NL9500360A - Werkwijze en inrichting voor het ontvochtigen van vochtige produkten. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het ontvochtigen van vochtige produkten

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het ontvochtigen van vochtige produkten door het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten en het opvangen en afvoeren van door de ongelijkmatige beweging van de produkten vrijkomend vocht.

Een dergelijke werkwijze is bekend, en wordt met name toegepast bij de gemechaniseerde verwerking van produkten, die niet aan hoge temperaturen blootgesteld mogen worden tijdens het ontvochtigen of "ontwateren" daarvan, zoals groenten, fruit en dergelijke.

Met name bij produkten die een relatief groot oppervlak per volume-eenheid vertonen, zoals slaprodukten, vergt de bekende ontvochtigingswijze door schudden of trillen relatief veel tijd, waardoor het rendement van de mechanische verwerking nadelig beïnvloed wordt, en relatief grote verwerkingsinstallaties benodigd zijn voor het bereiken van een voldoende doorvoer. Daarnaast leidt het schudden of trillen, dat in het algemeen mechanisch plaats heeft, eenvoudig tot beschadiging van de in het algemeen tere slaprodukten .

De uitvinding beoogt derhalve te voorzien in een werkwijze van de hiervoor genoemde soort, waarbij deze nadelen zich niet voordoen. Dit wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de produkten in ongelijkmatige beweging gebracht worden door deze in een in de tijd variabele lucht-stroming te brengen. Door de produkten door middel van een luchtstroming te doen schudden of trillen wordt een efficiënte en snelle ontvochtiging daarvan bewerkstelligd, zonder risico van beschadiging van de produkten.

Bij voorkeur toegepaste varianten van de werkwijze volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies 2 tot 4 .

De uitvinding betreft ook een inrichting voor het ontvochtigen van vochtige produkten, voorzien van middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten, middelen voor het opvangen van uit de produkten vrijkomend vocht, en middelen voor het afvoeren van het opgevangen vocht.

Een dergelijke inrichting is eveneens bekend, en wordt algemeen toegepast in een mechanische was- en drooglijn voor bijvoorbeeld groente- of fruitprodukten. De bekende inrichting vertoont voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de te ontvochtigen of drogen produkten in het algemeen een tril- of schudzeef, waarop de produkten voortbewogen worden door de inrichting, terwijl tegelijkertijd het aanhangend vocht eraf geschud of getrild wordt. De transportcapaciteit van dergelijke tril- of schudzeven is echter relatief gering, terwijl bovendien het gevaar van beschadigen van produkten niet onaanzienlijk is.

De uitvinding beoogt derhalve eveneens te voorzien in een verbeterde inrichting van deze soort, welke inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt wordt doordat de middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten middelen omvatten voor het opwekken en langs de produkten leiden van een in de tijd variabele luchtstroming.

Voorkeursuitvoeringen van de drooginrichting volgens de uitvinding vormen de materie van de volgconclusie 6 tot 13.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin: fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht is van een drooginrichting volgens de uitvinding, en fig. 2 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch detailaanzicht is volgens de pijl II in fig. 1.

Een inrichting 1 voor het ontvochtigen of "ontwateren" van vochtige produkten 2 (fig. 1) is voorzien van middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten 2, middelen voor het opvangen van uit de produkten vrijkomend vocht, en middelen voor het afvoeren van het opgevangen vocht (hier niet getoond). De middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten 2 omvat- ten middelen voor het opwekken en langs de produkten 2 leiden van een in de tijd variabele luchtstroming A, alsmede middelen 16 voor het in hoofdzaak dwars op de luchtstroming A volgens de pijl T langs de luchtstroming-opwekkingsmiddelen transporteren van de produkten 2.

De middelen voor het opwekken en langs de produkten 2 leiden van de luchtstroming A omvatten een aantal drukventilatoren of compressoren 3, die elk met hun blaas-zijde verbonden zijn met een onderste deel 5 van een binnenhuis 4. Het onderste deel 5 vertoont schuin weglopende wanden 13, die een diffusordeel 10 bepalen, dat verder begrensd wordt door staande wanden 6 en een bovenwand 7 (fig. 2). De bovenwand 7 van de onderkast 5 vertoont kantelen 8, die aan hun bovenzijde open zijn en zo uit-stroomopeningen 9 vormen. Deze uitstroomopeningen 9 strekken zich uit over nagenoeg de gehele breedte van de transportmiddelen 16. De uitstroomopeningen 9 zijn in de transport-richting T beschouwd met tussenruimte aangebracht, waardoor produkten 2, die door de transportmiddelen 16 worden aangevoerd, tijdens het transport door de inrichting 1 een aantal malen door een luchtstroming A geleid zullen worden. Hierdoor worden de produkten 2 dus in feite blootgesteld aan een in de tijd variabele luchtstroming A, te weten de volledige kracht van de luchtstroming A ter plaatse van de uitstroomopeningen 9, gevolgd door een "windstil" deel van de transportmiddelen 16. De transportmiddelen 16 omvatten overigens een langs de uitstroomopeningen 9 beweegbare, voor lucht doorlaatbare bandtransporteur 17. Deze bandtransporteur 17 wordt over keerrollen 18-23 geleid, en aangedreven door een motor 24.

Doordat de produkten 2 zo aan een tijdens het transport door de inrichting 1 variërende luchtstroming worden blootgesteld, zullen zij een stuiterende baan beschrijven door de inrichting 1, waarbij ze telkens door een luchtstroming A opgetild worden van de bandtransporteur 17, en vervolgens ter plaatse van de daarop volgende "windstilte" weer daarop terugvallen. Teneinde het in de produkten 2 aanwezige vocht goed los te slaan, omvat de ontvochtigings- inrichting 1 verder in de luchtstromingsrichting A gezien op afstand boven de uitstroomopeningen 9 aangebrachte middelen 27 voor het stuiten van de opwaartse beweging van de produk-ten 2. Deze stuitmiddelen 27 omvatten een over keerrollen 29-32 geleide, vochtopnemende en voor lucht doorlaatbare bandtransporteur 28, die met de onderste bandtransporteur 17 meebeweegbaar is in de richting van de pijl M, en aangedreven wordt door een motor 43. Doordat deze transporteur 28 de opwaartse beweging van de produkten 2 in de luchtstroming A stuit, wordt het vocht uit de produkten 2 geslagen, en vervolgens in de vochtopnemende transporteur 28 opgenomen.

In de richting van de luchtstroming A beschouwd achter de vochtopnemende transporteur 28 zijn afzuigopeningen 33 aangebracht, die weer in verbinding staan met de middelen voor het opwekken van de luchtstroming A. Door deze afzuigopeningen 33 wordt het in de bandtransporteur 28 opgenomen vocht afgezogen, waarna het neerslaat tegen de binnenzijde van een het binnenhuis 4 omgevend buitenhuis 44. De retour-lucht R wordt verder teruggevoerd naar de ventilatoren of compressoren 3. Het aantal afzuigopeningen 33 komt nagenoeg overeen met het aantal uitstroomopeningen 9. De afzuigopeningen 33 en de uitstroomopeningen 9 zijn overigens niet tegenover elkaar, maar juist in de transportrichting T beschouwd, versprongen aangebracht. Ook behoeft de luchtsnelheid ter plaatse van de afzuigopeningen 33 niet gelijk te zijn aan de uitstroomsnelheid van de lucht boven de openingen 9. Zo kan bijvoorbeeld de uitstroomsnelheid ongeveer twee maal zo groot gekozen worden als de afzuigsnel-heid, door het totale oppervlak van de uitstroomopeningen 9 ongeveer half zo klein te kiezen als het totale oppervlak van de afzuigopeningen. Bij een in de praktijk goed bruikbare ontvochtigingsinrichting 1 kan zo de uitstroomsnelheid in de orde van 10 tot 70 m/s, bij voorkeur 40 m/s bedragen, terwijl de afzuigsnelheid een waarde heeft van 5 tot 35 m/s, en bij voorkeur 20 m/s.

De onderkast 5 vertoont tussen de kantelen 8 scheidingswanden 37, die ten opzichte van de zijwanden 6 van de onderkast 5 enigszins naar binnen verplaatst zijn, en die de ruimte tussen de kantelen 8 verdelen in aan de binnenzij de gelegen opvangbakken 35, en aan de buitenzijde gelegen omloopkanalen 14 met uitstroomopeningen 36 voor reinigende omlooplucht BL. Deze omlooplucht BL, die vanuit de onderkast 5 door openingen 38 naar het omloopkanaal 14 geleid wordt, en uiteindelijk door de openingen 36 langs de rand van de transporteur 17 uitgeblazen wordt, dient om te voorkomen dat er zich produkt langs de rand van de transporteur 17 verzamelt en zo tussen de transporteur 17 en de vaste delen van de inrichting 1 beklemd raakt en versmeerd wordt. Een dergelijke versmering van produkt leidt namelijk tot bacterie-groei, waardoor de rest van de door de inrichting 1 getransporteerde produkten 2 aangetast kunnen worden. Daarbij dient bedacht te worden, dat de drooginrichting 1 in het algemeen aan het eind van een reinigingslijn voor de produkten 2 opgesteld zal zijn, en de uit de inrichting 1 tredende produkten dus in het algemeen niet verder gereinigd zullen worden. Ook de opvangbakken 35 tussen de wanden 37 dienen om eventueel door de bandtransporteur 17 gevallen produkt op te vangen, en zo te voorkomen, dat deze produktdelen tussen de bandtransporteur 17 en de vaste delen van de inrichting 1 versmeerd worden. Ook wordt natuurlijk in de bakken 35 een deel van het uit produkten 2 vrijkomende vocht opgevangen. Overigens kan ter verdere voorkoming van bacteriegroei de bandtransporteur 17 in zijn retourpart door een reinigings-installatie 25 geleid worden, waar bijvoorbeeld door middel van sproeibuizen 26 een reinigingsvloeistof op de band wordt gespoten. Ook een reiniging door middel van bijvoorbeeld lucht of UV-straling is overigens mogelijk. Het zal overigens duidelijk zijn dat de bovenste bandtransporteur 28 aan een zelfde reinigingsbehandeling kan worden onderworpen.

De afzuigopeningen 33 zijn op soortgelijke wijze geconstrueerd als de uitstroomopeningen 9, en zijn dus aangebracht in kantelen 34, die onderdeel vormen van de onderwand van een bovenste deel 41 van het binnenhuis 4. De ruimten tussen de kantelen 34 fungeren als opvangruimten 40, terwijl de tussen de kantelen 34 aangebrachte wanden 39 dienen als geleiding voor de bovenste bandtransporteur 28.

Teneinde de produkten 2 op afstand van de rand van de transporteur 28 te houden, strekken de afzuigopeningen zich niet uit over de gehele breedte van de bovenste transporteur 28. Zo worden de produkten 2 enigszins in dwarsrichting naar binnen gezogen. De door de afzuigopeningen 33 afgezogen vochtige lucht wordt verzameld in het bovenste huisdeel 41 en van daaruit door een opening 42 als retourlucht teruggeleid naar de ventilatoren of compressoren 3, waardoor een gesloten systeem ontstaat. Daarbij condenseert het in de retourlucht aanwezige vocht tegen de binnenzijde van het buitenhuis 44. Overigens is het natuurlijk ook mogelijk de inrichting 1 uit te voeren als open systeem, waarbij dan de afgezogen lucht gedroogd en afgevoerd wordt, en de compressoren 3 telkens verse lucht aanzuigen.

Teneinde de bandtransporteurs 17, 28 en de verschillende delen 5, 41 van het binnenhuis 4 te kunnen reinigen, is aan weerszijden tussen het onderste deel 5 en het bovenste deel 41 een opening 11 aangebracht, die wanneer de inrichting 1 in bedrijf is, wordt afgesloten door een deur 12, bijvoorbeeld een omhoog en omlaag verplaatsbare schuifdeur. Hierdoor vormen de delen 5, 41 van het binnenhuis 4 een gesloten luchtkanaal.

Het door het onderste deel 5 en het bovenste deel 41 gevormde binnenhuis 4 is volledig omgeven door een buitenhuis 44, dat gevormd wordt door zijwanden 45, een bodem 54 een bovenzijde 46 en voor- en achterwanden 47, 48. In de voor en achterwanden 47, 48 zijn openingen 49 aangebracht voor het doorleiden van de transportmiddelen 16 en beweegbare stuitmiddelen 27. In het buitenhuis 44 wordt het vocht uit de retourlucht R, dat grotendeels condenseert tegen de wanden van het huis, opgevangen en uiteindelijk afgevoerd.

Zowel het door de onderste kantelen 8 als door de bovenste kantelen 34 gevormde geleidingsvlak voor de bandtransporteurs 17, respectievelijk 28 verloopt boogvormig. Door deze kromming kunnen de bandtransporteurs 17, respectievelijk 28 goed gespannen worden, en wordt het gevaar, dat de transporteur op de luchtstroming A gaan "zweven" geminimaliseerd.

Teneinde reeds een eerste afscheiding van het vocht uit de produkten 2 te bewerkstelligen kan de inrichting 1 nog voorzien zijn van mechanische middelen 50 voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de bandtranspor-teur 17 en de daarop gelegen produkten 2. Deze mechanische bewegingsmiddelen 50 omvatten een as 51, waarop twee evenwijdige, excentrische kloporganen 52 zijn aangebracht, die bij rotatie van de as 51 de bandtransporteur 17 telkens enigszins zullen oplichten, waarna deze door de spankracht weer zijn oorspronkelijke vorm zal aannemen. Hierdoor wordt een aanzienlijke tril- of schudbeweging aan de produkten meegegeven. Doordat de band 17 ten opzichte van bijvoorbeeld een tril- of schudzeef relatief licht is, kan deze vrij aanzienlijke versnellingen dwars op zijn vlak ondergaan, zodat een goede voorscheiding van het vocht en de produkten mogelijk is. Het bij deze voorscheiding vrijkomende vocht wordt rechtstreeks opgevangen in het buitenhuis 44.

Doordat de bandtransporteurs 17, 28 en de mechanische klopmiddelen 50 elk afzonderlijke aandrijvingen omvatten, kan de snelheid van elk daarvan onafhankelijk ingesteld worden. Zo kan voor elke produktsoort een optimale werking van de inrichting 1 gewaarborgd worden. Ook de blaas- of zuigkracht van de compressoren 3 kan afzonderlijk worden ingesteld. De mate van vochtafscheiding door het klopmecha-nisme 50 kan nog verder beïnvloed worden door de afmetingen van de kloporganen 52. In plaats van de getoonde as met aan weerszijden aangebrachte kloporganen kan natuurlijk ook een elliptische of anderszins excentrische as 50 worden toegepast .

De ontvochtigingsinrichting volgens de uitvinding kan bijvoorbeeld worden opgenomen in een mechanische was- en drooglijn voor bijvoorbeeld slaprodukten, waarbij de slapro-dukten eerst gesneden worden, vervolgens een aantal baden doorlopen, waarin zij gewassen worden, met tussentijdse droging en ontsmetting, waarna in de ontvochtigingsinrichting volgens de uitvinding een nadroging kan plaatsvinden, waarbij bijvoorbeeld het vochtgehalte van ongeveer 30 « wordt teruggebracht naar ongeveer 10 %, waarna de produkten ten slotte in bijvoorbeeld een tunneldroger als beschreven in aanvraagsters oudere Europese octrooiaanvrage met publi-katienummer EP-A-0 567 197 gedroogd worden tot een vochtgehalte van bijvoorbeeld ongeveer 2 %.

Claims (13)

1. Werkwijze voor het ontvochtigen van vochtige produkten door het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten en het opvangen en afvoeren van door de ongelijkmatige beweging van de produkten vrijkomend vocht, met het kenmerk, dat de produkten in ongelijkmatige beweging gebracht worden door deze in een in de tijd variabele lucht-stroming te brengen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de produkten door een aantal opeenvolgende, in hoofdzaak dwars op hun transportrichting gerichte luchtstromingen getransporteerd worden.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het vocht uit de produkten vrij gemaakt wordt door de beweging van de produkten in de luchtstroming te stuiten.

4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de produkten alvorens in de luchtstroming gebracht te worden op mechanische wijze in ongelijkmatige beweging gebracht worden.

5. Inrichting voor het ontvochtigen van vochtige produkten, voorzien van middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten, middelen voor het opvangen van uit de produkten vrijkomend vocht, en middelen voor het afvoeren van het opgevangen vocht, met het kenmerk, dat de middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten middelen omvatten voor het opwekken en langs de produkten leiden van een in de tijd variabele luchtstroming.

6. Ontvochtigingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de produkten middelen omvatten voor het in hoofdzaak dwars op de luchtstroming langs de luchtstroming- opwekkingsmiddelen transporteren van de produkten.

7. Ontvochtigingsinrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de luchtstroming-opwekkingsmiddelen ten minste één uitstroomopening omvatten, en de transport- middelen ten minste één langs de uitstroomopening beweegbare, voor lucht doorlaatbare bandtransporteur omvatten.

8. Ontvochtigingsinrichting volgens conclusie 7, gekenmerkt door in de richting van de luchtstroming op afstand boven de uitstroomopening aangebrachte middelen voor het stuiten van de beweging van de produkten.

9. Ontvochtigingsinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de stuitmiddelen een vochtopnemend en voor lucht doorlaatbare bandtransporteur omvatten.

10. Ontvochtigingsinrichting volgens conclusie 9, gekenmerkt door ten minste één in de richting van de lucht -stroming achter de vochtopnemende bandtransporteur aangebrachte, met de luchtstroming-opwekkingsmiddelen verbonden af zuigopening.

11. Ontvochtigingsinrichting volgens conclusie 10, gekenmerkt door een aantal uitstroomopeningen en een daarmee overeenkomend aantal, in de transportrichting ten opzichte van de uitstroomopeningen versprongen aangebrachte afzuig-openingen.

12. Ontvochtigingsinrichting volgens één der conclusies 7 tot 11, gekenmerkt door in de transportrichting vóór de uitstroomopening gelegen middelen voor het in ongelijkmatige beweging brengen van de langs de uitstroomopening beweegbare bandtransporteur.

13. Ontvochtigingsinrichting volgens één der conclusies 7 tot 12, met het kenmerk, dat de of elke bandtransporteur een naar de bijbehorende opening gerichte kromming vertoont.