NL9201131A - Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. - Google Patents

Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. Download PDF

Info

Publication number
NL9201131A
NL9201131A NL9201131A NL9201131A NL9201131A NL 9201131 A NL9201131 A NL 9201131A NL 9201131 A NL9201131 A NL 9201131A NL 9201131 A NL9201131 A NL 9201131A NL 9201131 A NL9201131 A NL 9201131A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cable
bore
recess
fastening
drive unit
Prior art date
Application number
NL9201131A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Hooft Eric T
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Hooft Eric T filed Critical Hooft Eric T
Priority to NL9201131A priority Critical patent/NL9201131A/nl
Priority to DE69318478T priority patent/DE69318478T2/de
Priority to US08/092,694 priority patent/US5503041A/en
Priority to CN93107694A priority patent/CN1050765C/zh
Priority to EP93201845A priority patent/EP0576101B1/en
Priority to JP15506893A priority patent/JP3542147B2/ja
Publication of NL9201131A publication Critical patent/NL9201131A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61NELECTROTHERAPY; MAGNETOTHERAPY; RADIATION THERAPY; ULTRASOUND THERAPY
    • A61N5/00Radiation therapy
    • A61N5/10X-ray therapy; Gamma-ray therapy; Particle-irradiation therapy
    • A61N5/1001X-ray therapy; Gamma-ray therapy; Particle-irradiation therapy using radiation sources introduced into or applied onto the body; brachytherapy
    • A61N5/1007Arrangements or means for the introduction of sources into the body
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16CSHAFTS; FLEXIBLE SHAFTS; ELEMENTS OR CRANKSHAFT MECHANISMS; ROTARY BODIES OTHER THAN GEARING ELEMENTS; BEARINGS
    • F16C1/00Flexible shafts; Mechanical means for transmitting movement in a flexible sheathing
    • F16C1/26Construction of guiding-sheathings or guiding-tubes
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16GBELTS, CABLES, OR ROPES, PREDOMINANTLY USED FOR DRIVING PURPOSES; CHAINS; FITTINGS PREDOMINANTLY USED THEREFOR
    • F16G11/00Means for fastening cables or ropes to one another or to other objects; Caps or sleeves for fixing on cables or ropes
    • F16G11/10Quick-acting fastenings; Clamps holding in one direction only
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61NELECTROTHERAPY; MAGNETOTHERAPY; RADIATION THERAPY; ULTRASOUND THERAPY
    • A61N5/00Radiation therapy
    • A61N5/10X-ray therapy; Gamma-ray therapy; Particle-irradiation therapy
    • A61N5/1001X-ray therapy; Gamma-ray therapy; Particle-irradiation therapy using radiation sources introduced into or applied onto the body; brachytherapy
    • A61N5/1007Arrangements or means for the introduction of sources into the body
    • A61N2005/1008Apparatus for temporary insertion of sources, e.g. afterloaders
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T74/00Machine element or mechanism
    • Y10T74/20Control lever and linkage systems
    • Y10T74/20396Hand operated
    • Y10T74/20402Flexible transmitter [e.g., Bowden cable]
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T74/00Machine element or mechanism
    • Y10T74/20Control lever and linkage systems
    • Y10T74/20396Hand operated
    • Y10T74/20402Flexible transmitter [e.g., Bowden cable]
    • Y10T74/20462Specific cable connector or guide

Description

Titel: Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid, welke kabel aan zijn tweede einddeel een door een geleidingshuls heen en weer te verplaatsen orgaan, zoals een stralingsbron, draagt, waarbij het eerste einddeel in een tot de aandrijfeenheid behorend bevestigingselement wordt gestoken en met behulp van vastzetmiddelen wordt geborgd alsmede op een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.
Voor het plaatselijk bestralen van tumoren wordt gebruik gemaakt van in het lichaam aan te brengen holle naalden, die aan een uiteinde gesloten zijn en met hun andere open uiteinde aansluiten op een geleidingshuls. Een stralingsbron met vooraf vastgelegde eigenschappen, zoals de intensiteit, is bevestigd aan het ene uiteinde van een kabel en door middel van die kabel vanuit een afgeschermde houder via de geleidingshuls tot in een vooraf bepaalde stand in de holle naald te brengen en vanuit die stand wederom terug tot in de afgeschermde houder. Het verplaatsen van een kabel met aan zijn ene uiteinde een stralingsbron vindt veelal plaats door het andere uiteinde van die kabel te verbinden met een aandrijfeenheid, die de kabel een zodanige verplaatsing oplegt, dat het ene kabeluiteinde met stralingsbron door de geleidingshuls tot in de naald wordt verplaatst. Het andere uiteinde kan daartoe gekoppeld zijn met een roteerbare trommel, waarbij door op of af de trommel wikkelen het ene kabeluiteinde met de stralingsbron wordt verplaatst. De koppeling van het andere kabeluiteinde met de aandrijfeenheid vindt daarbij veelal plaats door dat andere kabeluiteinde met vastzetmiddelen te borgen.
Vaak wordt een tumor van meerdere kanten bestraald, waarbij dan meerdere naalden en eventueel in de diverse naalden verschillende stralingsbronnen aanwezig kunnen zijn. Van groot belang is daarbij dat de juiste stralingsbron met de gewenste sterkte en vorm op een voorafbepaalde plaats komt.
Dit vereist grote oplettendheid van het bedienend personeel. Het kiezen en monteren van de juiste stralingsbron is uiteraard van even groot belang bij het toepassen van slechts één naald en één stralingsbron.
Met de uitvinding wordt beoogd bij het werken met bovenbedoelde apparatuur een waarborg te verschaffen, dat de met een aandrijfeenheid middels een kabel gekoppelde stralingsbron ook de beoogde stralingsbron is.
Dit wordt overeenkomstig de uitvinding bij een werkwijze van de in de aanhef omschreven soort bereikt, doordat voorzien wordt in ten minste twee eerste einddelen met een verschillende mechanische identificatie in de vorm van uitsparingen, verdikkingen, uitsteeksels of dergelijke, waarbij een eerste einddeel met een bepaalde mechanische identificatie kenmerkend is voor een bepaald type te verplaatsen orgaan, zoals een bron met een bepaalde sterkte en vorm, en dat voorzien wordt in een met het aantal verschillende einddelen overeenkomend aantal verschillende bevestigingselementen met elk vastzetmiddelen die slechts kunnen samenwerken met een van een bepaalde mechanische identificatie voorzien einddeel, waarbij een kabel met een eerste einddeel voorzien van een mechanische identificatie behorend bij het gewenste te verplaatsen orgaan wordt gekozen en in een daarbij passend bevestigingselement wordt gestoken, waarna bedoeld eerste einddeel met de vastzetmiddelen in het betreffende bevestigingselement wordt geborgd. Door deze maatregelen is gewaarborgd, dat steeds de juiste stralingsbron met een bepaalde aandrijfeenheid is verbonden, omdat een kabeluiteinde met een niet overeenkomende mechanische identificatie niet kan worden vastgezet. De mechanische identificatie aan het andere kabeluiteinde heeft daarbij nog het verdere voordeel, dat een visueel herkenningsmiddel aanwezig is, dat eventuele pogingen tot het monteren van een niet met het bevestigingsmiddel corresponderend ander kabeluiteinde kan voorkomen.
Een extra waarborg is daarbij te realiseren als overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding de vastzetmiddelen worden gevormd door een aanslagdeel en een beweegbaar deel, waarbij een in te brengen eerste einddeel eerst wordt gepositioneerd door het aanslagdeel en daarna in die stand wordt geborgd door het beweegbare deel. Door deze maatregelen wordt een verder hulpmiddel verschaft voor het voorkomen van het monteren van een kabel met een niet beoogde stralingsbron, doordat de aanslag een gedefinieerde stand geeft voor het al dan niet in hun borgstand kunnen brengen van de vastzetmiddelen.
De mechanische identificatie kan op velerlei wijzen worden uitgevoerd. Een eerste mogelijkheid is een cilindervormig element aan het andere uiteinde van de kabel, waarbij de diameter van dat element de mechanische identificatie vormt. Een andere mogelijkheid is het aanbrengen van een kraag, waarvan de diameter, de dikte en/of de plaatsing karakteriserend is voor de aan het ene uiteinde bevestigde stralingsbron. Overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt er echter een voorkeur voor uitgesproken, de mechanische identificatie wordt gevormd door een in het eerste einddeel aangebrachte rondomlopende uitsparing, waarvan de afstand tot het vrije uiteinde van het eerste einddeel de mechanische identificatie van de kabel vormt, het aanslagdeel van de vastzetmiddelen wordt voorzien van een boring, die een zodanige dwarsdoorsnede heeft, dat daarin het eerste einddeel met een glijpassing kan worden opgenomen en een diepte heeft, die bepaalt welk mechanisch geïdentificeerd eerste einddeel door de vastzetmiddelen kan worden vastgezet, en het beweegbare deel van de vastzetmiddelen wordt gevormd door een dwars op de boring verschuifbaar geleid element, dat voorzien is van een deel, dat een breedte in hoofdzaak overeenkomend met de lengte van de rondomlopende uitsparing in het eerste einddeel heeft en een aan een uiteinde open sleuf bezit met een breedte corresponderend met de diameter van het eerste einddeel ter plaatse van de uitsparing, waarbij de borging van het eerste einddeel tot stand wordt gebracht door het eerste einddeel met een mechanische identificatie behorend bij de diepte van de boring in het aanslagdeel van de vastzetmiddelen tot aanslag in die boring te steken en vervolgens het verschuifbare element zodanig te verschuiven, dat de uitsparing in het eerste einddeel in de sleuf komt te liggen, waardoor het eerste einddeel in de tot aanslag in de boring gekomen stand wordt geborgd. Door deze maatregelen is op relatief eenvoudige, doch bijzonder effectieve wijze bewerkstelligd, dat slechts een kabel met de juiste identificatie is te monteren. Wordt een kabel met een onjuiste mechanische identificatie gebruikt, dan zal de uitsparing in de aanslagstand zich ofwel in de boring ofwel op zodanige afstand voor de boring bevinden, dat de vastzetmiddelen niet in hun borgende positie kunnen worden gebracht, omdat zich tegenover het uiteinde van de open sleuf een deel van het andere kabeluiteinde bevindt met een dwarsdoorsnede groter dan de breedte van de sleuf. Verschuiving van de vastzetmiddelen is dan niet mogelijk, waardoor niet alleen de borging wordt voorkomen, maar tevens ook nog een duidelijke, visuele aanwijzing is verschaft, dat een onjuiste kabel is gebruikt.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een samenstel van een aandrijfeenheid en een daarin met een eerste uiteinde bevestigde kabel, die aan het tweede uiteinde is voorzien van een te verplaatsen orgaan, zoals een stralingsbron, waarbij de aandrijfeenheid is voorzien van een bevestigingselement met opneemmiddelen en vastzetmiddelen voor het positioneren en borgen van het vast te zetten, eerste uiteinde, dat eindigt in een cilindervormig element. Om bij een dergelijk samenstel het monteren van een kabel waaraan een niet beoogd orgaan is bevestigd, te voorkomen, wordt overeenkomstig de uitvinding voorgesteld, dat de opneemmiddelen voorzien zijn van een aanslagorgaan met een boring, die het cilindervormige element met een glijpassing kan opnemen en een bodemvlak heeft, dat een aanslagvlak voor het cilindervormige element vormt, en dat de vastzetmiddelen volgens een vooraf bepaalde baan ten opzichte van het bevestigingselement verplaatsbaar zijn en kunnen samenwerken met op of nabij het cilindervormige element aangebrachte mechanische identificatiemiddelen in de vorm van uitsparingen, verdikkingen, uitsteeksels of dergelijke, waarbij voorzien is in een aantal verschillende en onderling verwisselbare bevestigingselementen en van elk bevestigingselement de dimensies van de boring en de plaatsing van de vastzetmiddelen in onderlinge samenhang bepalen met welke uitvoering van de mechanische identificatiemiddelen kan worden samengewerkt, waarbij er een verdere voorkeur wordt uitgesproken, dat bij alle bevestigingselementen de plaatsing en verplaatsing van de vastzetmiddelen gelijk is, terwijl de dimensies van de boringen bij elk bevestigingselement verschillend zijn. Op deze wijze is met relatief gemakkelijk aan te brengen, eenvoudige middelen het gestelde doel bereikt, onder meer omdat de vastzetmiddelen steeds gelijk kunnen zijn uitgevoerd.
Als bovendien overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding, bij alle bevestigingselementen de diameter van de boring gelijk is, terwijl de diepte van de boringen bij elk bevestigingselement verschillend zijn, hoeven voor het verschaffen van een eenkennige borging slechts de diepte van de boring en de plaatsing van de uitsparing verschillend te zijn en kunnen alle andere onderdelen gelijk worden gehouden.
De borging is daarbij op bijzonder betrouwbare wijze te realiseren, als de mechanische identificatiemiddelen bij een eerste uiteinde bestaan uit een rondomlopende uitsparing, die voor het borgen van het eerste kabeluiteinde kunnen samenwerken met een open sleuf in een tot de vastzetmiddelen behorend deel, dat in langsrichting van de open sleuf is te verplaatsen tussen een stand buiten de baan van een in te steken en vast te zetten eerste uiteinde tot een stand waarin dat uiteinde wordt geborgd, waartoe de open sleuf is voorzien van een bodem die borgend aangrijpt in de uitsparing. Op deze wijze wordt een in vorm aansluitende samenwerking tussen uitsparing en sleuf verkregen, die niet alleen bijzonder effectief borgt, maar tevens door het vereiste van het driezijdig in vorm aansluiten een extra waarborg tegen het monteren van een onjuiste kabel vormt.
Een verdere waarborg voor een eenkennige samenwerking wordt verkregen, als het aanslagorgaan in de langsrichting van de boring verend verschuifbaar is opgesteld tussen een verend uitgedrukte en een verend ingedrukte stand. Door hierbij de verend ingedrukte stand te kiezen als de aanslagstand waarin de vastzetmiddelen in borgende aangrijping kunnen worden gebracht, is te voorkomen, dat de vastzetmiddelen naar hun borgstand kunnen worden verschoven zonder dat het andere kabeluiteinde zich in zijn aanslagstand bevindt. Deze waarborg is nog verder te perfectioneren, als de vastzetmiddelen met het van de open sleuf voorziene deel verend verschuifbaar in de langsrichting van de open sleuf zijn opgesteld in het bevestigingselement, waarbij het aanslagorgaan zich in de verend ingedrukte stand buiten de baan van de vastzetmiddelen en in de verend uitgedrukte in die baan bevindt.
Opgemerkt is reeds, dat zich niet in hun borgstand bevindende vastzetmiddelen een visuele indicatie geven voor een nog niet tot stand gebrachte koppeling of een niet tot stand te brengen koppeling. Hiervan kan op verder voordeelbiedende wijze gebruik worden gemaakt, als de vastzetmiddelen zijn voorzien van een palvormig deel, dat in geval de bodem van de open sleuf niet borgend samenwerkt met de uitsparing, wel en in geval de bodem van de open sleuf borgend samenwerkt met de uitsparing, niet een uitsteeksel van het bevestigingselement vormt, waarbij het palvormig deel in zijn uitstekende stand normale werking van de aandrijfeenheid blokkeert. Op deze wijze wordt verzekerd, dat hoe dan ook niet kan worden gewerkt met een niet geborgd kabeluiteinde en dus ook niet met een kabel voorzien van een niet beoogde stralingsbron.
Onder verwijzing naar in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden zullen de werkwijze en het samenstel volgens de uitvinding thans nader worden besproken en toegelicht. Daarbij toont:
Fig. 1 schematisch een apparaat te gebruiken bij het plaatselijk bestralen van een tumor;
Fig. 2 een aandrijfeenheid voor een door een geleidingshuls te verplaatsen kabel;
Fig. 3 in exploded view een bevestigingselement toe te passen bij een aandrijfeenheid volgens Fig. 2;
Fig. 4 een dwarsdoorsnede van het bevestigingselement volgens Fig. 3 in samengestelde vorm in een eerste montagestand;
Fig. 5 het bevestigingselement volgens Fig. 4 in een tweede montagestand;
Fig. 6 het bevestigingselement volgens Fig. 4 in een derde montagestand;
Fig. 7-9 een drietal verschillende kabeluiteinden met telkens bijbehorend aanslagorgaan voor een bevestigingselement volgens Fig. 4;
Fig. 10 een bovenaanzicht van een tweede, schematisch weergegeven uitvoeringsvorm van een bevestigingselement en een kabeluiteinde;
Fig. 11 een dwarsdoorsnede van het bevestigingselement volgens Fig. 10 in een eerste montagestand;
Fig. 12 het bevestigingselement volgens Fig. 11 in een tweede montagestand;
Fig. 13 het bevestigingselement volgens Fig. 11 in een derde montagestand;
Fig. 14 en 15 een bevestigingselement volgens Fig. 10 doch aangepast voor telkens een anders uitgevoerd kabeluiteinde.
In Fig. 1 is uitsluitend bij wijze van voorbeeld schematisch een apparaat 1 te gebruiken bij het plaatselijk bestralen van een tumor weergegeven, welk apparaat is voorzien van een middels wielen 2 verrijdbaar frame 3, dat niet weergegeven bedieningsmiddelen en een controle-paneel kan bevatten. Verder draagt het frame 3 een houder 4, waarin op afgeschermde wijze radioactief materiaal kan zijn ondergebracht. Het radioactieve materiaal is aan het ene uiteinde van een kabel aangebracht en zodoende door en met die kabel via een aandrijfeenheid te verplaatsen door een naar de te behandelen patiënt lopende geleidingshuls 5, die in verbinding staat met de houder 4, waarop meerdere geleidingshulzen al dan niet omgeven door een gezamenlijke mantel kunnen zijn aangesloten.
In Fig. 2 is een bij het apparaat volgens Fig. 1 te gebruiken aandrijfeenheid 6 weergegeven, die voorzien is van een huis 7, dat grotendeels doorzichtig is weergegeven om een aantal in dat huis opgenomen componenten zichtbaar te maken.
In het huis 6 is een trommel 8 met een cilindisch omtreksvlak middels een as 9 draaibaar opgesteld. In het cilindrische omtreksvlak is een schroefvormige groef 10 aangebracht, zodat een kabel 11 op en van de trommel kan worden gewikkeld. De kabel 11 wordt door een eindloze band 12 lopend om rollen 13 nauwkeurig en slipvrij met de groef 10 in contact gehouden. Vanaf de trommel 8 wordt de kabel 11 geleid door een omhulsel 14, dat aansluit op een niet getoond afgeschermd opslagelement voor het radioactieve materiaal bevestigd aan het ene uiteinde van de kabel 11, waarvan het andere uiteinde middels een bevestigingselement 15 met de trommel 8 is gekoppeld. Het omhulsel 14 sluit al dan niet onderbroken aan op de geleidingshuls 5.
In Fig. 3 is in exploded view een eerste uitvoeringsvorm voor een bevestigingselement 15 weergegeven, dat is voorzien van een hulsvormig huisdeel 16, dat voorzien is van een centrale boring 17, die zich vanaf het ene uiteinde van het huisdeel 16 uitstrekt tot nabij het andere uiteinde en aldaar trapvormig overgaat in een doorlaatboring 18, die in lijn is gelegen met de centrale boring 17. Het huisdeel 16 is verder voorzien van een opneemboring 19 en een daarmee in lijn gelegen schuifboring 20, waarbij de gezamenlijke hartlijn van de boringen 19 en 20 de hartlijn van de centrale boring 17 loodrecht snijdt. Een vastzetorgaan 21 is voorzien van een cilindrisch deel 22 dat met een schuifpassing in de centrale boring 17 past, en van een afgevlakt cilindrisch deel 23 dat net een schuifpassing in de doorlaatopening 18 past. Door het aanbrengen van een veer 24 om het afgevlakt cilindrische deel 23 is het vastzetorgaan 21 verend schuifbaar onder te brengen Ln het huisdeel 16, waarbij het afgevlakt cilindrische deel 23 ioor de doorlaatboring 18 reikt.
Het cilindrische deel 22 is loodrecht op zijn cilindrische wand voorzien van een sleufgatvormige verdieping 25, in de bodem waarvan een sleutelgatvormige doorbreking 26 is aangebracht, waarbij het middenloodvlak van beide de lartlijn van het cilindrische deel 22 bevat. De doorbreking 26 nondt uit in een recht vlak 27, dat zich loodrecht op de doorbreking 26 uitstrekt en verkregen is door een deel met cirkelsegmentvormige dwarsdoorsnede weg te nemen uit het cilindrische deel 22. Bij het plaatsen van het vastzetorgaan 21 in het huisdeel 16 dient de sleufgatvormige verdieping 25 in lijn te worden gebracht met de opneemboring 19, waarna het vastzetorgaan 21, zij het verend schuifbaar, in het huisdeel 16 is te borgen door het door de opneemboring 19 tot in de sleufgatvormige verdieping 25 steken van een huls 28 met coring 29 voor het doorlaten van een kabel 11 met uiteinde 30.
Voordat het vastzetorgaan 21 met de huls 28 in het luisdeel 16 wordt geborgd, is eerst een aanslagorgaan 31 met sen aanslagboring 32, een kraag 33 en een stuitrand 34 onder tussenvoeging van een veer 35 vanuit de centrale boring 17 ioor de schuifboring 20 gestoken. In de gemonteerde stand wordt het aanslagorgaan 31 door de veer 35 tegen het vlak 27 aangedrukt, waarbij de hartlijn van de aanslagboring 32 samenvalt met die van de boring 29 in de huls 28.
Onder verwijzing naar de Figuren 4-6 zal thans het inbrengen en vastzetten van een kabel 11 met uiteinde 30 in tiet bevestigingselement 15 worden besproken.
Voor het monteren van een kabel 11 wordt het cilindrische deel 22 tegen de kracht van de veer 24 in zover omlaag gedrukt, dat dit tot aanslag komt tegen de huls 28. In leze stand wordt door de werking van de veer 35 het vooreinde yan het aanslagorgaan 31 door het deel van de sleutelgatvormige doorbreking 26 met grotere doorlaat geduwd, waardoor dat vooreinde tot aanslag komt tegen het kopse uiteinde van de huls 28. Het ingenomen zijn van deze stand is waarneembaar doordat dan het achteruiteinde van het aanslagorgaan 31 niet meer uitsteekt ten opzichte van het huisdeel 16.
Hierna wordt de kabel 11 met zijn uiteinde 30 door de boring 29 in de huls 28 gestoken en doorgeschoven totdat het uiteinde 30 tot aanslag komt tegen de bodem van de aanslagboring 32, waarmee de in Fig. 4 weergegeven stand is verkregen.
Door het verder binnenwaarts duwen van de kabel 11 wordt het aanslagorgaan 31 tegen de kracht van de veer 35 in verschoven tot in de in Fig. 5 getoonde stand, waarbij de stuitrand 34 in contact komt met het huisdeel 16 en waarbij tussen de huls 28 en het aanslagorgaan 31 een spleet ter grootte van de diepte van de sleutelgatvormige doorbreking 26 is gecreëerd, zodat het vastzetorgaan 21 niet meer tegen het aanslagorgaan 31 aan drukt en door de veer 24 omhoog kan worden gedrukt.
Het uiteinde 30 van de kabel 11 is voorzien van een rondomlopende uitsparing 30a, waarvan de breedte gelijk is aan de diepte van de sleutelgatvormige doorbreking 26 en waarvan de diameter met een schuifpassing kan glijden in het nauwere sleufvormige deel van de sleutelgatvormige doorbreking 26, zodat het vastzetorgaan 21 aangrijpend in de uitsparing 30a verder omhoog kan verplaatsen en zodoende de kabel 11 bij zijn uiteinde 30 borgend kan vastgrijpen, zoals getoond in Fig. 6.
Teneinde de uitsparing 30a bij het middels het uiteinde 30 van de kabel 11 terugduwen van het aanslagorgaan 31 in de door dat wegdrukken gecreëerde ruimte tussen het aanslagorgaan 31 en de huls 28 gesitueerd te krijgen, dienen de diepte van de aanslagboring 32 en de lengte van het uiteinde 30 vanaf de uitsparing tot het kopse einde van het uiteinde 30 op elkaar te zijn afgestemd. Is bedoelde lengte te lang, dan zal bij aanslag van de stuitrand 34 tegen het huisdeel 16 op zijn minst nog een deel van de uitsparing 30a zich binnen de boring 29 bevinden, waardoor het nauwere sleufvormige deel van de sleutelgatvormige doorbreking 26 niet kan gaan samenwerken met de uitsparing 30a en het vastzetorgaan 21 niet in zijn de kabel 11 borgende stand kan worden gebracht. Is bedoelde lengte te kort, dan zal op zijn minst een deel van de uitsparing zich binnen de aanslagboring 32 bevinden, waardoor het nauwere sleufvormige deel van de sleutelgatvormige doorbreking 26 niet kan gaan samenwerken met de uitsparing 30a, doordat tegenover een deel van het nauwere sleufvormige deel van de sleutelgatvormige doorbreking 26 een naast de uitsparing 30a gelegen deel met grotere diameter dan de breedte van het sleufvormige deel is gelegen. In deze stand bevindt zich een deel van het vastzetorgaan 21 tussen de huls 28 en het aanslagorgaan 31, waardoor dit laatste op zijn plaats blijft als de kabel 11 voorzichtig zoekend zou worden terug getrokken. Om te voorkomen dat daarbij alsnog de borgende stand zou kunnen worden bewerkstelligd, is een sleutelgatvormige verdieping 26a aanwezig, die zodanig is vormgegeven, dat bij een situatie als bedoeld in de vorige volzin bij het terugtrekken van de kabel 11 het aanslagorgaan 31 terug kan veren totdat zijn voorvlak stuit tegen de bodem van de sleutelgatvormige verdieping 26a. Daardoor is de afstand tussen huls 28 en aanslagorgaan 31 verkleind en het vastzetorgaan tegen verdere opwaartse verplaatsing geborgd, zodat het vastzetorgaan 21 niet naar de borgende stand kan verplaatsen, ook niet als de kabel 11 zover is teruggetrokken dat de uitsparing 30a en het nauwere sleufvormige deel van de sleutelgatvormige doorbreking 26 zich in lijn bevinden.
Zoals uit Fig. 6 blijkt is in de borgende stand van het vastzetorgaan 21 de onderzijde van het afgevlakt cilindrische deel 23 in één vlak gelegen met de onderzijde van het huisdeel 16. Kan het vastzetorgaan 21 door het inbrengen van een kabel 11 met een niet passend uiteinde 30 niet in zijn borgende stand worden gebracht, dan zal het afgevlakt cilindrische deel 23 in iets mindere mate dan getoond in Fig.
5 uitsteken, hetgeen een duidelijke indicatie geeft, dat getracht is een foutieve kabel aan te brengen. Een verdere waarborg tegen het werken met een niet of niet goed geborgde kabel 11 is te verkrijgen door binnen het huis 7 te voorzien in een aanslag die draaiing van de trommel 8 en zodoende verplaatsing van de kabel 11 voorkomt als het afgevlakt cilindrische deel 23 uit het bevestigingselement 15 steekt.
In de Figuren 7 - 9 is een kabel 11 met een uiteinde 30 getoond met telkens een anders geplaatste uitsparing 30c, 30a respectievelijk 30b en een telkens op de betreffende uitsparing aangepast aanslagorgaan, dat wil zeggen een minder diepe of diepere boring voor het opnemen van het uiteinde 30. Als ervan wordt uitgegaan, dat de in Fig. 8 getoonde elementen zijn gebruikt in de Figuren 4-6, dan zal zich bij het steken van een kabeluiteinde met uitsparing 30b in het bevestigingselement volgens de Figuren 4 - 6 de situatie voordoen, die bovenstaand is omschreven beginnend met de woorden: "Is bedoelde lengte te lang", terwijl voor het kabeluiteinde met uitsparing 30c de passage beginnend met de woorden: "Is bedoelde lengte te kort" van toepassing is.
In de Figuren 10 en 11 is voor toepassing in de aandrijfeenheid 6 volgens Fig. 2 op schematische wijze een tweede uitvoeringsvorm van een bevestigingselement 15 weergegeven, dat is voorzien van een huisdeel 36 met een centrale boring 37, waarin een vastzetorgaan 38 met glijpassing schuifbaar is. Het vastzetorgaan 38 is voorzien van een uitsparing 39, die is afgestemd op de vorm van het op te nemen uiteinde 30' van een kabel 11. De uitsparing 39 is middels een sleuf 40 met een breedte gelijk aan de diameter van de kabel 11 met de buitenomtrek van het vastzetorgaan 38 verbonden, waarbij het vastzetorgaan zodanig in het huisdeel 36 is geleid, dat de sleuf 40 aansluit op een sleuf 41 met gelijke breedte en aangebracht in het huisdeel 36. Aan zijn onderuiteinde is de uitsparing 39 voorzien van een trapvormige verdieping 42 en een daarop aansluitende wanddoorbreking 43. Het huisdeel 36 is diametraal tegenover het onderuiteinde van de sleuf 41 voorzien van een aanslagboring 44 waarvan de dwarsdoorsnede is aangepast aan die van het uiteinde 30'.
Voor het monteren van een kabel 11 wordt het uiteinde 30' in de uitsparing 39 gebracht en omlaag geschoven tot stuit tegen de bodem van de uitsparing. Het zal duidelijk zijn, dat de vormgeving van het uiteinde bepalend is voor het al dan niet kunnen inschuiven van dat uiteinde. Nadat aldus de in Fig. 11 getoonde stand is verkregen, wordt het vastzetorgaan 38 omlaag geschoven totdat de in Fig. 12 getoonde stand is bereikt. De kabel 11 wordt vervolgens in zijn langsrichting verder het bevestigingselement ingeschoven, waarbij het vooroplopende deel van het uiteinde 30' via de wanddoorbreking 43 in de aanslagboring 44 terecht komt en tegen de bodem van die boring stuit. De trapvormige verdieping 42 is zodanig vormgegeven, dat het vastzetorgaan 38 omhoog kan worden geschoven en door het grijpen achter het uiteinde 30' de kabel in het bevestigingselement kan borgen, zoals is getoond in Fig. 13.
Opgemerkt is reeds dat in de Figuren 10-13 het bevestigingselement schematisch is weergegeven. Het zal duidelijk zijn, dat op soortgelijke wijze als bij de uitvoeringsvorm volgens de Figuren 3 - 6 er diverse aanslagen aanwezig kunnen zijn voor het sturen en begrenzen van de verplaatsing van het vastzetorgaan 38 en die verplaatsingen door veerwerking kunnen zijn ondersteund.
In de Figuren 14 en 15 tenslotte zijn twee verdere bevestigingselementen getoond met uitsparingen 39a en 39b in het vastzetorgaan 38. Uit de Figuren 10, 14 en 15 zal duidelijk zijn, dat het uiteinde 30' weergegeven in Fig. 10 noch in de uitsparing 39a noch in de uitsparing 39b past. Evenzo zal een overeenkomstig de uitsparing 39a respectievelijk 39b vormgegeven uiteinde passen in de uitsparing 39 of 39b respectievelijk 39 of 39a. De aanslagboring 44 weergegeven in Fig. 11 zal bij de uitvoeringsvormen volgens de Figuren 14 en 15 moeten zijn aangepast aan de dwarsdoorsnede van het betreffende uiteinde. Als alternatief kan ook elk uiteinde over de lengte van de aanslagboring eindigen in een identiek deel, zodat voor alle uiteinden eenzelfde huisdeel kan worden gebruikt.
Het spreekt vanzelf, dat er binnen het kader van de uitvinding als neergelegd in de bijgaande conclusies nog vele wijzigingen en varianten mogelijk zijn. Om het skala van verschillende uiteinden te vergroten zijn, naast andere plaatsen voor de uitsparing en andere vormen voor de uiteinden, ook combinaties van de twee uitvoeringsvormen mogelijk. Verder kan gedacht worden aan een range uiteinden met alle dezelfde basisvorm en eenzelfde daarvan uitstekende kraag, die echter steeds op een andere plaats op de basisvorm is gesitueerd.

Claims (13)

  1. 3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de nechanische identificatie wordt gevormd door een in het eerste sinddeel aangebrachte rondomlopende uitsparing, waarvan de afstand tot het vrije uiteinde van het eerste einddeel de nechanische identificatie van de kabel vormt, het aanslagdeel van de vastzetmiddelen wordt voorzien van een boring, die een zodanige dwarsdoorsnede heeft, dat daarin het eerste einddeel met een glijpassing kan worden opgenomen en een diepte heeft, die bepaalt welk mechanisch geïdentificeerd eerste einddeel door de vastzetmiddelen kan worden vastgezet, en het beweegbare deel van de vastzetmiddelen wordt gevormd door een dwars op de boring verschuifbaar geleid element, dat voorzien is van een deel, dat een breedte in hoofdzaak overeenkomend met de lengte van de rondomlopende uitsparing in het eerste einddeel heeft en een aan een uiteinde open sleuf bezit met een breedte corresponderend met de diameter van het eerste einddeel ter plaatse van de uitsparing, waarbij de borging van het eerste einddeel tot stand wordt gebracht door het eerste einddeel met een mechanische identificatie behorend bij de diepte van de boring in het aanslagdeel van de vastzetmiddelen tot aanslag in die boring te steken en vervolgens het verschuifbare element zodanig te verschuiven, dat de uitsparing in het eerste einddeel in de sleuf komt te liggen, waardoor het eerste einddeel in de tot aanslag in de boring gekomen stand wordt geborgd.
  2. 4. Samenstel van een aandrijfeenheid en een daarin met een eerste uiteinde bevestigde kabel, die aan het tweede uiteinde is voorzien van een te verplaatsen orgaan, zoals een stralingsbron, waarbij de aandrijfeenheid is voorzien van een bevestigingselement met een opneemmiddelen en vastzetmiddelen voor het positioneren en borgen van het vast te zetten, eerste uiteinde, dat eindigt in een cilindervormig element, met het kenmerk, dat de opneemmiddelen voorzien zijn van een aanslagorgaan met een boring, die het cilindervormige element met een glijpassing kan opnemen en een bodemvlak heeft, dat een aanslagvlak voor het cilindervormige element vormt, en dat de vastzetmiddelen volgens een vooraf bepaalde baan ten opzichte van het bevestigingselement verplaatsbaar zijn en kunnen samenwerken met op of nabij het cilindervormige element aangebrachte mechanische identificatiemiddelen in de vorm van uitsparingen, verdikkingen, uitsteeksels of dergelijke, waarbij voorzien is in een aantal verschillende en onderling verwisselbare bevestigingselementen en van elk bevestigingselement de dimensies van de boring en de plaatsing van de vastzetmiddelen in onderlinge samenhang bepalen met welke uitvoering van de mechanische identificatiemiddelen kan worden samengewerkt.
  3. 5. Samenstel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat bij alle bevestigingselementen de plaatsing en verplaatsing van de vastzetmiddelen gelijk is, terwijl de dimensies van de boringen bij elk bevestigingselement verschillend zijn.
  4. 6. Samenstel volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat bij alle bevestigingselementen de diameter van de boring gelijk is, terwijl de diepte van de boringen bij elk bevestigingselement verschillend zijn.
  5. 7. Samenstel volgens conclusies 6, met het kenmerk, dat de mechanische identificatiemiddelen bij een eerste uiteinde bestaan uit een rondomlopende uitsparing, die voor het borgen van het eerste kabeluiteinde kunnen samenwerken met een open sleuf in een tot de vastzetmiddelen behorend deel, dat in langsrichting van de open sleuf is te verplaatsen tussen een stand buiten de baan van een in te steken en vast te zetten eerste uiteinde tot een stand waarin dat uiteinde wordt geborgd, waartoe de open sleuf is voorzien van een bodem die borgend aangrijpt in de uitsparing.
  6. 8. Samenstel volgens conclusies 7, met het kenmerk, dat de rondomlopende uitsparing is aangebracht in het cilindervormige element op afstand van het vrije einde daarvan, waarbij die afstand samen met de diepte van de boring van het bevestigingselement bepalend is voor het al dan niet borgend kunnen samenwerken van uitsparing en open sleuf.
  7. 9. Samenstel volgens conclusies 8, met het kenmerk, dat het aanslagorgaan in de langsrichting van de boring verend verschuifbaar is opgesteld tussen een verend uitgedrukte en een verend ingedrukte stand.
  8. 10. Samenstel volgens conclusies 9, met het kenmerk, dat de vastzetmiddelen met het van de open sleuf voorziene deel verend verschuifbaar in de langsrichting van de open sleuf zijn opgesteld in het bevestigingselement, waarbij het aanslagorgaan zich in de verend ingedrukte stand buiten de baan van de vastzetmiddelen en in de verend uitgedrukte in die baan bevindt.
  9. 11. Samenstel volgens conclusies 10, met het kenmerk, dat de vastzetmiddelen zijn voorzien van een palvormig deel, dat in geval de bodem van de open sleuf niet borgend samenwerkt met de uitsparing, wel en in geval de bodem van de open sleuf borgend samenwerkt met de uitsparing, geen uitsteeksel van het bevestigingselement vormt, waarbij het palvormig deel in zijn uitstekende stand normale werking van de aandrijfeenheid blokkeert.
  10. 12. Aandrijfeenheid voorzien van een bevestigingselement met een opneemmiddelen en vastzetmiddelen en kennelijk bestemd voor toepassing bij een werkwijze volgens een der conclusies 1-3.
  11. 13. Aandrijfeenheid voorzien van een bevestigingselement met een opneemmiddelen en vastzetmiddelen en kennelijk bestemd voor toepassing bij een samenstel volgens een der conclusies 4 - 11.
  12. 14. Kabel met een uiteinde voorzien van mechanische identificatiemiddelen en kennelijk bestemd voor toepassing bij een werkwijze volgens een der conclusies 1-3.
  13. 15. Kabel met een uiteinde voorzien van mechanische identificatiemiddelen en kennelijk bestemd voor toepassing bij een samenstel volgens een der conclusies 4-11.
NL9201131A 1992-06-25 1992-06-25 Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze. NL9201131A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9201131A NL9201131A (nl) 1992-06-25 1992-06-25 Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.
DE69318478T DE69318478T2 (de) 1992-06-25 1993-06-25 Verfahren zum Verbinden eines ersten Endes eines Kabels an einer Antriebseinheit und Vorrichtung, Antriebseinheit und Kabel zur Ausführung des Verfahrens
US08/092,694 US5503041A (en) 1992-06-25 1993-06-25 Apparatus for connecting a first end part of a cable to a drive unit
CN93107694A CN1050765C (zh) 1992-06-25 1993-06-25 将缆索第一端部连至驱动单元的装置
EP93201845A EP0576101B1 (en) 1992-06-25 1993-06-25 Method for connecting a first end part of a cable to a drive unit, and an assembly, a drive unit and a cable for carrying out such method
JP15506893A JP3542147B2 (ja) 1992-06-25 1993-06-25 ケーブルの第1端部を駆動装置へ結合する方法及びその方法を実施するための組立体、駆動装置及びケーブル

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9201131 1992-06-25
NL9201131A NL9201131A (nl) 1992-06-25 1992-06-25 Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9201131A true NL9201131A (nl) 1994-01-17

Family

ID=19860975

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9201131A NL9201131A (nl) 1992-06-25 1992-06-25 Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US5503041A (nl)
EP (1) EP0576101B1 (nl)
JP (1) JP3542147B2 (nl)
CN (1) CN1050765C (nl)
DE (1) DE69318478T2 (nl)
NL (1) NL9201131A (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19525811A1 (de) * 1995-07-15 1997-01-16 Sauerwein Isotopen Tech Bestrahlungsgerät
US5800333A (en) * 1996-02-20 1998-09-01 United States Surgical Corporation Afterloader provided with remote control unit
US6635008B1 (en) 1997-03-11 2003-10-21 Interventional Therapies Llc System and method for delivering a medical treatment to a treatment site
US6048300A (en) * 1997-07-03 2000-04-11 Guidant Corporation Compact cartridge for afterloader
US20020099255A1 (en) * 1997-09-23 2002-07-25 Liprie Sam F. Afterloader apparatus
DE10204818C2 (de) * 2002-02-06 2003-11-27 Eurotope Entwicklungsgesellsch Gerät und Verfahren zur Beladung von Implantationshohlnadeln mit Strahlungsquellen aus Strahlungsquellenketten zur interstitiellen Brachytherapie von Gewebe
NL1020740C2 (nl) * 2002-06-03 2003-12-08 Nucletron Bv Werkwijze en inrichting voor het tijdelijk inbrengen en plaatsen van tenminste een energie uitstralende bron in een dierlijk lichaam.
CN116688374A (zh) * 2022-03-03 2023-09-05 杭州大士科技有限公司 一种带拔芯机构的放射源植入系统及其使用方法

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3593594A (en) * 1968-10-04 1971-07-20 Technical Operations Inc Apparatus for manipulating radioactive material to and from a storage unit
US4281252A (en) * 1978-11-27 1981-07-28 Technical Operations, Inc. Coupling apparatus for portable radiography systems
US4314157A (en) * 1979-06-21 1982-02-02 Industrial Nuclear Company, Inc. Safety lock for radiography exposure device
US4412499A (en) * 1980-07-02 1983-11-01 Schaefer Marine, Inc. Rigging connection assembly
FR2542143B1 (fr) * 1983-03-04 1985-08-09 Legrand Sa Dispositif de reperage pour cable
NL8400108A (nl) * 1984-01-12 1985-08-01 Hooft Eric T Werkwijze en inrichting voor het behandelen van een lichaamsdeel met radioactief materiaal.
NL8601808A (nl) * 1986-07-10 1988-02-01 Hooft Eric T Werkwijze voor het behandelen van een lichaamsdeel met radioactief materiaal en wagen ten gebruike daarbij.
GB9017992D0 (en) * 1990-08-16 1990-10-03 Gripple Ltd Connector for wires etc
DE4028625A1 (de) * 1990-09-08 1992-03-12 Sauerwein Isotopen Tech Verfahren und vorrichtung zum ein- und zurueckfahren einer radioaktiven strahlenquelle in einem applikator

Also Published As

Publication number Publication date
JP3542147B2 (ja) 2004-07-14
EP0576101A1 (en) 1993-12-29
EP0576101B1 (en) 1998-05-13
DE69318478T2 (de) 1998-12-10
JPH06254169A (ja) 1994-09-13
CN1087283A (zh) 1994-06-01
DE69318478D1 (de) 1998-06-18
US5503041A (en) 1996-04-02
CN1050765C (zh) 2000-03-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3101879B1 (de) Halterung für ein mobiles telekommunikations-endgerät
US5806690A (en) Adjustable shelving
US8608695B2 (en) Safety needle assembly
NL9201131A (nl) Werkwijze voor het verbinden van een eerste einddeel van een kabel met een aandrijfeenheid alsmede een samenstel, een aandrijfeenheid en een kabel voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze.
DE19946455A1 (de) Anordnung zur Befestigung einer Aufhängevorrichtung an einem Elektrowerkzeug
DE3916783A1 (de) Vorrichtung zum lesen und/oder beschreiben von chip-karten
DE3222712A1 (de) Magnetplattenkassette, bestehend aus einem gehaeuse und einer drehbaren magnetischen platte
EP0034756A1 (de) Gehäuse für als Bandspule oder in Bandkassetten aufbewahrtes bandförmiges Material
US4352529A (en) Drawer locking system
EP0616103A1 (de) Diebstahlsicherungs-Vorrichtung
DE3544055A1 (de) Aufbewahrungsbehaelter fuer aufzeichnungstraeger
DE10158715A1 (de) Verbinder und Verfahren zum Montieren eines Verbinders
DE3109823C2 (de) Wiedergabegerät für ein plattenförmiges Aufzeichnungsmedium
DE8600084U1 (de) Vorrichtung zum Verhindern einer unberechtigten Verwendung von Videokassetten
NL192994C (nl) Anti-diefstalinrichting voor compactdiscs.
KR870005634A (ko) 접골용 스테이플러
EP1670528B1 (en) Safety needle assembly and method for making the same
DE3527843A1 (de) Anordnung zur aufbewahrung von magnetbandkassetten und compactdisks
EP3177790B1 (en) Lock arrangement
DE3044965C2 (de) Einrichtung in einem Plattenspieler zur Identifizierung der Abspielseite der Platte
KR0158994B1 (ko) 축래치장치
DE69919798T2 (de) Kassette
DE19519837A1 (de) Pfandmarke und Pfandmarken-Halter, insbesondere als Auslöser für Einkaufswagen oder dergleichen
DE2638738A1 (de) Vorrichtung zum verhindern eines beabsichtigten loeschens eines kassettentonbandes
JP3367765B2 (ja) 開閉体取付装置

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed