NL8901016A - Grondbewerkingsmachine. - Google Patents
Grondbewerkingsmachine. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8901016A NL8901016A NL8901016A NL8901016A NL8901016A NL 8901016 A NL8901016 A NL 8901016A NL 8901016 A NL8901016 A NL 8901016A NL 8901016 A NL8901016 A NL 8901016A NL 8901016 A NL8901016 A NL 8901016A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- soil cultivation
- machine according
- cultivation machine
- frame
- flange
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01B—SOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
- A01B33/00—Tilling implements with rotary driven tools, e.g. in combination with fertiliser distributors or seeders, with grubbing chains, with sloping axles, with driven discs
- A01B33/08—Tools; Details, e.g. adaptations of transmissions or gearings
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Soil Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Soil Working Implements (AREA)
Description
C. van der Lely N.V., Maasland
GRONDBEWERKINGSMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een grondbewer-kingsmachine voorzien van een gestel en een aandrijving voor de grondbewerkingsorganen.
Bij grondbewerkingsmachines van deze soort kan het gewenst zijn om op bepaalde grondsoorten en onder bepaalde omstandigheden gebruik te maken van andere bewerkingsorganen en hierbij tevens een voorziening te hebben die beschadiging aan deze bewerkingsorganen kan voorkomen.
Volgens de uitvinding wordt dit nu bereikt doordat de machine een holle drager met grondbewerkingsorganen omvat, welke drager uitwisselbaar in het gestel is aangebracht en aan de binnenzijde van de drager een torsieas als aandrijfas is aangebracht. Met behulp van deze voorziening kan de van bewerkingsorganen voorziene drager tezamen met de een aandrijfas vormende torsieas worden afgenomen en vervangen door een andere drager met bewerkingsorganen, welke drager al of niet van een als aandrijfas dienst doende torsieas kan zijn voorzien.
Een verder facet van de constructie volgens de uitvinding betreft een grondbewerkingsmachine van bovengenoemde soort, waarbij de aandrijving een meerhoekige torsieas omvat. Het aanbrengen van de torsieas kan bij toepassing van deze constructie simpeler en op een meer betrouwbare wijze plaatsvinden.
Een volgend facet van de uitvinding betreft een grondbewerkingsmachine van bovengenoemde soort, waarbij een drager voor de grondbewerkingsorganen aan een einde een flens heeft die voorzien is van gaten en met bouten tegen een andere flens bevestigbaar is, terwijl een der flenzen meer gaten heeft dan de andere. Bij het uitwisselen van de drager kan men hierdoor een snellere en gemakkelijker bevestiging verkrijgen.
Een verder facet van de uitvinding betreft een grondbewerkingsmachine van bovengenoemde soort, waarbij mid delen aanwezig zijn met behulp waarvan het gestel naar keuze dwars op de voortbewegingsrichting of schuin op de voortbewe-gingsrichting voortbeweegbaar is. Bij toepassing van een zich althans nagenoeg in horizontale richting uitstrekkende drager met bewerkingsorganen kan men hierdoor de drager een zodanige stand geven dat twee verschillende bewerkingen kunnen worden uitgevoerd. Zo kan men bijvoorbeeld, indien de drager is voorzien van schijven, in de ene stand van de drager een eg-bewerking en in de andere stand van de drager een ploeg-bewerking uitvoeren.
Een laatste facet van de uitvinding betreft een grondbewerkingsmachine van bovengenoemde soort, waarbij de grondbewerkingsorganen worden gevormd door tanden die onder een hoek met het draaiingsvlak in hulzen aan een zich althans in nagenoeg horizontale richting uitstrekkende drager zijn aangebracht. Bij toepassing van deze voorziening kan men op effectievere wijze van de werkzame delen van de tanden gebruik maken, hetgeen vooral op zwaardere gronden een intensievere verkruimeling tot gevolg kan hebben.
Aan de hand van enkele in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden zal de uitvinding hieronder nader uiteen worden gezet.
Figuur 1 geeft in bovenaanzicht een grondbewerkingsmachine volgens de uitvinding weer;
Figuur 2 geeft een aanzicht weer volgens de pijl II in figuur 1;
Figuur 3 geeft op grotere schaal een aanzicht weer volgens de lijn III-III in figuur 1;
Figuur 4 geeft op grotere schaal de ondersteuning weer van een einde van een van bewerkingsorganen voorziene drager volgens de uitvinding;
Figuur 5 geeft op vergrote schaal de ondersteuning weer voor een drager voorzien van bewerkingsorganen waarbij deze ten opzichte van een in de drager aanwezige, als aandrijfas dienstdoende torsieas verdraaibaar is;
Figuur 6 geeft de flenzen weer voor de bevestiging van het aan de aandrijf zijde gelegen einde van een van bewerkingsorganen voorziene drager;
Figuur 7 geeft een tweede uitvoeringsvoorbeeld weer van een ondersteuning van de van bewerkingsorganen voorziene drager, waarbij deze ten opzichte van een als aandrijfas dienstdoende torsieas verdraaibaar is;
Figuur 8 geeft een tweede uitvoeringsvoorbeeld weer van een grondbewerkingsmachine volgens de uitvinding;
Figuur 9 geeft een aanzicht weer volgens de pijl IX in figuur 8, en
Figuur 10 geeft een aanzicht weer volgens de pijl X in figuur 8.
De in de figuren weergegeven inrichting betreft een grondbewerkingsmachine, in het bijzonder voor de bereiding van een zaaibed.
De machine heeft een gestel dat een gestelbalk 1 omvat, welke zich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekt en althans nagenoeg horizontaal is gelegen. Aan de einden van de gestelbalk 1 zijn platen 2 aangebracht, die zich naar achteren uitstrekken en althans nagenoeg evenwijdig zijn gelegen aan een verticaal vlak in de voortbewegings-richting A. Elk van de platen 2 heeft, zoals uit figuur 2 blijkt, een ruitvorm en is zodanig aangebracht dat een verbindingslijn tussen de hoeken van de ruit althans nagenoeg verticaal verloopt. In de onderste hoek van de ruitvormige platen 2 is door middel van astappen 3 en 4, die zijn ondersteund in legers welke zijn ondergebracht in aan de platen bevestigde legerhuizen 5 en 6, een buisvormige drager 7 ondersteund. De buisvormige drager 7 is voorzien van bewerkingsorganen in de vorm van tanden 8 en vormt met deze tanden een rotor 9. De tanden 8 zijn, in de langsrichting van de drager 7 gezien, volgens een schroeflijn aangebracht, waarbij de bevestiging van opvolgende tanden telkens over een omtrekshoek van ± 120° is verdraaid (fig. 3). Elk van de tanden 8 omvat een bevestigingsdeel 10 dat is ondergebracht in een op de buisvormige drager 7 gelaste bus 11 die door middel van een volgens de omtrek van de buisvormige drager 7 verlopende zijde tegen de drager rust. Het verlengde van de langshartlijn van een bevestigingsdeel 10 van de respectieve tanden 8 sluit een hoek in van ± 8° met de langshartlijn van een recht verlopend werkzaam deel 12 van de tand. Hierbij zijn de hartlijnen gelegen in een vlak dat een hoek van ± 10° insluit met een vlak loodrecht op de langs hart lijn a van de buisvormige drager 7. De langshartlijnen van opvolgende tanden 8 zijn in vlakken gelegen die zich telkens aan weerszijden van het betreffende loodvlak bevinden (fig. 4). Het werkzaam deel 12 van elke tand 8 strekt zich vanaf het beves-tigingsdeel ten opzichte van de draairichting B, die een rotor 9 tijdens het bedrijf krijgt, naar voren uit (fig. 3). Elk werkzaam deel 12 van een tand 8 verloopt vanaf zijn overgang in het bevestigingsdeel 10 wigvormig naar beneden met een dwarsdoorsnede die van ovaal overgaat in ruitvormig, een en ander zodanig dat de afstand tussen de hoeken van de ruit naar het einde afneemt en de afstand, in de draairichting B gezien, groter is dan dwars op de draairichting. Aan de onderzijde is elk van de zijden van de ruitvormige dwarsdoorsnede voorzien van een zich in de langsrichting van het werkzaam deel uitstrekkende uitsparing, die aan de ten opzichte van de draairichting B voorste zijde ongeveer tweemaal zo lang is als die aan de achterzijde (fig. 3). Elk bevestigingsdeel 10 is door middel van een moer 13, die met schroefdraad op het aan de bovenzijde uit de bus 11 stekende einde kan samenwerken, en nokken in de bus 11 vastgezet. De buisvormige drager 7 omvat aan het naar de astap 3 gekeerde einde een flens 14 die zich loodrecht op de langshartlijn uitstrekt en in het midden is voorzien, van een bus 15, die zich naar binnen uitstrekt. In de bus 15 is door klempassing het einde aangebracht van een torsieas 16 met een vierhoekige, bij voorkeur vierkante dwarsdoorsnede en waarvan de langshartlijn met de langshartlijn a van de buisvormige drager 7 samenvalt. Het andere einde van de torsieas 16, die bij voorkeur een lengte van ± 3 m heeft, is door middel van klempassing aangebracht in een bus 17 die door middel van vier bouten 18 is bevestigd aan een flens 19, die zich evenwijdig uitstrekt aan de flens 14. Het einde van de buisvormige drager 7, dat zich bevindt aan de zijde van de as tap 4, is door middel van lassen bevestigd aan een bus 19A die nauwkeurig past en draaibaar is om de bus 17, die als boven beschreven een einde van de torsieas 16 draagt. De bus 19A is aan de van de buisvormige drager 7 afgekeerde zijde voorzien van een ring 20 die door middel van bouten 21 is vastgezet en past in een overeenkomstige uitsparing aan de binnenzijde van de flens 19. Elk van de flenzen 14 en 19 is door middel van bouten 22 losneembaar bevestigd aan op de binnenzijde van de astappen 3 en 4 bevestigde flenzen 23. Hierbij is de flens 14 door middel van drie bouten 22, die in gaten 24 welke over omtrekshoeken van 120° zijn aangebracht, losneembaar bevestigd aan de flens 23 op de astap 3. De flens 19 is voorzien van een groter aantal gaten 25, die over de hele omtrek gelijkelijk zijn verdeeld, waarbij zij op omtrekshoeken van ± 45° zijn aangebracht, terwijl door elk van de gaten een bout gestoken kan worden die eveneens gestoken kan worden door de gaten 24 in de flens 23 op de astap 4 (fig. 6). De aanwezigheid van het grotere aantal gaten 25 in de flens 19 vergemakkelijkt het uitwisselen van de rotor 9 tegen een van andere bewerkingsorganen, bijvoorbeeld schijven, voorziene rotor die hierna zal worden besproken.
Op het buiten de plaat 2 uitstekende einde van de astap 4 is een tandwiel 26 aangebracht dat door middel van daarboven gelegen grotere tandwielen 27 in aandrijvende verbinding staat met een identiek tandwiel 26. Het bovenste tandwiel 26 bevindt zich met de andere tandwielen in een schermkast 28 en is aangebracht op een zich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekkende as 29. De as 29 is ondergebracht in een buisvormige steun 30 welke tussen de bovenzijde van de platen 2 is aangebracht. De buisvormige steun 30 bestaat uit twee delen, die aansluiten op een nabij het midden gelegen tandwielkast 31 waarin een einde van de as 29 steekt. Binnen de tandwielkast 31 staat de as via een conische tandwieloverbrenging en een aan de achterzijde van de tandwielkast 31 gelegen toerenvariator 32 in aandrijvende verbinding met een zich in de voortbewegingsrichting A uitstrekkende as 33. De as 33 steekt aan de voorzijde buiten de tandwielkast 31 uit en is via een tussenas 34 met de aftakas van een trekker verbindbaar. De draaibare verbinding tussen de buisvormige drager 7 en de tot de aandrijving behorende torsieas 17 kan eveneens tot stand worden gebracht via het in figuur 7 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld. Hierbij is het betreffende einde van de buisvormige drager 7 voorzien van een flens 35 die door middel van bouten 36 is aangebracht tegen een flens 37 welke is bevestigd aan een einde van een buisdeel 38 dat dezelfde diameter heeft als de buisvormige drager 7. Het buisdeel 38 is nabij het van de flens 37 afgekeerde einde en op enige afstand van de flens voorzien van ringvormige, aan de binnenzijde gelaste delen 39 die loodrecht verlopen op de langshartlijn en waarbinnen met geringe speling draaibaar een bus 40 is gelegen, waarin door klempassing het einde van de torsieas 16 is aangebracht. De bus 40 is door middel van lassen bevestigd aan een flens 41 die is voorzien van een uitsparing waarbinnen met geringe speling het einde van het buisdeel 38 reikt. Aan de binnenzijde is de bus 40 door middel van een moer 41 aan de naar de zijde van de flens 37 gekeerde zijde van een ringvormig deel 39 geborgd. De flens 41 kan op een overeenkomstige wijze zijn uitgevoerd als de flens 19 in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld en aan de flens 23 op de astap 4 zijn aangebracht. Zoals uit figuur 7 blijkt, is het buisvormig deel 38 voorzien van een buitenste tand 8.
Aan elk van de platen 2 is door middel van een as 42, waarvan de langshartlijnen in eikaars verlengde zijn gelegen, een arm 43 verzwenkbaar aangebracht, welke arm zich langs de platen 2 naar achteren uitstrekt. Tussen de einden : van de armen 43 is vrij draaibaar een rol 44 aangebracht, welke rol bij dit uitvoeringsvoorbeeld is uitgevoerd als een pakkerrol voorzien van tussen, op een buisvormige drager aangebrachte kransen tanden gelegen afstrijkers 45. De af-strijkers 45 zijn bevestigd aan de ondereinden van armen 46, welke armen met hun boveneinden zijn aangebracht aan een dwarsbalk 47, die althans nagenoeg evenwijdig aan de draai-ingsas van de rol verloopt en door middel van steunen 48 is bevestigd op de armen 43. Door middel van een pen 49, die door één van een aantal gaten 50 in de platen 2 gestoken kan worden, kan de beweging van de armen 43 ten opzichte van de platen in hoogterichting worden verhinderd, een en ander * zodanig dat door middel van de rol 44, die tijdens het bedrijf op de grond steunt, de werkdiepte van de rotor 9 kan worden ingesteld.
De bovenzijde van de rotor 9 is omgeven door een kap 51. De gestelbalk 1 is voorzien van een symmetrisch ten opzichte van het midden aangebrachte portaalbok 52 die door middel van steunen 53 met de einden van de gestelbalk 1 is verbonden. De portaalbok heeft aan de voorzijde bevestigingspunten 54, 55 voor aankoppeling aan de driepuntshef-inrichting van een trekker.
In de figuren 8 - 10 is een tweede uitvoerings-voorbeeld weergegeven van een grondbewerkingsmachine volgens de uitvinding. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld zijn met het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld overeenkomende onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld heeft de machine geen rol 49, die echter wel aan-brengbaar is. Alhoewel niet weergegeven, kan de machine ook zijn voorzien van een loopwiel. Nabij de onderzijde is tussen de platen 2, op dezelfde wijze als bij het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld, een buisvormige drager 7 aangebracht die geen torsieas omvat maar aan de binnenzijde kan zijn voorzien van een aandrijvende, op de in het voorgaande beschreven wijze aangebrachte en uitgevoerde torsieas 16. De buisvormige drager 7 is voorzien van op onderling gelijke afstand van elkaar aangebrachte, schijfvormige bewerkings-organen 56, die bij dit uitvoeringsvoorbeeld aan dezelfde zijde hol zijn uitgevoerd en waarvan de omtrek zich althans nagenoeg evenwijdig uitstrekt aan een vlak loodrecht op de langshartlijn a van de buisvormige drager 7. De drager 7 met de schijfvormige bewerkingsorganen 56 vormt een rotor 57. De buisvormige drager 7 is door middel van flenzen 14 en 19 op dezelfde wijze als bij het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld uitwisselbaar bevestigd en bijvoorbeeld vervangbaar door de van tanden voorziene rotor 9 van het eerste uitvoeringsvoorbeeld.
Aan de voorzijde van de bok 52 kan door middel van de driepuntsbevestiging 54, 55 een tweede bok 58 worden aangebracht die aan één zijde aan de onderzijde door middel van een scharnier 59 met een onderste bevestigingspunt 54 van de bok 52 en door middel van twee met behulp van assen 60 en 60A verzwenkbaar aangebrachte plaatvormige armen 61 en 6IA met het andere onderste bevestigingspunt 54 van de bok 52 is verbonden. De armen 61 en 61A die door middel van een as 62 scharnierend met elkaar zijn verbonden, kunnen door middel van een hefboom 63 die aan de arm 6IA is aangebracht en een pen 64 die door een gat in de hefboom 63 in één van een aantal gaten 65 in een segment 66 dat aan de arm 61 is aangebracht, in meerdere standen ten opzichte van elkaar worden vastgezet. Hierdoor kan de tweede bok 58 in verschillende standen ten opzichte van de bok 52 op de gestelbalk 1 van de machine worden gebracht. Het boveneinde van de tweede bok 58, die aan de voorzijde een driepuntsbevestiging 67, 68 voor aankoppeling aan de driepuntshefinrichting van een trekker heeft, is door middel van een in lengterichting verstelbare stang 69 met het bovenste aankoppelpunt 55 van de bok 52 verbonden.
De werking van de in het voorgaande beschreven machine volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld is als volgt.
Tijdens het bedrijf is de machine door middel van de driepuntsbevestiging 54, 55 aan de voorzijde van de bok 52 met de driepuntshefinrichting van de trekker gekoppeld en kan via de tussenas 34 en de in het voorgaande beschreven aandrijving de door de buisvormige drager 7 en de daarop aangebrachte tanden 8 gevormde rotor worden aangedreven in een richting zoals met een pijl B in de figuren 2 en 3 is weergegeven. De tanden 8 zijn zodanig aangebracht dat zij ten opzichte van de draairichting B naar voren steken, echter is, zoals reeds is opgemerkt, het werkzame deel 12 ten opzichte van het bevestigingsdeel 10 naar achteren gericht. Met behulp van de respectieve tanden 8 die, zoals reeds vermeld, in de langsrichting van de buisvormige drager volgens een schroeflijn zijn aangebracht en die in opeenvolgende vlakken, welke onder insluiting van een hoek van ± 10° met een verticaal vlak loodrecht op de langshartlijn van de buisvormige drager 7 in tegengestelde richting verlopen (fig. 4), kan een grondbewerking worden verkregen die tot een intensieve verkruime- ling voert.
De werkdiepte van de tanden 8 en dus van de rotor 9 kan, zoals vermeld, door middel van de rol 44 worden ingesteld. Indien tijdens het bedrijf een tand 8, of meerdere tanden 8 van de rotor 9 met een hard voorwerp, bijvoorbeeld een steen in de grond, in aanraking komt, resp. komen, kan de buisvormige drager 7 aan de zijde .van de aangedreven astap 4 ten opzichte van de meerhoekige torsieas verdraaien, zodat een beschadiging kan worden voorkomen. Door toepassing van een meerhoekige torsieas kan men een goedkope constructie verkrijgen en een bedrijfszekere bevestiging. Door de elastische koppeling tussen de torsieas 16 en de buisvormige drager 7 kan tijdens het bedrijf een beweging van de buisvormige drager ontstaan, die de verkruimeling van de grond intensiveert. Zoals reeds vermeld, kan de buisvormige drager 7 door het losmaken van de flenzen 14 en 19 aan de einden tezamen met de torsieas 16 worden afgenomen en worden vervangen door de rotor 57 met een buisvormige drager 7, die al of niet een torsieas 16 omvat en aan de omtrek is voorzien van andere bewerkingsorganen, zoals bijvoorbeeld de schijven 56. Zoals reeds vermeld, kan, doordat aan één einde een flens 19 aanwezig is met een relatief groot aantal gaten, een gemakkelijker bevestiging aan dit einde van de buisvormige drager 7 worden verkregen, nadat het andere einde van de drager 7 door middel van de flens 14 reeds is vastgezet. Met behulp van de tweede bok 58 volgens het laatste uitvoerings-voorbeeld kan men de machine naar wens zo instellen, dat de rotatieas van de rotor 57 een meer of minder grote hoek insluit met de voortbewegingsrichting A, waardoor men met de schijven, indien de draaiingsas dwars is gelegen een eg-werking en indien de draaiingsas schuin is gelegen, een ploeg-werking kan verkrijgen.
De uitvinding is niet beperkt tot het vorenstaande, doch betreft tevens alle details van de figuren, al of niet beschreven.
Claims (27)
1. Grondbewerkingsmachine voorzien van een gestel en een aandrijving voor de grondbewerkingsorganen, met het kenmerk, dat de machine een holle drager met grondbewerkingsorganen omvat, welke drager uitwisselbaar in het gestel is aangebracht en aan de binnenzijde van de drager een torsieas als aandrijfas is aangebracht.
2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de torsieas een meerhoekige dwarsdoorsnede heeft.
3. Grondbewerkingsmachine voorzien van een gestel en een aandrijving voor de grondbewerkingsorganen, met het kenmerk, dat de aandrijving een meerhoekige torsieas omvat.
4. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de einden van de drager voor de grondbewerkingsorganen zijn voorzien van een flens die door middel van bouten bevestigbaar is en waarbij de ene flens is voorzien van meer gaten voor de bouten dan de andere.
5. Grondbewerkingsmachine voorzien van een gestel en een aandrijving voor de grondbewerkingsorganen, met het kenmerk, dat een drager voor de grondbewerkingsorganen aan één einde een flens heeft voorzien van gaten die met bouten tegen een andere flens bevestigbaar is en één der flenzen meer gaten heeft dan de andere.
6. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel van de machine is voorzien van aankoppelmiddelen met behulp waarvan het gestel met de erdoor ondersteunde, zich in althans nagenoeg horizontale richting uitstrekkende drager met bewerkingsorganen dwars, respectievelijk schuin op de rijrichting voortbeweeg-baar is.
7. Grondbewerkingsmachine voorzien van een gestel en een aandrijving voor de grondbewerkingsorganen, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn met behulp waarvan het gestel naar keuze dwars op de voortbewegingsrichting of schuin op de voortbewegingsrichting voortbeweegbaar is.
8. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de grondbewerkingsorganen worden gevormd door tanden die onder een hoek ten opzichte van een vlak loodrecht op de draaiingsas van de zich althans nagenoeg in horizontale richting uitstrekkende drager in hulzen zijn aangebracht.
9. Grondbewerkingsmachine voorzien van een gestel en een aandrijving voor de grondbewerkingsorganen, met het kenmerk, dat de grondbewerkingsorganen worden gevormd door tanden die onder een hoek met het draaiingsvlak in hulzen aan een zich althans nagenoeg in horizontale richting uitstrekkende drager zijn aangebracht.
10. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de torsieas een vierkante dwarsdoorsnede heeft.
11. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de langshartlijn van de torsieas samenvalt met de langshartlijn van een buisvormige drager.
12. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de torsieas aan één einde vast en aan het andere einde verdraaibaar ten opzichte van een buisvormige drager is aangebracht.
13. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat een buisvormige drager aan het betreffende einde door middel van een bus verdraaibaar is ten opzichte van een bus waarin een einde van de torsieas vast is aangebracht .
14. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de bus waarin het einde van de torsieas vast is aangebracht door middel van een flens losneembaar is aangebracht aan een flens die zich bevindt op een aandrijf-tap.
15. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de flens is voorzien van meer gaten dan het aantal gaten in de flens op de aandrijftap.
16. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 15, met het kenmerk, dat de buisvormige drager en de torsieas beide aan het andere einde vast zijn aangebracht aan een flens die losneembaar is aangebracht aan een flens op een in het gestel van de machine ondersteunde astap.
17. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de verdraaibare bevestiging tussen de torsieas en de buisvormige drager een losneembaar buisdeel omvat dat met geringe speling een bus omgeeft waarin een einde van de torsieas vast is aangebracht.
18. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat aan de binnenzijde van het buisdeel ringen zijn aangebracht die de bus waarin de torsieas is bevestigd met geringe speling omgeven.
19. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat de bus door middel van een flens losneembaar is aangebracht op een aandrijvende astap.
20. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 17 - 19, met het kenmerk, dat het buisdeel is voorzien van een tand.
21. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de door de buisvormige drager met de tanden gevormde rotor vervangbaar is door een buisvormige drager voorzien van schijven.
22. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de schijven aan dezelfde zijde hol zijn uitgevoerd en aan de omtrek evenwijdig verlopen aan een vlak loodrecht op de draaiingsas van de rotor.
23. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat achter de drager met bewer-kingsorganen een in hoogterichting verplaatsbare rol is aangebracht en de machine is voorzien van een driepuntsbevesti-ging voor aankoppeling aan de driepuntshefinrichting van een trekker.
24. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een tweede bok aan een op het gestel aanwezige driepuntsbevestiging aanbrengbaar is, welke bok in meerdere standen om een zich in opwaartse richting uitstrekkende as ten opzichte van de driepuntsbevestiging op het gestel aanbrengbaar is.
25. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de opwaarts gerichte as zich tussen een onderste aankoppelpunt van een bok op het gestel van de machine en de tweede bok bevindt, terwijl tussen het andere onderste aankoppelpunt en de tweede bok ten opzichte van elkaar verzwenkbaar aangebrachte armen zijn gelegen, een en ander zodanig dat de stand van de tweede bok ten opzichte van de bok op het gestel van de machine instelbaar is.
26. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de torsieas een lengte heeft van + 3 meter.
27. Grondbewerkingsmachine zoals beschreven in het voorgaande en weergegeven in de figuren.
Priority Applications (3)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8901016A NL8901016A (nl) | 1989-04-24 | 1989-04-24 | Grondbewerkingsmachine. |
DE1990623040 DE69023040T2 (de) | 1989-04-24 | 1990-04-17 | Bodenbearbeitungsmaschine. |
EP19900200929 EP0396166B1 (en) | 1989-04-24 | 1990-04-17 | A soil tilling machine |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8901016A NL8901016A (nl) | 1989-04-24 | 1989-04-24 | Grondbewerkingsmachine. |
NL8901016 | 1989-04-24 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8901016A true NL8901016A (nl) | 1990-11-16 |
Family
ID=19854532
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8901016A NL8901016A (nl) | 1989-04-24 | 1989-04-24 | Grondbewerkingsmachine. |
Country Status (3)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP0396166B1 (nl) |
DE (1) | DE69023040T2 (nl) |
NL (1) | NL8901016A (nl) |
Families Citing this family (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
RU205457U1 (ru) * | 2021-04-20 | 2021-07-15 | Общество с ограниченной ответственностью "Челябинский компрессорный завод" (ООО "ЧКЗ") | Универсальная комбинированная борона |
Family Cites Families (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4044841A (en) * | 1972-12-27 | 1977-08-30 | Smitty's Incorporated | Rotary tiller device adapted for chopping |
NL7413513A (nl) * | 1974-10-15 | 1976-04-21 | Texas Industries Inc | Grondbewerkingsmachine. |
FR2587579B1 (fr) * | 1985-09-25 | 1988-12-02 | Kuhn Sa | Machine agricole de travail du sol a rotor entraine autour d'un axe oblique |
-
1989
- 1989-04-24 NL NL8901016A patent/NL8901016A/nl not_active Application Discontinuation
-
1990
- 1990-04-17 DE DE1990623040 patent/DE69023040T2/de not_active Expired - Fee Related
- 1990-04-17 EP EP19900200929 patent/EP0396166B1/en not_active Expired - Lifetime
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP0396166A2 (en) | 1990-11-07 |
EP0396166B1 (en) | 1995-10-18 |
DE69023040D1 (de) | 1995-11-23 |
DE69023040T2 (de) | 1996-05-30 |
EP0396166A3 (en) | 1991-01-16 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US3885633A (en) | Soil cultivating implements or harrows | |
NL8204705A (nl) | Grondbewerkingsrol. | |
NL8301254A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8001383A (nl) | Meervoudige machine met vertikale assen voor het bewerken van landbouwgrond met rijen planten. | |
NL8901016A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL192071C (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8400269A (nl) | Rolconstructie voor een grondbewerkingsmachine. | |
NL8300913A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8601048A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8300682A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
EP0255751B1 (en) | A soil cultivating machine | |
NL8801489A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8204259A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8203047A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
US4136741A (en) | Soil cultivating implement | |
NL9002567A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8501212A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8101312A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8602972A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8701010A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL192557C (nl) | Grondbewerkingsmachine, in het bijzonder voor de bereiding van een zaaibed. | |
NL8801012A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8602430A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8303089A (nl) | Rol, in het bijzonder een pakkerrol, die in het bijzonder bestemd is om te worden gebruikt bij een grondbewerkingsmachine voorzien van aangedreven bewerkingsorganen. | |
NL8602211A (nl) | Grondbewerkingsmachine. |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
BT | A document has been added to the application laid open to public inspection | ||
BV | The patent application has lapsed |