NL9400227A - Isolatiebasis voor een ontladingslamp. - Google Patents

Description

Isolatiebasis voor een ontladingslamp.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een ont-ladingslampinrichting omvattende een op het voorvlak van een isolatiebasis gemonteerde boogbuis, en meer in het bijzonder op een isolatiebasis voor een ontladingslampinrichting die een boogbuis draagt.

Conventionele gasontladingslampen hebben het bezwaar dat zij een betrekkelijk gecompliceerde structuur hebben en betrekkelijk grote afmetingen, en/of dat onvoldoende isolatie wordt verschaft tussen de aansluitdraden.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om de nadelen van conventionele isolatiebases op te heffen en een isolatiebasis voor een ontladingslampinrichting te verschaffen die een hoge mate van isolatie biedt tussen een geleidersteun die is verbonden met een aan de voorzijde van een boogbuis aangebrachte geleider en een aan de achterzijde van de boogbuis aangebrachte geleider.

Om de bovengenoemde en andere doelstellingen te bereiken, wordt volgens de uitvinding een isolatiebasis voor een ontladingslampinrichting verschaft, omvattende een hoofdbasislichaam van synthetische hars in de vorm van een schijfvormig injectie-gietstuk dat een geleidersteun-inbrenggat omvat, d.w.z. een eerste longitudinaal doorgaand gat voor het monteren van een geleidersteun voor het steunen van het voorste eindge-deelte van een boogbuis en dienend als een baan voor een aan de voorzijde van de boogbuis opgestelde geleider, welk gietstuk verder omvat een geleider-inbrenggat dat dient als een tweede longitudinaal doorgaand gat voor het inbrengen van een bij de achter-zijde van de boogbuis opgestelde geleider, waarbij het hoofdbasislichaam op een dusdanige manier is gevormd, dat tussen het op het voorvlak van het hoofdbasislichaam gevormde geleidersteun-inbrenggat en het geleider-inbrenggat zich een gebied bevindt tegenover injectiegaten voor gesmolten hars die respectievelijk gevormd zijn in metalen boven- en ondervormen voor het vormen van het hoofdbasislichaam.

De door de gaten in de ruimte toegevoerde gesmolten hars vloeit vanaf dat een scheidingswand vormende gebied tussen het geleider-steun-inbrenggat en het geleider-inbrenggat aan de achterzijde van de boogbuis naar de andere gedeelten, zodat in de scheidingswand tussen het geleider-inbrenggat aan de achterzijde van de boogbuis en het geleider-steuninbrenggat geen las wordt geproduceerd. Voorts bevindt zich het gedeelte waar de las wordt geproduceerd aan de tegenoverliggende zijde van het geleider-inbrenggat vanaf de geleidersteun, en de baan door het las-gedeelte is lang, zodat de las geen nadelige invloed heeft op de duurzaamheid van de isolatie van de isolatiebasis.

Nadere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt door de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm onder verwijzing naar de tekening, waarin:

Fig. 1 een perspectief aanzicht is van een uitvoeringsvorm van een ontladingslampinrichting waarop de onderhavige uitvinding is toegepast; fig. 2 een longitudinale doorsnede is van de ontladingslampinrichting van fig. 1; fig. 3 een perspectief aanzicht is van een isolatiebasis die gebruikt is in de ontladingslampinrichting van fig. 1; fig. 4 een longitudinale dwarsdoorsnede is van de isolatiebasis van fig. 3; fig. 5 een vooraanzicht is van de isolatiebasis van fig. 3; fig. 6 een doorsnede is van een metalen vorm voor het vormen van de isolatiebasis van fig. 3; fig. 7 een longitudinale dwarsdoorsnede is van een conventionele ontladingslampinrichting; fig. 8 een longitudinale dwarsdoorsnede is van een andere conventionele ontladingslampinrichting; fig. 9 een perspectief aanzicht is van een isolatiebasis die gebruikt is in de conventionele ontladingslampinrichting van fig. 8; fig. 10 een vooraanzicht is van de isolatiebasis van fig. 9; en fig. 11 een longitudinale dwarsdoorsnede is van de isolatiebasis van fig. 9.

Fig. 7 toont een conventionele ontladingslampinrichting waarin een paar geleidersteunen 2 en 3, die bekrachtigingsstroom naar een boogbuis geleiden, naar voren uitsteken uit een isolatiebasis 1 van synthetische hars. Door de steunen 2 en 3 wordt een boogbuis 4 gedragen. Een bol 5 die de boogbuis 4 omgeeft om ultraviolette stralen af te schermen, is bevestigd aan en wordt vastgehouden door het voorvlak van de basis 1, zodat door de boogbuis 4 gegenereerde ultraviolette stralen, die zich bevinden in een golflengtegebied dat schadelijk is voor de gezondheid, worden afgesneden door de bol 5. Aan het voorvlak van de basis 1 is een keramische schijf 6 bevestigd, door geschikte middelen zoals een schroef, een kleefstof of dergelijke, waarbij het openinggedeelte van de bol 5 is gehecht aan de schijf 6. Op het achtgervlak van de basis 1 zijn aansluitingen 9a, 9b verschaft, die daarvan uitsteken. De aansluitingen 9a en 9b zijn integraal gelast aan respectievelijk de geleidersteunen 2 en 3, en de geleidersteunen 2 en 3 zijn door metalen steunorganen a en b verbonden met geleiders 4a en 4b die electrisch verbonden zijn met respectieve, tegenover elkaar gelegen electroden van de boogbuis 4.

Aangezien de boogbuis 4 gedragen wordt door de twee geleidersteunen 2 en 3, is de resulterende structuur van deze conventionele ontladingslampinrichting onvermijdelijk gecompliceerd. Ook dient de bol 5 voor het afschermen van ultraviolette stralen een grootte te hebben die voldoende is om de boogbuis 4 en de twee geleidersteunen 2 en 3 te omgeven, waardoor de ontladingslampinrichting groot in afmeting is.

Een compactere lampinrichting met een eenvoudiger structuur is voorgesteld in de Japanse octrooiaanvrage nr. Hei 4-54708, waarbij het achterste gedeelte van een boogbuis 4 in aangrijping is met en gedragen wordt door een in het voorvlak van een basis 1 gevormd verdiept gedeelte la waardoor het aantal gebruikte geleidersteunen wordt verminderd van twee naar één. In dit verband wordt verwezen naar fig. 8. Aan het openinguiteinde van een bol 5 is een glazen schijf 7 gelast, welke is bevestigd door middel van staakorganen 8. Door een geleidersteun-inbrenggat ld reikt een geleidersteun 2 die electrisch is verbonden met een geleideraansluiting 9a. De geleiders van vermogenstoevoerdraden en L2 zijn respectievelijk verbonden met de aansluitingen 9a en 9b. Fig. 9 is een vergoot perspectief aanzicht van de basis 1 van de in fig. 8 getoonde ontladingslampinrichting, terwijl fig. 11 een longitudinale dwars doorsnede is van de basis 1.

Voor het vormen van een in fig. 9 getoonde basis 1 wordt, zoals aangeduid met open pijlen in fig. 10, gesmolten hars toegevoerd in de ruimte van een metalen vorm uit zes posities die corresponderen met de buitenomtreksrand van de basis; d.w.z., de ruimte van de metalen vorm voor injectievormen heeft een structuur waarin als injectiegaten voor gesmolten hars dienende poorten zich bevinden in de buitenomtreksrand van de te vormen basis. In de buitenomtreksrand van de conventionele basis 1 blijven daarom poortsporen achter, zoals aangeduid met P in fig.

9, waardoor de basis 1 een minder aantrekkelijk uiterlijk heeft. Het is mogelijk om de poortsporen P te verwijderen door afsnijden of dergelijke in een stap volgend op het vormen, maar dit vergroot het aantal stappen en daarmede de kosten van de basis 1.

Voorts kan de uit de poorten in de'ruimte toegevoerde gesmolten hars makkelijk stromen in een gebied met een grote ruimte zoals getoond met A in fig. 10 omdat de stromingsweerstand klein is, maar het is voor de gesmolten hars moeilijk om een door B in fig. 10 aangeduid smal gebied in te stromen omdat de stromingsweerstand groot is. In het laatste geval kan gemakkelijk een las worden gegenereerd.

De pijlen in fig. 10 tonen de richtingen waarin de in de ruimte toegevoerde gesmolten hars stroomt vanuit de poorten; d.w.z., de gesmolten hars vult eerst het ruime gebied dat is aangeduid door A, en vult uiteindelijk een scheidingswand (een smal gebied dat is aangeduid door B) die is opgesteld tussen het geleidersteun-inbrenggat la en het geleider-inbrenggat lb. Hierdoor wordt een las W (zie de figuren 8 en 11) gegenereerd in de scheidingswand tussen de twee inbrenggaten la en lb.

De las W vermindert de isolatie tussen de geleidersteun 2 en geleider 4b.

Thans wordt verwezen naar de figuren 1 t/m 6, welke een eerste uitvoeringsvorm tonen van een isolatiebasis voor een ontladings-lampinrichting volgens de uitvinding. In deze figuren bestaat de ontla-dingslampinrichting voornamelijk uit een als lichtbron dienende boogbuis 10, een boogbuishouder 20 voor het dragen van de boogbuis 10, en een ultraviolette straling-afschermende bol 60 die de boogbuis 10 omgeeft.

De boogbuis 10 omvat een in hoofdzaak cilindervormige kwartsglazen buis met een door knijpen afgedicht gedeelte bij een uiteinde, een afgedichte glazen bol 12 met de vorm van een ellipsoïde voor het definiëren van een ontladingsruimte, en knijpafdichtingsgedeelten 13a en 13b die elk een rechthoekige transversale doorsnede hebben en zijn opgesteld bij de twee eindgedeelten van de afgedichte glazen bol 12- In de afgedichte glazen bol zijn een zeldzaam gas voor startdoeleinden, kwik en metaaljodide aangebracht. Binnen de ontladingsruimten zijn ontladings-electroden 15a en 15b, elk van wolfraam, opgesteld bij tegenover elkaar gelegen posities. De ontladingselectroden 15a en 15b zijn verbonden met respectieve molybdeenfolies 16a en 16b die verzegeld zijn in de knijp-zegelgedeelten 13a en 13b. Uit de knijpzegelgedeelten 13a en 13b reiken geleiders 18a en 18b die respectievelijk zijn verbonden met de molybdeenfolies 16a en 16b. De geleider 18a aan de voorzijde is gepuntlast aan het Voorste eindgedeelte van een geleidersteun 36. De geleider 18b aan de achterzijde is ingebracht door een cilindrisch verlengingsgedeelte 14, dat continu gevormd is met het knijpzegelgedeelte 13b maar niet knijp-gezegeld is, strekt zich naar buiten uit en is gelast aan een aansluiting 28 die verschaft is in de boogbuishouder 20.

De boogbuishouder 20 omvat een schijfvormig isolerend hoofdbasislichaam 21 (dat in het hierna volgende simpelweg zal worden aangeduid als basis) dat gevormd is van synthetische hars en bij het achtergedeelte daarvan een paar aansluitingen 28 en 29 heeft, die dienen als een verbindingsgedeelte 27 voor een vermogenstoevoersnoer; een keramische schijf 40 die integraal is bevestigd aan het voorvlak van de basis 21 door het dragen van het achterste eindgedeelte van de boogbuis 10 en het aan de achterzijde gelegen openingsgedeelte van een ultraviolette straling-afschermende bol 50; en een metalen geleidersteun 36 die naar voren reikt door de basis 21 en de schijf 40 voor het dragen van het voorste eindgedeelte van de boogbuis 10.

De isolatiebasis 21 omvat een omtrekswand 23a in het om-treksrandgedeelte van het voorvlak daarvan. De keramische schijf 40, die in aangrijping is met het binnengedeelte van de omtrekswand 21a, is daaraan bevestigd door een schroef 41. De schroef 41 is van messing gemaakt om te voorkomen dat de schroef warmte genereert wanneer deze wordt blootgesteld aan hoogfrequente electromagnetische straling wanneer een focus-seerring 50 integraal wordt gelast aan de basis 21 door middel van hoogfrequente inductieverwarming. Het schroefgat waarin de schroef 41 is ingébracht, is aangeduid met het verwijzingscijfer 22. De schijf 40 omvat een cirkelvoremig gat 42 in het centrale gedeelte daarvan. Het achterste eindgedeelte van de boogbuis 10 reikt dóór het cirkelvormige gat 42 en is in aangrijping met een in de isolatiebasis 21 gevormde uitsparing 24a.

In het bodemgedeelte van de aangrijpuitsparing 24a is een klein gat 24b gevormd dat zich uitstrekt tot het achtervlak van de basis. De aangrijpuitsparing 24a en het kleine gat 24b vormen een inbrenggat 24 voor de geleider voor de achterzijde van de boogbuis. Het cirkelvormige gat 42 in de schijf 30 is gevuld met een inorganische kleefstof, en het achtergedeelte van de boogbuis 10 is bevestigd aan en wordt gedragen door het in de schijf 40 gevormde cirkelvormige gat 42.

Zoals getoond in fig. 4 omvat de basis 21 verder een doorgaand geleidersteungat 25a. Door het doorgaande gat 25a is een gelei-dersteun 36 ingebracht die zich naar voren ten opzichte van de basis 21 uitstrekt. Over de geleidersteun 36 is een keramisch isolerend huisorgaan aangebracht om electrische ontlading te voorkomen. Het achterste eindgedeelte van het isolerende huisorgaan 37 is bevestigd door een inorganische kleefstof die een in de keramische schijf 40 gevormd doorgaand gat 44 vult. Continu met het doorgaande geleidersteungat 25a zijn een inbrenggat 25b voor het inbrengen van het isolerende huisorgaan 37 en een inbrenggat 25c voor een schroefdraadaangrijping met de aansluiting 29 gevormd. De drie gaten 25a, 25b en 25c vormen een geleidersteun-inbrenggat 25.

De in het voorvlak van de basis 21 gevormde aangrijpuitsparing 24a voor aangrijping met het achterste eindgedeelte van de boogbuis heeft een halfcilindrische vorm die aanzienlijk groter in afmeting is dan een verlengingsgedeelte 14 van het achterste uiteinde van de boogbuis. Tussen dat verlengingsgedeelte 14 en de binnenwand van de aangrijpuitsparing 24a is een adiabatische luchtlaag gevormd. Verder steekt het in het voorvlak van de basis 21 gevormde omtreksrandgedeelte 22a van het schroefgat 22 enigszins naar voren uit om daardoor het contactvlak tussen de synthetische harsbasis 21 en de keramische schijf 40 te verkleinen. Hierdoor wordt een warmtestroom van de zijde van de boogbuis 10 naar de zijde van de isolatiebasis 21 belemmerd, hetgeen de kans vermindert dat de basis 21 door opwarming wordt aangetast.

In de onderhavige uitvoeringsvorm steekt het omtreksrandgedeelte 22a van het schroefgat enigszins uit om daardoor de schijf 40 in een enigszins zwevende toestand te houden ten opzichte van het voorvlak van de basis 21, terwijl het omtreksrandgedeelte 22a van het schroef-gat ook wordt gebruikt om de schijf 40 op het voorvlak van de basis 21 op juiste wijze te positioneren. D.w.z. dat, hoewel op het voorvlak van de basis 21 een tijdens het vormen van de basis 21 gevormd poortspoor P in een verheven toestand achterblijft (zoals later zal worden beschreven), door de monteerpositie van het bodemvlak van de schijf 40 te controleren door middel van het omtreksrandgedeelte 22a van het schroefgat, de schijf 40 op juiste wijze gemonteerd kan worden op het voorvlak van de basis 21 zonder beïnvloed te worden door het verheven poortspoor P.

In het achterste eindgedeelte van de basis 21 is een paar van aansluitklem-inbrenggaten 25a en 25d gevormd (zie fig. 4), en vanaf dat achtereindgedeelte van de basis 21 steken aansluitingen 28 en 29, die middels schroefdraad zijn ingebracht door de aansluitklem-inbrenggaten 25a respectievelijk 25d, naar achteren uit. Een geleider 18b, die zich uitstrekt vanaf het kleine gat 24b dat het geleider-inbrenggat 24 vormt naar de achterzijde van de basis, is vastgelast aan de aansluiting 28 die naar achteren uitsteekt van het achtergedeelte van de basis 21. Anderzijds is het achtergedeelte van de door de basis 21 reikende geleidersteun 36 ingebracht in en vastgelast aan een geleidersteun-inbreng gat 29a voor de andere aansluiting 29, die ook naar achteren uitsteekt vanaf het achtergedeelte van de basis 21. Een tweevoudige scheidingswand 27 strekt zich uit vanaf de basis 21 naar een in hoofdzaak centrale positie tussen de aansluitingen 28 en 29, en is in aangrijping met een in een plugbedekking 30 gevormd verlengingsgedeelte 30a, waardoor een hoge mate van isolatie wordt verschaft tussen de aansluitingen 28 en 29.

De plugbedekking 30, met daardoorheen gestoken de twee vermogenstoevoersnoeren en , is in aangrijping met en ingebracht in het achtergedeelte van de basis 21, en connectoren 31 en 32 van het dop-type, die respectievelijk verschaft zijn op de vermogenstoevoersnoeren en L^, zijn respectievelijk bevestigd op de aansluitingen 28 en 29.

Een focusseerring 50 is aangebracht over de omtreksgedeelten van een van metaal gevormd ringorgaan 52. De focusseerring 50 is integraal gemonteerd met de basis 21 tengevolge van het feit dat het ringorgaan 52 door hoogfrequente inductie is verwarmd.

Een ultraviolette straling-afschermende bol 60 die de boogbuis 10 omgeeft, is aangebracht zodat een ultraviolette straling-afschermende film die gemaakt is van een materiaal zoals ZnO of dergelijke en in staat is om ultraviolette straling af te snijden, is aangebracht op de buitenzijde en/of binnenzijde van een glasbol, waardoor ultraviolette straling van golflengten die schadelijk zijn voor de gezondheid worden afgesneden, en om nabijgelegen componenten te beschermen tegen aantasting door het door het ontladingsgedeelte van de boogbuis 10 gegenereerde licht. De ultraviolette straling-afschermende bol 60 omvat een gesloten sferisch voorste eindgedeelte en een open achterste eind-gedeelte dat in aangrijping is met het voorvlak van de schijf 40. In het aangrijpgedeelte tussen de bol 60 en schijf 40 is een inorganische kleefstof aangebracht om daardoor een structuur te verschaffen waarin het inwendige van de bol 60, d.w.z. de periferie van de boogbuis 10, geïsoleerd is van het uitwendige van de bol 60. Dit voorkomt dat laagmoleculair si-loxaan, dat gegenereerd wordt in de lampkamerruimte waar de ontladings-lampinrichting is opgesteld, het inwendige van de bol 60 binnentreedt, waardoor de mogelijkheid wordt geëlimineerd dat Si02 zal hechten aan het oppervlak van de boogbuis 10 wanneer de boogbuis tot een hoge temperatuur is verwarmd.

Binnen de aangrijpuitsparing 24a die gevormd is in het voorvlak van de basis 21, zoals getoond in de figuren 4 en 5, is een naar voren uitstekend gedeelte 24c verschaft dat gebruikt wordt om een van schroefdraad voorzien aansluitklem-bevestigingsgat 25d te vormen op het achtervlak van de basis 21, zodat de dikte van de totale basis 21 in hoofdzaak uniform is. Met andere woorden, wanneer de basis 21 dikke en dunne gedeelten bevat die in dikte aanzienlijk van elkaar verschillen, dan kan de stroming van de gesmolten hars tijdens de vormingsbewerking van de basis vertraagd worden in het dunne gedeelte (het nauwe gedeelte binnen de ruimte), en aldus kan in dit dunne gedeelte een lasgedeelte W worden gevormd'(zie de figuren 8, 10 en 11 met betrekking tot de bekende techniek). Door volgens de onderhavige uitvinding de grote uitsparing 24a te vormen op het voorvlak van de basis 21, kan echter de dikte van de basis 21 in hoofdzaak uniform worden gemaakt waardoor het moeilijk wordt om in de basis 21 een lasgedeelte te produceren.

De basis 21 wordt op een dusdanige manier gevormd, dat de voor het vormen van de basis 21 gebruikte poorten zich bevinden op het bovenste eindvlak van een relatief dunne scheidingswand 26 die het gelei-dersteun-inbrenggat 25 scheidt van de aangrijpuitsparing 24a. Bijgevolg is er geen mogelijkheid dat de las gevormd kan worden in de dunne scheidingswand 26, aangezien de gesmolten hars eerst wordt toegevoerd aan een gedeelte dat correspondeert met de dunne scheidingswand 26.

In figuur 5 zijn met pijlen de richtingen aangeduid waarin de gesmolten hars stroomt binnen de ruimte. In het bijzonder stroomt de gesmolten hars naar rechts en naar linkslangs het oppervlak van de aangrijpuitsparing 24a (in de richting van een pijl A), en de rechter en linker stromingen van de gesmolten hars, zoals getoond door pijlen B, botsen met elkaar bij de positie van een uitsteeksel 24c en worden dan op elkaar gesuperponeerd. Als er een lasgedeelte W gevormd zou worden, zou dit derhalve gevormd worden bij de positie van het uitsteeksel 24c. Aangezien echter het lasgedeelte W zich bevindt aan die zijde van het gelei-der-inbrenggat 24 die zich bevindt tegenover het geleidersteun-inbreng-gat 25, is het pad dat verloopt dóór het lasgedeelte W en zich uitstrekt tussen de in de basis 21 ingebrachte geleider 18b en de geleidersteun 36, hetgeen om de aangrijpuitsparing 24 heen verloopt, vrij lang, waardoor de mogelijkheid wordt geëlimineerd dat de duurzaamheid van de isolatie, van de basis 21 zal worden aangetast.

Fig. 6 toont een dwarsdoorsnede van een vorminrichting die gebruikt wordt om de basis 21 te vormen in een injectie-proces. De vorminrichting omvat een bovenste metalen mal 70 die is aangebracht op de gefixeerde zijde van de vorminrichting, en een onderste metalen mal 80 die is aangebracht aan de beweegbare zijde daarvan. Een kerngedeelte 72 met een vormingsoppervlak 73 voor het vormen van het voorvlak van de basis 21 is integraal met de bovenste metalen mal 70 verschaft. Anderzijds omvat de onderste metalen mal 80 vormingsoppervlakken 83 en 84 die gebruikt worden om de achterzijde van de basis 21 te vormen. De bovenste en onderste metalen mallen 70 en 80 grijpen in elkaar in een verticale richting, en de vormingsoppervlakken 73, 83 en 84 werken samen om een ruimte te vormen.

Een paar van ruimten wordt op een dusdanige manier gevormd, dat de mal naar boven is gericht. Het bovenste eindgedeelte van de scheidingswand 26 tussen het geleidersteun-inbrenggat 25 en het ge- leider-inbrenggat 24 (aangeijpuitsparing 24a) staat tegenover de poorten G, hetgeen in een heet spuitkanaal-mechanisme 90 gevormde injectie-gaten zijn voor de gesmolten hars. Het hete spuitkanaalmechanisme 90 bestaat in hoofdzaak uit een zijkanaalgedeelte 94 dat verticaal reikt vanaf een harstoevoerpoort 92, en hete spuitkanaalgedeelten 96 die vanaf het zijkanaalgedeelte 94 naar links en rechts divergeren en omlaag reiken. In de hete spuitkanalen 96 wordt de gesmolten hars op een juiste temperatuur gehouden door een (niet weergegeven) verwarmingsinrichting, en aldus kan de gesmolten hars door de poorten C in een voldoende gesmolten toestand geïnjecteerd worden in de ruimten C^. De met behulp van de in fig. 6 getoonde vorminrichting gevormde basis is getoond in de figuren 3 t/m 5. In deze figuren worden poortsporen aangeduid met het verwijzingsteken P. Omdat de poortsporen P zich bevinden op het voorvlak van de basis 1, hetgeen verborgen is door de schijf 40, zijn zij in het geheel niet blootgesteld aan de buitenwereld waardoor een goed uiterlijk wordt verschaft.

In deze tekeningen wordt een lasgedeelte aangeduid met het verwijzingsteken W. Zoals uit de voorgaande beschrijving duidelijk blijkt, wordt bij de isolatiebasis voor een ontladingslampinrichting volgens de uitvinding geen las geproduceerd in een gebied tussen het geleider-inbrenggat voor de geleider naar de achterzijde van de boogbuis en het geleidersteun-inbrenggat, en, in geval dat er wel een lasgedeelte wordt gevormd, zal dit gevormd worden aan de tegenover het geleidersteun-inbrenggat gelegen zijde van het geleider-inbrenggat, welke gebied vrij is van eht probleem met betrekking tot de duurzaamheid van de isolatie. Daarom wordt volgens de uitvinding een goed isolatie-effect verkregen tussen de geleidersteun en de in de basis ingebrachte geleider naar de achterzijde van de boogbuis.

Voorts heeft de basis tevens een goed uiterlijk omdat de in de basis achtergebleven poortsporen zich bevinden in het gedeelte van het voorvlak van de basis dat niet is blootgesteld aan de buitenzijde.

Claims (8)

1. Isolatiebasis voor een ontladingslampinrichting, omvattende een in hoofdzaak schijfvormig hoofdbasislichaam dat gevormd is van een synthetische hars met daarin gevormd: een geleidersteun-inbrenggat voor het monteren van een geleidersteun voor het ondersteunen van een voorste eindgedeelte van een boogbuis en het verschaffen van een stroombaan naar een geleider op een voorste uiteinde van die boogbuis; en een in een voorvlak van genoemd hoofdbasislichaam gevormd geleider-inbreng-gat voor het inbrengen van een aan een achterzijde van genoemde boogbuis aangebrachte geleider; met het kenmerk, dat in genoemd hoofdbasislichaam een scheidingswand is gevormd tussen genoemd geleidersteun-inbrenggat en genoemd geleider-inbrenggat; en dat genoemd hoofdbasislichaam op een dusdanige manier is gevormd, dat een vormingsgebied voor het vormen van genoemde scheidingswand is toegekeerd naar tenminste één injectiegat voor de gesmolten hars.

2. Isolatiebasis volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemd geleidersteun-inbrenggat en genoemd geleider-inbrenggat elk een longitudinaal doorgaand gat zijn.

3. Isolatiebasis volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat genoemd vormingsgebied voor het vormen van genoemde scheidingswand is toegekeerd naar twee injectiepoorten voor gesmolten hars.

4. Isolatiebasis volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat genoemd hoofdbasislichaam een naar voren uitstekend gedeelte omvat dat een van schroefdraad voorzien aansluitklem-bevesti-gingsgat vormt op een achtervlak van genoemd hoofdbasislichaam.

5. Isolatiebasis volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geleider-inbrenggat half cilindrisch van vorm is.

6. Isolatiebasis volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een boveneindgedeelte van de isolatiebasis is toegekeerd naar genoemde injectiepoort voor gesmolten hars.

7. Isolatiebasis volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een keramische schijf die integraal is bevestigd aan een bovenvlak van de isolatiebasis en dat bovenvlak bedekt.

8. Ontladingslampinrichting, voorzien van een isolatiebasis volgens één der voorgaande conclusies.