BE1023019B1 - Balenpers voor gebruik in de landbouw met een plunjergleufriem - Google Patents

Abstract

Een balenpers (10) bevat een hoofdbalenkamer (26) met een paar tegenover elkaar gelegen zijwanden (40), waarbij elke zijwand (40) een plunjergleufopstelling bevat die een plunjergleuf (42) definieert. Elke plunjergleuf heeft tegenover elkaar gelegen uiteinden (55) en is open aan een binnenkant die tegen de plunjer (30) aanligt. Een paar plunjergleufriemen (50) is gepositioneerd ten opzichte van een overeenkomstige plunjergleuf (42) en omsluit gedeeltelijk een overeenkomstig paar draaiende elementen (52) die geassocieerd zijn met elke plunjergleuf (42).

Description

BALENPERS VOOR GEBRUIK IN DE LANDBOUW MET EEN PLUNJERGLEUFRIEM Gebied van de uitvinding

Deze uitvinding heeft betrekking op balenpersen voor gebruik in de landbouw (verder kortweg balenpersen genoemd) en meer bepaald op balenkamers binnen zulke balenpersen.

Achtergrond van de uitvinding

Oogstmachines, zoals balenpersen, worden in de landbouw gebruikt om oogstmateriaal samen te voegen en te verpakken om de opslag en de behandeling van het oogstmateriaal voor later gebruik te vergemakkelijken. In het geval van hooi wordt gewoonlijk een maaier-kneuzer gebruikt om het oogstmateriaai af te snijden en het voor te bereiden om het in zwaden in de zon te drogen. In geval van stro ontlaadt een maaidorser oogstmateriaal dat geen graan is vanaf de achterkant van de maaidorser, dat het stro vormt (bv. tarwe- of haverstro) dat door de balenpers opgeraapt zal worden. Het afgesneden oogstmateriaal wordt gewoonlijk geharkt en gedroogd en een balenpers, zoals een grote vierkantebalenpers of rondebalenpers, rijdt schrijlings over en langs de zwaden om het oogstmateriaal op te pikken en er balen van te maken.

Op een grote vierkantebalenpers verzamelt een opraapeenheid aan de voorkant van de balenpers het afgesneden en in zwaden neergelegde oogstmateriaal van de grond. De opraapeenheid bevat een opraaprol en kan facultatief andere onderdelen bevatten zoals zijdelingse afschermingen, eenzijdig gesteunde korte vijzels, een windscherm enz.

Een pakkereenheid wordt gebruikt om het oogstmateriaal vanaf de opraapeenheid toe te voeren aan een koker of precompressiekamer. De pakkereenheid vormt in de precompressiekamer een prop gewas die vervolgens naar een hoofdbalenkamer wordt overgebracht (Voor deze bespreking zal de lading oogstmateriaal in de precompressiekamer een "prop" genoemd worden en zal de lading oogstmateriaal na samengeperst te zijn in de hoofdbalenkamer een "plak" genoemd worden). Gewoonlijk bevat zulke pakkereenheid tanden of vorken om het oogstmateriaal vanuit de opraapeenheid naar de precompressiekamer te verplaatsen. In plaats van een pakkereenheid is ook het gebruik van een roterende snijeenheid gekend om het oogstmateriaal in kleinere stukken te hakken.

Een vuleenheid draagt de prop oogstmateriaal in ladingen vanuit de precompressiekamer naar de hoofdbalenkamer over. Gewoonlijk bevat zulke vuleenheid vulvorken die gebruikt worden om de prop oogstmateriaal vanuit de precompressiekamer naar de hoofdbalenkamer over te brengen, gesynchroniseerd met de heen-en-weergaande beweging van een plunjer in de hoofd balenkamer.

In de hoofdbalenkamer drukt de plunjer de prop oogstmateriaal samen tot een plak om een baal te vormen en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar de uitlaat van de balenkamer. De plunjer beweegt heen en weer, naar en weg van het ontlaadeinde$ van de balenpers. De ptunjer kan een aantal rollen bevatten die zijdelings naar buiten steken ten opzichte van de zijden van de plunjer. De rollen aan elke kant van de plunjer worden ontvangen binnen een overeenkomstige plunjergleuf die gevormd is in de zijwanden van de balenkamer, waarbij de plunjergleuven de plunjer geleiden tijdens de heen-en-weer gaande bewegingen.

Wanneer er genoeg plakken werden toegevoegd en de baal een volledige (of andere voorafbepaalde) grootte bereikt, wordt een aantal knopenleggers geactiveerd die touw, garen of dergelijke rond de baal wikkelen en vastknopen terwijl die zich nog altijd in de hoofdbalenkamer bevindt. Het touw wordt doorgesneden en de gevormde baal wordt uit de achterkant van de balenpers gestoten als een nieuwe baal wordt gevormd.

Tijdens de baalvorming in de balenkamer, zoals hierboven beschreven, kan oogstmateriaal door de plunjergleuven aan weerszijden van de balenkamer gedwongen worden. Het oogstmateriaal kan zich ophopen aan de buitenkant van de balenkamer, bv. in een gebied rond de as, of in een gebied tussen de touwdoos en het frame. Het is dus noodzakelijk voor de operator om periodiek van de trekker te stappen en het gewas uit de balenpers te verwijderen. Dit vergt tijd en inspanning vanwege de operator, wat het rendement van de balenpers vermindert. Verder vormt een deel van het gewas dat zich tot het plunjergleuf uitstrekt een zichtbaar element aan de zijkanten van de gevormde balen, "plunjergleufmarkering" genoemd.

Wat vereist is volgens de stand van de techniek is een baienpers die problemen van zich ophopend gewas in zones buiten de balenkamer vermijdt; en de plunjergleufmarkering op gevormde balen vermindert.

Samenvatting van de uitvinding

Deze uitvinding verschaft een balenpers met een plunjergleufriem die in wezen een binnenzijde van een overeenkomstige plunjergleuf afdekt, en daarbij oogstmateriaal belet via de plunjergleuf naar buiten te komen.

In één vorm is de uitvinding bedoeld voor een balenpers die een hoofdbalenkamer bevat met een paar tegenover elkaar gelegen zijwanden, waarbij elke zijwand een plunjergleufopstelling bevat die een plunjergleuf definieert. Elke plunjergleuf heeft tegenover elkaar gelegen uiteinden en is open aan een binnenkant die tegen de plunjer aanligt. Een paar draaiende elementen zijn in elke plunjergleuf gepositioneerd, waarbij elk draaiend element geplaatst is aan een overeenkomstig uiteinde van een overeenkomstige plunjergleuf. Een paar plunjergleufriemen is gepositioneerd ten opzichte van een overeenkomstige plunjergleuf en omsluit gedeeltelijk een overeenkomstig paar draaiende elementen die geassocieerd zijn met elke plunjergleuf.

Een voordeel van deze uitvinding is dat het oogstmateriaal belet wordt door de plunjergleuf te passeren en zich op te hopen in de balenpers in een gebied buiten de hoofdbalenkamer.

Een ander voordeel is dat de riem in wezen de binnenkant van de plunjergleuf die tegen de binnenkant van de hoofdbalenkamer aanligt volledig afsluit.

Nog een ander voordeel is dat de riem in wezen de binnenkant van de plunjergleuf volledig afsluit.

Een verder voordeel is dat riem aan de plunjer bevestigd kan worden, waardoor de riem van richting verandert wanneer de plunjer in de hoofdbalenkamer heen en weer beweegt.

Nog een ander voordeel is dat een zogenaamde "plunjergleufmarkering" op gevormde balen verminderd wordt .Korte beschrijving van de figuren

De bovenvermelde en andere kenmerken en voordelen van deze uitvinding en de manier om ze te bereiken, zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen kunnen worden door verwijzing naar de volgende beschrijving van uitvoeringsvormen van de uitvinding, samen met de bijbehorende tekeningen waarbij:

Fig. 1 een opengewerkt perspectief aanzicht is dat de inwendige werking toont van een grote vierkantebalenpers, die een hoofdbalenkamer kan bevatten met een plunjergleufopstelling met een plunjergleufriem volgens deze uitvinding;

Fig. 2 een bovenaanzicht is van de hoofdbalenkamer die weergegeven is in Figuur 1 met de bovenwand van de hoofdbalenkamer verwijderd, en dat de zijwanden toont die een plunjergleufopstelling definiëren en een uitvoeringsvorm van een plunjergleufriem volgens deze uitvinding;

Fig. 3 een bovenaanzicht is in perspectief van de hoofdbalenkamer die weergegeven is in Figuren 1 en 2, met de zijwanden boven de plunjergleuf verwijderd, en de plunjer in een meest naar achteren gelegen positie;

Fig. 4 een bovenaanzicht is in perspectief van de hoofdbalenkamer die weergegeven is in Figuren 1-3, met de zijwanden boven de piunjergleuf verwijderd, en de plunjer in een meest voorwaarts gelegen positie; en

Fig. 5 een perspectief aanzicht is van één van de plunjergleufriemen die weergegeven zijn in Figuren 2-4.

Overeenkomstige verwijzingen (nummers en letters) geven door alle verschillende aanzichten heen overeenkomstige onderdelen aan. De hier uiteengezette voorbeelden illustreren uitvoeringsvormen van de uitvinding en zulke voorbeelden mogen niet geïnterpreteerd worden alsof ze de reikwijdte van de uitvinding op enige zouden wijze beperken.

Gedetailleerde beschrijving van illustratieve uitvoeringsvormen

Met verwijzing naar de tekeningen en meer bepaald naar Figuur 1, wordt er een perspectief opengewerkt zicht getoond dat de inwendige werking van een grote vierkantebalenpers 10 toont. Balenpers 10 werkt met een tweetraps toevoersysteem. Oogstmateriaal wordt met behulp van een opraapeenheid 12 van zwaden opgetild en aan de balenpers 10 toegevoerd. De opraapeenheid 12 bevat een draaiende opraaprol 14 met tanden 16 die het gewas achterwaarts bewegen naar een pakkereenheid 18. Een facultatief paar eenzijdig gesteunde korte vijzels (waarvan er één is weergegeven, maar zonder nummer) is boven de opraaprol 14 gepositioneerd om het oogstmateriaal zijdelings naar binnen te bewegen. De pakkereenheid 18 bevat pakkertanden 20 die het gewas in een precompressiekamer 22 drukken om een prop oogstmateriaal te vormen. De pakkertanden 20 strengelen het gewas ineen en pakken het samen in de precompressiekamer 22. De precompressiekamer 22 en de pakkertanden 20 werken ais de eerste stap voor het samenpersen van het gewas. Eens de druk in de precompressiekamer 22 een voorafbepaalde gedetecteerde waarde bereikt, beweegt een vuleenheid 24 de prop gewas uit de precompressiekamer 22 naar een hoofdbalenkamer 26. De vuleenheid 24 bevat vulvorken 28 die de prop gewas rechtstreeks tot vóór een plunjer 30 drukken, die heen en weer beweegt in de hoofdbalenkamer 26 en de prop gewas in een plak samengedrukt. De vullervorken 28 keren terug naar hun originele stationaire toestand nadat de prop materiaal in de hoofdbalenkamer 26 werd bewogen. Plunjer 30 drukt de proppen gewas samen in plakken om een baal te vormen en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar de uitlaat 32 van de hoofdbalenkamer 26. De hoofdbalenkamer 26 en de plunjer 30 functioneren als tweede trap voor het samenpersen van het gewas. Wanneer er genoeg plakken werden toegevoegd en de baal een volledige (of andere voorafbepaalde) grootte bereikt, worden knopenleggers 34 geactiveerd die touw rond de baal wikkelen en binden terwijl de baal zich nog altijd in de hoofdbalenkamer 26 bevindt. Naalden 36 brengen het onderste touw omhoog naar de knopenleggers 34 waarna het knoopproces plaatsvindt. Het touw wordt doorgesneden en de gevormde baal uitgestoten vanuit een ontlaadhelling 38 als een nieuwe baal gevormd is.

Met verwijzing naar de Figuren 1-4, gezamenlijk, bevat de hoofdbalenkamer 26 een paar zijwanden 40, waarbij elke zijwand 40 een plunjergleufopstelling bevat die een plunjergleuf 42 erin definieert. Elke plunjergleuf 42 strekt zich overlangs uit in de richtingen van de heen-en-weergaande beweging van de plunjer 30 en steunt de plunjer 30 tijdens de plunjerslagen in de hoofdbalenkamer 26. De grootte en de configuratie van elke plunjergleuf 42 zijn bepaald om één of meer rollen 44 te ontvangen (Figuren 3 en 4) die zijdelingse uitsteken aan beide kanten 46 van de plunjer 30. De plunjer 30 is weergegeven met eerste en tweede rollen, 44A en 44B genoemd, die zich binnen een overeenkomstige plunjergleuf 42 verplaatsen; het aantal rollen 44 dat langs elke kant 46 uitsteekt kan echter variëren.

Volgens een aspect van deze uitvinding en met verwijzing naar de Figuren 2-4, dekt een paar plunjergleufriemen 50 in wezen overeenkomstige plunjergleuven 42 af op een wijze die gewas verhindert uit de plunjergleuf 42 te komen, verhindert ophoping van gewas binnen in de plunjergleuf 42 en vermindert de plunjergleufmarkering aan de zijden van de gevormde balen. Meer bepaald is elke plunjergleufriem 50 gepositioneerd ten opzichte van een overeenkomstige plunjergleuf 42 en omwikkelt gedeeltelijk een overeenkomstig paar draaiende elementen 52 die geassocieerd zijn met elke plunjergleuf 42. Elk paar draaiende elementen 52 is gepositioneerd binnen elke plunjergleuf 42, waarbij elk individueel draaiend element geplaatst is aan een overeenkomstig uiteinde van de plunjergleuf 42. Elk draaiend element 52 heeft een diameter die over het algemeen overeenkomt met de breedte van de plunjergleuf 42, vanaf de binnenkant die tegen de plunjer 30 aanligt tot aan de tegenoverliggende buitenkant. Op die manier loopt elke riem 50 over het algemeen samenvallend met zowel de binnen- als de buitenkant van de plunjergleuf 42, en sluit daarbij de plunjergleuf 42 in wezen af. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de draaiende elementen 52 rollen en kunnen een binnenste loopvlak en lagers bevatten.

Elke riem 50 is bevestigd aan een overeenkomstige kant 46 van plunjer 30 en strekt zich over het algemeen uit in lijn met de één of meer plunjerrollen 44 die aan die kant van de plunjer 30 uitsteken. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm is elke riem 50 geconfigureerd als een eindeloze riem (weergegeven in Figuur 5) die zich uitstrekt langs de overeenkomstige kant 46 van de plunjer 30, tussen de plunjer 30 en de overeenkomstige één of meer plunjerrollen 44 die aan die kant 46 uitsteken (zie Figuren 3 en 4). Elke riem 50 kan bevestigd worden aan de plunjer 30 aan het voorste en achterste uiteinde van de plunjer 30 d.m.v. klemplaten 54 met de passende bevestigingselementen, zoals schroeven of bouten 56. De bouten 56 kunnen gepositioneerd worden boven en onder de riem 50, zoals getoond, of kunnen door de riem 50 heen lopen. Elke riem 50 kan ook een aantal gaten 58 bevatten, zoals de twee gaten 58 die weergegeven zijn in Figuur 5, en waarvan de grootte en de configuratie zo bepaald zijn dat ze assen (niet genummerd, maar zichtbaar in Figuren 3 en 4) doorlaten die de plunjerrollen 44 dragen. Elk gat 58 is dus gepositioneerd ten opzichte van een overeenkomstige plunjerrol 44. Elke riem 50 heeft een voorafbepaalde hoogte om een voorafbepaalde speling te verschaffen ten opzichte van de hoogte van plunjergleuf 42.

Tijdens de werking van balenpers 10 beweegt plunjer 30 heen en weer tussen een meest voorwaarts gelegen positie (Figuur 4, het dichtst bij de uitlaat 32), en een ertegenover gelegen, meest naar achteren gelegen positie (Figuur 3), in de hoofdbalenkamer 26. Wanneer de plunjer 30 heen en weer beweegt in de hoofdbalenkamer 26, bewegen de plunjerrollen 44 evenzo heen en weer binnen een overeenkomstige plunjergleuf 42. Verder, als de plunjer 30 heen en weer beweegt, kan elke riem 50 van draairichting veranderen rond het overeenkomstige paar draaiende elementen 52, zoals aangegeven door de richtingspijl 60. Elke riem 50 dekt dus in wezen zowel de binnenkant als de buitenkant van de overeenkomstige plunjergleuf 42 af in eender welke positie van de plunjer 30 in de hoofdbalenkamer 26.

Hoewel deze uitvinding werd beschreven met betrekking tot minstens één uitvoeringsvorm, kan ze verder gewijzigd worden binnen de geest en de reikwijdte van deze onthulling. Deze octrooiaanvraag is dan ook bedoeld om alle variaties en gebruiken of aanpassingen van de uitvinding te dekken door gebruik te maken van haar algemene principes. Verder is deze octrooiaanvraag bedoeld om zulke afwijkingen van deze onthulling te dekken die mogelijk zijn binnen bekende of gebruikelijke praktijken volgens de stand van de techniek waarop deze uitvinding betrekking heeft en die binnen de grenzen van de bijgevoegde conclusies vallen.

Claims (10)

1. Conclusies

   1. Balenpers voor gebruik in de landbouw (10), bestaande uit: - een hoofdbalenkamer (26) die een paar tegenover elkaar gelegen zijwanden (40) bevat, waarbij elke zijwand (40) een plunjergleufopstelling (42) bevat die een plunjergleuf (42) definieert, en elke plunjergleuf (55) tegenoverstaande uiteinden (54) bevat en open is aan een binnenkant die tegen een binnenkant van de hoofdbalenkamer aanligt (26); gekenmerkt door: - een paar draaiende elementen (52) dat gepositioneerd is binnen elke plunjergleuf (42), waarbij elk draaiend element (52) geplaatst is aan een overeenkomstig uiteinde (55) van een overeenkomstige plunjergleuf (42); en - een paar plunjergleufriemen (50) waarbij elke riem (50) gepositioneerd is ten opzichte van een overeenkomstige plunjergleuf (42), en gedeeltelijk een overeenkomstig paar draaiende elementen (52) die geassocieerd zijn met elke plunjergleuf (42) omsluit.
2. 2. Balenpers (10) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat elke riem (50) over het algemeen samenvallend loopt met de binnenkant van de overeenkomstige plunjergleuf (42) en daarbij in wezen de overeenkomstige plunjergleuf (42) volledige afsluit.
3. 3. Balenpers (10) volgens conclusie 2, met het kenmerk dat elke plunjergleuf (42) open is aan een buitenkant die tegenover de binnenkant van de hoofdbalenkamer (26) ligt, en elke riem (50) over het algemeen samenvallend loopt met de buitenkant van de overeenkomstige plunjergleuf (42).
4. 4. Balenpers (10) volgens conclusie 1, die verder een plunjer (30) bevat die heen en weer bewegend aangebracht is in de hoofdbalenkamer (26), waarbij de plunjer (30) een paar tegenover elkaar gelegen kanten (46) bevat en minstens één plunjerrol (44) die zijdelings aan elke kant (46) uitsteekt, waarbij elke plunjerrol (44) gepositioneerd is binnen een overeenkomstige plunjergleuf (42), en waarbij elke riem (50) bevestigd is aan een overeenkomstige kant van de plunjer (30) en zich over het algemeen uitstrekt in lijn met de minstens één plunjerrol (44) die aan de overeenkomstige kant (46) van de plunjer (30) uitsteekt.
5. 5. Balenpers (10) volgens conclusie 4, met het kenmerk dat elke riem (50) van draairichting (60) kan veranderen rond het overeenkomstige paar draaiende elementen (52) wanneer de plunjer (30) heen en weer beweegt in de hoofdbalenkamer (26).
6. 6. Balenpers (10) volgens conclusie 4, met het kenmerk dat elke riem (50) een eindeloze riem is die zich uitstrekt langs de overeenkomstige kant van de plunjer (30), tussen de plunjer (30) en de overeenkomstige minstens één plunjerrol (44).
7. 7. Balenpers (10) volgens conclusie 6, met het kenmerk dat elke riem (50) een aantal gaten (58) bevat, waarbij elk gat (58) ten opzichte van een overeenkomstige minstens één plunjerrol (44) gepositioneerd is.
8. 8. Balenpers (10) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat elke plunjergleuf (42) een hoogte heeft en elke riem (50) een overeenkomstige hoogte heeft zodat een voorafbepaalde speling ten opzichte van de hoogte van de plunjergleuf wordt verschaft.
9. 9. Balenpers (10) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het draaiende element (52) een rol (52) is.
10. 10. Balenpers (10) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de balenpers (10) een grote vierkantebalenpers (10) is.