NL8900416A - Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren. - Google Patents

Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren. Download PDF

Info

Publication number
NL8900416A
NL8900416A NL8900416A NL8900416A NL8900416A NL 8900416 A NL8900416 A NL 8900416A NL 8900416 A NL8900416 A NL 8900416A NL 8900416 A NL8900416 A NL 8900416A NL 8900416 A NL8900416 A NL 8900416A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
animal
animals
installation
place
dairy
Prior art date
Application number
NL8900416A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8900416A priority Critical patent/NL8900416A/nl
Priority to DE69005476T priority patent/DE69005476T2/de
Priority to AT90200380T priority patent/ATE99116T1/de
Priority to EP90200380A priority patent/EP0384531B1/en
Priority to JP3856090A priority patent/JP2957219B2/ja
Publication of NL8900416A publication Critical patent/NL8900416A/nl
Priority to US07/774,166 priority patent/US5195455A/en
Priority to JP11041999A priority patent/JP3158112B2/ja

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K15/00Devices for taming animals, e.g. nose-rings or hobbles; Devices for overturning animals in general; Training or exercising equipment; Covering boxes
    • A01K15/02Training or exercising equipment, e.g. mazes or labyrinths for animals ; Electric shock devices ; Toys specially adapted for animals
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K1/00Housing animals; Equipment therefor
    • A01K1/01Removal of dung or urine, e.g. from stables
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K15/00Devices for taming animals, e.g. nose-rings or hobbles; Devices for overturning animals in general; Training or exercising equipment; Covering boxes
    • A01K15/02Training or exercising equipment, e.g. mazes or labyrinths for animals ; Electric shock devices ; Toys specially adapted for animals
    • A01K15/028Cow trainers

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Physical Education & Sports Medicine (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Housing For Livestock And Birds (AREA)
  • Feed For Specific Animals (AREA)
  • Fodder In General (AREA)
  • Feeding And Watering For Cattle Raising And Animal Husbandry (AREA)

Description

C. van der Lely N.V., Maasland
INRICHTING VOOR HET SCHOONHOUDEN VAN MELKDIEREN
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het schoonhouden van melkdieren zoals melkkoeien, waarbij de inrichting een verblijfplaats voor de dieren omvat waar de dieren zich kunnen verplaatsen. Dergelijke inrichtingen zijn bekend in de vorm van een gesloten of open stal of een weide.
Dergelijke verblijfplaatsen bezitten het belangrijke nadeel dat de melkdieren hun uitwerpselen op willekeurige plaatsen deponeren.. Indien het dier gaat liggen wordt in het bijzonder de uier vervuild; waardoor het noodzakelijk wordt om de uier van elk dier met de hand schoon te maken, nog afgezien van vervuiling van het overige deel van een dier. Bovendien vervuilen de uitwerpselen; de stalvloer in aanzienlijke mate daar de uitwerpselen daar zich vermengen met het op de stalvloer aangebrachte stro en urine. Ook het schoonmaken van de stal is een moeizaam, zeer tijdrovend en derhalve kostbaar werk.
De uitvinding beoogt dergelijke bekende inrichtingen te verbeteren. Volgens de uitvinding omvat de inrichting middelen die aan het melkdier en/of nabij de plaats waar een melkdier zijn uitwerpselen zou moeten deponeren, zijn aangebracht die zodanig zijn uitgevoerd dat het dier gemotiveèrd wordt om zich te verplaatsen naar de plaats waar het dier zijn uitwerpselen dient te deponeren.
De uitvinding is niet alleen van betekenis voor melkkoeien, maar tevens voor andere dieren die bij voorkeur schoon moeten blijven.
Inzake melkkoeien wordt in verband met een hygiënische en gunstige melkproduktie opgemerkt: a) dat de melkdieren zo schoon mogelijk dienen te zijn teneinde te voorkomen dat bacteriën die zich in de uitwerpselen van de dieren bevinden niet in de melk, die door mensen genuttigd wordt, terecht komen; b) dat het melkdier zich comfortabel op een schone isolatielaag, bijvoorbeeld schoon en droog stro, kan neerleggen zodat het onder warme en gunstige omstandigheden ook in koude perioden een maximale hoeveelheid melk zal kunnen produceren; c) dat de melkdieren zich op een verblijfplaats, zoals een open of gesloten stal of een weide kunnen verplaatsen zodat de bloedsomloop en de melkgift bevorderd worden.
Volgens een aspect van de uitvinding omvat de verblijfplaats een closetinrichting waarin een dier zijn uitwerpselen zal deponeren.
Volgens een ander aspect van de uitvinding omvat de inrichting middelen die aan het melkdier of in de verblijfplaats zijn aangebracht en zodanig zijn uitgevoerd dat het melkdier gedemotiveerd wordt om zijn uitwerpselen op een andere plaats te deponeren dan in een closetinrichting.
Volgens de uitvinding is een deel van de inrichting aan de staart van het dier aanbrengbaar welk deel van één of meer sensors of contacten is voorzien.
De uitvinding beoogt tevens aan het dier bevestig-bare richtingoriënterende middelen aan te brengen, alsmede lichte schokken veroorzakende elementen, een en ander zodanig dat het dier na een bepaald signaal aan de linker- of aan de rechterzijde of aan geen enkele zijde, zich in een bepaalde richting gaat bewegen. .
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren:
Figuur 1 is een plattegrond van een stal, waarbij de uitvinding wordt toegepast;
Figuur 2 is een bovenaanzicht van een deponeer-plaats of closetinrichting volgens de uitvinding;
Figuur 3 is een zijaanzicht van de deponeerplaats of closetinrichting, waarbij deze inrichting tevens als voederplaats wordt gebruikt;
Figuur 4 is een zijaanzicht van de deponeerplaats en closetinrichting volgens figuur 2, waarbij deze tevens als melkplaats wordt gebruikt.
Figuur 5 toont, gezien in zijaanzicht, aan een dier aangebrachte middelen die het dier motiveren zijn uit- werpselen in een closetinrichting te deponeren.
De plattegrond volgens figuur 1 betreft een stal of verblijfplaats voor melkdieren, dat wil zeggen, dieren waarvan de melkproduktie gebruikt wordt voor menselijke consumptie, zoals melkkoeien. De verblijfplaats of verblijf-ruimte is aangeduid met verwijzingscijfer 1 en wordt geheel of gedeeltelijk omsloten door een aantal muren 2 en 3 en een dak. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de muur 3 voorzien van een stel deuren- 4, waardoor de dieren naar binnen of naar buiten gebracht kunnen worden. In dit geval is sprake van een gesloten loopstal, waarbij de dieren in de ruimte 1 vrij kunnen rondlopen. De uitvinding heeft echter ook betrekking op een open loopstal, waarbij bijvoorbeeld de muur 3 geheel ontbreekt, zodat de dieren vanaf een naast de stal gelegen uitloop vrij naar binnen en naar buiten kunnen lopen. In het getekende uitvoeringsvoorbeeld is in het midden van de kleinste afmeting van de stal een voergang 5 aangebracht, die zich over een deel van de grootste afmeting van de stal uitstrekt en van de aan weerszijden gelegen ruimte 1 is gescheiden door een verticaal roosterwerk of dergelijke, waardoor de dieren hun kop kunnen steken teneinde vanuit de voergang 5 voer te betrekken. De voergang is van buitenaf te bereiken door staldeuren 6. Het van de staldeuren 6 afgelegen einde van de voergang wordt gevormd door een muur 7 ter breedte van de voergang. Aan het midden van de muur 7 sluit een tweetal lage klapdeuren 8 aan, die door de dieren zelf geopend kunnen worden zodat de dieren zich vanuit de ene verblijfplaats 1 in de andere vrij kunnen verplaatsen. Aan de van de voergang 5 afgekeerde begrenzing van de klapdeuren 8 sluit een tweetal deponeerplaatsen of closetinrichtingen 9 aan, waarbij de grootste afmeting van elk van deze deponeerplaatsen in dit uitvoeringsvoorbeeld evenwijdig aan de kortste begrenzings-muur 2 van de stal is gelegen. Tussen de van de voergang 5 af gelegen begrenzing van de deponeerplaats 9 die het dichtst bij een begrenzingsmuur 2 is opgesteld en deze begrenzings-muur is enige afstand gehouden. Deze afstand wordt overbrugd door een korte muur 10 waarvan de lengte ongeveer gelijk is aan de breedte van elk der deponeerplaatsen 9.
Bekende verblijfplaatsen of stallen van de soort zoals in figuur 1 is getekend (echter met uitzondering van de deponeerplaatsen 9 die, zoals nader wordt beschreven, tot de uitvinding behoren), waarbij de melkkoeien vrij kunnen rondlopen, is de vloer bij voorkeur van een isolerende laag zoals een laag stro voorzien. De koeien kunnen op deze laag stro liggen en rusten. Daar de dieren vrij rond kunnen lopen, worden de uitwerpselen van de dieren op willekeurige plaatsen in de stal gedeponeerd. Dit leidt tot een aanzienlijke vervuiling van de stal. De koe kan op de uitwerpselen (de min of meer vaste uitwerpselen en de urine) gaan liggen zodat in het bijzonder de uier van de koe kan worden vervuild. In verband met het melken van de koeien moet ten minste dit deel van elke koe met de hand worden schoongemaakt; indien men nastreeft om elke uier op grondige wijze schoon te maken, is de hiervoor benodigde tijd zeer aanzienlijk, mede door het feit dat een steeds voor elk dier opnieuw benodigde hoeveelheid schoon water in een loopstal niet direct bij de hand is. Dit water komt verder op willekeurige plaatsen in de loops tal terecht, waardoor de vervuiling van de stal nog toeneemt, in het bijzonder bij het verwijderen van de mest uit de stal. Al met al is het melken en het schoonhouden van de stal moeizaam en tijdrovend.
Voor een hygiënische en gunstige melkproduktie is het gewenst: a) dat de melkdieren zo schoon mogelijk zullen zijn teneinde te voorkomen dat bacteriën, die zich in de uitwerpselen van de dieren bevinden, niet in de melk, die door mensen genuttigd wordt, terechtkomen; b) dat het melkdier zich comfortabel op een isolatielaag van bijvoorbeeld droog en schoon stro’ kan neerleggen, zodat het onder warme en gunstige omstandigheden, ook in koude perioden, een maximale hoeveelheid melk kan produceren; c) dat de melkdieren zich op een verblijfplaats, zoals een open stal of een weide kunnen verplaatsen, zodat de bloedsomloop en de melkgift bevorderd worden.
Teneinde de hierboven genoemde nadelen te vermij- den en de laatstgenoemde hygiënische en andere voorwaarden voor een goede melkproduktie te kunnen vervullen, wordt in de verblijfplaats van de dieren (in de loopstal, maar ook in een weide) ten minste één deponeerplaats voor de uitwerpselen van de dieren, respectievelijk een closetinrichting aangebracht, die in figuur 1 met het verwijzingscijfer 9 is aangeduid.
Elke deponeerplaats 9 zoals als uitvoeringsvoorbeeld in de figuren 2 - 4 is getekend, wordt aan zijn beide langszijden begrensd door een hek of roosterwerk 11, die evenwijdig aan elkaar en op een onderlinge afstand zijn opgesteld welke in geringe mate groter is dan de breedte van het type melkdier dat in de stal of weide loopt. De deponeerplaats 9 bezit een ingang die afsluitbaar is door middel van een deur 12 en, aan het andere einde van de deponeerplaats, een uitgang voor het dier die afsluitbaar is door middel van een deur 13. De beide deuren 12 en 13 zijn elk scharnierbaar om een een bijbehorend verticaal scharnier dat bevestigd' is aan één der zijdelingse begrenzingen van de deponeerplaats; de deuren zijn scharnierbaar in een richting zoals deze met pijlen in figuur 1 is aangegeven. De ingangsdeuren 12 zijn scharnierbaar over een hoek van ongeveer 90°, terwijl de uitgangsdeuren 13 over een hoek van 180° scharnierbaar zijn.
De ingangsdeur 12 is een vlakke deur die uit elk gewenst materiaal kan .zijn samengesteld. De uitgangsdeur 13 omvat apparatuur die een belangrijke rol speelt bij de realisering van de uitvindingsgedachte. Het bovendeel van de deur 13 omvat een kast of behuizing, waarin een deels electro-nische, deels electrische installatie 14 is aangebracht en tevens, nabij de onderzijde van de behuizing van de installatie 14, een voerinstallatie 15 voor het vullen van een voerbak 16 die zich binnen het bereik van een zich in de deponeerplaats 9 bevindend dier bevindt. De voerbak 16 is op een voor het dier gunstige hoogte boven de vloer 17 van de deponeerplaats 9 aangebracht. De voerinstallatie 15 bewerkstelligt het toevoeren van relatief kleine hoeveelheden voor het type melkdier zeer smakelijk veevoer. De voerbak 16 wordt vanuit een voervoorraadruimte 18 gevuld. De ruimte 18 is in een voortzetting van de behuizing van de electrische instal latie 14 ondergebracht, van laatstgenoemde installatie uiteraard gescheiden door een dichte scheidingswand.
De grootste afmeting van de ruimte binnen de depo-neerplaats 9 is ongeveer 20 - 40% groter dan de lengte van een volwassen melkdier, dat zich binnen de deponeerplaats 9 bevindt.
Nabij de achterzijde van een zich in de deponeerplaats 9 bevindend dier is de vloer 17 uitgevoerd als een roostervloer 19 in de vorm van een aantal dwars op de lengterichting van de deponeerplaats 9 verlopende staven 20 bestemd voor het doorlaten van op de roostervloer vallende uitwerpselen van een dier. Ten minste één paar naburige, onderling evenwijdige staven 20 zijn voorzien van sensors of contacten 21. De sensors of contacten 21 zijn paarsgewijs aangebracht, zijn tegen de naburige staven zodanig opgesteld dat zij naar elkaar toe zijn gericht, en zijn tegen de bijbehorende staven bevestigd op een plaats die onder de bovenzijden van de staven is gelegen. De sensors 21 zijn door middel van niet-getekende bekabeling verbonden met de electronische installatie 14 nabij de voorzijde van het zich in de deponeerplaats bevindende dier.
Zoals uit de figuren 2 en 3 blijkt, is tegen elk der zijdelingse begrenzingen 11 een wasinstallatie 22 aangebracht, die uitgevoerd .kan zijn in de vorm van watersproeiers of douches. Gezien in het zijaanzicht volgens figuur 3, bevindt elke wasinstallatie 22 zich ter hoogte van de uier van een zich in de deponeerplaats bevindend dier of, gerekend in de richting van de uitgangsdeur 13, kort vóór de plaats van de uier. De wasinstallatie 22 is zodanig aangebracht, dat het tijdens bedrijf van deze installatie gesproeide waswater schuin achterwaarts in de richting van de uier en tevens in de richting van de roostervloer 19 is gericht.
Onder de roostervloer 19 is een verzamelbak 23 aangebracht voor het verzamelen van de uitwerpselen en het waswater. De bodem van de verzamelbak 23 is hellend uitgevoerd, zodanig dat de uitwerpselen en het waswater kunnen worden afgevoerd naar een afvoerbuis 24, die onder de nabijgelegen muur 2 doorgevoerd wordt en uitmondt in een mestput of gierput 2 5 die in de bodem is aangebracht. De put 2 5 is van bovenaf bereikbaar om de verzamelde mest te pompen in bijvoorbeeld een giertank of dergelijke verrijdbare mest-houder.
Een closetinrichting 9 is derhalve tussen de verblijfplaats 1 en de mestopslagplaats 25 aangebracht.
Zoals uit figuur 4 blijkt, kan de deponeerplaats 9 tevens voorzien zijn van een automatische melkinrichting 26, die op verzwenkbare wijze bevestigd is aan één der zijdelingse begrenzingen 11 van de deponeerplaats en die door middel van de electronische installatie 14 zodanig bedienbaar is dat de melkinrichting automatisch met de tepels van de uier van een zich in de deponeerplaats bevindend dier kan worden aangesloten, waarbij de melk op niet-getekende wijze wordt afgevoerd naar een melkopslagplaats. Op alternatieve wijze kan de deponeerplaats 9 voorzien zijn van een melkinrichting, waarbij de melkbekers met de hand worden aangebracht aan de tepels van de uier van een dier dat zich in dê deponeerplaats 9 bevindt.
v De deponeerplaats 9 is derhalve ingericht als een plaats waar een melkdier zijn uitwerpselen kan deponeren, als wasplaats voor het reinigen van ten minste de uier van het dier, dus voor het schoonhouden van de dieren, als melkplaats voor het al dan niet automatisch melken van een zich in de deponeerplaats bevindend dier en als voerplaats voor het voeren van dit dier. De deponeerplaats voor het deponeren van uitwerpselen,' in combinatie met de wasinstallatie, vormt een closetinrichting te gebruiken door meerdere dieren die zich in de verblijfplaats 1 bevinden.
Het is een aspect van de uitvindingsgedachte om de zich in de verblijfplaats 1. bevindende dieren te demotiveren om hun uitwerpselen in de verblijfplaats 1 (buiten de closetinrichting 9) te deponeren, respectievelijk de dieren te motiveren om hun uitwerpselen in de deponeerplaats of closetinrichting te deponeren; dit kan op verschillende wijzen worden bereikt, o.a. door de dieren naar de deponeerplaats 9 te lokken.
Een methode om een zich in de verblijfplaats 1 bevindend dier te demotiveren zijn uitwerpselen ter plekke te laten vallen, omvat het aanbrengen van een daarvoor geschikte installatie aan het dier zelf. Deze installatie omvat een flexibele buis 27 die om de staart 28 van elk der dieren wordt aangebracht (figuur 5). De flexibele buis 27 wordt zover mogelijk tot aan de bovenzijde van de staart 28 geschoven en bezit een lengte die zodanig is dat de buis bij neerhangende staart in neerwaartse richting tot onder de plaats reikt waar de uitwerpselen het dier verlaten. De buis 27 is voorzien van een aantal op betrekkelijk korte afstand van elkaar geplaatste, relatief stijve ringen of ribben 29, die onderling verbonden zijn door relatief dunne flexibele verbindingsstukken 30 die, in gestrekte stand van de buis, de vorm van korte cilinders bezitten en die aan weerszijden en rondom aan de ringen 29 aansluiten. Op korte afstand van het boveneinde van de om de staart geschoven buis zijn op twee naburige ringen 29 sensors of contacten 31 aangebracht die naar elkaar toe zijn gericht. De sensors 31 zijn aangebracht op de meest buitenwaarts en opwaarts gelegen delen van de beide naburige ringen 29 in de stand van de staart zoals in figuur 5 is getekend. Op het onderste deel van de buis 27 zijn, gerekend in de in de figuur 5 getekende neerwaartse stand van de staart 28, sensors 32 aangebracht op één of meerdere ringen 29 en wel op een plaats aan de omtrek van een ring 29 die in de getekende stand naar het lichaam van de koe is gericht, echter onder de plaats van het lichaam van het malkdier, waar de uitwerpselen het lichaam verlaten. De sensors 31 en 32 zijn door middel van in de figuren 2-4 getekende dunne soepele electrische verbindingsdraden 33, die over de bovenzijde van het dier naar voren zijn gevoerd en op het lichaam van het dier zijn vastgezet, verbonden met een orgaan 34 (figuur 2) dat op het hoogste punt van een dwars op het lichaam van het dier hangende band 35 is aangebracht. Vanaf het orgaan 34 zijn verdere verbindingsdraden 36 over de bovenzijde van het lichaam en de hals van het dier gevoerd en vastgezet, welke draden eindigen in aan of nabij de oren van het dier op de kop bevestigde kleine luidsprekers 37 (figuur 3 en 4).
Het orgaan 34 omvat een kleine batterij of andere energiebron en een compacte electronische schakeling, waarvan een deel als een eenvoudige ontvanger voor radiosignalen is uitgevoerd.
Indien, volgens een eerste methode om het dier te demotiveren zijn uitwerpselen in de verblijfplaats 1 te deponeren, het dier zijn staart omhoog beweegt, wordt de flexibele buis 27 gestrekt, zodat de contacten 31 elkaar raken. Hierdoor wordt via de verbindingsdraden 33 een signaal naar het orgaan 34 gevoerd, waardoor de in het orgaan 34 ondergebrachte schakeling wordt geactiveerd en via de verbindingsdraden 36 in de luidsprekers 37 een voor het dier onaangenaam geluid produceert (bijvoorbeeld een piepend of fluitend geluid) dat via de luidsprekers 37 de oren van het dier bereikt. Nadat een dier dat voor het eerst in de verblijfplaats 1 is ondergebracht en van de hiervoor beschreven middelen is voorzien, dit onaangename effect een aantal malen heeft ervaren en van andere, langer in de verblijfplaats gehuisveste dieren heeft gezien waar zij hun uitwerpselen kunnen deponeren en één of meerdere malen door iemand naar de deponeerplaats gebracht is, weet het dier in welke richting hij zich moet begeven indien het voor hem onaangename geluid optreedt. Vooral indien het dier weet dat het onaangename geluid in de deponeerplaats verdwijnt, zal het dier na enige ervaring zonder meer zich naar de deponeerplaats begeven teneinde daar zijn uitwerpselen te deponeren.
Indien het dier namelijk de deponeerplaats 9 betreedt, komt het binnen het bereik van het signaal dat wordt verspreid door een radiozendinstallatie die in de electronische installatie 14 van de deponeerplaats 9 is aangebracht (antenne 38 in de figuren 2-4). Het door deze radio-installatie via de antenne 38 verspreide signaal is relatief zwak en wordt hoofdzakelijk binnen de deponeerplaats 9 uitgestraald. De ontvangstinstallatie die zich binnen het op het dier aangebrachte orgaan 34 bevindt, bezit een door dit radiosignaal schakelbare AND-poort waarvan de voorversterking op een zodanige drempelwaarde is ingesteld dat de poort eerst schakelt nadat het dier de deponeerplaats 9 betreedt. De omgeschakelde AND-poort onderbreekt nu het door het orgaan 34 voortgebrachte piep- of fluitsignaal dat ingeleid is door de elkaar rakende contacten 31. Op deze wijze zal het in de verblijfplaats 1 verblijvende dier dat de contacten 31 doet sluiten na enige ervaring zich naar de deponeerplaats 9 bewegen omdat hij weet dat het onaangename geluid in de oren op deze plaats zal verdwijnen. Het dier dat op deze wijze gemotiveerd wordt om de deponeerplaats 9 te betreden, weet ook dat zich daar de voerbak 16 bevindt en tevens dat, indien het binnen de deponeerplaats 9 zijn uitwerpselen deponeert, het een hoeveelheid voer aangeboden krijgt.
Indien het dier, staande in de deponeerplaats 9, namelijk zijn uitwerpselen op de roostervloer 19 deponeert, wordt door de uitwerpselen een paar contacten 21 van de roostervloer 19 gesloten die een signaal afgeven aan de electronische installatie 14 die een tot de installatie 14 behorend besturingssysteem in werking stelt dat een afgepaste hoeveelheid voer vanuit de voorraadruimte 18 in de voerbak 16 doet vallen. Het is het dier na enige ervaring ook bekend dat, indien het zijn uitwerpselen niet op de roostervloer 19 deponeert, de voerbak niet wordt gevuld en de uitgangsdeur 13 gesloten blijft.
Het van de sensors 21 afkomstige signaal dat het passeren van uitwerpselen vaststelt, kan in de installatie 14 worden gecombineerd met van een koeherkenningshalsband 39 afkomstig signaal ter registratie van het feit dat het bewuste dier (een gegeven van de halsband 39) inderdaad zijn uitwerpselen heeft gedeponeerd op de roostervloer 19 van de closetinrichting 9. Op deze wijze kan worden vastgesteld welke dieren nog onvoldoende ervaring hebben om van de deponeerplaats 9 gebruik te maken.
Nadat een dier in de closetinrichting 9 op de roostervloer 19 zijn uitwerpselen heeft gedeponeerd en dit signaal door de installatie 14 is vastgelegd, wordt niet alleen voer naar de voerbak 16 gevoerd maar na een korte, door een klok of tijdmeetinstallatie vastgelegde tijd de wasinstallatie 22 in werking gesteld waarmee, bij voorkeur vanaf twee zijkanten, de uier met, bij voorkeur lauw of enigszins warm waswater wordt schoongespoten. Het schuin achterwaarts en binnenwaarts gespoten waswater is zodanig gericht dat tevens de op de roostervloer gelegen resten van de uitwerpselen worden weggespoeld in de verzamelbak 23. Een door de tijdmeetinstallatie vastgestelde tijd later wordt de automatische melkinrichting 26 binnenwaarts in de richting van de uier verzwenkt en automatisch op de tepels aangesloten, zodat de.deponeerplaats 9 tevens als melkplaats dienst doet.
Indien achtereenvolgens de was- en melkprocedure is geëindigd, stelt de electronische installatie 14 na melding van het einde van de melkprocedure een besturingssysteem in werking dat de deur 13 over 180° doet openen zodat het dier naar de verblijfplaats 1 kan lopen.
Opgemerkt wordt dat een verder lokmiddel kan worden toegepast doordat de installatie 14 is voorzien van een luidspreker 40 die desgewenst voortdurend voor de dieren aangename geluiden voortbrengt die in de gehele verblijfplaats 1 hoorbaar zijn.
De in de figuren 2-4 weergegeven band 35 die over de rug van elk der dieren aan weerszijden tot ongeveer halverwege de zijkanten van het dier neerwaarts hangt, is aan zijn onderste uiteinden voorzien van een aan beide uiteinden van de band bevestigd ..element 41 dat door middel van elec-trische verbindingsdraden in verbinding staat met het orgaan 34. De elementen 41 zijn voorzien van electroden of dergelijke, door middel waarvan aan het dier lichte electrische schokken kunnen worden toegediend analoog aan bekende vee-drijfstokken. Het toedienen van deze schokken vergt relatief weinig energie. De elementen 41 kunnen uit de in het orgaan 34 ondergebrachte energiebron worden gevoed. Gerekend in de lengterichting van het dier, kan op een andere plaats op de rug een tweede band 45 zijn aangebracht eveneens voorzien van elementen 41 die worden gevoed uit een bijbehorende andere energiebron.
De elementen 41 vormen de basis voor een andere methode om het dier naar de closetinrichting 9 te doen bewegen. Deze methode omvat tevens een aan de deponeerplaats 9 bevestigde radioinstallatie die relatief sterke signalen in de verblijfplaats 1 zendt. Het orgaan 34 kan een ontvangstinstallatie voor de laatstbedoelde signalen omvatten voorzien van detectiemiddelen voor de richting van waaruit de signalen afkomstig zijn. Zodra de staart van het dier omhoog beweegt en de contacten 31 sluiten, wordt door het van deze contacten afkomstige signaal de in het orgaan aanwezige ontvangstinstallatie in werking gesteld die een element 41 lichte schokken op die zijkant van het dier doet geven die van de bron van de radiosignalen (nabij de closet inrichting 9) is afgekeerd. Deze schokken worden door het dier als onaangenaam ervaren en doen het dier zich bewegen in de richting die van de schokken is afgekeerd, zodat het dier zich in de riching van de radiosignalen, de closetinrichting 9, zal bewegen. Indien het dier zich om bepaalde redenen zou omkeren, brengen de elementen 41, die aan de andere zijde van het dier zijn aangebracht schokken teweeg zodat het dier zich opnieuw in de richting van de closetinrichting zal bewegen. Op deze wijze wordt de bewegingsrichting van het dier bepaald. Deze voort-drijf-inrichting kan dan zodanig zijn uitgevoerd dat, indien het dier zich in de juiste richting beweegt, geen schokken optreden. Na enige ervaring zal het dier zich na het omhoog bewegen van de staart in de richting van de closetinrichting 9 verplaatsen.
Het is bij deze methode op alternatieve wijze ook mogelijk dat aan de band 35 een klein cardanisch opgehangen kompas is aangebracht, waarbij de uitslag van de kompasnaald begrensd wordt door contacten die, nadat zij door de contacten 31 en de kompasnaald zijn geactiveerd, aan een zijkant van het dier schokken teweegbrengen die het dier in de richting van de verblijfplaats 9 drijven.. Deze voortdrijf-inrichtingen volgens de tweede methode kunnen worden gecombineerd met een voor de dieren aangename geluiden voortbrengende geluidsbron die aan de closetinrichting 9 is aangebracht .
Volgens een andere methode is aan de closetinrichting 9 een oproepinstallatie aangebracht die na regelmatige tijdsintervallen voor de dieren aangename geluiden voort brengt. Deze geluiden kunnen overeenstemmen met geluiden die overeenkomen met die van in een voerbak vallend voer en/of vallend water, in welk laatste geval dorstige dieren worden gelokt.
Een andere methode om vervuiling van de stal tegen te gaan en de dieren schoon te houden wordt bewerkstelligd door de sensors 32 die, doordat het dier in uitwerpselen is gaan liggen of door door het staande dier geproduceerde uitwerpselen worden geactiveerd, het orgaan 34 en de luidsprekers 37 in werking stellen en het dier zich naar de closetinrichting 9 doen bewegen.
De hiervoor genoemde methoden kunnen uiteraard gedeeltelijk of alle worden gecombineerd teneinde de dieren te demotiveren hun uitwerpselen in de verblijfplaats 1 te werpen, respectievelijk de dieren te motiveren hun uitwerpselen in de deponeerinrichting 9 te deponeren en/of de dieren te dwingen en/of te lokken naar de closetinrichting 9. Deze methoden zullen elk voor zich of in combinatie de dieren na enige gewenning en ervaring, na het zien van het gedrag van andere dieren of nadat iemand een dier in de aanvang van zijn verblijf in de verblijfplaats naar de closetinrichting geleidt, tot een zeker automatisme brengen dat ze regelmatig van de closetinrichting doet gebruik maken. Eenmaal in de closetinrichting 9 aangekomen, volgt de reeks handelingen en gebeurtenissen (deponeren van uitwerpselen, registratie met behulp van de koeherkenningshalsband, voeren, wassen en melken) in de hiervoor beschreven volgorde. Zodra de electro-nische installatie 14 het signaal ontvangt dat het einde van het melken definieert, doet de installatie 14 het besturingssysteem in werking treden dat de deur 13 opent waarbij tevens de luidspreker 40 gedurende korte tijd een onaangenaam piepend of fluitend geluid voortbengt dat het dier de inrichting 9 doet verlaten.
Opgemerkt wordt dat de gedachte volgens de uitvinding niet beperkt is tot de toepassing van een deponeerplaats of closetinrichting 9 voorzien van de verder besproken mogelijkheden in combinatie met een open of gesloten loopstal, maar de deponeerplaats 9 kan ook verplaatsbaar zijn uitge voerd zoals bijvoorbeeld een deponeerplaats 9 die voorzien is van in hoogterichting verstelbare wielen; de deponeerplaats kan door een trekker op een daarvoor bestemde plaats in een weide kan worden gereden. Na het neerzetten op een dergelijke plaats worden de aan weerszijden van de deponeerplaats aangebrachte wielen in hoogterichting bewogen, zodat de vloer van de deponeerplaats op weilandhoogte is gebracht. De energievoorziening van een dergelijke, in een weiland geplaatste deponeerinrichting 9 kan worden verzorgd door een voedings-kabel, maar ook door een zonneënergieinstallatie in combinatie met accu's. Op de plaats in het weiland waar de deponeerplaats 9 wordt neergezet, kan een mestput zijn ingegraven die aansluit op de roostervloer 19.

Claims (57)

1. Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren zoals melkkoeien, waarbij de inrichting een verblijfplaats voor de dieren omvat waar de dieren zich kunnen verplaatsen, met het kenmerk, dat de inrichting middelen omvat, die aan het melkdier en/of nabij de plaats waar een melkdier zijn uitwerpselen zou moeten deponeren, zijn aangebracht en die zodanig zijn uitgevoerd dat het dier gemotiveerd wordt om zich te verplaatsen naar de plaats, waar het zijn uitwerpselen dient te deponeren.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen een electrisch of electronisch systeem omvatten, dat aan het dier of aan de deponeerplaats is aangebracht .
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de middelen een voerinstallatie omvatten, die aan de deponeerplaats is aangebracht.
4. Inrichting volgens een der conclusies 1 - 3, met het kenmerk, dat de middelen een tot de deponeerplaats behorende deur omvatten, die geopend wordt na het deponeren van uitwerpselen .
5. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de deponeerplaats een closetinrichting omvat.
6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting meerdere deponeerplaatsen omvat, die elk van een closetinrichting zijn voorzien.
7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de closetinrichting van een voerinstallatie is voorzien.
8. Inrichting volgens een der conclusies 5-7, met het kenmerk, dat de closetinrichting een wasinstallatie voor een dier omvat.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de wasinstallatie nabij het achtereinde van een zich in de deponeerplaats bevindend dier is opgesteld.
10. Inrichting volgens een der conclusies 5-9, met het kenmerk, dat de closetinrichting electronische middelen omvat voor het vaststellen van het feit of het wel of niet zijn uitwerpselen heeft gedeponeerd.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de elctronische middelen een besturingssysteem omvatten dat door activeren van de voerinstallatie het dier eerst dan voer doet aanbieden indien uitwerpselen gedeponeerd zijn.
12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de electronische middelen een besturingsorgaan omvatten, dat de deur doet openen indien de uitwerpselen gedeponeerd zijn.
13. Inrichting volgens een der conclusies 5-12, met het kenmerk, dat de closetinrichting een melkinstallatie omvat.
14. Inrichting volgens een der conclusies 5-13, met het kenmerk, dat de closetinrichting een geluidsinstallatie omvat.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de geluidsinstallatie van middelen is voorzien om geluiden voort te brengen, die overeenkomen met geluiden van vallend voer.
16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat de geluidsinstallatie van middelen is voorzien om geluiden voort te brengen die overeenkomen met een piepend geluid.
17. Inrichting volgens een der conclusies 14 - 16, met het kenmerk, dat de geluidsinstallatie van middelen is voor-r zien om geluiden voort te brengen die overeenkomen met die van vallend water.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de deponeerplaats van een staafrooster is voorzien dat in de bodem en nabij, de achterzijde van een zich in de deponeerplaats bevindend dier is gelegen.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat aan ten minste een der staven een sensor is aangebracht voor het vaststellen van het wel of niet passeren van uitwerpselen en/of urine van een dier.
20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de sensor met de electronische middelen is gekoppeld die de voerinstallatie activeren.
21. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de deponeerinrichting verplaatsbaar is uitgevoerd.
22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting middelen omvat om te bevorderen dat een dier in een closetinrichting zijn uitwerpselen zal deponeren.
23. Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren zoals melkkoeien, waarbij de inrichting een verblijfplaats voor de dieren omvat waar de dieren zich kunnen verplaatsen, met het kenmerk, dat de inrichting middelen omvat om te bevorderen, dat een dier in een closetinrichting zijn uitwerpselen zal deponeren.
24. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, met het kenmerk, dat de middelen een klok en een daarmee verbonden orgaan voor het opwekken van electrische signalen omvatten.
25. Inrichting volgens een der conclusies 22 - 24, met het kenmerk, dat de middelen een aan het dier bevestigde luidspreker omvatten.
26. Inrichting volgens een der conclusies 22 - 25, met , het kenmerk, dat de middelen een oproepinstallatie omvatten.
27. Inrichting volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat de oproepinstallatie een aan de deponeerplaats aangebrachte luidspreker omvat.
28. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de luidspreker op een installatie voor het voortbrengen van voor het dier aangename tonen is aangesloten.
29. Inrichting volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk, dat de luidspreker op een installatie voor het voortbrengen van voor het dier onaangename tonen is aangesloten .
30. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting middelen omvat, die aan het melkdier of in de verblijfplaats zijn aangebracht en zodanig zijn uitgevoerd dat het melkdier gedemotiveerd wordt om zijn uitwerpselen op een andere plaats te deponeren dan in de closetinrichting.
31. Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren zoals melkkoeien, waarbij de inrichting een verblijfplaats voor de dieren omvat waar de dieren zich kunnen verplaatsen, met het kenmerk, dat de inrichting middelen omvat, die aan het melkdier of in de verblijfplaats zijn aangebracht en zodanig zijn uitgevoerd dat het melkdier gedemotiveerd wordt om zijn uitwerpselen op een andere plaats te deponeren dan in een closetinrichting.
32. Inrichting volgens conclusie 30 of 31, met het kenmerk, dat de middelen contacten omvatten die nabij de staart van het dier zijn aangebracht.
33. Inrichting volgens conclusie 30 of 31, met het kenmerk, dat de middelen één of meer luidsprekers omvatten.
34. Inrichting volgens een der conclusies 31 - 33, met het kenmerk, dat met een aan het dier bevestigde luidspreker een orgaan voor het vóórtbrengen van voor het dier onaangename geluiden is gekoppeld.
35. Inrichting volgens een der conclusies 31 - 34, met het kenmerk, dat met de aan een dier bevestigde luidspreker een orgaan voor het voortbrengen van voor het dier aangename geluiden is verbonden.
36. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een deel van de inrichting aan de staart van een dier aanbrengbaar is en van één of meer sensors of contacten is voorzien.
37. Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren zoals melkkoeien, waarbij de inrichting een verblijfplaats voor de dieren omvat waar de dieren zich kunnen verplaatsen, met het kenmerk, dat een deel van de inrichting aan de staart van een dier aanbrengbaar is en van één of meer sensors of contacten is voorzien.
38. Inrichting volgens een der conclusies 32 - 37, met het kenmerk, dat het deel van de inrichting een flexibele buis omvat die om de staart van het dier is geschoven.
39. Inrichting volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat aan de buis contacten zijn bevestigd, die door vervorming van de buis elkaar kunnen raken.
40. Inrichting volgens conclusie 39, met het kenmerk, dat een orgaan aan het dier is bevestigd, dat nabij de kop van het dier een voor het dier onaangenaam geluid voortbrengt indien de contacten elkaar raken.
41. Inrichting volgens een der conclusies 32 - 40, met het kenmerk, dat de sensors reageren op het in aanraking komen met uitwerpselen en/of urine.
42. Inrichting volgens conclusie 41, met het kenmerk, dat de sensors op de buis zijn aangebracht en nabij de kop van het dier een voor het dier onaangenaam geluid doen voortbrengen.
43. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het dier bevestigbare, richting oriënterende middelen zijn aangebracht, alsmede lichte schokken veroorzakende elementen, een en ander zodanig dat het dier, na een bepaald signaal aan de linker of aan de rechter zijde of aan geen enkele zijde, zich in een bepaalde richting gaat bewegen.
44. Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren zoals melkkoeien, waarbij de inrichting een verblijfplaats voor de dieren omvat waar de dieren zich kunnen verplaatsen, met het kenmerk, dat aan het dier bevestigbare, richting oriënterende middelen zijn aangebracht, alsmede lichte schokken veroorzakende, elementen, een en ander zodanig dat het dier, na een bepaald signaal aan de linker of aan de rechter zijde of aan geen enkele zijde, zich in een bepaalde richting gaat' bewegen.
45. Inrichting volgens conclusie 43 of 44, met het kenmerk, dat de richting oriënterende middelen een kompas omvatten.
46. Inrichting volgens een der conclusies 43 - 45, met het kenmerk, dat de richting oriënterende middelen een radio-installatie omvatten.
47. Inrichting volgens een der conclusies 43 - 46, met het kenmerk, dat door de schokken veroorzakende elementen schokken van electrische aard kunnen worden opgewekt.
48. Inrichting volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat de elementen aan beide zijden van het dier zijn aange- bracht.
49. Inrichting volgens een der conclusies 43 - 48, met het kenmerk, dat het bepaalde signaal een van de achterzijde van het dier afkomstig signaal is dat optreedt indien het dier uitwerpselen wil deponeren.
50. Inrichting volgens een der conclusies 43 - 49, met het kenmerk, dat het signaal zodanig aan dat element of aan die elementen wordt toegevoerd, dat het dier wordt geactiveerd zich in de richting van de closetinstallatie te begeven.
51. Inrichting volgens een der conclusies 10 - 50, met het kenmerk, dat het dier een herkenningshalsband draagt die met de electronische middelen samenwerkt ter idendificatie van het dier.
52. Inrichting volgens conclusie 51, met het kenmerk, dat de electronische middelen met de sensor of sensoren samenwerken om vast te stellen welk dier zijn uitwerpselen niet in de closetinrichting heeft gedeponeerd.
53. Inrichting volgens een der conclusies 43 - 53, met het kenmerk, dat een deel van de electronische middelen een voor het dier richting bepalend orgaan omvat.
54. Inrichting volgens conclusie 53, met het kenmerk, dat het richting bepalend orgaan een radiozendinstallatie omvat.
55. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verblijfplaats een open loopstal is.
56. Inrichting volgens een der conclusies 1 - 54, met het kenmerk, dat de verblijfplaats een gesloten loopstal is.
57. Inrichting volgens een der conclusies 1-54, met het kenmerk, dat de verblijfplaats een weide is.
NL8900416A 1989-02-21 1989-02-21 Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren. NL8900416A (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8900416A NL8900416A (nl) 1989-02-21 1989-02-21 Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren.
DE69005476T DE69005476T2 (de) 1989-02-21 1990-02-20 Fütterungsvorrichtung für Milchvieh.
AT90200380T ATE99116T1 (de) 1989-02-21 1990-02-20 Fuetterungsvorrichtung fuer milchvieh.
EP90200380A EP0384531B1 (en) 1989-02-21 1990-02-20 A device for feeding dairy animals
JP3856090A JP2957219B2 (ja) 1989-02-21 1990-02-21 乳用家畜を清潔に飼育する装置
US07/774,166 US5195455A (en) 1989-02-21 1991-10-15 Arrangement for keeping dairy animals clean
JP11041999A JP3158112B2 (ja) 1989-02-21 1999-04-19 乳用家畜を清潔に飼育する装置

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8900416 1989-02-21
NL8900416A NL8900416A (nl) 1989-02-21 1989-02-21 Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8900416A true NL8900416A (nl) 1990-09-17

Family

ID=19854165

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8900416A NL8900416A (nl) 1989-02-21 1989-02-21 Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP0384531B1 (nl)
AT (1) ATE99116T1 (nl)
DE (1) DE69005476T2 (nl)
NL (1) NL8900416A (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5592900A (en) * 1992-02-20 1997-01-14 Kakuta; Kihachiro Automated portable pet toilet
NL9201322A (nl) * 1992-07-23 1994-02-16 Lely Nv C Van Der Melkbox voorzien van een schoonmaakinrichting.
DE4303001C2 (de) * 1993-02-03 1995-09-07 Maier Bernhard Dipl Ing Agr Vorrichtung zur Veranlassung der Freigabe einer Futtermenge
SE514616C2 (sv) * 1997-12-19 2001-03-19 Alfa Laval Agri Ab Anordning för att avlägsna gödsel
AU768983B2 (en) * 1999-02-12 2004-01-15 Christopher Dairy Bails Pty. Limited Improvements in dairy bails
ATE272938T1 (de) * 2000-08-30 2004-08-15 Gavin Armstrong Vorrichtung zum abrichten des verhaltens von tieren
NL2016784B1 (nl) * 2016-05-13 2017-11-27 Metal Invent Holland B V Stimulatie-inrichting voor het laten urineren van een vrouwelijk staldier in een afgesloten ruimte
NL2019330B1 (en) 2017-07-24 2019-02-12 Hanskamp Agrotech B V Toilet for cattle, in particular for cow

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE515154C (de) * 1928-04-22 1930-12-29 Wilhelm Thiemann Stalleinrichtung
CH294595A (de) * 1951-04-04 1953-11-30 Solenthaler Oskar Vorrichtung zur Reinhaltung der Lager in Kuhställen.
FR1342247A (fr) * 1962-09-25 1963-11-08 Appareil pour le dressage des chiens
US3137271A (en) * 1963-02-06 1964-06-16 Robert W Etter Means and method for tending domestic animals
US3827403A (en) * 1973-06-08 1974-08-06 Peterson A Animal training device
US4304193A (en) * 1980-11-17 1981-12-08 Madden Lem A Remote control apparatus for controlling animals
ATE128322T1 (de) * 1985-01-16 1995-10-15 Lely Nv C Van Der Gerät zum melken von tieren, z.b. kühen.

Also Published As

Publication number Publication date
EP0384531A1 (en) 1990-08-29
DE69005476D1 (de) 1994-02-10
ATE99116T1 (de) 1994-01-15
DE69005476T2 (de) 1994-07-28
EP0384531B1 (en) 1993-12-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5195455A (en) Arrangement for keeping dairy animals clean
EP1172033B1 (en) An apparatus for and a method of managing animals
US5816190A (en) Apparatus for milking animals
EP0630563A2 (en) Device for automatically milking animals
EP0332231B2 (en) Device for milking animals, such as cows
NL8900415A (nl) Verblijfplaats voor een aantal dieren, in het bijzonder melkdieren.
NL8900416A (nl) Inrichting voor het schoonhouden van melkdieren.
EP0567191B1 (en) A construction for automatically milking animals
JP2957219B2 (ja) 乳用家畜を清潔に飼育する装置
NL8500090A (nl) Inrichting voor het melken van dieren, zoals koeien.
NL8500691A (nl) Stal voor dieren, zoals koeien.
RU99125086A (ru) Животноводческий комплекс по производству молока
NL8500089A (nl) Inrichting voor het melken van dieren, zoals koeien.
WO1997049278A1 (en) A milking stall housing an animal to be subjected to an animal related action

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed