NL9002059A - Inrichting voor het monteren van spaken tussen een naaf en velg van een spaakwiel. - Google Patents

Description

Inrichting voor het monteren van spaken tussen een naaf en velg van een spaakwiel

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het monteren van spaken tussen een naaf en velg van een spaakwiel, voorzien van een naafhouder voor het draaibaar ondersteunen van de naaf, velgsteunrollen voor het althans ongeveer concentrisch om de naaf ondersteunen van de velg, aandrijf-middelen voor het verdraaien van de velg om de as van het wiel, en een draaiend aandrijfbare schroevedraaier voor het door gaten in de velg op de spaken schroeven van bijbehorende nippels.

Bij een bekende uitvoering van een dergelijke inrichting wordt voor het hanteren van de spaken een naaf met ingestoken spaken in een houder aangebracht en wordt de velg in geleidingsrollen geklemd. De velg wordt door middel van een mechanisch indexeringsmechanisme verdraaid, zodat de nippelga-ten hierin één voor één voor de schroevedraaier worden gepositioneerd. De schroevedraaier staat loodrecht op de velg. De schroevedraaier is voorzien van een stift, waarmede deze zich in de nippel centreert en derhalve een positionering ten opzichte van elkaar plaatsvindt. Door onnauwkeurigheden in de positie van de nippelgaten in de velg, door haperingen in het indexeringssysteem en door de verschillen in de richting van de schroevedraaier en de spaken, gebeurt het veelvuldig dat de stift van de schroevedraaier niet in het gat van de nippel schiet, dat de nippel niet in het nippelgat van de velg terechtkomt, of dat de nippel niet goed op de spaak kan worden gedraaid, hetgeen in elk van de gevallen een onderbreking in het proces tot gevolg heeft.

De uitvinding beoogt dit nadeel op te heffen en verschaft hiertoe middelen voor het telkens nauwkeurig met elkaar in lijn brengen van de schroevedraaier en de bij elkaar behorende nippel, spaak en nippelgat in de velg.

In één uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding zijn de schroevedraaier en een bijbehorende spaakklem aangebracht op een kantelslede, waarmede de schroevedraaier en de spaakklem in vaste onderlinge stand aanpasbaar zijn aan de richting van de spaken van de twee groepen van spaken die met de ene of de andere flens van de naaf zijn verbonden.

Op deze wijze kan de schroevedraaier nauwkeurig in lijn worden gebracht met de spaken van de beide spaakgroepen, terwijl bij verstelling van de schroevedraaier, de spaakklem, die telkens een spaak in de juiste stand voor de schroevedraaier klemt, automatisch met de schroevedraaier meebeweegt.

Bij voorkeur is verder de kantelslede uitgevoerd met een nippeltoevoer, waarvan de aansluiting op de schroevedraaier de verstelbewegingen van de schroevedraaier meemaakt.

Bij deze maatregel zal onafhankelijk van de stand van de schroevedraaier steeds een goede toevoer van de nippels aan de schroevedraaier kunnen plaatsvinden.

Het is een voordeel wanneer de spaakklem is uitgevoerd met een sensor voor het waarnemen van de aanwezigheid van een spaak in de spaakklem, en met besturingsmiddelen voor het, in reactie op een signaal van de sensor, sluiten van de klem om een spaak.

Een dergelijke sensor verhoogt bij het met de hand inleggen van de spaken de snelheid van de inrichting, terwijl bij het machinaal inleggen van spaken door deze sensor de betrouwbaarheid wordt verhoogd.

Voor het verkrijgen van een snellere werking van de inrichting en derhalve voor het verhogen van de capaciteit daarvan kunnen twee schroevedraaiers zijn aangebracht voor het althans ongeveer gelijktijdig aanbrengen van twee nippels op twee spaken uit één spakengroep.

Een zeer gunstige uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding is daardoor gekenmerkt, dat de genoemde middelen zijn voorzien van een aftast- en registratie-orgaan voor het bepalen en in een geheugen van de besturing vastleggen van de plaats van de gaten in de velg.

Met dit aftast- en registratie-orgaan kan voor elk nippelgat afzonderlijk de exacte plaats in de velg bepaald en in het geheugen van de besturing vastgelegd worden. Hiermede kunnen afwijkingen van de plaats van de nippelgaten in de velg, die veelvuldig voorkomen, worden geconstateerd en gecompenseerd.

Met dit aftast- en registratie-orgaan, dat bij voorkeur een optisch aftastorgaan in de vorm van een CCD-camera omvat, is het mogelijk dat de schroevedraaier en de velg ten opzichte van elkaar positioneerbaar zijn in afhankelijkheid van de door het aftast- en registratie-orgaan vastgelegde plaatsen van de gaten in de velg.

In de uitvoering met twee schroevedraaiers zijn bij voorkeur de beide schroevedraaiers ten opzichte van elkaar verplaatsbaar in afhankelijkheid van de door het aftast- en registratie-orgaan vastgelegde relatieve plaatsen van een betreffend paar gaten in de velg.

Voor het verder verbeteren van de prestaties van de inrichting kan deze zijn voorzien van middelen voor het bepalen van de diameter van elke velg ter plaatse van het velgbed. Deze bepaling van de diameter kan absoluut zijn of relatief ten opzichte van een gemiddelde maat. Als de gemeten diameter kleiner is dan de gemiddelde waarde, dan kan er via de bestu-ringsmiddel voor worden gezorgd, dat de nippels verder op de spaken worden geschroefd, en omgekeerd. Hierdoor worden variaties in de diameter van de velgen gecompenseerd, en ontstaan gelijkmatig strak gespannen wielen.

De uitvinding omvat ook een werkwijze voor het monteren van spaken tussen een naaf en velg van een spaakwiel, waarbij voorafgaande aan het aanbrengen van de spaken de relatieve of absolute diameter van de velg ter plaatse van het velgbed wordt gemeten, waarna de spaken tussen naaf en velg worden gemonteerd en nippels door gaten in de velg op de spaken worden geschroefd met een aantal omwentelingen dat afhangt van de gemeten diameter van de velg.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding schematisch weergeeft.

De figuren 1 en 2 zijn schematische zijaanzichten van het uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding, in twee verschillende standen, waarbij duidelijkheidshalve een aantal onderdelen slechts in fig. l en andere onderdelen in fig. 2 zijn weergegeven.

Figuur 3 is een schematisch bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 1 en 2.

Figuur 4 is een op grotere schaal weergegeven detail IV in fig. 2, in doorsnede.

Figuur 5 is een op grotere schaal weergegeven detail V in fig. 2.

Figuur 6 is een aanzicht volgens de pijl VI in fig. 5.

Figuur 7 toont een schematische afbeelding van het aftasten van gaten in de velg van de spaakwielen.

Figuur 8 toont een perspectivisch aanzicht van een gedeelte van een velg met een patroon van de gaten daarin.

Figuur 9 toont op zeer schematische wijze een bovenaanzicht van een spaakwiel en de nippelschroevedraaiers.

De tekening, en in het bijzonder de fig. 1-3, tonen een inrichting voor het monteren van spaken 1 tussen een naaf 2 en een velg 3 van een spaakwiel 4. Het is daarbij de bedoeling, dat de spaken 1 door gaten in de beide flenzen 5 van de naaf 2 worden gestoken en vervolgens met het van schroefdraad voorziene uiteinde in een bijbehorend nippelgat 6 in de velg 3 worden gebracht, waarna een nippel 7 door het gat 6 en op de schroefdraad van elke spaak 1 wordt geschroefd. De spaken zijn in twee groepen te verdelen, waarbij de spaken 1 van de ene groep met de ene flens 5 van de naaf 2 zijn verbonden, terwijl de spaken 1 van de andere groep met de andere flens van de naaf 2 in verbinding staan. De spaken 1 van deze beide groepen zijn om en om in de velg 3 aangebracht.

De inrichting volgens de uitvinding is voorzien van een naafsteun 8 die met behulp van een instelbare veer 9 op het niet weergegeven frame van de inrichting is aangebracht.

De naaf 2 van het spaakwiel 4 ligt vrij beweegbaar en draaibaar in de naafsteun 8, terwijl de naaf 2 rechtop wordt gehouden door een flexibele naafklem 8', die bij het inbrengen en uithalen van de naaf 2 wordt weggeklapt.

De velg 3 van het spaakwiel 4 rust enerzijds op één van de aandrijfrollen 10 en anderzijds op twee diametraal daartegenover aangebrachte en hoogte instelbare velgsteunrol-len 11. De aandrijfrollen 10 zijn gezamenlijk door een niet weergegeven stappenmotor aandrijfbaar voor het om de as van de velg draaien van de velg 3. Nabij de velgsteunrollen 11 bevinden zich zijdelingse aanslagrollen 12, terwijl zich zijdelings van de aandrijfrollen 10 drukrollen 13 bevinden, die de velg 3 van het spaakwiel 4 strak tegen de aanslagrollen 12 kunnen drukken.

Aan de zijde van de velgaanslagrol 12 zijn de middelen aangebracht voor het aanbrengen en aandraaien van de nippels 7 op de bijbehorende spaken 1 van het spaakwiel 4.

Deze middelen omvatten twee schroevedraaiers 14 die elk via een overbrenging 15 door een electromotor 16 draaiend aan-drijfbaar zijn. De schroevedraaiers 14 zijn aangebracht op een in zijn geheel met 17 aangeduide kantelslede, die om een dwarsas 18 kantelbaar is voor het in lijn brengen van de schroevedraaiers 14 met de spaken 1 van de genoemde spaakgroe-pen van elk spaakwiel 4. De kantelslede 17 is kantelbaar om de dwarsas 18 met behulp van een elektromotor 19 met schroefspil 20. De naafhouder 8, 8' en de aandrijf- en aandrukrollen 10, 13 zijn naar de kantelslede 17 toe en hier vanaf verstelbaar voor de aanpassing aan verschillende soorten en maten van velgen 3. Bij juiste instelling van een velg 3 gaat de dwarsas 18 althans ongeveer door de voor de schroevedraaiers 14 gepositioneerde nippelgaten 6 in de velg 3.

Elke schroevedraaier 14 is op de kantelslede 17 aangebracht via twee subplateau·s 21 en 22, waarvan het eerste subplateau 21 draaibaar is om een as 23 nabij de punt van de schroevedraaier 14 volgens een boog van een sleuf 24. Hiermede kan de hoek tussen de schroevedraaiers 14 en een langsas 25 door het midden van de velgnaafsteun 8 worden ingesteld. Het tweede subplateau 22 van elke schroevedraaier 14 is langs evenwijdig aan de dwarsas 18 verlopende geleidingen 26 verstelbaar voor het instellen van de afstand van de schroevedraaiers 14 tot de genoemde langas 25.

Voor het op de juiste wijze bij elke schroevedraaier 14 brengen van nippels 7 is elke schroevedraaier 14 uitgevoerd met een eigen nippeltoevoer 27 waarvan een buigzame nippeltoe-voerbuis 28 uitmondt in een mondstuk 29 dat elke nippel 7 in lijn brengt met het voorste uiteinde van de schroevedraaier 14, zoals fig. 4 toont. De nippels 7 worden met perslucht vanuit een magazijn 30 via de nippeltoevoerbuis 28 naar het mondstuk 29 gevoerd, waar de nippel 7 door een niet weergegeven, intrekbaar tegenhoudorgaan voor de teruggetrokken schroevedraaier 14 wordt tegengehouden, waarna de schroevedraaier 14 naar voren wordt bewogen en een stift 31 van de schroevedraaier 14 in de boring van de nippel 7 wordt gebracht. Deze stift 31 loopt door een holle as 32 van de schroevedraaier 14. Het aantal omwentelingen van de holle as 32 van elke schroevedraaier 14 bij het aandraaien van een nippel 7 kan worden geregistreerd met behulp van een sensor of naderingsschakelaar 33, terwijl de langsverplaatsing van de stift 31 ten opzichte van de holle as 32 bij het aandraaien van een nippel 7 kan worden vastgesteld met een sensor of naderingsschakelaar 34.

Op de functie hiervan zal nog later worden teruggekomen.

Elk subplateau 21 van de beide schroevedraaiers 14 is uitgevoerd met een spaakklem 35 voor het exact in lijn met de schroevedraaier 14 vastklemmen van een spaak l. De figuren 5 en 6 tonen in detail het onderste uiteinde van de spaakklem 35 met de spaak 1 daarin. De spaakklem 35 is voorzien van een steun 36 voor de spaak 1 en een verschuifbare mof 37 met in het onderste uiteinde daarvan een V-vormige insnijding 38 voor het positioneren en op zijn plaats houden van een te monteren spaak op één punt. De spaaksteun 36 van de spaakklem 35 is uitgevoerd met een sensor of naderingsschakelaar 39, die de aanwezigheid van een spaak 1 op de spaaksteun 36 van de spaak-klem 35 kan waarnemen en een signaal aan de besturingsmiddelen van de inrichting kan afgeven, zodanig dat de mof 37 van de spaakklem 35 naar beneden wordt bewogen en de spaakklem 35 wordt gesloten. Hiermede is de betreffende spaak 1 exact in lijn met de bijbehorende schroevedraaier 14 gesteld, daar de spaakklem 35 alle verstelbewegingen van de bijbehorende schroevedraaier 14 meemaakt. De spaakklemmen 35 bevinden zich bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de bijbehorende schroevedraaiers 14.

Fig. 1 toont nog naderingsschakelaars 40 voor het bepalen van de kanteling van de kantelslede 17 om de dwarsas 18 ten behoeve van het instellen van de schroevedraaiers 14 op de spaken van de betreffende spaakgroepen van elk spaakwiel 4. De naderingsschakelaars 40 werken samen met een contra-orgaan 41 op de kantelslede 17 en zijn zelf op een of andere wijze verstelbaar, bijvoorbeeld langs een rail 42 verschuifbaar, teneinde de kantelhoek van de kantelslede 17 aan te passen aan de hoek van de spaken 1 ten opzichte van het horizontale vlak.

Fig. 7 toont op zeer schematische wijze een aftastor-gaan, in dit geval in de vorm van een CCD-camera 43, voor het aftasten van elke velg 3, teneinde de exacte positie van alle nippelgaten 6 in de velg 3 te bepalen en in het geheugen van de besturingsmiddelen van de inrichting vast te leggen. Er wordt zowel de hoogte van de hartlijn van elk gat 6 ten op zichte van de onderrand van de velg alsmede de onderlinge afstand van verschillende gaten 6 in de omtreksrichting van de velg 3 bepaald en vastgelegd. In het onderhavige geval dient het midden van het ventielgat 44 van de velg 3 als referentie. Met dit aftastorgaan 34 is een exacte indexering van de velg 3 mogelijk zodanig dat telkens een gat 6 van de velg 3 exact voor de nippel 7 in de schroevedraaier 14 wordt gepositioneerd. Het aftastorgaan 43 stelt daarbij ook nog vast of sprake is van een zogenaamde fl velg, zoals in fig. 8 is weergegeven, of een f2 velg waarbij een eerste nippelgat 6 rechts van het ventielgat 44 onder het middenvlak van de velg 3 is gelegen.

De werking van de in het voorgaande beschreven inrichting zal thans aan de hand van de figuren worden beschreven .

Allereerst wordt een velg 3 op de onderste aandrijf-rol 10 en de velgsteunrollen 11 geplaatst en daarna de bovenste aandrijfrol 10 en de drukrollen 13 in aangrijping met de velg 3 gebracht. De kantelslede 17 wordt, of is reeds op het type wiel 4 ingesteld.

Vervolgens wordt de velg 3 door de aandrijfrollen 10 en de bijbehorende stappenmotor om zijn hartlijn 2 verdraaid, waarbij de CCD-camera 43 de buitenomtrek van de velg 3 aftast teneinde de positie van alle nippelgaten 6 alsmede van het als referentie dienende ventielgat 44 te bepalen en in het geheugen van de besturingsmiddelen van de inrichting vast te leggen.

Tijdens de aftastomwenteling van de velg 3 wordt een naaf 2 in de naafsteun 8 geplaatst, waarbij de spaken 1 reeds in de flenzen 5 van de naaf 2 kunnen zijn gestoken of in deze inrichting kunnen worden ingebracht.

Na het vastleggen van de posities van de nippelgaten 6 wordt de motor van de aandrijfrollen 10 zodanig bestuurd, dat overeenkomstig een voorafbepaalde volgorde twee gaten voor de spaken van één spaakgroep voor de schroevedraaiers 14 worden gebracht. Indien de hoekafstand tussen de betreffende nippelgaten 6 niet geheel overeenkomt met de reeds op de nominale hoekafstand tussen twee nippelgaten 6 ingestelde hoekafstand tussen de schroevedraaiers 14, dan kan een correctie worden uitgevoerd. Deze correctie kan bestaan uit ver draaiing van één van de schroevedraaiers om de as 23 of uit het enigszins verdraaien van de velg 3 nadat één van de schroevedraaiers 14 een nippel 7 op de betreffende spaak 1 heeft gedraaid. Bij een hoogteverschil tussen de twee nippel-gaten 6 kan de hoogte van de velg met behulp van de velgsteun-rollen 11 worden aangepast, of eventueel één of beide schroevedraaiers op één of andere wijze in hoogterichting worden versteld.

Wanneer een nippelgat 6 goed voor de schroevedraaier 14 is gepositioneerd, wordt met de hand of automatisch een spaak 1 op de spaaksteun 36 van de spaakklem 35 geplaatst, waarna door een signaal van de naderingsschakelaar 39 de spaakklem 35 door de besturingsmiddelen wordt gesloten en de spaak 1 met zijn schroefdraad voor of in het bijbehorende nippelgat 6 wordt gepositioneerd. Overigens is in aanvang de naaf 2 van het spaakwiel 4 iets hoger dan in het midden van de velg 3 geplaatst teneinde te voorkomen dat een spaak 1 bij het inbrengen in de spaakklem 35 met zijn vrije uiteinde langs de velg krast. Bij het spannen van de verschillende spaken 1 zal de naaf dan automatisch in zijn middenstand ten opzichte van de velg 3 worden getrokken onder het indrukken van de veer 9.

Het opdraaien van een nippel 7 op de bijbehorende spaak 1 vindt op gecontroleerde wijze plaats. Door middel van de sensor of naderingsschakelaar 34 wordt bepaald wanneer het uiteinde van de spaak 1 tijdens het opdraaien van de nippel 7 met de stift 31 van de schroevedraaier 14 in aangrijping is gekomen. In dat geval wordt namelijk de stift door de spaak 1 ten opzichte van de holle as 32 van de schroevedraaier verschoven hetgeen met de sensor of naderingsschakelaar 34 wordt vastgesteld. Vanaf dit moment van aangrijping of na een bepaalde verschuiving van de stift 31 ten opzichte van de holle as 32 wordt de nippel 7 nog met een voorafbepaald aantal omwentelingen op de spaak 1 gedraaid, hetgeen door de sensor of naderingsschakelaar 33 wordt geteld. Het aantal omwentelingen waarmee een nippel 7 op een spaak 1 wordt geschroefd kan per type spaakwiel 4 worden bepaald. Het is daarbij tevens mogelijk het aantal omwentelingen van de nippel 7 te variëren in afhankelijkheid van afwijkingen van de diameter van een bepaalde velg 3 ten opzichte van een nominale maat. Deze afwijking wordt gemeten en het benodigde aantal omwentelingen van de nippels 7 wordt aan de hand daarvan berekend. Is de diameter van een velg 3 ter plaatse van het velgbed enigszins geringer dan de nominale maat, dan kan het aantal omwentelingen van de nippels 7 op de spaken 1 worden vergroot. Bij een grotere waarde van de diameter van de velg 3 kan het aantal omwentelingen van elke nippel 7 juist worden verkleind. Op deze wijze worden variaties in de diameter of de omtrek van de velgen 3 gecompenseerd en ontstaan gelijkmatig strak gespannen spaakwielen 4. Overigens worden de schroevedraaiers 14 bij het opdraaien van een nippel 7 in langsrichting belast voor het in ingrijping houden van de schroevedraaier met de nippel.

Indien door de beide schroevedraaiers 14 de beide nippels 7 op de bijbehorende spaken 1 zijn gedraaid, wordt de velg 3 over een bepaalde hoek verdraaid, zodat een volgend stel nippelgaten 6 voor spaken van dezelfde spaakgroep voor de schroevendraaier 14 is gepositioneerd. Deze werkwijze wordt vervolgd, totdat alle spaken van één spaakgroep zijn gemonteerd. Vervolgens wordt de kantelslede 17 gekanteld, zodanig dat de hoek van de schroevedraaiers 14 ten opzichte van de horizontaal gelijk is aan de hoek van de spaken van de tweede spaakgroep. Eventueel moet ook nog de hoek van de schroevedraaiers 14 ten opzichte van de langas 25 worden versteld. Bij een hoogteverschil tussen de nippelgaten 6 van de beide spaak-groepen kunnen beide velgsteunrollen 11 aan de hand van de in de besturing aanwezige informatie automatisch in hoogte worden versteld. Vervolgens kunnen de spaken 1 van de tweede spaakgroep worden gemonteerd, op dezelfde wijze als is beschreven. In verband met de afmetingen van het spaakwiel 4 zal het vaak nodig zijn de spaken 1 van de tweede spaakgroep één voor één te monteren, omdat het vlechten van de spaken 1 in het wiel 4 anders te gecompliceerd wordt. Na afloop daarvan is een spaakwiel 4 met goed strak gespannen spaken 1 gevormd.

De uitvinding is niet beperkt tot het in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, dat op verschillende manieren binnen het kader van de uitvinding kan worden gevarieerd.

Claims (11)

1. Inrichting voor het monteren van spaken tussen een naaf en velg van een spaakwiel, voorzien van een naafsteun voor het draaibaar ondersteunen van de naaf, volgsteunrollen voor het concentrisch om de naaf ondersteunen van de velg, aandrijfmiddelen voor het verdraaien van de velg om de as van het wiel, en een draaiend aandrijfbare schroevedraaier voor het door gaten in de velg op de spaken schroeven van bijbehorende nippels, gekenmerkt door middelen voor het telkens nauwkeurig met elkaar in lijn brengen van de schroevedraaier en de bij elkaar behorende nippel, spaak en nippelgat in de velg.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de schroevedraaier en een bijbehorende spaakklem zijn aangebracht op een kantelslede, waarmede de schroevedraaier en de spaakklem in vaste onderlinge stand aanpasbaar zijn aan de richting van de spaken van de twee groepen van spaken die met de ene of de andere flens van de naaf zijn verbonden.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de kantelslede is uitgevoerd met de nippeltoevoer, waarvan de aansluiting op de schroevedraaier de verstelbewegingen van de schroevedraaier meemaakt.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, waarbij de spaakklem is uitgevoerd met een sensor voor het waarnemen van de aanwezigheid van een spaak in de spaakklem, en met bestu-ringsmiddelen voor het, in reactie op een signaal van de sensor, sluiten van de klem om een spaak.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij twee schroevedraaiers zijn aangebracht voor het althans ongeveer gelijktijdig aanbrengen van twee nippels op twee spaken uit één spaakgroep.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de genoemde middelen zijn voorzien van een aftast- en registratie-orgaan voor het bepalen en in een geheugen van de besturing vastleggen van de plaats van de gaten in de velg.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het aftast- en registratie-orgaan is voorzien van een optisch af-tastorgaan, bij voorkeur een CCD-camera.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij de schroevedraaier en de velg ten opzichte van elkaar positio-neerbaar zijn in afhankelijkheid van de door het aftast- en registratie-orgaan vastgelegde plaatsen van de gaten in de velg.

9. Inrichting volgens conclusie 5 en 8, waarbij de beide schroevedraaiers ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn in afhankelijkheid van de door het aftast- en registratie-orgaan vastgelegde relatieve plaatsen van een betreffend paar gaten in de velg.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van middelen voor het bepalen van de diameter van elke velg ter plaatse van het velgbed.

11. Werkwijze voor het monteren van spaken tussen een naaf en velg van een spaakwiel, waarbij voorafgaande aan het aanbrengen van de spaken de relatieve of absolute diameter van de velg ter plaatse van het velgbed wordt gemeten, waarna de spaken tussen naaf en velg worden gemonteerd en nippels door gaten in de velg op de spaken worden geschroefd met een aantal omwentelingen dat afhangt van de gemeten diameter van de velg.