 uitsnijding 19, het achterste, nabij de uitsnijding 19 gelegen einde 22 van het eerste oploopvlak 18 ligt hoger dan de bodem 20. De bovenste langsrand 23 van de eerste uitsparing 13 is ongeveer horizontaal en ligt op een afstand A boven het tweede einde 22 van het eerste oploopvlak 18, 25 welke afstand A ongeveer overeenkomt met, doch niet kleiner is dan de hoogte B van de tweede lip 24. De tweede lip 24 kan derhalve rechtop in horizontale richting tussen het tweede einde 22 en de bovenste langsrand 23 passeren. De uitsnijding 19 heeft zodanige afmetingen dat de tweede 30 lip 24 op de bodem 20 kan rusten en daarbij is opgesloten tussen de voorste opstaande rand 26 van de uitsnijding 19 en de achterste langsrand 27 van de eerste uitsparing 13. Eenmaal althans gedeeltelijk in de uitsnijding 19 opgenomen (fig. 1, 3C), in welke stand de tweede lip 24 op nog nader 35 te beschrijven wijze kan worden gebracht, kan de tweede lip 24 niet meer in een horizontale richting worden bewogen zonder eerst tot boven het tweede einde 22 van het eerste 1002123.

δ oploopvlak 18 te zijn gebracht. Immers, de tweede lip 24 loopt daarbij anders aan tegen de voorste opstaande rand 26 of de achterste langsrand 27. Het zich achter de achterste langsrand 27 uitstrekkende deel 28 van het kastprofiel 6 van 5 het lade-element 3 is daarbij klemmend opgesloten tussen het omgezette deel 16' van de tweede lip 24 en de buitenzijde van de zijwand 8 van het lade-element 3.

De bovenste langsrand 29 van de tweede uitsparing 25 omvat een tweede oploopvlak 30 en een daarop aan de voor-10 zijde aansluitend horizontaal deel 31. De onderste langsrand 32 van de tweede uitsparing 25 is ongeveer horizontaal en ligt op een afstand C van het horizontale deel 31 van de bovenste langsrand 29, welke afstand C ongeveer overeenkomt met, doch niet kleiner is dan de hoogte D van het lijf 15 15 van de eerste lip 14. De helling van het tweede oploopvlak 30 is zodanig gericht dat de tweede uitsparing 25 over de lengte van het tweede oploopvlak 30 in voorwaartse richting toeloopt. In de in fig. 1 en 3C getoonde gekoppelde stand van het lade-element 3 en het ladeprofiel 6, waarbij 20 de tweede lip 24 althans gedeeltelijk in de eerste uitsparing 13 is opgenomen, is de eerste lip 14 passend opgenomen tussen het horizontale deel 31 van de bovenste langsrand 29, de onderste langsrand 32 en de voorste langsrand 33 van de tweede uitsparing 25. Het zich voor de 25 voorste langsrand 33 uitstrekkende deel 34 van de zijwand 8 is daarbij klemmend opgenomen tussen het voorwaarts omgezette deel 16 van de eerste lip 14 en het ladeprofiel 6.

In deze stand kan het lade-element 3 worden verschoven tussen een volledig ingeschoven stand en een volledig 30 uitgeschoven stand, gesteund door de zich aan weerszijden daarvan uitstrekkende loop- en draagrails 2.

De afstand tussen de onderzijde van althans het lijf 15' van de tweede lip 24 en de onderzijde van de draag-rand 10 is groter dan de afstand tussen de bodem 20 van de 35 uitsnijding 19 en de bovenzijde van het kastprofiel 4 doch kleiner dan de afstand tussen het voorste einde 21 van het eerste oploopvlak 18 en de bovenzijde van het kastprofiel 4, 10 02 U1.

9 bij gemonteerde loop- en draagrails 2. De afstand tussen de bovenzijde van althans het lijf 15 van de eerste lip 14 en de bovenzijde van het kastprofiel 4 is kleiner dan de afstand tussen het horizontale deel 31 van de bovenste 5 langsrand 29 van de tweede uitsparing 25 en de onderzijde van de draagrand 10, terwijl de afstand tussen het achterste einde 35 van het tweede oploopvlak 30 en de onderzijde van de draagrand 10 kleiner is dan de afstand tussen de bovenzijde van althans het lijf 15 van de eerste lip 14 en de 10 bovenzijde van het kastprofiel 4. De afstand tussen de voorste langsrand 33 van de tweede uitsparing 25 en de naar de tweede uitsparing 25 gekeerde zijde van het lijf 15' van de tweede lip 24 komt ongeveer overeen met de afstand tussen de achterste langsrand 27 van de eerste uitsparing 13, 15 althans ter hoogte van de bodem 20, en de naar de eerste uitsparing 13 gekeerde zijde van het lijf 15 van de eerste lip 14.

Deze afstanden maken een eenvoudige koppeling van het lade-element 3 en het lade-profiel 6 mogelijk, zoals 20 wordt verduidelijkt aan de hand van de tekening, in het bijzonder fig. 3A - 3C, waarin is aangegeven op welke wijze een samenstel volgens de uitvinding kan worden gebruikt.

Een ombouw 1 wordt aan de binnenzijde op tegenovergelegen posities voorzien van loop- en draagrails 2, welke 25 op gebruikelijke wijze tegen de ombouw 1 worden bevestigd, bijvoorbeeld met beugels. De loop- en draagrails 2 kunnen daarbij in de ingeschoven stand worden gebracht of gehouden, hoewel deze ook in een gedeeltelijk of geheel uitgeschoven stand mogen worden gebracht.

30 In fig. 3A is het lade-element 3 getoond, met de draagrand 10 opgelegd op de bovenzijden 40 van de kast-profielen 4. Ter vereenvoudiging zal steeds slechts aan één zijde van het samenstel worden gerefereerd. Duidelijk zal zijn dat aan de andere zijde automatisch op vergelijkbare 35 wijze een koppeling tot stand wordt gebracht. De draag- en looprails 2 zijn volledig ingeschoven en dragen het gewicht van het lade-element 3, althans in hoofdzaak. De eerste 10 0 2123...

10 lip 14 ligt met de bovenzijde van het lijf 15 aan tegen het tweede oploopvlak 30, de tweede lip 24 ligt met de onderzijde van het lijf 15' aan tegen het eerste oploopvlak 18.

Vervolgens wordt het lade-element 3 in achterwaartse 5 richting gedwongen, naar de in fig. 3B getoonde stand. Het tweede oploopvlak 30 is daarbij langs de eerste lip 14 in achterwaarste richting omhoog gedrukt, terwijl de tweede lip langs het eerste oploopvlak 18 in achterwaarste richting omhoog is geschoven. De tweede lip 24 bevindt zich in de in 10 fig. 3B getoonde stand boven het tweede einde 22 vein het eerste oploopvlak 18 en ligt nagenoeg aan tegen de bovenste langsrand 23 van de eerste uitsparing 13. Tijdens het omhoog bewegen van de tweede lip 24 en het tweede oploopvlak 30 is uiteraard het lade-element 3 mee omhoog bewogen, zodanig dat 15 de draagrand 10 los is gekomen van de bovenzijde van het kastprofiel 4.

Indien het lade-element 3 vanuit de in fig. 3B getoonde toestand verder achterwaarts wordt bewogen, naar de in fig. 3C getoonde stand, valt de tweede lip 24 op de 20 bodem 20 van de uitsnijding 19, terwijl de eerste lip 14 passend wordt opgenomen in de eerder beschreven stand tegen de voorste langsrand 33 van de tweede uitsparing 25. In deze positie strekt het lade-element zich ongeveer horizontaal uit en is in de gekoppelde stand gebracht. Bij een voor-25 waartse beweging van het lade-element 3 beweegt het lade-profiel 6 over gelijke afstand mee, terwijl het tussen-profiel 5 bijvoorbeeld over de halve afstand meebeweegt en het kastprofiel 4 stil blijft staan, althans gezien ten opzichte van het lade-element. Overigens kan het 30 tussenprofiel ook, althans in eerste aanleg stil blijven staan.

Teneinde te verhinderen dat het lade-element onbedoeld los kan komen van het ladeprofiel 6, hetgeen mogelijk zou zijn bij het enigszins optillen en vervolgens 35 voorwaarts trekken daarvan, is in de in fig. 3C getoonde stand voorzien in een blokkeermiddel 36 dat passend in de eerste uitsparing 13 opneembaar is tussen de bovenzijde van 1002123.

11 de tweede lip 24 en de bovenste langsrand 23 van de eerste uitsparing 13. Pas na verwijdering van dit of elk blokkeer-middel 36 kan het lade-element 3 weer van de loop- en draag-rails 2 worden losgenomen op een wijze, omgekeerd aan die 5 zoals in het voorgaande beschreven, dat wil zeggen in de volgorde van de fig. 3C, 3B, 3A. Doordat de eerste uitsparing 13 zich bij volledig ingeschoven loop- en draag-rails 2 grotendeels voor de voorste rand van het tussen-profiel 5 en het kastprofiel 4 bevindt kan het blokkeer-10 middel 36 eenvoudig vanaf een zijde worden ingestoken. Ook bij het uitnemen van het lade-element 3 zal dit dus voortdurend worden gedragen door de loop- en draagrails 2, hetgeen uiteraard ergonomisch voordelig is.

Zoals blijkt uit de tekening is de verticale 15 beweging van het lade-element 3 tussen de stand in fig. 3B en die in fig. 3C zeer gering. Dit betekent dat een front 37 reeds voor plaatsing van het lade-element 3 tussen de loop-en draagrails 2 daaraan kan worden bevestigd, ook wanneer reeds andere lade-elementen 3 zijn aangebracht in de 20 ombouw 1. Immers, anders dan bij de bekende samenstellen zullen de fronten plaatsing niet verhinderen, terwijl de loop- en draagrails 2 voorafgaand aan de plaatsing niet uitgeschoven hoeven te worden. Dit betekent dat de lade-elementen reeds voor plaatsing volledig kunnen worden 2 5 afgemonteerd.

In fig. 4 is een alternatieve uitvoering weergegeven van de eerste uitsparing 113. In deze uitvoeringsvorm is de uitsparing 113 spiegelsymmetrisch ten opzichte van de middellijn L van het ladeprofiel 106. Dit betekent dat 30 identieke ladeprofielen 106, en derhalve identieke loop- en draagrails 102 aan beide zijden van het lade-element 103 kunnen worden toegepast, hetgeen betekent dat slechts één soort loop- en draagrails 102 per kast gebruikt hoeft te worden, hetgeen produktietechnisch en economisch voordelig 35 is. Immers, montagefouten worden vermeden en er behoeft slechts één soort loop- en geleiderails 102 te worden geproduceerd en in voorraad te worden gehouden.

10 02 123.

12

In een niet getoonde uitvoeringsvariant is het ladeprofiel 6, 106 voorzien van de tweede lip en de tweede uitsparing, terwijl de zijwanden 8 van het lade-element 3, 103 elk zijn voorzien van een eerste lip en een eerste 5 uitsparing. Bovendien kunnen uiteraard anderssoortige loop-en draagrails worden toegepast, waarbij vergelijkbare bevestigingsmiddelen 11 en contra-bevestigingsmiddelen 12 kunnen worden toegepast.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de 10 tekening en de beschrijving getoonde en beschreven uitvoeringsvormen. Vele variaties daarop zijn mogelijk.

Zo kunnen de contra-bevestigingsmiddelen 12 als locse plaatdelen of gecombineerd op een strip of dergelijke tegen een zijwand van een lade-element worden gemonteerd, 15 bijvoorbeeld wanneer het lade-element een houten of kunststof lade is. Ook de bevestigingsmiddelen kunnen als losse plaatdelen of gecombineerd op een strip of dergelijke worden aangebracht. De draagrand is in het getoonde uitvoerings-voorbeeld uitgevoerd door omzetten van een plaatdeel en 20 strekt zich langs de gehele lengte van de zijwand uit.

Uiteraard kan deze ook onderbroken zijn uitgevoerd of zich langs slechts een gedeelte van de zijwand uitstrekken, waarbij afzonderlijk aangebrachte draagmiddelen kunnen worden toegepast, zoals beugels of blokken, en met name bij 25 dikwandige zijwanden uit bijvoorbeeld hout of kunststof kan de draagrand als een profilering in de zijwand zijn aangebracht. Bovendien kunnen de bevestigingsmiddelen 11 en de contra-bevestigingsmiddelen 12 op andere posities worden aangebracht dan in de tekening getoond. Zo kan de tweede 30 uitsparing op afstand van de achterzijde van de zijwand van het lade-element zijn aangebracht, waarbij een sleufvormige doordieping zich in de langsrichting van de zijwand uitstrekt tussen de tweede uitsparing en de genoemde achterzijde van de zijwand, zodanig dat de eerste lip zich bij 35 plaatsing van het lade-element door de genoemde sleuf kan bewegen en vervolgens in de tweede uitsparing kan worden opgenomen. Daardoor kan met één lengte loop- en draagrails 2

10 02 1 2.V

13 een aantal lade-elementen 3, 103 met verschillende lengten worden gemonteerd. De oploopvlakken 18, 30 kunnen een andere en verschillende hellingshoek hebben. Zo kan de hellingshoek ongeveer 0° zijn, dat wil zeggen dat de oploopvlakken zich 5 ongeveer evenwijdig aan de in- en uitschuifrichting van de loop- en draagrails uitstrekken. De loop- en draagrails kunnen bovendien zijn voorzien vein slechts een kastprofiel en een ladeprofiel of van meerdere tussenprofielen. voorts kunnen allerlei andere lade-elementen dan lade-elementen 10 voor hangmappen worden toegepast, bijvoorbeeld lade-elementen met een bodem.

Deze en vele vergelijkbare aanpassingen en variaties worden geacht binnen het raam van de uitvinding te vallen.

10 0 2 1-

Claims (13)

1. Samenstel van ten minste een lade-element, twee draag-en looprails en een ombouw, waarbij de draag- en looprails elk ten minste een kastprofiel en een in de lengterichting verstelbaar daarmee verbonden ladeprofiel omvatten, waarbij 5 elk kastprofiel is voorzien van eerste bevestigingsmiddelen voor het bevestigen daarvan aan de ombouw, waarbij elk ladeprofiel is voorzien van tweede bevestigingsmiddelen en het of elk lade-element is voorzien van contra-bevestigings-middelen, met het kenmerk, dat de tweede bevestigings-10 middelen en de contra-bevestigingsmiddelen in koppelende samenwerking kunnen worden gebracht door verschuiving van het betreffende kastelement ten opzichte van de lade-profielen in een richting ongeveer tegengesteld aan de uitschuifrichting van de draag- en looprails.

2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het of elk lade-element is voorzien van steunelementen waarmee het lade-element in ongekoppelde stand kan worden afgesteund op de bovenzijde van de loop- en draagrails, waarbij de tweede bevestigingsmiddelen en de contra-20 bevestigingsmiddelen oploopvlakken omvatten, zodanig dat bij het koppelen van het lade-element met de ladeprofielen het lade-element enigszins omhoog wordt bewogen, waarbij de steunmiddelen loskomen van de draag- en looprails.

3. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, 25 dat de tweede bevestigingsmiddelen en de contra- bevestigings-middelen in uitschuifrichting van de draag- en looprails achter elkaar gelegen uitsparingen en lippen of dergelijke uitstekende delen omvatten, waarbij de uitsparingen ten minste gedeeltelijk naar de voor- of 30 achterzijde open zijn en waarbij ten minste één der uitsparingen is voorzien van opsluitmiddelen voor het in de uitsparing opsluiten van een lip, één en ander zodanig dat 1002125. de ladeprofielen met het lade-element koppelbaar zijn door inschuiven van de lippen in de uitsparingen en opsluiten daarvan met behulp van het of elk opsluitmiddel.

4. Samenstel volgens conclusies 2 en 3, met het kenmerk, 5 dat het of elk oploopvlak althans gedeeltelijk wordt gevormd door ten minste één langsrand van ten minste één uitsparing aan elke zijde van het lade-element, waarbij het of elk opsluitmiddel wordt gevormd door een uitsnijding achter de hoge zijde van het oploopvlak, in welke uitsnijding tijdens 10 het koppelen van het lade-element met de draag- en looprails ten minste een deel van de in de uitsparing gebrachte lip opneembaar is, zodanig dat deze niet uit de uitsparing trekbaar is anders dan door een gelijktijdige of daaraan voorafgaande verticale, althans omhoog gerichte beweging.

5. Samenstel volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat elk ladeprofiel aan het tijdens gebruik voorliggende einde is voorzien van een naar voren toe open eerste uitsparing, waarbij ten minste de onderste langsrand een eerste oploopvlak vormt, welk eerste oploopvlak aansluit op 20 een uitsnijding die een bodemvlak heeft dat is gelegen op een hoogte tussen het niveau van het voorste en dat van het achterste einde van het betreffende eerste oploopvlak, waarbij het ladeprofiel nabij het tijdens gebruik achterste einde is voorzien van een in de van het kastprofiel 25 afgekeerde richting verzette eerste lip, waarbij een tijdens gebruik tegen het ladeprofiel aanliggend zijvlak van het of elk lade-element nabij de voorzijde is voorzien van een buitenwaarts verzette tweede lip, welke tweede lip vanaf de voorzijde inschuifbaar is in de eerste uitsparing tot in een 30 althans gedeeltelijk in de uitsnijding achter het eerste oploopvlak opgenomen stand, waarbij het zijvlak nabij de achterzijde, althans op een afstand van tweede lip die ongeveer gelijk is aan de afstand tussen de eerste uitsparing en de eerste lip, is voorzien van een tweede 35 uitsparing, welke tweede uitsparing naar de achterzijde althans gedeeltelijk open is en waarbij ten minste de bovenste langsrand van de tweede uitsparing een tweede 10 02 12.' oploopvlak vormt, waarbij de tweede lip inschuifbaar is in de tweede uitsparing, tegelijkertijd met inschuiven van de eerste lip in de eerste uitsparing.

6. Samenstel volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat 5 ten minste elk ladeprofiel en bij voorkeur elke draag- en looprail althans in hoofdzaak spiegelsymmetrisch is ten opzichte van een middenlangsvlak, evenwijdig aan de uittrek-richting.

7. Samenstel volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, 10 dat elke eerste uitsparing bij volledig ingeschoven draag- en looprails in hoofdzaak is gelegen voor de voorste langs-rand van de andere profielen dan het ladeprofiel.

8. Samenstel volgens één der conclusies 5-7, met het kenmerk, dat de bovenzijde van elk ladeprofiel lager is 15 gelegen dan de bovenrand van elk kastprofiel, waarbij elke zijwand is voorzien van steunmiddelen die het lade-element in ongekoppelde toestand kunnen dragen op de bovenzijde van het kastprofiel, waarbij de lippen, de uitsnijdingen en de oploopvlakken zodanig zijn gepositioneerd dat de steun-20 middelen zich bij het lade-element in de met de draag- en looprails gekoppelde toestand op enige afstand boven genoemde bovenzijde van het kastprofiel bevinden, één en ander zodanig dat het lade-element tijdens gebruik niet aanligt tegen het kastprofiel.

9. Samenstel volgens één der vorgaande conclusies, met het kenmerk, dat blokkeermiddelen zijn voorzien voor het in de gekoppelde stand blokkeren van de bewegingsmogelijkheden van het lade-element ten opzichte van ten minste elk ladeprofiel, althans in verticale richting.

10. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het of elk lade-element een hangmappen-hangraam is.

11. Draag- en looprail, kennelijk bestemd voor gebruik bij een samenstel volgens één der voorgaande conclusies.

12. Lade-element, kennelijk bestemd voor gebruik in een samenstel volgens één der conclusies 1-10. 100212a.

13. Werkwijze voor het monteren van een aantal lade-elementen binnen een samenstel volgens één der conclusies 1 - 10, waarbij steeds een paar draag- en looprails aan tegenovergelegen posities binnen een ombouw worden aan-5 gebracht in volledig ingeschoven stand, waarbij vervolgens een lade-element op de bovenzijde van de kastprofielen wordt afgesteund en in ongeveer horizontale richting over de draag- en loopprofielen binnen de ombouw wordt geschoven, waarbij bevestigings- en contra-bevestigingsmiddelen met 10 elkaar in koppelende samenwerking worden gebracht, zodanig dat het lade-element positievast ten opzichte van ten minste de lade-profielen wordt vastgezet en vrij ligt van de overige profielen, in het bijzonder van de kastprofielen en elk eventueel tussengelegen profiel. 10 0 2 12 5.'