BE1024103B1 - Balenpers voor landbouwtoepassingen met verlengd baaluitstootsysteem - Google Patents

Abstract

Een balenpers (10) bevat een hoofdbalenkamer (26) om oogstmateriaal in balen samen te persen. De hoofdbalenkamer (26) bevat verder een vloer (52) en een uitgang (32) om in de vorm van balen samengedrukt oogstmateriaal te lossen. Een baaluitstootsysteem (30) is minstens gedeeltelijk in de vloer (52) ingewerkt en is aangebracht om een achterste baal aangrenzend aan de uitgang (32) van de hoofdbalenkamer (26) te bewegen en uit te stoten. De balenpers (10) is gekenmerkt doordat het baaluitstootsysteem (60) zich doorlopend uitstrekt in de lengterichting tot voorbij de uitgang (32) van de hoofdbalenkamer (26).

Description

BALENPERS VOOR LANDBQUWTOEPASSINGEN MET VERLENGD BAALUITSTOOTSYSTEEM ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding heeft betrekking op balenpersen voor landbouwtoepassingen (verder kortweg balenpersen genoemd) en meer bepaald op vierkantebalenpersen met een baaluitstootsysteem.

Oogstmachines voor landbouwtoepassingen (verder kortweg oogstmachines genoemd), zoals balenpersen, worden in de landbouw gebruikt om oogstmateriaal samen te voegen en te verpakken om de opslag en de behandeling van het oogstmateriaal voor later gebruik te vergemakkelijken. In het geval van hooi wordt gewoonlijk een maaibord-kneuzer gebruikt om het oogstmateriaal af te snijden en voor te bereiden om het in zwaden in de zon te drogen. In geval van stro ontlaadt een maaidorser oogstmateriaal dat geen graan is vanaf de achterkant van de maaidorser en dat het stro vormt (bv. tarwe- of haverstro) dat door de balenpers opgeraapt zal worden. Het afgesneden oogstmateriaal wordt gewoonlijk geharkt en gedroogd, en een balenpers, zoals een grote vierkantebalenpers of een rondebalenpers, rijdt schrijlings over en langs de zwaden om het oogstmateriaal op te pikken en er balen van te maken.

Bij een grote vierkantebalenpers verzamelt een opraapeenheid aan de voorkant van de balenpers het afgesneden en in zwaden neergelegde oogstmateriaal van de grond. De opraapeenheid bevat een opraaprol en kan facultatief andere onderdelen bevatten zoals zijdelingse afschermingen, eenzijdig gesteunde korte vijzels, windschermen enz.

Een pakkereenheid wordt gebruikt om het oogstmateriaal vanaf de opraapeenheid toe te voeren aan een koker of precompressiekamer. De pakkereenheid vormt een prop oogstmateriaal binnen de precompressiekamer, die daarna overgebracht wordt naar een hoofdbalenkamer. (Voor deze bespreking zal de lading oogstmateriaal in de precompressiekamer een "prop" genoemd worden en zal de lading oogstmateriaal na samengeperst te zijn binnen de hoofdbalenkamer een "plak" genoemd worden.) Gewoonlijk bevat zulke pakkereenheid tanden of vorken om het oogstmateriaal vanuit de opraapeenheid tot in de precompressiekamerte verplaatsen. In plaats van een pakkereenheid is ook het gebruik bekend van een rotorsnijeenheid die het oogstmateriaal in kleinere stukken hakt.

Een stouweenheid draagt de prop oogstmateriaal over in ladingen vanuit de precompressiekamer naar de hoofdbalenkamer. Gewoonlijk bevat zulke stouweenheid stouwervorken die gebruikt worden om de prop oogstmateriaal vanuit de precompressiekamer naar de hoofdbalenkamer over te brengen, synchroon met de heen- en weergaande beweging van een plunjer binnen de hoofdbalenkamer.

In de hoofdbalenkamer drukt de plunjer de prop oogstmateriaal samen tot plakken om een baal te vormen en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar de uitgang van de balenkamer. De plunjer beweegt heen en weer naar het ontlaadeinde van de balenpers toé en weg ervan. Wanneer er genoeg plakken werden toegevoegd en de baal een volledige (of een andere voorafbepaalde) grootte bereikt, wordt een aantal knopers geactiveerd die touw, garen of iets dergelijks rond de baal wikkelen en vastknopen terwijl de baal zich nog altijd in de hoofdbalenkamer bevindt. Het touw wordt doorgesneden en de gevormde baal wordt uit de achterkant van de balenpers gestoten als een nieuwe baal gevormd is.

Baaluitstootsystemen bewegen gewoonlijk een baal door en/of uit de hoofdbalenkamer tijdens de werking van de balenpers. Bijvoorbeeld onthult EP-octrooi EP 16.158.730.8 (ingediend op 4 maart 2016), dat toegekend is aan de aanvrager van deze uitvinding, een gedeeltelijk baaluitstootsysteem met een actuator die een stoter en erop bevestigde tanden aandrijft zodat de tanden een allerlaatste baal meenemen om de baal uit de uitgang van balenkamer te stoten. De actuator, de stoter en de tanden zijn allemaal gepositioneerd binnen een vloerlat die zich naar de uitgang van de balenkamer uitstrekt.

Wat hier ten opzichte van de stand van de techniek nodig is, is een balenpers met een baaluitstootsysteem dat een allerlaatste baal uit de balenkamer effectief naar de ontlaadhelling uitstoot.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding verschaft een balenpers met een baaluitstootsysteem dat zich tot voorbij de uitgang van de balenkamer uitstrekt, waarbij het lossen van de baal op de ontlaadhelling effectiever gebeurt.

In één vorm is de uitvinding gericht op een balenpers die een hoofd balenkamer bevat om oogstmateriaal in balen samen te drukken. De hoofdbalenkamer bevat verder een vloer en een uitgang om samengedrukt oogstmateriaal in de vorm van balen te ontladen. Een baaluitstootsysteem is minstens gedeeltelijk in de vloer ingewerkt, en is aangebracht om een achterste baal aangrenzend aan de uitgang van de hoofdbalenkamer te bewegen en uit te stoten. De balenpers is gekenmerkt doordat het baaluitstootsysteem zich doorlopend uitstrekt in de lengterichting tot voorbij de uitgang van de hoofdbalenkamer.

De vloer kan stoppen aan een achterste uiteinde aangrenzend aan de uitgang van de hoofdbalenkamer, en het baaluitstootsysteem kan zich in de lengterichting uitstrekken tot tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer.

De vloer kan een reeks vloerlatten bevatten die zij-aan-zij gepositioneerd zijn en zich naar de uitgang uitstrekken. Het baaluitstootsysteem kan een verlengstuk bevatten dat minstens met één van de vloerlatten verbonden is, waarbij het verlengstuk zich in de lengterichting uitstrekt tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer.

Het verlengstuk kan één geheel vormen met de minstens één vloerlat of kan afzonderlijk zijn van en bevestigd zijn aan de minstens één vloerlat.

De balenpers kan een ontlaadhelling bevatten die gepositioneerd is aan de uitgang van de hoofdbalenkamer om een baal van het baaluitstootsysteem te ontvangen. De ontlaadhelling heeft een paar uit elkaar geplaatste zijrails en een dwarselement dat zich tussen de zijrails aangrenzend aan de uitgang van de hoofdbalenkamer uitstrekt. Het dwarselement is geconfigureerd om plaats te bieden aan het verlengstuk dat zich tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer uitstrekt. In één uitvoeringsvorm kan het dwarselement een plaat zijn met een uitsnede die het verlengstuk erin ontvangt.

Een voordeel van deze uitvinding is dat het baaluitstootsysteem de achterste baal naar de ontlaadhelling uitstoot.

Een ander voordeel is dat het baaluitstootsysteem gebruikt kan worden met minimale aanpassingen aan de ontlaadhelling aan de achterkant van de balenpers.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De bovenvermelde en andere kenmerken en voordelen van deze uitvinding en de manier om ze te bereiken zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen kunnen worden door verwijzing naar de volgende beschrijving van uitvoeringsvormen van de uitvinding samen met de bijbehorende tekeningen, waarin:

Figuur 1 een opengewerkt perspectiefaanzicht is dat de inwendige werking weergeeft van een grote vierkantebalenpers, die een baaluitstootsysteem volgens deze uitvinding bevat;

Figuur 2 een perspectiefaanzicht is van de vloer van de hoofdbalenkamer dat het baaluitstootsysteem illustreert dat gebruikt wordt in de balenpers van Figuur 1;

Figuur 3 een gedeeltelijk perspectiefaanzicht is van het baaluitstootsysteem dat volledig in de vloer van Figuur 2 is ingetrokken;

Figuur 4 een ander gedeeltelijk opengewerkt perspectiefaanzicht is vergelijkbaar met Figuur 3 dat het gedeeltelijke baaluitstootsysteem weergeeft dat nog altijd volledig ingetrokken is in de vloer van Figuren 2 en 3, maar met uitgestoken tanden;

Figuur 5 een ander gedeeltelijk opengewerkt aanzicht is dat vergelijkbaar is met dat van Figuren 3 en 4, dat het baaluitstootsysteem van Figuren 2-4 weergeeft in de volledig uitgestrekte toestand in de vloer van Figuren 2 -4, met uitgestoken tanden, die een achterste baal uitgestoten heeft;

Figuur 6 nog een andere gedeeltelijk opengewerkt aanzicht is vergelijkbaar met Figuren 3-5, dat het baaluitstootsysteem in de volledig uitgestrekte toestand in de bodem van Figuren 2 -4 weergeeft, met de tanden ingetrokken;

Figuur 7 een andere uitvoeringsvorm van een baaluitstootsysteem volgens deze uitvinding illustreert;

Figuur 8 het baaluitstootsysteem van Figuur 7 illustreert, bevestigd aan de ontlaadhelling aan de achterkant van de balenpers;

Figuur 9 een andere uitvoeringsvorm illustreert van een baaluitstootsysteem volgens deze uitvinding, bevestigd aan de ontlaadhelling aan de achterkant van de balenpers; en

Figuur 10 nog een andere uitvoeringsvorm illustreert van een baaluitstootsysteem volgens deze uitvinding, bevestigd aan de ontlaadhelling aan de achterkant van de balenpers.

Overeenkomstige verwijzingen (nummers en/of letters) geven door alle verschillende aanzichten heen overeenkomstige onderdelen aan. De hier uiteengezette voorbeelden illustreren uitvoeringsvormen van de uitvinding, en zulke voorbeelden mogen niet geïnterpreteerd worden alsof ze de reikwijdte van de uitvinding op enige wijze zouden beperken.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING

Nu met verwijzing naar de tekeningen en meer bepaald naar Figuur 1, wordt er een opengewerkt perspectiefaanzicht getoond dat de inwendige werking van een grote vierkantebalenpers 10 toont. De balenpers 10 werkt met een tweetrapstoevoersysteem. Oogstmateriaal wordt met behulp van een opraapeenheid 12 van zwaden opgetild en aan de balenpers 10 toegevoerd. De opraapeenheid 12 bevat een draaiende opraaprol 14 met tanden 16 die het gewas achterwaarts bewegen naar een pakkereenheid 18. Een facultatief paar eenzijdig gesteunde korte vijzels (waarvan er één is weergegeven, maar zonder nummer) is boven de opraaprol 14 gepositioneerd om het oogstmateriaal zijdelings naar binnen te bewegen. De pakkereenheid 18 bevat pakkertanden 20 die het gewas in een precompressiekamer 22 drukken om een prop oogstmateriaal te vormen. De pakkertanden 20 strengelen het gewas ineen en pakken het samen in de precompressiekamer 22. De precompressiekamer 22 en de pakkertanden 20 werken als de eerste stap van het samendrukken van het gewas. Eens de druk in de precompressiekamer 22 een voorafbepaalde gemeten waarde bereikt, beweegt een stouweenheid 24 de prop gewas uit de precompressiekamer 22 naar een hoofdbalenkamer 26. De stouweenheid 24 bevat stouwervorken 28 die de prop oogstmateriaal rechtstreeks tot voor een plunjer 30 drukken, die heen en weer beweegt binnen de hoofdbalenkamer 26 en de prop gewas in een plak samenperst. De stouwervorken 28 keren terug naar hun originele stationaire toestand nadat de prop materiaal in de hoofdbalenkamer 26 werd bewogen. De plunjer 30 drukt de proppen oogstmateriaal samen in plakken om een baal te vormen en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar een uitgang 32 van de hoofdbalenkamer 26. De hoofdbalenkamer 26 en de plunjer 30 functioneren als tweede trap voor het samendrukken van het gewas. Wanneer er genoeg plakken werden toegevoegd en de baal een volledige (of een andere voorafbepaalde) grootte bereikt, worden knopers 34 geactiveerd die touw rond de baal wikkelen en binden, terwijl de baal zich nog altijd in de hoofdbalenkamer 26 bevindt. Naalden 36 brengen het onderste touw omhoog naar de knopers 34 waarna het knoopproces plaatsvindt. Het touw wordt doorgesneden en wanneer een nieuwe baal gevormd is, wordt de gevormde baal via een ontlaadhelling 38 uitgestoten.

De plunjer 30 is verbonden via een krukarm 40 met een tandwielkast 42. De tandwielkast 42 wordt aangedreven door een vliegwiel 44, dat op zijn beurt via een aandrijfas 46 verbonden is met de aftakaskoppeling (PTO-koppeling) 48. De aftakaskoppeling 48 is afneembaar verbonden met de spieas van de aftakas aan de achterkant van de tractie-eenheid, zoals een tractor (niet weergegeven). De aftakaskoppeling 48, de aandrijfas 46 en het vliegwiel 44 definiëren samen een gedeelte van een aandrijflijn 50, die rotatie-energie verschaft aan de tandwielkast 42. Het vliegwiel 44 heeft een voldoende massa om de plunjer 30 door een compressieslag heen te helpen wanneer door de tractie-eenheid energie op aandrijfas 46 wordt aangebracht (niet weergegeven).

Welnu, bovendien verwijzend naar Figuur 2, wordt een gedeeltelijke uitgesneden aanzicht weergegeven van deel van de hoofdbalenkamer 26, en meer bepaald een vloer 52 van de hoofdbalenkamer 26. De vloer 52 bevat verscheidene baalsteunelementen of vloerlatten 54 waarop de balen schuiven naarmate ze in de balenpers 10 gevormd worden. De latten 54 kunnen met kunststof bekleed zijn of er kan kunststof ingewerkt zijn om de wrijving bij de beweging van de balen te verminderen. Twee van de latten 54 zijn uitgesneden in Figuur 2 om een baaluitstootsysteem 56 weer te geven dat twee actuators bevat (bv. hydraulische cilinders, niet weergegeven) om de balen in de hoofdbalenkamer 26 te bewegen. Het baaluitstootsysteem 56 bevat meerdere tanden 58, gelegen in de lengterichting van de hoofdbalenkamer 26, om in de balen in te grijpen om op de gevormde balen te drukken. De tanden 58 worden opwaarts gedwongen zodat ze de in baal zullen ingrijpen wanneer het baaluitstootsysteem 56 druk uitoefent naar de achterkant van de hoofdbalenkamer 26. Hoewel ze opwaarts gedwongen worden, komen de tanden 58 los van de balen zoals de pallen van een palrad ten opzichte van de balen als het baaluitstootsysteem 56 van de uitgang 32 weg beweegt.

Er is ook een ander baaluitstootsysteem 60 geïllustreerd, dat ook een gedeeltelijk baaluitstootsysteem 60 wordt genoemd. De term "gedeeltelijk" verwijst naar de lengte van het systeem ten opzichte van de hoofdbalenkamer 26 en dus niet naar een baal van met kleinere afmetingen. Het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 bevat een actuator 62, tanden 64 en een voorziening 66 om de tanden uit te steken of in te trekken (verder uitsteek/intrekvoorziening genoemd). Het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 is belast met het uitstoten van de achterste baal op de vloer 52 naar en weg van de uitgang 32. Men kan bedenken dat het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 onafhankelijk kan werken of gecoördineerd met het baaluitstootsysteem 56. Zo kan het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 bijvoorbeeld bewegen telkens het baaluitstootsysteem 56 bewogen wordt en zo de belasting voor het bewegen van de balen beter verdelen. Het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 werkt onafhankelijk van het baaluitstootsysteem 56, in die zin dat, wanneer de baal op het veld volledig gevormd is, de operator het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 kan opdragen om de allerlaatste baal weg van de hoofdbalenkamer 26 door de uitgang 32 te bewegen, zodat de baal niet in de balenpers 10 zal blijven zitten en eventueel los kan raken tijdens het transport van de balenpers 10 naar een ander veld. Het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 dient ook om de belasting op de balenpers 10 tijdens het transport te verlagen door de achterste baal uit te stoten.

Volgens een aspect van deze uitvinding bevat het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 ook een verlengstuk 70 dat zich tot voorbij (achter) de uitgang 32 van de balenkamer 26 (schematisch weergegeven in streeplijn in Figuur 2) uitstrekt. Het verlengstuk 70 werkt om de achterste baal nog verder (dan bij conventionele constructies) naar de uitgang 32 te bewegen, om te zorgen voor het ontladen van de achterste baal op de ontlaadhelling 38. In de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuur 2 is het verlengstuk 70 een verlangstuk dat een geheel vormt met de middelste lat 54C die verbonden is met het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60. Dus, als de middelste lat 54C een gebogen, geëxtrudeerd of anders gevormd onderdeel is, kan het verlengstuk 70 ook een gebogen, geëxtrudeerd of anders gevormd onderdeel zijn dat één geheel vormt met de middelste lat 54C. In de weergegeven specifieke uitvoeringsvorm hebben de middelste lat 54C en het verlengstuk 70 elk een over het algemeen vierkante dwarsdoorsnede met een sleuf (niet genummerd) gevormd in een gedeelte van de lengte van het bovenvlak grenzend aan de balenkamer 26. De tanden 64 van het baaluitstootsysteem 60 steken uit door de sleuf in het bovenvlak. Het is wel te verstaan dat de latten 54 en het verlengstuk 70 ook andere geschikte dwarsdoorsnedevormen kunnen hebben. Bovendien kan het verlengstuk 70 een afzonderlijk onderdeel zijn dat bevestigd is aan de middelste lat 54C.

Hoewel het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 weergegeven is met een verlengstuk 70, dient ook te worden begrepen dat het baaluitstootsysteem 56 ook één of meer verlengstukken kan bevatten die zich tot voorbij de uitgang 32 van de balenkamer 26 uitstrekken. Zo kan de baaluitstoter 56A en/of 56B een verlengstuk 70 bevatten dat er één geheel mee vormt of eraan bevestigd is, dat zich tot voorbij (achter) de uitgang 32 van de balenkamer 26 zou uitstrekken. Op die manier geconfigureerd, kan de baaluitstoter 56A en/of 56B ook helpen bij het uitwerpen van een achterste baal achter de uitgang 32 van de balenkamer.

Voor het doel van deze onthulling wordt de uitgang 32 van de balenkamer 26 verondersteld samen te vallen met het achterste uiteinde van de vloer 52, gedefinieerd door de vloerlatten 54. De reeks vloerlatten 54 zijn zij-aan-zij geplaatst en strekken zich uit naar de uitgang 32, met het verlengstuk 70 dat zich uitstrekt in de lengterichting achter het achterste uiteinde van de vloer 52 en de uitgang 32.

Welnu, eveneens met verwijzing naar de Figuren 3-6, wordt er een sequentie van gebeurtenissen weergegeven die plaats vinden tijdens de cyclische werking van het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60. In Figuur 3 bevindt het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 zich in een ingetrokken, niet-geactiveerde toestand, en bewegen de balen op de latten 54 erboven met de tanden 64 die zich in een ingetrokken positie bevinden. Met de tanden 64 in een ingetrokken positie wordt slijtage van de tanden 64 op een voordelige wijze voorkomen wanneer het oogstmateriaal van de balen in een achterwaartse richting wordt bewogen.

In Figuur 4 werd het gedeeltelijke baaluitstootsysteem 60 geactiveerd zodat de actuator 62 in een gedeeltelijk uitgeschoven positie staat en de tanden 64 uitgestoken worden door de uitsteek/intrekvoorziening 66 vooraleer de baal erboven te bewegen. De actuator 62 kan bv. een hydraulische cilinder zijn die elektronisch bestuurd wordt. De uitsteek/intrekvoorziening 66 kan een afzonderlijke actuator zijn die dit proces uitvoert; voor deze bespreking zal de voorziening 66 echter als een mechanisme beschouwd worden dat aangedreven wordt door de actuator 62 en ervoor zorgt dat de tanden 64 zich uitstrekken, wat plaats vindt voordat de actuator 62 de baal in een achterste richting aandrijft. Bijvoorbeeld kan de uitsteek/intrekvoorziening 66 een veer bevatten die de tand 64 in een uitgestoken positie dwingt.

In Figuur 5 is de actuator 62 volledig uitgeschoven in een richting 68 en zal de achterste baal die zich erboven bevond de uitgang 32 gepasseerd zijn tot op de ontlaadhelling 38. De baal of balen die zich voor de allerlaatste baal bevinden blijven in wezen ter plaatse in de hoofdbalenkamer 26.

In Figuur 6 veroorzaakt een kleine beweging van de actuator 62 in een richting tegenovergesteld aan de richting 68 het intrekken van de tanden 64 vooraleer de voorziening 66 naar de voorkant van de hoofdbalenkamer 26 beweegt als de actuator 62 zich terugtrekt tot in de positie die weergegeven is in Figuur 3. Maar ook nu voorkomt het intrekken van de tanden 64 slijtage van de tanden 64 als ze bewogen worden of als de balen op de vloer 52 bewegen.

Nu met verwijzing naar Figuren 7 en 8 wordt een andere uitvoeringsvorm weergegeven van het baaluitstootsysteem 60 van deze uitvinding. In deze uitvoeringsvorm is het baaluitstootsysteem 60 op vergelijkbare wijze geconfigureerd als een gedeeltelijk baaluitstootsysteem, maar verschilt in één aspect, nl. dat het verlengstuk 70 afzonderlijk is van en bevestigd aan de middelste vloerlat 54C.

De ontlaadhelling 38 is aan de uitgang 32 van de hoofdbalenkamer 26 gepositioneerd voor het ontvangen van een baal uit het baaluitstootsysteem 60. In de weergegeven uitvoeringsvorm is de ontlaadhelling 38 scharnierbaar verbonden met het paar beugels 72 aan het achterste uiteinde van de vloer 52. Volgens een ander aspect van deze uitvinding is de ontlaadhelling 38 geconfigureerd op een manier dat er plaats is voor het verlengstuk 70 van het baaluitstootsysteem 60, waardoor de baal verder achterwaarts ontladen kan worden op de ontlaadhelling 38, terwijl terzelfder tijd het openklappen en dichtklappen van de ontlaadhelling 38 mogelijk is.

Meer bepaald heeft de ontlaadhelling 38 een paar uit elkaar geplaatste zijrails 74 (Figuur 8) en een dwarselement 76 dat zich uitstrekt tussen de zijrails 74 grenzend aan de uitgang 32 van de hoofdbalenkamer 26. Het dwarselement 76 is geconfigureerd om plaats te bieden aan het verlengstuk 70 dat zich tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer 52 uitstrekt. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm is het dwarselement 76 geconfigureerd als een C-gevormde plaat met een uitsnede 78 die het verlengstuk 70 erin ontvangt. De uitsnede 78 kan over het algemeen rechthoekig gevormd zijn, gezien vanaf bovenkant (zoals getoond), met afmetingen die plaats bieden aan het verlengstuk 70, of kan een verschillende, passende vorm hebben, afhankelijk van de toepassing.

Met verwijzing nu naar Figuur 9 wordt een andere uitvoeringsvorm weergegeven van het baaluitstootsysteem 60 van deze uitvinding. In deze uitvoeringsvorm is het baaluitstootsysteem 60 ook geconfigureerd als een gedeeltelijk baaluitstootsysteem, en is het verlengstuk 70 een afzonderlijk onderdeel dat bevestigd is aan de middelste vloerlat 54C. In deze uitvoeringsvorm is het dwarselement 76 geconfigureerd als een C-gevormde plaat met een uitsnede 78 die het verlengstuk 70 erin ontvangt. Bovendien bevat het dwarselement 76 ook een paar rollen 82 die aangebracht zijn binnen de uitsneden 84 en die draaibaar gedragen worden door de plaat 76. De specifieke grootte en vorm van de uitsneden 84 en rollen 82 kunnen variëren afhankelijk van de specifieke toepassing.

Met verwijzing nu naar Figuur 10 wordt nog een andere uitvoeringsvorm van het baaluitstootsysteem van deze uitvinding weergegeven. In deze uitvoeringsvorm bevat elk van de latten 54A, 54B en 54C een verlengstuk 70A, 70B en 70C dat er één geheel mee vormt dat zich tot voorbij de uitgang 32 uitstrekt. Het dwarselement 76 is geconfigureerd als een C-vormige plaat met een uitsnede 78 die alle drie de verlengstukken 70 erin ontvangt.

Hoewel deze uitvinding werd beschreven met betrekking tot minstens één uitvoeringsvorm, kan deze uitvinding verder gewijzigd worden binnen de geest en de reikwijdte van deze onthulling. Deze octrooiaanvraag is dan ook bedoeld om alle variaties en gebruiken of aanpassingen van de uitvinding te dekken door gebruik te maken van de algemene principes ervan. Verder is deze octrooiaanvraag bedoeld om afwijkingen van deze onthulling te dekken die mogelijk zijn binnen bekende of gebruikelijke praktijken volgens de stand van de techniek waarop deze uitvinding betrekking heeft en die binnen de grenzen van de bijgevoegde conclusies vallen.

Claims (9)

CONCLUSIES

1. Balenpers voor landbouwtoepassingen (10) die het volgende bevat: een hoofdbalenkamer (26) om oogstmateriaal in balen samen te persen, waarbij de hoofdbalenkamer een vloer (52) bevat en een uitgang (32) voor het ontladen van in de vorm van balen samengedrukt oogstmateriaal; een baaluitstootsysteem (60) dat in de vloer (52) is ingewerkt, waarbij het baaluitstootsysteem (60) aangebracht is om een allerlaatste baal aangrenzend aan de uitgang (32) van de hoofdbalenkamer (26) te bewegen en uit te stoten; gekenmerkt doordat: het baaluitstootsysteem (60) zich doorlopend uitstrekt in de lengterichting tot voorbij de uitgang (32) van de hoofdbalenkamer (26).

2. Balenpers (10) volgens conclusie 1, waarbij de vloer (52) stopt aan een achterste uiteinde aangrenzend aan de uitgang (32) van de hoofdbalenkamer (26), en het baaluitstootsysteem (60) zich in de lengterichting uitstrekt tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer (52).

3. Balenpers (10) volgens conclusie 2, waarbij de vloer (52) een reeks vloerlatten bevat die zij-aan-zij gepositioneerd zijn en zich naar de uitgang (32) uitstrekken; en waarbij het baaluitstootsysteem (60) een verlengstuk (70) bevat dat minstens met één van vloerlatten (54C) is verbonden, waarbij het verlengstuk (70) zich in de lengterichting uitstrekt tot tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer (52).

4. Balenpers (10) volgens conclusie 3, waarbij het verlengstuk (70) één geheel vormt met de minstens één vloerlat (54C), of afzonderlijk is van en bevestigd aan de minstens één vloerlat (54C).

5. Balenpers (10) volgens conclusie 3, die verder een ontlaadhelling (38) bevat die gepositioneerd is aan de uitgang (32) van de hoofdbalenkamer (26) om een baal uit het baaluitstootsysteem (60) te ontvangen, waarbij de ontlaadhelling (368) een paar uit elkaar geplaatste zijrails bevat en een dwarselement dat zich tussen de zijrails aangrenzend aan de uitgang van de hoofdbalenkamer uitstrekt, en het dwarselement (76) geconfigureerd is om plaats te bieden aan het verlengstuk (70) dat zich tot voorbij het achterste uiteinde van de vloer (52) uitstrekt.

6. Balenpers (10) volgens conclusie 5, waarbij het dwarselement (76) een plaat bevat met minstens één uitsnede (78) die minstens één verlengstuk (70, 70A, 70B, 70C) erin ontvangt.

7. Balenpers (10) volgens conclusie 6, waarbij de uitsnede (78) over het algemeen rechthoekig gevormd is, gezien vanaf bovenkant.

8. Balenpers (10) volgens conclusie 5, waarbij het dwarselement (76) een plaat bevat met minstens één uitsnede (78,84) en/of minstens één rol (82), waarbij elke uitsnede (78, 84) geconfigureerd is om minstens één rol (82) en/of minstens één verlengstuk (70, 70A, 70B, 70C) erin te ontvangen.

9. Balenpers (10) volgens conclusie 1, waarbij het baaluitstootsysteem (60) een gedeeltelijk baaluitstootsysteem (60) dat geconfigureerd is om de allerlaatste baal gedeeltelijk uit de uitgang (32) te stoten.