BE1017171A3 - Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement. - Google Patents

Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement. Download PDF

Info

Publication number
BE1017171A3
BE1017171A3 BE2006/0339A BE200600339A BE1017171A3 BE 1017171 A3 BE1017171 A3 BE 1017171A3 BE 2006/0339 A BE2006/0339 A BE 2006/0339A BE 200600339 A BE200600339 A BE 200600339A BE 1017171 A3 BE1017171 A3 BE 1017171A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
aforementioned
floor
floor elements
underside
chamfer
Prior art date
Application number
BE2006/0339A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Flooring Ind Ltd
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Flooring Ind Ltd filed Critical Flooring Ind Ltd
Priority to BE2006/0339A priority Critical patent/BE1017171A3/nl
Priority to PCT/IB2007/001583 priority patent/WO2007148184A2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1017171A3 publication Critical patent/BE1017171A3/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B44DECORATIVE ARTS
    • B44CPRODUCING DECORATIVE EFFECTS; MOSAICS; TARSIA WORK; PAPERHANGING
    • B44C5/00Processes for producing special ornamental bodies
    • B44C5/04Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers
    • B44C5/043Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers containing wooden elements
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B27WORKING OR PRESERVING WOOD OR SIMILAR MATERIAL; NAILING OR STAPLING MACHINES IN GENERAL
    • B27MWORKING OF WOOD NOT PROVIDED FOR IN SUBCLASSES B27B - B27L; MANUFACTURE OF SPECIFIC WOODEN ARTICLES
    • B27M3/00Manufacture or reconditioning of specific semi-finished or finished articles
    • B27M3/04Manufacture or reconditioning of specific semi-finished or finished articles of flooring elements, e.g. parqueting blocks
    • B27M3/06Manufacture or reconditioning of specific semi-finished or finished articles of flooring elements, e.g. parqueting blocks of composite floor plates per se by assembling or jointing the parqueting blocks
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B44DECORATIVE ARTS
    • B44CPRODUCING DECORATIVE EFFECTS; MOSAICS; TARSIA WORK; PAPERHANGING
    • B44C5/00Processes for producing special ornamental bodies
    • B44C5/04Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers
    • B44C5/0438Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers containing stone elements
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B44DECORATIVE ARTS
    • B44CPRODUCING DECORATIVE EFFECTS; MOSAICS; TARSIA WORK; PAPERHANGING
    • B44C5/00Processes for producing special ornamental bodies
    • B44C5/04Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers
    • B44C5/0469Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers comprising a decorative sheet and a core formed by one or more resin impregnated sheets of paper
    • B44C5/0492Ornamental plaques, e.g. decorative panels, decorative veneers comprising a decorative sheet and a core formed by one or more resin impregnated sheets of paper containing wooden elements
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B44DECORATIVE ARTS
    • B44FSPECIAL DESIGNS OR PICTURES
    • B44F9/00Designs imitating natural patterns
    • B44F9/02Designs imitating natural patterns wood grain effects
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/02005Construction of joints, e.g. dividing strips
    • E04F15/02033Joints with beveled or recessed upper edges
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0107Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels substantially in their own plane, perpendicular to the abutting edges
    • E04F2201/0115Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels substantially in their own plane, perpendicular to the abutting edges with snap action of the edge connectors
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0153Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by rotating the sheets, plates or panels around an axis which is parallel to the abutting edges, possibly combined with a sliding movement

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Forests & Forestry (AREA)
  • Floor Finish (AREA)

Abstract

Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen (1) van het type dat aan zijn bovenzijde (2) minstens een decoratief oppervlak (3) vertoont en minstens aan twee tegenovereenliggende zijden (4-5) koppeldelen (8-9) omvat, die toelaten dat twee vloerlementen (1) met elkaar kunnen worden gekoppeld, en waarbij de werkwijze minstens de volgende stappen bevat : -de stap van het aanmaken van een halfproduct (13); en - de stap van het aan het voornoemd halfproduct (13) vormen van minstens een gedeelte van de voornoemde koppeldelen (8-9); daardoor gekenmerkt dat de onderzijde (35) van het vloerelement (1) als referentie wordt genomen voor de voornoemde verspanende bewerking.

Description

Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen, alsmede op vloerelementen die met een dergelijke werkwijze zijn verkregen.
In het bijzonder betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen die kunnen worden samengesteld tot een zwevende vloerbekleding. Hierbij worden deze vloerelementen of vloerpanelen aan hun randen voorzien van koppeldelen door middel van dewelke ze bij het leggen kunnen worden gekoppeld. Hierbij kan, hetzij een klassieke tand- in groefverbinding tot stand worden gebracht, waarbij deze tand en groef eventueel in elkaar worden gelijmd, hetzij een mechanische koppeling tot stand worden gebracht die bijvoorbeeld zowel in horizontale als in verticale richting in een onderlinge vergrendeling van de vloerelementen voorziet. Dergelijke mechanische koppelingen zijn bijvoorbeeld beschreven in de internationale octrooiaanvrage WO 97/47834, die ook een werkwijze beschrijft voor het vervaardigen van dergelijke vloerelementen waarbij deze vloerelementen aan de hand van een verspanende bewerking van geprofileerde randgebieden worden voorzien, welke de voornoemde koppeldelen omvatten. In het geval van het WO 97/47834 betreft de verspanende bewerking een freesproces aan de hand van roterende freesgereedschappen. Een ander document waarin een dergelijke werkwijze wordt beschreven is bijvoorbeeld het WO 2005/068747.
Bij een dergelijke werkwijze ging men er tot nog toe van uit dat de bovenzijde of het decoratief oppervlak van het vloerelement als referentie voor de verspanende bewerking moest worden genomen, vermits het op dergelijke manier aanbrengen van koppeldelen bij samenwerking van de vloerelementen in een nauwkeurige aansluiting van de bovenranden kan resulteren, en dit in het bijzonder zonder of nagenoeg zonder hoogteverschillen tussen de respectievelijke bovenranden van deze vloerelementen. Deze werkwijze vereist echter dat de bovenzijde, of althans toch minstens het gedeelte van de bovenzijde dat als referentie wordt aangewend, vlak of nagenoeg vlak wordt uitgevoerd, hetgeen een beperking oplegt aan de mogelijke structuren die aan de bovenzijde of het decoratief oppervlak van het vloerelement aanwezig kunnen zijn, of kunnen worden toegepast.
In het algemeen beoogt de huidige uitvinding een werkwijze die toelaat vloerelementen te vervaardigen waarbij het aansluiten van twee van dergelijke vloerelementen minder of zelfs niet beïnvloed wordt door de structuur van de bovenzijde of het decoratief oppervlak van de betreffende vloerelementen. Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen van het type dat aan zijn bovenzijde minstens een decoratief oppervlak en minstens aan twee tegenovereenliggende zijden geprofileerde randgebieden vertoont welke geprofileerde randgebieden beide koppeldelen omvatten, waarbij voornoemde koppeldelen toelaten dat twee van dergelijke vloerelementen aan de betreffende zijden met elkaar kunnen worden gekoppeld en de werkwijze minstens de volgende stappen bevat: de stap van het aanmaken van een halfproduct dat minstens een decoratief element omvat dat minstens een gedeelte van het voornoemde decoratief oppervlak vormt; en de stap van het aan het voornoemd halfproduct vormen van minstens een gedeelte van de voornoemde geprofileerde randgebieden minstens door middel van een verspanende bewerking met mechanische werktuigen, waarbij deze verspanende bewerking minstens wordt aangewend ter vorming van minstens een gedeelte van de voornoemde koppeldelen en bij voorkeur ter vorming van de volledige voornoemde koppeldelen; met als kenmerk dat de onderzijde van het vloerelement als referentie wordt genomen voor de voornoemde verspanende bewerking. Bij voorkeur bevat de werkwijze alsmede de stap van het modificeren van de bovenrand van minstens één van de voornoemde geprofileerde randgebieden.
Met een werkwijze volgens de huidige uitvinding wordt bekomen dat de referentie voor de voornoemde verspanende bewerking wordt losgekoppeld van de bovenzijde van de vloerelementen. Doordat de onderzijde als referentie voor de verspanende bewerking wordt genomen wordt de positie van de koppeldelen niet of nagenoeg niet beïnvloed door de eventuele structuur en/of de locatie van de bovenzijde of het decoratief oppervlak van de vloerelementen. Zo bijvoorbeeld kunnen vloerelementen worden gerealiseerd die een zogenaamd verouderd uitzicht hebben, doordat zij aan hun bovenzijde zijn voorzien van een decoratief oppervlak met een sterk uitgesproken structuur, bestaande uit uitsparingen en uitstulpingen. Een ander voorbeeld van vloerelementen die op een gunstige manier met de werkwijze van de huidige uitvinding kunnen worden vervaardigd zijn vloerelementen met een decoratief element van steen, zoals keramiek tegel, natuursteen, kunststeen of elk ander steenachtig materiaal, zoals bijvoorbeeld ook terracotta, waarvan het decoratief oppervlak van nature een sterk uitgesproken structuur kan bezitten en waarbij bijvoorbeeld zulk decoratief element dan aan een draagstructuur is gekoppeld waarin de koppeldelen worden gevormd.
Met "de locatie van de bovenzijde" wordt in het voorgaande en hierna bedoeld de locatie van de bovenzijde met betrekking tot het gedeelte van de onderzijde dat als referentie voor de bewerking wordt genomen.
Bij vloerelementen waarvan de koppeldelen minstens gedeeltelijk zijn bekomen door het uitvoeren van een verspanende bewerking waarvoor de onderzijde als referentie is genomen, bestaat een hoger risico dat, wanneer twee van dergelijke vloerelementen aan elkaar worden gekoppeld, ter hoogte van de bovenranden een hoogteverschil bestaat tussen de respectievelijke bovenzijden. Met de bedoeling dit hoogteverschil te verbergen of te voorkomen wordt in een werkwij ze volgens de huidige uitvinding bij voorkeur, zoals voornoemd, een modificatie uitgevoerd aan de bovenrand van minstens één, en bij voorkeur van beide geprofileerde randgebieden. De voornoemde stap van het modificeren van de bovenrand kan op velerlei mogelijkheden worden gerealiseerd.
Volgens een eerste mogelijkheid houdt de voornoemde stap van het modificeren van de bovenrand van minstens één van de geprofileerde randgebieden minstens het vormen van een afkanting aan de bovenrand van het betreffende geprofileerd randgebied in, waarbij bij voorkeur eveneens minstens een verspanende bewerking met mechanische werktuigen wordt aangewend, waarbij een materiaalgedeelte van het voornoemd halfproduct ter vorming van het oppervlak van de afkanting wordt weggenomen. Bij de voornoemde stap van het modificeren van de bovenrand wordt bij voorkeur aan beide tegenovereenliggende randgebieden een dergelijke afkanting gevormd. De voornoemde afkanting zorgt ervoor dat een minder goed aansluiten van twee van dergelijke vloerpanelen voor de normale gebruiker van de vloer gemaskeerd wordt doordat de plaats van aansluiten zich onder het globale oppervlak van de vloerbekleding bevindt.
Wanneer deze eerste mogelijkheid van modificeren slechts aan de bovenrand van één geprofileerd randgebied wordt toegepast, wordt zij bij voorkeur gecombineerd met de uitvoering van een inkleuring en/of de aanbrenging van een separate kleurlaag aan de bovenrand van het tegenoverliggend geprofileerd randgebied, zodat de kans dat de normale gebruiker een eventueel hoogteverschil toch opmerkt klein is.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van deze eerste mogelijkheid wordt de onderzijde van het vloerelement tevens als referentie genomen voor het vormen van het oppervlak van de voornoemde afkanting. Volgens deze uitvoeringsvorm kan de voornoemde plaats van aansluiten van twee van dergelijke vloerelementen altijd juist naar de onderzijde van de vloerelementen worden gerefereerd. Op deze manier wordt bekomen dat de plaats van aansluiten onafhankelijk is van een eventuele structuur en/of locatie van de bovenzijde of het decoratief oppervlak van het vloerelement.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de voornoemde eerste mogelijkheid houdt het voornoemde modificeren in dat aan de bovenranden van beide voornoemde geprofileerde randgebieden het oppervlak van een afkanting wordt gevormd door het wegnemen van materiaalgedeelten van het voornoemde halfproduct door middel van een verspanende bewerking waarvoor de onderzijde van het vloerelement als referentie wordt genomen. Met deze uitvoeringsvorm van de werkwijze wordt bekomen dat de kans dat de vloerelementen op de plaats van aansluiting hoogteverschillen vertonen, wordt geminimaliseerd, desondanks het feit dat de koppeldelen gedeeltelijk of volledig zijn verwezenlijkt aan de hand van een verspanende bewerking die de onderzijde van het vloerelement als referentie neemt. In deze meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm kan het maximaal en gemiddeld hoogteverschil tussen twee vloerelementen ter hoogte van de plaats van aansluiten beperkt worden tot 0,15 en 0,1 millimeter respectievelijk, waarmee bijvoorbeeld aan de norm EN 13329 met betrekking tot hoogteverschillen bij laminaatvloerpanelen wordt voldaan. Deze waardes kunnen zelfs nog verder beperkt worden tot respectievelijk 0,1 en 0,07 millimeter.
Bij voorkeur worden de voornoemde afkantingen gevormd als vellingkanten, welke door hun schuine wanden onopvallend tegen elkaar aansluiten. Uiteraard is het niet uitgesloten dat ook andere vormen van afkantingen worden toegepast, zoals uitsparingen aan de bovenranden waarvan het oppervlak wordt gevormd door holle en/of rechte wanden.
Volgens een tweede mogelijkheid wordt bij de voornoemde stap van het modificeren van de bovenrand van minstens één, en bij voorkeur beide van de geprofileerde randgebieden een separate laag of inkleuring op de betreffende bovenrand aangebracht, meer speciaal aan de zijkant van deze bovenrand en/of aan een afkanting ter hoogte van deze bovenrand. Deze tweede mogelijkheid is voornamelijk interessant bij vloerelementen waarvan de geprofileerde randgebieden een ander uitzicht en/of kleur hebben dan de bovenzijde van de vloerelementen en waarbij een minder goed aansluiten van deze vloerelementen tot een storend zichtbare naad kan leiden. De voornoemde inkleuring wordt dan bij voorkeur uitgevoerd in bij de bovenzijde of het decoratief oppervlak passende kleuren of tinten. Geprofileerde randgebieden met een afwijkend uitzicht en/of kleur kunnen zich typisch voordoen bij vloerelementen die minstens zijn opgebouwd uit een substraat en een boven dit substraat aangebracht decoratief element dat het decoratief oppervlak vertoont, bijvoorbeeld bij een vloerelement dat een houten of houtgebaseerd substraat bezit en een boven dit substraat aangebracht decoratief element bestaande uit een toplaag op basis van kunststof. Het is duidelijk dat het niet uitgesloten is dat voornoemde tweede mogelijkheid ook bij vloerelementen met een andere opbouw wordt toegepast.
Opgemerkt wordt dat combinaties van een werkwijze volgens de eerste mogelijkheid met een werkwijze volgens de tweede mogelijkheid eveneens tot zeer goed resultaten kan leiden. Bij een dergelijke combinatie wordt de voornoemde kleurlaag bij voorkeur op het oppervlak of op de oppervlakken van de bekomen afkanting, respectievelijk afkantingen aangebracht.
De in de werkwijze van de uitvinding toegepaste verspanende bewerkingen betreffen bij voorkeur bewerkingen waarin roterende freesgereedschappen worden aangewend, al is het niet uitgesloten dat ook andere verspanende bewerkingen worden aangewend, zoals bewerkingen met schaven en/of met andere mechanische snijwerktuigen en/of met zogenaamde onconventionele werktuigen zoals met een laser.
De voornoemde koppeldelen worden bij voorkeur uitgevoerd als een mannelijk en een vrouwelijk koppeldeel. De koppeldelen kunnen, zoals dat het geval is bij de koppeldelen die bekend zijn uit het WO 97/47834, worden voorzien van verticaal actieve vergrendelingsgedeelten, bijvoorbeeld hoofdzakelijk onder de vorm van een tand en een groef, die wanneer de koppeldelen van twee van dergelijke vloerelementen met elkaar samenwerken een vergrendeling in verticale richting loodrecht op het vlak van de vloerelementen bewerkstelligen, en kunnen alsmede worden voorzien van horizontaal actieve vergrendelingsgedeelten die wanneer de koppeldelen van twee van dergelijke vloerelementen met elkaar samenwerken een vergrendeling in horizontale richting loodrecht op de betreffende zijden en in het vlak van de vloerelementen bewerkstelligen. Zo bijvoorbeeld kan de werkwijze van de huidige uitvinding worden aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen waarvan de voornoemde koppeldelen van het type zijn dat toelaat dat twee van dergelijke vloerelementen aan de voornoemde zijden met elkaar kunnen worden verbonden door één of meerdere van volgende drie moge1i j kheden: door één van deze vloerelementen met het bijhorende mannelijk koppeldeel via een wentelbeweging in het vrouwelijk koppeldeel van het andere vloerelement aan te brengen; door één van deze vloerelementen met het bijhorende mannelijk koppeldeel via een zijdelingse schuifbeweging in het vrouwelijk koppeldeel van het andere vloerelement vast te drukken; door één van deze vloerelementen met het bijhorend mannelijk koppeldeel via een neerwaartse beweging vast te drukken in het vrouwelijk koppeldeel van het andere vloerelement.
In het geval de werkwijze wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen die voorzien zijn van koppeldelen die minstens verticaal actieve vergrendelingsgedeelten vertonen, draagt het de voorkeur dat minstens deze verticaal actieve vergrendelingsgedeelten met behulp van een verspanende bewerking worden gevormd waarvoor de onderzijde van het vloerelement als referentie wordt genomen.
De werkwijze van de huidige uitvinding is vooral nuttig bij vloerelementen waarvan de onderzijde van het vloerelement globaal vlakker is uitgevoerd dan de bovenzijde van het vloerelement. Los daarvan, kan zij bij voorkeur worden aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen met een onderzijde die minstens één van volgende eigenschappen vertoont: de onderzijde is vrij van uitsparingen; de onderzijde is langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden vrij van uitsparingen; de onderzijde is langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden vrij van uitsparingen die zich langsheen deze randgebieden uitstrekken over een afstand van meer dan 10 centimeter, en bij voorkeur vrij van uitsparingen die zich langsheen de randgebieden uitstrekken over een afstand van meer dan 5 centimeter; de onderzijde vertoont een vlakheid met een maximale afwijking van minder dan 1%, en beter nog minder dan 0,5% gemeten volgens EN 13329 annex A.
Zoals hoger vermeld is de werkwijze voornamelijk van belang voor het vervaardigen van vloerelementen die aan hun bovenzijde een sterk uitgesproken structuur vertonen. Zij wordt dan ook bij voorkeur aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen waarvan de bovenzijde minstens één van volgende eigenschappen vertoont: de bovenzijde vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting nog verdere uitsparingen en/of oneffenheden; de bovenzijde vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting nog verdere uitsparingen met een diepte van meer dan 0,3 millimeter, en beter nog meer dan 0,5 millimeter; de bovenzijde vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting nog verdere uitsparingen, waarbij deze uitsparingen zich langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden uitstrekken; de bovenzijde vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting nog verdere uitsparingen, waarbij deze uitsparingen zich langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden uitstrekken over een afstand van meer dan 5 centimeter, en beter nog van meer dan 10 centimeter.
Voor het bepalen van de voornoemde diepte van de uitsparingen dient volgens de uitvinding gerefereerd te worden naar het gemiddelde bovenoppervlak van het betreffende vloerelement.
Er wordt opgemerkt dat het niet uitgesloten is dat de bovenzijde van de vloerelementen, behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting, verdere uitsparingen vertoont, waarbij deze uitsparingen een diepte van meer dan 2 millimeter bezitten.
De werkwijze van de uitvinding kan worden aangewend voor eender welk type vloerelement. Zo bijvoorbeeld kan zij nuttig worden aangewend voor de vervaardiging van laminaatvloerpanelen van het type dat minstens een één- of meerdelig houtgebaseerd substraat bevat en waarbij het decoratief element minstens een bedrukking bevat. Dergelijke laminaatvloerpanelen kunnen een toplaag op basis van kunststof vertonen die is samengesteld uit één of meer in hars gedrenkte dragervellen. Bij voorkeur is de voornoemde bedrukking aangebracht op minstens één van deze dragervellen. Voor de vervaardiging van dergelijke laminaatvloerpanelen met de werkwijze van de uitvinding, wordt bij de stap van het aanmaken van het voornoemde halfproduct bij voorkeur uitgegaan van een grotere plaat laminaatmateriaal die door een persbewerking is bekomen, waarbij aan de hand van deze persbewerking indrukkingen werden gevormd in de voornoemde toplaag. Deze grotere plaat laminaatmateriaal kan dan worden opgedeeld in panelen die ongeveer de afmetingen van de uiteindelijke vloerpanelen bezitten, waarna, al dan niet mits het uitvoeren van tussenliggende stappen, de stap van het vormen van minstens een gedeelte van de geprofileerde randgebieden kan worden aangevat.
De voornoemde indrukkingen kunnen hierbij aan de bovenzijde van het vloerpaneel als uitsparingen aanwezig blijven en zodanig zijn uitgevoerd dat het vloerpaneel een bovenzijde vertoont met de hierboven voornoemde voorkeurdragende eigenschappen daarvan.
Indrukkingen die aan de bovenzijde van een vloerelement aanwezig blijven kunnen ook bij andere types vloerelementen dan laminaatvloerpanelen worden uitgevoerd. Een voorbeeld van een ander type vloerelement met indrukkingen is gekend uit het WO 2005/054600.
Het is derhalve duidelijk dat de werkwijze van de uitvinding ook nuttig kan worden aangewend bij andere types vloerelementen of vloerpanelen dan de voornoemde laminaatvloerpanelen. Zo kan zij worden aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen waarvan minstens het voornoemde decoratief element gevormd wordt door echt hout, hetzij door een dunne laag hout zoals fineer, hetzij door een laag massief hout, bijvoorbeeld van 1 tot 15 millimeter dik, hetzij doordat het vloerelement hoofdzakelijk gevormd wordt door een massief houten, bij voorkeur ééndelig uitgevoerd, paneel. Een ander voorbeeld betreft de aanwending van de werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen waarvan minstens het voornoemde decoratief element gevormd wordt door steen, zoals natuursteen of keramiek tegel. Vloerelementen met een decoratief oppervlak van steen zijn bijvoorbeeld gekend uit het EP 1 441 086. Nog een ander voorbeeld betreft de toepassing van de werkwijze op vloerelementen van het type dat gekend is uit het hierboven vermelde WO 2005/054600.
Uiteraard betreft de huidige uitvinding ook een vloerelement met als kenmerk dat het is bekomen door het toepassen van een werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin figuur 1 enkele stappen weergeeft uit een werkwijze met de kenmerken van de huidige uitvinding; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens de op figuur 1 weergegeven lijn II-II; figuur 3 op grotere schaal en in perspectief een zicht weergeeft op het gebied dat op figuur 1 met F3 is aangeduid; figuren 4 tot 6 doorsneden weergeven, respectievelijk volgens de in figuur 1 weergegeven lijnen IV-IV, V-V en VI-VI; figuur 7 op dezelfde schaal als figuur 3 in perspectief een zicht weergeeft op het gebied dat op figuur 1 met F7 is aangeduid; figuren 8 en 9 een vloerelement dat met een werkwijze volgens de uitvinding is bekomen weergeven in een zicht op het gebied dat in figuur 7 met F8 is aangeduid; figuren 10 en 11 de nadelen van een werkwijze uit de stand van de techniek illustreren; figuren 12 tot 14 varianten weergeven van het vloerelement uit figuur 9.
Figuur 1 geeft enkele stappen S1-S2-S3 weer in een werkwijze met de kenmerken van de huidige uitvinding. Aan de hand van de weergegeven werkwijze worden vloerelementen 1 vervaardigd die aan hun bovenzijde 2 een decoratief oppervlak 3 vertonen en aan minstens twee tegenovereenliggende zijden 4-5 geprofileerde randgebieden 6-7 vertonen die koppeldelen 8-9 omvatten.
In het weergegeven voorbeeld van figuur 1 en zoals verder duidelijk blijkt op figuur 2 wordt de werkwijze van de uitvinding aangewend voor het vervaardigen van laminaatvloerpanelen 1 van het type dat een houtgebaseerd substraat 10 bevat en waarbij het decoratief element 11 minstens een bedrukking 12 bevat. Het is duidelijk dat de uitvinding zich niet beperkt tot dergelijke vloerpanelen.
De uiteindelijke laminaatvloerpanelen 1 worden hierbij in twee stappen S2-S3 gevormd uit halfproducten 13 in de vorm van panelen welke in de eerste stap SI zijn bekomen door het opdelen van een met behulp van een persbewerking aangemaakte grotere plaat 14 laminaatmateriaal.
Figuur 2 geeft duidelijk weer dat voor het aanmaken van de voornoemde grotere plaat 14 laminaatmateriaal één of meer in hars 15 gedrenkte dragervellen 16, in dit geval drie in hars 15 gedrenkte dragervellen 16, samen met een basisplaat of substraat 10 tussen een onderste persplaat 17 en een bovenste persplaat 18 kunnen worden gebracht waar ze onder invloed van hoge druk en temperatuur kunnen worden geconsolideerd en de voornoemde plaat 14 laminaatmateriaal vormen. In dit geval zal het laminaatmateriaal een op de basisplaat 10 gehechte toplaag 19 op basis van kunststof of hars 15 vertonen die is samengesteld uit in hars 15 gedrenkte dragervellen 16 en die het voornoemde decoratief element 11 vormt. Hierbij wordt het uitzicht van het decoratief oppervlak 3 bepaalt door de voornoemde bedrukking 6, die in het voorbeeld een houtmotief weergeeft. Het is duidelijk dat zulke bedrukkingen 6 eender welk motief kunnen weergeven. Zo bijvoorbeeld kan het ook gaan om een steenmotief of een fantasiemotief. Voor de toplaag 19 zijn hier, enerzijds, een zogenaamde overlay 20 aangewend, welke zich in de toplaag 19 van het uiteindelijke laminaatvloerpaneel 1 het hoogste zal bevinden en, anderzijds, een zich onder de overlay 20 bevindende decorlaag 21 aangewend die de voornoemde bedrukking 12 draagt. Aan de onderzijde zal het gevormde laminaatmateriaal een tegenlaag 22 vertonen welke eveneens bestaat uit een in hars 15 gedrenkt dragervel 16. Zulke overlay 20 wordt aangewend met de bedoeling aan het uiteindelijke vloerelement 1 een zekere slijtweerstand te verlenen. Zulke tegenlaag 22 wordt aangewend met de bedoeling de in de toplaag 19 optredende trekspanningen tengevolge van de persbewerking te compenseren en een eventueel krommen van de resulterende plaat 14 laminaatmateriaal tegen te gaan.
Aan de hand van de voomoemde persbewerking kunnen de in figuur 3 weergegeven indrukkingen 23 worden gevormd, welke als uitsparingen in de toplaag 19 van het laminaatmateriaal aanwezig zijn. Deze uitsparingen of indrukkingen 23 kunnen bijvoorbeeld aangewend worden om, zoals hier, enerzijds, houtporiën 23A te imiteren en, anderzijds, om grotere uitsparingen 23B in echt hout te imiteren, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij de imitatie van banen 24 in met de hand geschraapt hout.
Voor het in de persbewerking aanbrengen van de voornoemde uitsparingen of indrukkingen 23 is de bovenste persplaat 18 uitgerust met een reliëf 25 dat het negatief van de op decoratief oppervlak 3 te vormen structuur van indrukkingen 23-23A-23B weergeeft.
Nadat het halfproduct 13 is aangemaakt, wordt de stap S2 van het vormen van de geprofileerde randgebieden 6-7 uitgevoerd. Deze stap S2 wordt volgens de huidige uitvinding uitgevoerd door middel van een verspanende bewerking met mechanische werktuigen 26, in dit geval in een zogenaamde doorloopmachine 27. In zulke doorloopmachine 27 wordt het halfproduct 13 zowel met zijn eerste paar tegenovereenliggende zijden 4-5 als met zijn tweede paar tegenovereenliggende zijden 28-29 vlak over de werktuigen 26, in dit geval roterende freesgereedschappen, bewogen.
Voor het aan de halfproducten 13 opleggen van de doorloopbeweging of transportbeweging zijn voor de vakman verschillende methodes bekend. Zoals blijkt uit de figuren 4 en 5 worden in het voorbeeld de panelen of halfproducten 13 middels riemen 30, zogenaamde bovenriemen, en drukelementen 31 respectievelijk op kettingen 32 en glijschoenen 33 gedrukt, waarop ze aan de hand van op de kettingen 32 aanwezige nokken 34 vlak worden meegenomen.
De glijschoenen 33 dienen in een doorloopmachine 27 als referentie voor het instellen van de snij werktuigen 26. Het bijzondere van de werkwijze van de huidige uitvinding is dat het de onderzijde 35 van de panelen of halfproducten 13 is die als referentie voor de verspanende bewerking wordt genomen en dat het dus, in dit voorbeeld, de onderzijde 35 van de panelen is die aan de hand van de riemen 3 0 en drukelementen 31 of drukschoenen op de vast opgestelde glijschoenen 33 en de kettingen 32 wordt gedrukt. De riemen 30 vertonen, in het voorbeeld, voldoende vervormbaarheid om zich aan de structuur van de bovenzijde 2 van de vloerelementen 1 aan te passen, terwijl de onderzijde 35 vlak contact maakt met de glijschoenen 33 .
Welke transportinrichting of welk voortbewegingsmechanisme in de bewerkingsmachine 27 ook is aangewend, volgens de huidige uitvinding wordt tijdens de verspanende bewerking bij voorkeur gebruik gemaakt van drukelementen 31 die de vloerelementen 1 ter plaatse van hun randen 4-5-28-29 met hun onderzijde 2 op glijschoenen 33 drukken, waarbij deze glijschoenen 33 bij voorkeur vast staan opgesteld terwijl de drukelementen 31 of drukschoenen beweegbaar staan opgesteld. Wanneer de onderzijde 3 5 van de vloerelementen 1, of althans toch minstens het gedeelte van de onderzijde 35 dat als referentie wordt gebruik, vlak is uitgevoerd, wordt een uiterst rustig verloop van de vloerelementen 1 op de glijschoenen 33 verkregen, waardoor eventueel hogere doorloopsnelheden in de bewerkingsmachine 27 kunnen worden bereikt. Zo bijvoorbeeld is het niet uitgesloten dat doorloopsnelheden van meer dan 2 00 meter per minuut worden bereikt.
Er wordt opgemerkt dat de werkwijze van de huidige uitvinding toelaat dat de drukelementen 31 het vloerelement 1 met een grotere kracht op de glijschoenen 33 drukken, vermits eventuele glanssporen tengevolge hiervan zich minder of zelfs niet aan het decoratief oppervlak 3, doch aan de onderzijde 35 van het vloerelement 1 zullen voordoen en zodoende het gebruik van het vloerelement 1 dus niet zullen storen. De mogelijkheid een grotere drukkracht uit te oefenen zorgt ervoor dat met de verspanende bewerking grotere nauwkeurigheden kunnen worden bereikt.
Verder wordt opgemerkt dat de kans dat de voornoemde nokken 34 onder het paneel of half product 13 door bewegen in de plaats van dit paneel mee te nemen kleiner is bij de werkwijze van de huidige uitvinding dan bij werkwijzen uit de stand van de techniek waarbij de bovenzijde 2 van de vloerelementen 1 als referentie wordt genomen. Dit feit is voornamelijk merkbaar wanneer de bovenzijde 2 van de vloerelementen 1 een sterk uitgesproken structuur bezit en de panelen, bijvoorbeeld als gevolg van hun productie, enigszins gekromd zijn, zoals het geval kan zijn bij laminaatvloerpanelen tengevolge van residuele trekkrachten in de toplaag 19 en/of tegenlaag 22.
De werkwijze van de huidige uitvinding heeft bijzondere voordelen wanneer de voornoemde verspanende bewerking wordt uitgevoerd aan de hand van een bewerkingsmachine 27 met een transportinrichting die gebruik maakt van een luchtbed, in plaats van de hierboven beschreven kettingen 32. Machines met een luchtbed zijn op de markt goedkoper te verkrijgen, doch bieden het nadeel dat zij niet geschikt zijn voor het transporteren van vloerelementen waarvan de referentiezijde grote uitsparingen of uitstulpingen, zoals uitsparingen gevormd door indrukkingen, vertoont. In dergelijke machines worden de panelen immers met hun referentiezijde op het luchtbed gedrukt, hetgeen bij dergelijke vloerelementen 1 een onstabiel transport kan opleveren. De werkwijze van de huidige uitvinding laat echter toe de onderzijde 3 5 van het vloerelement 1 als referentiezijde te gebruiken, waardoor zij, zeker in de gevallen waar deze onderzijde 35 vlak, of nagenoeg vlak is uitgevoerd, voor de verspanende bewerking gebruik kan maken van een dergelijke goedkopere bewerkingsmachine.
In de derde stap S3 van de werkwijze, zoals ze geïllustreerd is in figuur 1, wordt de bovenrand 36 van de geprofileerde randgebieden 6-7, in dit geval aan de beide tegenovereenliggende lange zijden 4-5 van het vloerelement 1, gemodificeerd. Zoals figuur 6 weergeeft, kan bij deze stap van het modificeren van de bovenrand 36 eveneens een verspanende bewerking met mechanische werktuigen 26 zoals freesgereedschappen worden aangewend. Met deze verspanende bewerking wordt een materiaalgedeelte van het voornoemde halfproduct 13 weggenomen ter vorming van het oppervlak 37 van een afkanting 38, in dit geval een vellingkant, aan de bovenrand 36 van de geprofileerde randgebieden 6-7.
Voor het vormen van het oppervlak 37 van de afkanting 38 wordt, in figuur 6 en volgens een belangrijke uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding, de onderzijde 35 van het vloerelement 1 als referentie genomen. Hiermede wordt bekomen dat het punt F waar de afkanting 38 overgaat in het overige gedeelte 39 van het geprofileerd randgebied 6-7 zich steeds op dezelfde of nagenoeg dezelfde afstand ü boven de onderzijde 35 van het vloerelement 1 bevindt, onafhankelijk van wat de structuur en de locatie van de bovenzijde 2 van dit vloerelement 1 ook is. Dit effect wordt op figuur 6 geïllustreerd met de twee in streeplijn weergegeven bovenzijden 2 van vloerelementen 1. Deze in streeplijn weergegeven bovenzijden 2 zijn op een andere, in dit geval hogere locatie gelegen dan de bovenzijde 2 van het in vaste lijn weergegeven vloerpaneel 1. Bij de vloerpanelen 1 met een hoger gelegen bovenzijde 2 resulteert de werkwijze in een groter oppervlak 37 van de afkanting 38. Het voornoemde punt F waar de afkanting 38 in het resterend geprofileerd randgebied 39 overgaat, blijft echter onveranderd in vergelijking met het in vaste lijn weergegeven vloerpaneel 1. Doordat ook de koppeldelen 8-9 van de vloerpanelen 1 met een verspanende bewerking zijn gevormd waarbij de onderzijde 35 van het vloerelement 1 als referentie werd genomen, bevindt dit punt F zich ook steeds op dezelfde, of nagenoeg dezelfde afstand C boven deze koppeldelen 8-9. Het is duidelijk dat de vloerpanelen 1 wanneer zij samenwerken zullen aansluiten ter hoogte van het voornoemde punt F.
Figuur 7 geeft het verkregen resultaat weer van een dergelijke werkwijze, waarbij duidelijk zichtbaar is dat het oppervlak 37 van de verkregen afkanting 38 in lengterichting L langsheen de bovenrand 36 van het geprofileerd randgebied 6-7 in afmetingen kan veranderen naargelang de aan de betreffende rand 4-5 aanwezige uitsparingen of indrukkingen 23. Bij laminaatvloerpanelen 1 betekent de mogelijkheid om een dergelijke afkanting 37 te realiseren een grote verbetering van de ontwerpmogelijkheden. Zo bijvoorbeeld kunnen nu vloerelementen 1 worden verwezenlijkt waarvan de bovenzijde behalve de afkanting 38 nog verdere uitsparingen of indrukkingen 23 vertoont, zoals bijvoorbeeld indrukkingen 23 die zich langs de voornoemde geprofileerde randgebieden 6-7 uitstrekken over een afstand van meer dan 5 en zelfs van meer dan 10 centimeter.
Figuren 8 en 9 geven op grotere schaal twee vloerelementen 1 weer die met de werkwijze van de uitvinding zijn vervaardigd. In streeplijn is de positie van de glij schoenen 33 en drukelementen 31 tijdens de verspanende bewerking weergegeven.
Figuur 9 toont hoe twee vloerelementen 1 die aan de hand van de werkwijze van de huidige uitvinding zijn vervaardigd aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Hiertoe werden de voornoemde koppeldelen 8-9 voorzien van verticaal actieve vergrendelingsgedeelten 40-41, in dit geval onder de vorm van een tand 40 en een groef 41, die wanneer de koppeldelen 8-9 van deze vloerelementen 1 met elkaar samenwerken een vergrendeling in verticale richting VI loodrecht op het vlak van de vloerelementen 1 bewerkstelligen. De weergegeven koppeldelen 8-9 zijn eveneens voorzien van horizontaal actieve vergrendelingsgedeelten 42-43, in dit geval onder de vorm van een opstaand vergrendelingselement 42 van de onderste lip 44 van de voornoemde groef 41 en een ermee samenwerkend vergrendelingsgedeelte 43 aan de onderzijde van de voornoemde tand 40, die wanneer de koppeldelen 8-9 van deze vloerelementen 1 met elkaar samenwerken een vergrendeling in horizontale richting Hl loodrecht op de betreffende zijden 4-5 en in het vlak van de vloerelementen 1 bewerkstelligen. In het weergegeven voorbeeld werden zowel de horizontaal actieve vergrendelingsgedeelten 42-43 als de verticaal actieve vergrendelingsgedeelten 40-41 gevormd aan de hand van een verspanende bewerking die de onderzijde 35 van het vloerpaneel 1 als referentie neemt.
Zoals op figuur 9 is weergegeven laten de koppeldelen 8-9 van de betreffende vloerpanelen of vloerelementen 1 toe dat zij met elkaar kunnen worden verbonden op minstens twee mogelijkheden, namelijk, enerzijds, door het ene vloerelement 1 met de bijhorende tand 40 via een wentelbeweging W in de groef 41 van het andere vloerelement 1 aan te brengen en, anderzijds, door het ene vloerelement 1 met de bijhorende tand 40 via een zijdelings schuifbeweging S in de groef 41 van het andere vloerelement 1 vast te drukken, waarbij de koppeling tot stand komt door een zogenaamde snapactie, die bij voorkeur geleverd wordt door het elastisch verbuigen van de voornoemde onderste lip 44.
Bij de vloerelementen 1 uit de figuren 8 en 9 bestaat de voornoemde randmodificatie uit afkantingen 38 waarvan de oppervlakken 37 gevormd zijn met een verspanende bewerking waarvoor de onderzijde 35 van het vloerelement 1 als referentie is genomen. Dit resulteert, zoals figuur 9 toont, in het feit dat de vloerelementen 1 goed aansluiten op het punt F waar de afkanting 38 overgaat in het overige gedeelte 39 van het geprofileerd randgebied.
Figuren 10 en 11 geven ter verduidelijking het resultaat weer van een werkwijze waarbij voor het vormen van de koppeldelen 8-9 de bovenzijde 2 van de vloerelementen 1 als referentie wordt genomen, waarbij deze bovenzijde 2 een sterk uitgesproken structuur van uitsparingen en uitstulpingen, die bijvoorbeeld gevormd zijn door indrukkingen 23 in de toplaag 19, bezit. In streeplijn zijn de glijschoenen 33 en drukelementen 31 weergegeven in de positie waarin zij zijn aangewend bij de verspanende bewerking waarmee de koppeldelen 8-9 zijn gevormd. Aangezien in de meest praktische bewerkingsmachines 27 voor deze toepassing de glij schoenen 33 zich onderaan in de machine 27 bevinden, worden de vloerelementen 1 met hun bovenzijde 2 naar onderen gericht door de machine 27 getransporteerd, hetgeen ook duidelijk beschreven is in de inleiding vermelde documenten uit de stand van de techniek. Tengevolge van de sterk uitgesproken structuur van bijvoorbeeld indrukkingen 23 aan de bovenzijde 2 van de vloerelementen 1 is er een risico dat twee vloerelementen 1 die op dergelijke manier zijn vervaardigd slecht aansluiten. Figuur 11 geeft weer dat de vloerpanelen 1 uit figuur 10 nadat ze met elkaar zijn verbonden een hoogteverschil HD vertonen aan hun bovenranden 36 en dat de onderzijden 35 van de vloerelementen 1 zich bovendien niet in hetzelfde horizontale vlak bevinden.
Er wordt opgemerkt dat een drukelement 31 beweegbaar kan worden opgesteld, waardoor het mogelijk is dat het drukelement 31 verticaal, in de richting van de snijgereedschappen 26, beweegt. Om te vermijden dat het drukelement 31 bij een eventueel verticaal bewegen ervan een snijgereedschap 26 raakt, vermijdt de vakman in de praktijk snijgereedschappen 26 toe te passen in een positie waarin ze eventueel bij een verticaal bewegen van de drukschoen 31 kunnen worden geraakt. Tengevolge hiervan zal de vakman in de praktijk vermijden een drukschoen 31 toe te passen ter hoogte van de groef 41, waardoor de lip 44 die de groef 41 naar onderen begrenst, in een werkwijze volgens de stand van de techniek, niet ondersteund zal zijn bij het vormen ervan. In een werkwijze volgens de uitvinding kan echter, zoals weergegeven in figuur 8, een meer gunstige opstelling van de drukelementen 31 en glijschoenen 33 worden toegepast waarbij de onderste lip 44 van de groef 41 positief ondersteund wordt door een glijschoen 33, en geen drukschoen 31 wordt toegepast ter hoogte van de groef 41. Een dergelijke opstelling kan zoals hoger vermeld een hoge nauwkeurigheid van de gerealiseerde koppeldelen 8-9 opleveren. Deze mogelijkheid kan zeer gunstig worden aangewend in de gevallen waar minstens de voornoemde lip 44 uit een flexibel materiaal dient te worden verspaand en/of waar de voornoemde lip 44 zodanig dun dient te worden uitgevoerd dat zij een inherente flexibiliteit vertoont. De voornoemde flexibele materialen kunnen bijvoorbeeld materialen betreffen op basis van polyurethaan. Dergelijke flexibiliteit kan echter ook in hout of houtgebaseerde materialen zoals MDF of HDF worden bereikt.
Figuren 12 tot 14 illustreren verschillende varianten voor de in de voorgaande figuren toegepaste randmodificatie.
In figuur 12 betreft de randmodificatie een inkleuring 45 van de bovenranden 36 van de betreffende geprofileerde randgebieden 6-7. Deze inkleuring 45 kan op velerlei wijzen worden verwezenlijkt. Zo bijvoorbeeld kan zij als een separate laag worden aangebracht door gebruik te maken van transferdruk, lak, verf, inkt of andere uit te harden substantie.
In figuur 13 is als randmodificatie een afkanting 38 onder de vorm van een vellingkant aangebracht. Na het vormen van het oppervlak 37 van de afkanting 38, waarvoor een verspanende bewerking is aangewend die de onderzijde 35 van het vloerelement 1 als referentie neemt, is een separate decoratieve laag of inkleuring 45 op het oppervlak 37 van de afkanting 38 voorzien. Deze separate decoratieve laag wordt bij voorkeur aan de hand van transferdruk aangebracht. Transferdruk is een eenvoudige techniek die toelaat in lengterichting L onregelmatig variërende oppervlakken 37, zoals het oppervlak 37 van de vellingkant beschreven aan de hand van figuur 7, te bekleden.
Figuur 14 toont eveneens een afkanting 38 die is voorzien van een separate decoratieve laag of inkleuring 45. In dit voorbeeld is het oppervlak 3 7 van de afkanting 3 8 gevormd door rechte wanden. In streeplijn 46 is nog een andere variante weergeven waarbij een dergelijke afkanting 38 slechts aan één van beide tegenovereenliggende zijden 5 is voorzien, doch aan de andere zijde 4 een inkleuring 45 is aangebracht.
Opgemerkt wordt dat het voorzien van een separate laag op het oppervlak 37 van een afkanting 38, bijvoorbeeld een vellingkant, voornamelijk interessant is wanneer het vloerelement 1 een substraat 10 met een erop aangebrachte toplaag 19 vertoont en het voornoemde oppervlak 37 zich uitstrekt in het voornoemde substraat 10, zoals dat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij laminaatvloerpanelen.
Uit de bovenstaande gedetailleerde beschrijving is het duidelijk dat de werkwijze van de huidige uitvinding kan worden aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen 1 die rechthoekig, hetzij langwerpig hetzij vierkant, zijn waarbij zowel het eerste paar tegenovereenliggende zijden 4-5 als het tweede paar tegenovereenliggende zijden 28-29 van het vloerelement 1 geprofileerde randgebieden 6-7 vertoont welke minstens koppeldelen 8-9 omvatten. Voor het vormen van minstens een gedeelte van de koppeldelen 8-9 worden dan bij voorkeur aan beide paar tegenovereenliggende zijden 4-5-28-29 verspanende bewerkingen aangewend waarvoor de onderzijde 35 van het vloerelement 1 als referentie wordt genomen. Ook kan aan beide paar zijden, in de zin van de huidige uitvinding, een randmodificatie worden toegepast, zoals een afkanting 38 en/of een inkleuring 45.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijzen en vloerelementen, kunnen volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (22)

1. Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen (1) van het type dat aan zijn bovenzijde (2) minstens een decoratief oppervlak (3) vertoont en dat minstens aan twee tegenovereenliggende zijden (4-5) geprofileerde randgebieden (6-7) bezit, welke geprofileerde randgebieden (6-7) beide minstens koppeldelen (8-9) omvatten, waarbij voornoemde koppeldelen (8-9) toelaten dat twee van dergelijke vloerelementen (1) aan de betreffende zijden (4-5) met elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de werkwijze minstens de volgende stappen bevat: de stap van het aanmaken van een half product (13) dat minstens een decoratief element (11) omvat dat minstens een gedeelte van het voornoemde decoratief oppervlak (3) vormt; en de stap van het aan het voornoemd half product (13) vormen van minstens een gedeelte van de voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7) minstens door middel van een verspanende bewerking met mechanische werktuigen (26) , waarbij deze verspanende bewerking minstens wordt aangewend ter vorming van minstens een gedeelte van de voornoemde koppeldelen (8-9); daardoor gekenmerkt dat de onderzijde (35) van het vloerelement (1) als referentie wordt genomen voor de voornoemde verspanende bewerking.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze tevens de stap bevat van het modificeren van de bovenrand (36) van minstens één van de voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7).
3. Werkwijze volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde stap van het modificeren van de bovenrand (36) van minstens één van de geprofileerde randgebieden (6-7) minstens het vormen van een afkanting (38) aan de bovenrand (36) van het betreffende geprofileerd randgebied (6-7) inhoudt, waarbij bij voorkeur eveneens minstens een verspanende bewerking met mechanische werktuigen (26) wordt aangewend, waarbij een materiaalgedeelte van het voornoemd half product (13) ter vorming van het oppervlak (37) van de afkanting (3 8) wordt weggenomen.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de onderzijde (35) van het vloerelement (1) tevens als referentie wordt genomen voor het vormen van het oppervlak (3 7) van de voornoemde afkanting (38).
5. Werkwijze volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de het voornoemde modificeren inhoudt dat aan de bovenranden (36) van beide voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7) het oppervlak (37) van een afkanting (3 8) wordt gevormd door het wegnemen van materiaalgedeelten van het voornoemde halfproduct (13) door middel van een verspanende bewerking waarvoor de onderzijde (35) van het vloerelement (1) als referentie wordt genomen.
6. Werkwijze volgens één van de conclusies 3 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde afkantingen (38) gevormd worden als vellingkanten. !.- Werkwijze volgens één van de conclusies 2 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde stap van het modificeren van de bovenrand (36) van minstens één van de geprofileerde randgebieden (6-7) minstens inhoudt dat een separate laag of inkleuring (45) op de betreffende bovenrand (36) wordt aangebracht, meer speciaal aan de zijkant van deze bovenrand en/of aan een afkanting ter hoogte van deze bovenrand.
8. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde verspanende bewerkingen freesbewerkingen betreffen waarin roterende freesgereedschappen (26) worden aangewend.
9. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde koppeldelen (8-9) als een mannelijk en een vrouwelijk koppeldeel worden uitgevoerd.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde koppeldelen (8-9) worden voorzien van verticaal actieve vergrendelingsgedeelten (40-41), bijvoorbeeld onder de vorm van een tand (4 0) en een groef (41) , die wanneer de koppeldelen (8-9) van twee van dergelijke vloerelementen (1) met elkaar samenwerken een vergrendeling in verticale richting (VI) loodrecht op het vlak van de vloerelementen (1) bewerkstelligen, en dat zij alsmede worden voorzien van horizontaal actieve vergrendelingsgedeelten (Hl) die wanneer de koppeldelen (8-9) van twee van dergelijke vloerelementen (1) met elkaar samenwerken een vergrendeling in horizontale richting (Hl) loodrecht op de betreffende zijden (4-5-) en in het vlak van de vloerelementen (1) bewerkstelligen.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen (1) waarvan de voornoemde koppeldelen (8-9) van het type zijn dat toelaat dat twee van dergelijke vloerelementen (1) aan de voornoemde zijden (4-5) met elkaar kunnen worden verbonden door één of meerdere van volgende drie mogelijkheden: door één van deze vloerelementen (1) met het bijhorende mannelijk koppeldeel (40) via een wentelbeweging (W) in het vrouwelijk koppeldeel (41) van het andere vloerelement (1) aan te brengen; door één van deze vloerelementen (1) met het bijhorende mannelijk koppeldeel (41) via een zijdelingse schuifbeweging (S) in het vrouwelijk koppeldeel (41) van het andere vloerelement (1) vast te drukken; door één van deze vloerelementen (1) met het bijhorend mannelijk koppeldeel (40) via een neerwaartse beweging vast te drukken in het vrouwelijk koppeldeel (41) van het andere vloerelement (1).
12. Werkwijze volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat minstens de voornoemde verticaal actieve vergrendelingsgedeelten (40-41) met behulp van een verspanende bewerking worden gevormd waarvoor de onderzijde (35) van het vloerelement (1) als referentie wordt genomen.
13. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen (1) die rechthoekig of vierkant zijn en dat zowel het eerste paar tegenovereenliggende zijden (4-5) als het tweede paar tegenovereenliggende zijden (28-29) van het vloerelement (1) geprofileerde randgebieden (6-7) vertoont welke minstens koppeldelen (8-9) omvatten, waarbij voor het vormen van minstens een gedeelte van de koppeldelen (8-9) aan beide paar tegenoverliggende zijden (4-5-28-29) spanende bewerkingen worden aangewend waarvoor de onderzijde (35) van het vloerelement (1) als referentie is genomen.
14. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies daardoor gekenmerkt dat de voornoemde onderzijde (35) van het vloerelement (1) globaal vlakker is uitgevoerd dan de bovenzijde (2) van het vloerelement (1).
15. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen (1) met een onderzijde (35) die minstens één van volgende eigenschappen vertoont: de onderzijde (35) is vrij van uitsparingen; de onderzijde (35) is langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7) vrij van uitsparingen; de onderzijde (35) is langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7) vrij van uitsparingen die zich langsheen deze randgebieden (6-7) uitstrekken over een afstand van meer dan 10 centimeter, en bij voorkeur vrij van uitsparingen die zich langsheen de randgebieden (6-7) uitstrekken over een afstand van meer dan 5 centimeter; de onderzijde (35) vertoont een vlakheid met een maximale afwijking van minder dan 1%, en beter nog minder dan 0,5% gemeten volgens EAN 13329 annex A.
16. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen waarvan de bovenzijde (2) minstens één van volgende eigenschappen vertoont: de bovenzijde (2) vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting (38) nog verdere uitsparingen en/of oneffenheden; de bovenzijde (2) vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting (38) nog verdere uitsparingen met een diepte van meer dan 0,3 millimeter, en beter nog meer dan 0,5 millimeter; de bovenzijde (2) vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting (38) nog verdere uitsparingen die zich langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7) uitstrekken; de bovenzijde (2) vertoont behalve een eventueel weggenomen materiaalgedeelte ter vorming van een afkanting (38) nog verdere uitsparingen die zich langsheen de voornoemde geprofileerde randgebieden (6-7) uitstrekken over een afstand van meer dan 5 centimeter, en beter nog van meer dan 10 centimeter.
17. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van laminaatvloerpanelen (1) van het type dat minstens een één- of meerdelig houtgebaseerd substraat (10) bevat en waarbij het decoratief element (11) minstens een bedrukking (6) bevat.
18. Werkwijze volgens conclusie 17, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van laminaatvloerpanelen (1) met een toplaag (19) op basis van kunststof die is samengesteld uit in hars (15) of kunststof gedrenkte dragervellen (16), waaronder een dragervel (16) waarop de voornoemde bedrukking (6) is aangebracht.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, daardoor gekenmerkt dat voor het aanmaken van het voornoemde halfproduct (13) uitgegaan wordt van een grotere plaat (14) laminaatmateriaal die door een persbewerking is bekomen, waarbij aan de hand van deze persbewerking indrukkingen (23-23A-23B) worden gevormd in de voornoemde toplaag (19) , waarbij deze indrukkingen (23-23A-23B) aan de bovenzijde (2) van het vloerpaneel (1) als uitsparingen aanwezig zijn.
20. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen (1) waarvan het voornoemde decoratief oppervlak (3) een al dan niet nagebootst houtmotief weergeeft.
21. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 16, daardoor gekenmerkt dat zij wordt aangewend voor het vervaardigen van vloerelementen (1) waarvan minstens het decoratief element (11) minstens gevormd wordt door echt hout, hetzij door een dunne laag zoals fineer, hetzij door een laag massief hout, hetzij doordat het vloerelement (1) hoofdzakelijk gevormd wordt door een massief houten paneel en/of dit decoratief element (11) minstens gevormd wordt door steen, waarbij in dit laatste geval dit decoratief element (11) al dan niet aan een draagstructuur is bevestigd waarin dan de voornoemde koppeldelen zijn uitgevoerd.
22. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat tijdens de voornoemde verspanende bewerkingen gebruik wordt gemaakt van drukelementen (31) die de vloerelementen (1) ter plaatse van hun randen met hun onderzijde (35) op glijschoenen (33) drukken.
23. Vloerelement, daardoor gekenmerkt dat het bekomen is door het toepassen van een werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies.
BE2006/0339A 2006-06-21 2006-06-21 Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement. BE1017171A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2006/0339A BE1017171A3 (nl) 2006-06-21 2006-06-21 Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement.
PCT/IB2007/001583 WO2007148184A2 (en) 2006-06-21 2007-05-25 Method for manufacturing floor elements and floor element

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200600339 2006-06-21
BE2006/0339A BE1017171A3 (nl) 2006-06-21 2006-06-21 Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017171A3 true BE1017171A3 (nl) 2008-03-04

Family

ID=37714259

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2006/0339A BE1017171A3 (nl) 2006-06-21 2006-06-21 Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1017171A3 (nl)
WO (1) WO2007148184A2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US9434087B2 (en) 2012-04-10 2016-09-06 Afi Licensing Llc Apparatus and method for distressing an edge of a material

Citations (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1453351A1 (de) * 1963-12-11 1970-04-30 Claude Menetrey Verfahren zur Herstellung vorgefertigter quadratischer Parkettelemente
DE1678658A1 (de) * 1968-03-04 1972-03-09 Ind Planungs Gmbh Parkettplatte und Verfahren sowie Einrichtung zu deren Herstellung
DE2159825A1 (de) * 1971-12-02 1973-06-07 Kohler Geb Vorrichtung zum herstellen von parkettplatten
FR2698036A1 (fr) * 1992-11-19 1994-05-20 Artbois Ahmerkamp Procédé de fabrication de parquet contrecollé ou massif.
WO2001048333A1 (en) * 1999-12-23 2001-07-05 Perstorp Flooring Ab A process for the manufacturing of surface elements
EP1441086A1 (de) * 2003-01-14 2004-07-28 Josef Schulte-Führes Fussbodendiele
US20040206036A1 (en) * 2003-02-24 2004-10-21 Valinge Aluminium Ab Floorboard and method for manufacturing thereof
WO2005054600A1 (de) * 2003-12-04 2005-06-16 Hamberger Industriewerke Gmbh Fliese
WO2005068747A1 (en) * 2004-01-13 2005-07-28 Välinge Innovation AB Floor covering and locking system and an equipement for production of e.g floorboards.
US20050166514A1 (en) * 2004-01-13 2005-08-04 Valinge Aluminium Ab Floor covering and locking systems

Patent Citations (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1453351A1 (de) * 1963-12-11 1970-04-30 Claude Menetrey Verfahren zur Herstellung vorgefertigter quadratischer Parkettelemente
DE1678658A1 (de) * 1968-03-04 1972-03-09 Ind Planungs Gmbh Parkettplatte und Verfahren sowie Einrichtung zu deren Herstellung
DE2159825A1 (de) * 1971-12-02 1973-06-07 Kohler Geb Vorrichtung zum herstellen von parkettplatten
FR2698036A1 (fr) * 1992-11-19 1994-05-20 Artbois Ahmerkamp Procédé de fabrication de parquet contrecollé ou massif.
WO2001048333A1 (en) * 1999-12-23 2001-07-05 Perstorp Flooring Ab A process for the manufacturing of surface elements
EP1441086A1 (de) * 2003-01-14 2004-07-28 Josef Schulte-Führes Fussbodendiele
US20040206036A1 (en) * 2003-02-24 2004-10-21 Valinge Aluminium Ab Floorboard and method for manufacturing thereof
WO2005054600A1 (de) * 2003-12-04 2005-06-16 Hamberger Industriewerke Gmbh Fliese
WO2005068747A1 (en) * 2004-01-13 2005-07-28 Välinge Innovation AB Floor covering and locking system and an equipement for production of e.g floorboards.
US20050166514A1 (en) * 2004-01-13 2005-08-04 Valinge Aluminium Ab Floor covering and locking systems

Also Published As

Publication number Publication date
WO2007148184A2 (en) 2007-12-27
WO2007148184A3 (en) 2008-06-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1016938A6 (nl) Werkwijzen voor het vervaardigen en verpakken van vloerpanelen, inrichtingen hierbij aangewend, alsmede vloerpaneel en verpakte set van vloerpanelen.
BE1013553A3 (nl) Vloerbekleding.
BE1017157A3 (nl) Vloerbekleding, vloerelement en werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen.
US7964133B2 (en) Method, device and accessories for manufacturing laminate floor panels by using a press
BE1016846A3 (nl) Vloerbekleding, vloerpanelen en werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen.
BE1018728A3 (nl) Vloerpaneel.
US8257791B2 (en) Process of manufacturing a wood fiberboard, in particular floor panels
EP1973751B1 (en) Floor panel having a wood imitating pattern and method for manufacturing
BE1015760A6 (nl) Vloerpaneel en werkwijze voor het vervaardigen van dergelijk vloerpaneel.
BE1018696A3 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van panelen en panelen hierbij bekomen.
DE102006007976B4 (de) Verfahren zur Veredelung einer Bauplatte
BE1017232A6 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen, vloerpanelen volgens deze werkwijze verkregen en set van gereedschappen hierbij aangewend.
CA2572706C (en) Flooring system having sub-panels with complementary edge patterns
US20160177577A1 (en) Method for packaging floor panels, as well as packed set of floor panels
BE1016394A3 (nl) Vloerpaneel, alsmede werkwijze, inrichting en accessoires voor het vervaardigen van zulk vloerpaneel.
BE1018150A3 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van beklede panelen en bekleed paneel.
BE1018426A3 (nl) Vloerbekleding, vloerpaneel, verpakkingseenheid en werkwijze voor het vervaardigen van dergelijke vloerpanelen.
BE1017171A3 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van vloerelementen en vloerelement.
US8112958B2 (en) Flooring system having complementary sub-panels
BE1030681B1 (nl) Set van freeswerktuigen en werkwijze voor het vervaardigen van panelen

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20120630