NL8802656A - Penrecorder. - Google Patents

Penrecorder. Download PDF

Info

Publication number
NL8802656A
NL8802656A NL8802656A NL8802656A NL8802656A NL 8802656 A NL8802656 A NL 8802656A NL 8802656 A NL8802656 A NL 8802656A NL 8802656 A NL8802656 A NL 8802656A NL 8802656 A NL8802656 A NL 8802656A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
pen
paper
pen recorder
pin
recorder according
Prior art date
Application number
NL8802656A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Yokogawa Electric Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP353888U external-priority patent/JPH0516495Y2/ja
Priority claimed from JP63047157A external-priority patent/JPH0697172B2/ja
Application filed by Yokogawa Electric Corp filed Critical Yokogawa Electric Corp
Publication of NL8802656A publication Critical patent/NL8802656A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06FELECTRIC DIGITAL DATA PROCESSING
    • G06F3/00Input arrangements for transferring data to be processed into a form capable of being handled by the computer; Output arrangements for transferring data from processing unit to output unit, e.g. interface arrangements
    • G06F3/13Digital output to plotter ; Cooperation and interconnection of the plotter with other functional units
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01DMEASURING NOT SPECIALLY ADAPTED FOR A SPECIFIC VARIABLE; ARRANGEMENTS FOR MEASURING TWO OR MORE VARIABLES NOT COVERED IN A SINGLE OTHER SUBCLASS; TARIFF METERING APPARATUS; MEASURING OR TESTING NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • G01D15/00Component parts of recorders for measuring arrangements not specially adapted for a specific variable
    • G01D15/24Drives for recording elements and surfaces not covered by G01D5/00
    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06KGRAPHICAL DATA READING; PRESENTATION OF DATA; RECORD CARRIERS; HANDLING RECORD CARRIERS
    • G06K15/00Arrangements for producing a permanent visual presentation of the output data, e.g. computer output printers
    • G06K15/22Arrangements for producing a permanent visual presentation of the output data, e.g. computer output printers using plotters

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Theoretical Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Human Computer Interaction (AREA)
  • Recording Measured Values (AREA)
  • Input From Keyboards Or The Like (AREA)

Description

. 1 '» τ* N.0. 35408 ,
Penrecorder.
^ De uitvinding heeft betrekking op een penrecorder voor het regis treren van de grootte van een gemeten signaal met behulp van een pen die aangedreven wordt door een digitale servoregelaar.
Penrecorders worden alom op diverse terreinen gebruikt voor het 5 registreren van de tijdsafhankelijke variaties in een meetsignaal op een papier waarbij een pen een beweging uitvoert onder besturing van een servoregelaar op basis van de waarde van het gemeten signaal, omgevormd tot een elektrisch signaal.
Als voorbeeld van de bovengenoemde penrecorders wordt gewezen op 10 een meerpensrecorder, die zodanig is geconstrueerd dat een aantal pennen met vooraf bepaalde tussenafstand zijn gerangschikt in de trans-portrichting van het papier zodanig dat een aantal meetsignalen met onderlinge relatie op een en hetzelfde papier kunnen worden geregistreerd. De uit de stand der techniek bekende meerpensrecorders kunnen 15 ruwweg worden ingedeeld in een van twee klassen: de ene klasse omvat de recorders die gebaseerd zijn op een analoge techniek terwijl de andere klasse de recorders bevat die gebaseerd zijn op een microprocessortech-niek.
De meerpensrecorder die gebaseerd is op een analoge techniek is 20 relatief klein en werkt op een eenvoudige wijze en de kosten ervan zijn laag. Anderzijds echter heeft dit type penrecorder het nadeel dat de recorder niet in staat is om gegevens op te slaan of op de gegevens een wiskundige beweking uit te voeren.
Een meerpensrecorder die gebaseerd is op een microprocessortech-25 niek is in staat om meerdere digitale wiskundige operaties uit te voeren en geregistreerde resultaten met een hoge nauwkeurigheid te verkrijgen. In vergelijking met de meerpensrecorder die gebaseerd is op analoge techniek heeft dit type meerpensrecorder echter het nadeel dat het moeilijk is om een miniaturisatie ervan te bereiken, de kosten van 30 de recorder zijn hoog en de omstandigheden waaronder moet worden gemeten en moet worden gerekend kunnen niet altijd op eenvoudige wijze worden ingesteld.
Daarnaast is het bij het conventionele penmechanisme moeilijk om op willekeurige wijze een geschikte pendruk voor de pen te selecteren 35 aangepast aan de registratiesnelheid en verder is het onmogelijk om een registratie van hoge kwaliteit te verkrijgen als de registratiesnelheid scherp fluctueert.
Het is derhalve een doelstelling van de onderhavige uitvinding om .8802^56 ? V 2 de problemen, samenhangend met de uit de stand der techniek bekende penrecorders te overwinnen en een penrecorder te verschaffen die in staat is om een verscheidenheid aan digitale wiskundige bewerkingen uit te voeren door gebruik te maken van een microprocessor waardoor zeer 5 nauwkeurige registratieresultaten kunnen worden verkregen terwijl toch de afmetingen en de kosten ervan relatief klein moeten zijn en de meet-en berekeningsomstandigheden gemakkelijk instelbaar moeten zijn.
In overeenstemming met een kenmerk van de uitvinding wordt aan deze doelstelling voldaan door het verschaffen van een nieuw penmechanis-10 me waarmee de resultaten met hoge kwaliteit kunnen worden geregistreerd door gebruik te maken van een pen die met de juiste pendruk functioneert afhankelijk van de registratiesnelheid zelfs indien de registra-tiesnelheid scherp fluctueert.
Andere doelstellingen en voordelen van de uitvinding zullen duide-15 lijk worden aan de hand van de navolgende beschrijving waarin wordt verwezen naar de begeleidende figuren.
Figuur 1 is een blokschema ter illustratie van een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.
Figuur 2 toont een blokschema met een concreet voorbeeld van een 20 SUB CPU, aangeduid in figuur 1.
Figuur 3 toont een tijddiagram met daarin de operaties die plaats vinden in het stelsel volgens figuur 1.
Figuur 4 toont een blokschema ter illustratie van een concreet voorbeeld van een meetsectie als aangeduid in figuur 1.
25 Figuur 5 toont een schema met een concreet voorbeeld van een nul- stelcircuit.
Figuur 6 toont een blokschema met een concreet voorbeeld van ma-trixweergeefelementen.
Figuur 7 toont een blokschema met een concreet voorbeeld van een 30 stuurschakeling voor een meereijferige weergeefeenheid.
Figuur 8 toont als voorbeeld een blokschema ter illustratie van een uitvoeringsvorm van een structuur van array's van weergeefelementen voor elk cijfer in een meercijferige weergeefeenheid.
Figuur 9 toont als voorbeeld een blokschema van een andere uitvoe-35 ringsvorm van de weergeefeenheid.
Figuur 10 toont in een blokschema een illustratie van een voorbeeld van een mens-machine-interface als aangeduid in figuur 1.
De figuren 11 tot en met 14 zijn stroomschema's die dienen ter verklaring van de werking van de mens-machine-interface.
40 Figuur 15 toont een diagram ter illustratie van de insteltoestand- .8802656 3 * * kopieerqperatie.
Figuur 16 toont in een stroomschema de trajectzoekoperatie,
De figuren 17 en 18 tonen elk een voorbeeld van meetregistraties.
Figuur 19 toont een diagram ter illustratie de omstandigheden 5 waarin de recorder wordt gebruikt.
De figuren 20 tot en met 23 zijn verklarende diagrammen die elk een registratiegebied illustreren.
Figuur 24 is een stroomschema ter illustratie van de instelling van het registratiegebied van een dergelijke recorder.
10 Figuur 25 is een schematische illustratie van een belangrijk deel van de servoregelaar.
Figuur 26 illustreert in een schematisch aanzicht een uitvoeringsvorm van een penmechanisme.
Figuur 27 toont een vooraanzicht van de pen.
15 Figuur 28 toont een zij-aanzicht van figuur 27.
Figuur 29 toont een gedeeltelijk doorsneden aanzicht volgens de lijn A-A uit figuur 27.
Figuur 30 toont een aanzicht ter verklaring van de werking van het penmechanisme.
20 Figuur 31 toont een gedeeltelijk doorsneden zij-aanzicht ter il lustratie van een voorbeeld van een meerpensrecorder.
De figuren 32 en 33 zijn verklarende aanzichten die elk een op/ neer-mechanisme voor een pen in de meerpensrecorder illustreren.
Figuur 34 toont in een bovenaanzicht de naaldprinterkop waarbij 25 een aantal delen zijn weggelaten.
Figuur 35 toont een aanzicht ter illustratie van een concreet voorbeeld van een inktlintcassette.
Figuur 36 toont een aanzicht ter verklaring van de werking van de inktlintcassette.
30 Figuur 37 toont een gedeeltelijk doorsneden aanzicht van figuur 36.
Figuur 38 toont een aanzicht ter verklaring van de toestand waarin het inktlint wordt geladen.
Figuur 39 toont een schema dat behoort bij het mechanisme voor het 35 op en neer bewegen van de pen.
Figuur 40 toont een aanzicht ter verklaring van de mechanische constructie.
Figuur 41 toont een vergroot blokschema van een deel uit figuur 40.
40 Uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zullen hierna in .8802058 * . * meer detail worden besproken met verwijzing naar de bovengenoemde figuren.
Figuur 1 is een blokschema waarin een uitvoeringsvorm van de uitvinding is geïllustreerd. In figuur 1 wordt met het referentiecijfer 1 5 gewezen op een ingangsaansluiting voor de analoge meetsignalen die geassocieerd zijn met een fysische parameter van het te meten object. De analoge meetsignalen, die toegevoerd worden aan de ingangsaansluiting 1, worden zodanig gestandaardiseerd dat ze resp. een bepaalde amplitude bezitten en wel door middel van een versterker 2 waarvan de verster-10 kingsfactor in overeenstemming met een ingangstraject kan worden geregeld. Vervolgens worden de analoge signalen toegevoerd aan een A/D-om-vormer waarin deze signalen worden omgevormd tot digitale signalen. Het referentiecijfer 4 wijst op een eerste hulpverwerkingseenheid (SUB SPUI) voor het besturen van zowel de versterker 2 als de A/D-omvormer 3 15 in elk kanaal. Deze digitale signalen worden tijdelijk opgeslagen in een geheugen 5 voor de gemeten data. Het cijfer 6 vertegenwoordigt een weergeefeenheid voor het weergeven van de gemeten data; en 7 indiceert een toetsenbord voor het bepalen van de insteltoestanden van de respectievelijke registratiekanalen, waarbij de weergeefeenheid 6 en het 20 toetsenbord 7 worden bestuurd door een tweede hulpverwerkingseenheid (SUB SPU2) 8. Het cijfer 9 staat voor een servoregelaar bestemd voor het analoog registreren van de grootten van de gemeten data in de vorm van een continue lijn op een papier door het doen bewegen van een pen 10 in overeenstemming met de grootten van de gemeten data. De servore-25 gelaar 9 wordt bestuurd door een derde hulpverwerkingseenheid (SUB SPU3) 11. Het cijfer 12 wijst op een insteltoestandsgeheugen voor het opslaan van de gemeten data voor elk registratiekanaal. Het cijfer 13 wijst op een uitleesgeheugen (ROM) voor het opslaan van vaste data behorend bij de meting alsmede programma's corresponderend met een reeks 30 van meetprocedures. Het cijfer 14 vertegenwoordigt een papiertransport-eenheid, en 15 wijst op een printer voor het afdrukken van karaktersym-bolen op het papier, welke papiertransporteenheid 14 en printer 15 worden bestuurd door een vierde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU4) 16. Een hoofdverwerkingseenheid (MCPU), die in zijn algemeenheid aangeduid is 35 met 17, is via een bus 18 met elk van de componenten verbonden.
Verwezen wordt nu naar figuur 2 waarin een blokschema is geïllustreerd van een concreet voorbeeld van een hulpverwerkingseenheid zoals 4, 8, 11 en 16. Elk van de hulpverwerkingseenheden 4, 8, 11 en 16 is geconstrueerd met behulp van geïntegreerde halfgeleiderschakelingen met 40 dezelfde samenstelling en op de volgende wijze. Via een bus 26 zijn met .8802656
_ * I
5 de hulpprocessor (SUB CPU) 19 een aantal functionele stuureenheden verbonden elk met een eigen functie zoals een meetsectiestuureenheid 20, een weergeefstuureenheid 21, een toetsenbordstuureenheid 22, een servo-stuureenheid 23, een papiertransportstuureenheid 24 en een printer-5 stuureenheid 25. Als meer in het bijzonder wordt verondersteld dat het aantal registratiekanalen n gelijk is aan acht dan zijn in zo'n uitvoeringsvorm in het totaal achttien geïntegreerde halfgeleiderschakelingen van het type als getoond in figuur 2 nodig, waarbij de stuurelementen, corresponderend met de individuele te sturen objecten selectief worden 10 gebruikt. Een eerste vereiste voor het selecteren van deze stuurelementen is het verbinden van het schakelingselement dat in verbinding staat met het te sturen object, aan een tevoren toegewezen verbindingsaan-sluiting van de geïntegreerde halfgeleiderschakeling.
Synchrone klokpulsen, die betrekking hebben op bemonsteringsinter-15 vallen, worden parallel aangeboden vanaf de MCPU 17 via een signaallijn 27 aan elke eerste hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 1) 4 voor het besturen van de meetsectie en aan elke derde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 3) 11 voor het besturen van de bijbehorende servoregelaar. Het cijfer 28 wijst op een wiskundige berekeningseenheid voor het uitvoeren van 20 een aantal verschillende wiskundige operaties; en 29 vertegenwoordigt een dubbel poortgeheugen voor het ontvangen en overdragen van data via een communicatie-interface 30. De wiskundige berekeningseenheid 28 en het dubbele poortgeheugen 29 worden bestuurd door een vijfde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 5) 31. Het cijfer 32 wijst op een aansluitba-25 re/losneembare geheugenkaart met geïntegreerde schakelingen voor het opslaan van data of insteltoestanden.
Gebaseerd op deze constructie zorgt de MCPU 17 voor de sturing van de hulpverwerkingseenheden (SUB CPU's) 4, 8, 11 en 16. De hulpverwer- kingseenheden (SUB CPU's) 4, 8, 11 en 16 sturen op hun beurt de func- 30 tionele blokken onder controle van de MCPU, zodanig dat de grootten van de gemeten signalen analoog voor elk kanaal worden geregistreerd.
Figuur 3 toont een tijddiagram dat wordt gebruikt bij de verklaring van de werking van de op deze wijze geconstrueerde meerpensrecor-der. Op lijn (a) in figuur 3 is een synchrone klokpuls aangegeven; op 35 lijn (b) is de operationele toestand van de SUB CPU 4 voor het besturen van de meetsectie aangegeven; op lijn (c) is de operationele toestand van de MCPU 17 aangegeven; en op lijn (d) is de operationele toestand
van de derde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 3) 11 voor het besturen van de servoregelaar aangegeven. Bij de laatste overgang in het syn-40 chrone klokpulssignaal geeft de eerste hulpverwerkingseenheid (SUB CPU
.8802656 ί i 6 1) 4 de digitale data, die een A/D-conversie heeft ondergaan, af aan de MCPU 17 en initieert volgens de A/D-omvorming. Tegelijkertijd leest de derde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 3) 11 de digitale data uit de MCPU 17 en initieert de penpositie-servoregeling met de digitale data 5 als doelwaarde. Anderzijds leest de MCPU 17 bij de eerste overgang in het synchrone klokpulssignaal serieel de digitale data uit de eerste hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 1) 4 en zorgt voor de dataverwerking. Vervolgens wordt de verwerkte data door de MCPU 17 serieel afgegeven aan de derde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 3) 11.
10 Gebaseerd op de boven beschreven configuratie is het mogelijk om een uniformiteit in de SUB CPU's te verkrijgen waardoor het aantal typen ervan aanmerkelijk vermindert in vergelijking met de stand der techniek, leidend tot een kostenreductie voor de onderdelen van de schakeling en voor de bedrading.
15 Het gehele systeem, de MCPU 17, de eerste hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 1) 4 voor het besturen van de meetsectie en de derde hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 3) 11 voor het besturen van de servoregelaar functioneren in overeenstemming met synchrone klokpulsen. Er wordt derhalve geen fluctuatie in de synchrone relatie tussen de bemonsterings-20 snelheden gecreeerd en verder is het mogelijk om te voorkomen dat ruis wordt geproduceerd in de servoregelaar of dat vervorming wordt veroorzaakt in de geregistreerde golfvorm als gevolg van fluctuaties in de synchrone relatie tussen de bemonsteringssnelheden. Meer in het bijzonder geeft de MCPU in een meerpensrecorder volgens de stand der techniek 25 een bemonsteringsinstructie af aan de meetsectie, en de data wordt ingevoerd in de servoregelaar terwijl deze data wordt afgegeven door de meetsectie. Als de servoregelaar de servodoelwaarde varieert simultaan met het invoeren van data in de servoregelaar dan fluctueert de synchrone relatie tussen de bemonsteringssnelheden waardoor waarschijnlijk 30 vervorming in de geregistreerde golfvorm wordt veroorzaakt alsmede ruissignalen in de servoregelaar. In het bijzonder indien wordt gewerkt met zeer hoge bemonsteringssnelheden zijn deze invloeden groot.
Figuur 4 toont een blokschema met een concreet voorbeeld van een stelsel voor de meetsectie uit figuur 1. In figuur 4 wijst het referen-35 tiecijfer 33 op een terminalschakelaar voor het met de hand veranderen van een verbindingspositie van een derde terminal B/G afhankelijk van ingangssignalen ontvangen van een gelijkspanningsbron, weerstandstempe-ratuurdetectoren RTD's en thermokoppels TC's. Het cijfer 34 vertegenwoordigt een overspanningsdetector voor het detecteren van een te hoge 40 spanning op de ingang. Wordt een te hoge spanning op de ingang gedetec- .&8026S6 7 , i teerd dan wordt de spanningsdeelverhouding van een spanningsdeler 35 veranderd van 1/1 naar 1/100, waardoor de meetsectie wordt beschermd. Uitgangssignalen van de spanningsdeler 35 worden via een analoog filter 36 en een meet/nul-schakelaar 37 overgedragen naar een versterker 2. De 5 meet/nul-schakelaar 37 is uitgevoerd als een automatisch op nul stellende schakeling en is bestemd voor het meten van de offset door automatisch de ingang van de versterker van de volgende trap om te schakelen tussen een ingangssignaaltoestand en een nul-toestand met behulp van een FET-schakelaar. Een concreet voorbeeld van deze automatisch op 10 nul stellende schakeling is gegeven in figuur 5.
In figuur 5 wijzen de symbolen Tl en T2 op ingangsaansluitingen waarop een signaalspanning V£n alsmede een gemeenschappelijke potentiaal worden aangeboden. Een uiteinde van een weerstand Rl is verbonden met de ingangsaansluiting Tl, en het andere uiteinde ervan is 15 verbonden met een uiteinde van de weerstand R2. De weerstand Rl is eveneens via een condensator Cl verbonden met de gemeenschappelijke po-tentiaalaansluiting. Het andere uiteinde van de weerstand R2 is verbonden met een drain van een FET-schakelaar Q1 en is verder verbonden via een condensator C2 met de gemeenschappelijke potentiaalaansluiting. De 20 weerstanden Rl en R2 en de condensatoren Cl en C2 zijn gecombineerd tot een laagdoorlatend filter LPF. De source van de FET schakelaar Q1 is aangesloten op de niet-inverterende ingang van een operationele versterker OP1, en is tegelijkertijd verbonden met een uiteinde van een weerstand R5. Het andere uiteinde van de weerstand R5 is verbonden met 25 de drain van een tweede FET-schakelaar U2, terwijl de source van de FET-schakelaar Q2 verbonden is met de gemeenschappelijke potentiaalaansluiting. Een uiteinde van een weerstand R6 is verbonden met de uit-gangsaansluiting T3 en met de uitgang van de operationele versterker 0P1, en het andere uiteinde van deze weerstand is verbonden met de in-30 verterende ingangsaansluiting van de operationele versterker 0P1 en met de niet-inverterende ingangsaansluiting van een operationele versterker 0P2. Het andere uiteinde van de weerstand R6 is verder via een weerstand R7 verbonden met de gemeenschappelijke potentiaalaansluiting. De uitgangsklem T4 voert eveneens de gemeenschappelijke potentiaal. De 35 uitgangsaansluiting van de operationele versterker 0P2 is verbonden met zijn inverterende ingang. De uitgangsaansluiting van de operationele versterker 0P2 is verder via de weerstand R3 verbonden met de gate van de FET-schakelaar Q1 en is ook via de weerstand R4 verbonden met de gate van de FET-schakelaar Q2. De collector van een transistor TRI is 40 verbonden met de gate van de FET-schakelaar Ql terwijl de collector van .8802656 J . 1 8 een transistor TR2 verbonden is met een gate van de FET-schakelaar Q2. Negatieve spanningen -V worden opgedrukt op de emitters van de transis-toren TRI en TR2 terwijl tegelijkertijd AAN/UIT-signalen VI en V2, die onderling in tegenfase verkeren, worden aangeboden aan de bases ervan.
5 De symbolen Q3 en Q4 vertegenwoordigen FET's die elk dezelfde karakteristieken hebben als die van de FET-schakelaar Ql, waarbij de drains ervan onderling zijn verbonden, terwijl ook de sources ervan onderling zijn verbonden. De gate van de FET Q3 is verbonden met de drain van de FET-schakelaar Ql, terwijl de gate van de FET-schakelaar Q4 is verbon-10 den met de gate van de FET-schakelaar Q2. Deze FET's Q3 en Q4 werken samen in de met FETC aangeduide FET-schakeling.
In de op deze wijze geconstrueerde automatisch op nul stellende schakeling worden de ruisbestanddelen in de signaalspanningen Vin, die toegevoerd worden aan de ingangsklem Tl, geelimineerd door het laag-15 doorlatende filter LPF. Vervolgens worden de signaalspanningen Vin aan/ uit-geschakeld door middel van de FET-schakelaars Ql en Q2, die onderling in antifase worden gestuurd door de transistoren TRI en TR2, en daarna versterkt door de operationele versterker OP1. Als de FET-schakelaar Ql in de AAN-toestand wordt gehouden dan is de FET-schakelaar Q2 20 uitgeschakeld. De uitgangssignalen van het laagdoorlatende filter LPF worden versterkt door de operationele versterker 0P1, terwijl signalen corresponderend met de ingangssignalen Vin worden afgegeven aan de uit-gangsklemmen T3 en T4. Als de FET-schakelaar Ql in de UIT-toestand wordt gehouden dan is de FET-schakelaar Q2 ingeschakeld. De niet-inver-25 terende ingangsaansluiting van de operationele versterker 0P1 neemt nu het OV-niveau aan en spanningen corresponderend met de offset-spannin-gen van de operationele versterker 0P1 worden nu afgegeven aan de uit-gangsklemmen T3 en T4. De signalen, die afgegeven worden via de uit-gangsklemmen T3 en T4 worden omgevormd tot digitale signalen en het 30 verschil tussen deze signalen wordt bepaald. Als resultaat daarvan is het mogelijk om de invloeden, bepaald door de offset van de operationele versterker 0P1, te elimineren. In de FET-schakeling FETC, zijn de elektrostatische capaciteiten tussen de gates van de twee FET's Q3 en Q4 zodanig gerangschikt dat de twee elektrostatische gate/source-capa-35 citeiten onderling in serie parallel geschakeld zijn aan de twee eveneens onderling in serie geschakelde elektrostatische gate/drain-capaci-teiten. Omdat, zoals in het bovenstaande is beschreven, de FET's Q3 en Q4 elk dezelfde eigenschappen hebben als die van de FET-schakelaar Ql is het capacitieve gedrag ervan met inbegrip van de temperatuurafhanke-40 lijkheid, in hoofdzaak gelijk aan die van de FET-schakelaar Ql, De gate .8802656 9 * 1 van de FET Q4 wordt in antifase gestuurd met betrekking tot de gate van de FET schakelaar Ql, d.w.z, de gate van de FET Q4 wordt gestuurd in fase met betrekking tot de gate van de FET schakelaar Q2. Een stroompuls waarvan de polariteit tegengesteld is aan die van een andere 5 stroompuls afkomstig van de gate van de FET-scbakelaar Q1 kan derhalve in de condensator C2 vloeien. Deze offset van stroompulsen voorkomt het genereren van een offsetspanning in de condensator C2, en een drift van de offeet, veroorzaakt door temperatuurvariaties, kan ook worden voorkomen dankzij de aangepaste temperatuureigenschappen van de compensa-10 tiecapaciteit. De spanningen die teruggekoppeld worden vanaf de operationele versterker OP2 dienen voor het opdrukken van AAN-tijdinstel-spanningen op de gates van de FET-schakelaars Q1 en Q2.
Terugkerend naar figuur 4 wijst het referentiecijfer 38 op een temperatuursensor voor het compenseren van de referentie-aansluitklem, 15 welke sensor een uitgangssignaal levert aan de versterker 2. Het cijfer 39 wijst op een automatische vereffeningseenheid waarmee de mate van offset van de versterker 2 wordt beperkt tot een kleine waarde; en spanningen met een tegengestelde polariteit worden bijvoorbeeld via een 8-bit D/A-omvormer opgedrukt op de versterker 2. Een nul/volle schaal/ 20 meet-schakelaar, in zijn algemeenheid aangeduid met 40, is bestemd om een nul/volle schaalmeting uit te voeren en zorgt voor automatische compensatie waardoor de hoge nauwkeurigheid van de A/D-omvormer in de daarop volgende trap wordt gehandhaafd. Het cijfer 41 wijst op een niet-vluchtig willekeurig toegankelijk RAM geheugen, zoals bijvoorbeeld 25 een EEPROM, voor het opslaan van foutdata van de spanningsdeler 35 en versterkingsfoutdata van de versterker 2. De eerste hulpverwerkingseen-heid (SUB CPU 1) 4, die voorzien is van een op een enkele chip ondergebrachte microprocessor, bestuurt elk individueel element van de meet-sectie. Bovendien voert elke hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 1) 4 een 30 aantal verschillende compenserende wiskundige bewerkingen uit, heeft een lineairisatiefunctie en digitale filterfunctie met bijvoorbeeld 135 Hz cyclussen, en zendt de gemeten data via een optokoppeling 42 naar de MCPU 17.
Voor de weergeefeenheid 6, die aangeduid is in figuur 1, wordt een 35 meercijferige weergeefeenheid gebruikt waarin een aantal matrixvormige weergeefelementen zelf weer in een matrix zijn gerangschikt. Figuur 6 toont een verklarend blokschema waarin een concreet voorbeeld van dergelijke matrixweergeefeenheid is geïllustreerd. Het meercijferige weer-geefpaneel is opgebouwd uit 35 elementen, gerangschikt in een matrix 40 van 5x7 weergeefelementen gevormd door de anodes Ag tot en met • 8802656 1 * 10 A34 en een enkel rooster G dat gemeenschappelijk is voor al deze anodes Aq tot ën met A34. In feite wordt een meercijferig, bijvoorbeeld 20-cijferige weergeefpaneel op een zodanige wijze geconstrueerd dat de 20 matrixvormige elementen op zich weer gerangschikt zijn 5 in een matrix, de roosters voor elk van de matrixweergeefeelementen voor afzonderlijke sturing afzonderlijk naar buiten worden gevoerd en de anodes Aq tot en met A34 op de telkens overeenkomstige posities parallel geschakeld worden aan elkaar. De weergeefelementen lichten selectief op of worden selectief gedoofd in overeenstemming met de 10 stuursignaalcombinaties aan rooster en anodes.
Figuur 7 toont een blokschema met een voorbeeld van een schakeling voor het sturen van een meereijferige weergeefeenheid. In figuur 7 wordt de seriele data ingevoerd vanaf de tweede hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 2) 8 aan een anodeschuifregister 43 resp. een roosterschuifre-15 gister 44. De schuifregisters 43 en 44 doen dienst voor het omvormen van de seriele data, uitgezonden door de tweede hulpverwerkingseenheid (SUB CPU 2) 8 in parallelle data. De parallelle data, die omgevormd is door het anodeschuifregister 43 wordt via een grendelschakeling (latch) 45 en een anode-uitstuurtrap 46 toegevoerd aan de anoden van een 20 fluorescente weergeefbuis (VFD) 47. Anderzijds wordt de parallelle data, die omgevormd is door het roosterschuifregister 44, toegevoerd via een roosteruitstuurtrap 48 aan het rooster van de fluorescente weergeefbuis 47. Als resultaat daarvan zullen de weergeefelementen van de respectievelijke cijfers van de fluorescente weergeefbuis 47 selectief 25 oplichten of doven in overeenstemming met de stuursignaalcombinaties voor rooster en anodes.
Figuur 8 toont een diagram dat gebruikt wordt bij de verklaring van een uitvoeringsvorm van een array van weergeefelementen bestaande uit individuele cijfers in een meercijferige weergeefeenheid. In figuur 30 8 zijn de matrixvormige weergeefelementen D zodanig gerangschikt dat tussen de aangrenzende matrixvormige weergeefelementen een tussenafstand d aanwezig is die gelijk is aan de array-steekafstand b van de gebruikte matrix.
Voor het weergeven van een staafgrafiek, gebruikmakend van de op 35 deze wijze gevormde meercijferige weergeefeenheid, wordt ervoor gezorgd dat van de vijf weergeeflijnen tot en met L5, geïllustreerd in figuur 8, de centrale lijn I3 continu gedoofd is terwijl de twee groepen lijnen lj, I2 en I4 en I5, waartussen de lijn I3 is ingeklemd, zodanig worden aangestuurd dat ze selectief oplichten.
40 Als gevolg daarvan worden de matrixweergeefelementen D denkbeeldig .8802656 11 i i in tweeen gedeeld waardoor de resolutie bij het weergeven van een grafisch staafdiagram kan worden verdubbeld in vergelijking met de uitstuur technieken die uit de stand der techniek bekend zijn voor dergelijke weergeefelementen.
5 Figuur 9 toont een verklarend blokschema ter illustratie van een verdere uitvoeringsvorm van de weergeefeenheid. In figuur 9 zijn de ma-trixweergeefelementen D eveneens zodanig gerangschikt dat de tussenafstand d tussen de aangrenzende matrixvormige weergeefelementen gelijk is aan de array-steekafstand in elk matrixvormig element. Wordt een 10 staafgrafiek weergegeven dan blijven de even genummerde lijnen l£ en I4 van elke vijf weergeeflijnen 1χ tot en met I5 van elke matrix onveranderlijk gedoofd, terwijl de oneven genummerde lijnen 1χ, I3 en I5 selectief kunnen oplichten.
De matrixvormige weergeefelementen D worden derhalve denkbeeldig 15 verdeeld in drie delen, waardoor de resolutie bij weergave van een staafdiagram tot het drievoudige kan worden verhoogd in vergelijking met de conventionele, uit de stand der techniek gebruikelijke uitstuur-werkwijzen.
Gebaseerd op de boven beschreven configuratie wordt de digitale 20 meereijferige weergave verkregen door gebruik te maken van een meercij-ferige weergeefeenheid waarin een aantal matrixvormige weergeefelementen op zich weer in een matrix is gerangschikt en waarbij het mogelijk is om de grootten van de gemeten data met een relatief hoge resolutie in de vorm van een staafgrafiek weer te geven.
25 Opgemerkt wordt dat in het voorgaande als voorbeeld gewezen is op een fluorescente weergeefbuis ter realisatie van de matrixvormige weergeefelementen, het is echter ook mogelijk om vloeibare kristalelemen-ten, lichtemitterende diodes en dergelijke te gebruiken.
Indien het dynamische uitstuurproces ten uitvoer wordt gebracht 30 onder gebruikmaking van licht emitterende weergeefelementen in de meer-cijferige weergeefeenheid dan is het eveneens praktisch om de respectievelijke elektroden van de licht emitterende weergeefelementen te verdelen in groepen en om de individuele elektrode-weergeefdata parallel aan te bieden met als resultaat dat de daling van de luminantie kan 35 wordne verbeterd zonder dat de uitstuurspanningen behoeven te worden verhoogd zelfs indien het aantal weer te geven cijfers wordt verhoogd.
Figuur 10 toont een blokschema waarin een voorbeeld wordt geïllustreerd van een belangrijk deel van de mens-machine-interface, omvattende de weergeefeenheid 6 en het toetsenbord 7, bestuurd door de SUB CPU 40 8. In figuur 10 is het toetsenbord 7 uitgevoerd met een aantal toetsen .8802656 1 '* 12 49 tot en met 52 voor het selecteren van respectievelijke delen uit het navolgende insteltoestandenmenu: de papiertransportsnelheid, een in-gangstraject, een registratiegebied en een Overspanning; de cursortoet-sen 53 en 54 doen dienst voor het "scrollen" (laten rondlopen) van een 5 weergeefbeeld op de weergeefeenheid 6; de invoertoets 55 wordt gebruikt voor het invoeren van de instelgegevens; de "next" (volgende)-toets 56 wordt gebruikt om elke functie van de functietoetsen, die aangegeven wordt door een plaatje op de weergeefeenheid 6, te wijzigen; een aantal functietoetsen 57 tot en met 60 wordt gebruikt als zogenaamde soft-10 toetsen waarvan de functie samewnhangt met de weergegeven inhoud op het weergeefscherm 6; en een draaibare codeereenheid 61 doet dient voor het variëren van de instelwaarden in de geselecteerde onderdelen van het insteltoestandenmenu afhankelijk van de uitgevoerde rotatie. Het oppervlak van de roteerbare codeereenheid is voorzien van een monitorlampje 15 63 om de bedrijfstoestanden van een rotatiebedieningseenheid 62 aan te geven voor het uitvoeren van een rotatie-aandrijving vanaf de buitenzijde en van de roterende codeereenheid 61. In de ROM 13 zijn een aantal programma's opgeslagen, gedefinieerd in de vorm van een tabel, corresponderend met de insteltoestandonderdelen zoals de papiersnelheid, 20 ingangstraject, registratiegebied en schaal, allemaal geselecteerd in de vorm van menu's door het toetsenbord 7.
De navolgende beschrijving zal worden gefocuseerd op de functie van de op deze wijze opgebouwde mens-machine-interface telkens in samenhang met een stroomschema.
25 Figuur 11 toont het stroomschema met de stappen voor het instellen van de papiertransportsnelheid. De operatie begint met een stap.waarin op de papiertransportsnelheidstoets 49 van het toetsenbord 7 wordt gedrukt, waarbij een papiertransportprogramma, opgeslagen in de ROM 13, wordt uitgevoerd. De papiertransportsnelheid komt vervolgens in de in-30 stelbare menumodus, en op de weergeefeenheid 6 wordt een papiertrans-portinstelplaatje zichtbaar gemaakt. Vervolgens gaat het monitorlampje 63 van de draaibare codeereenheid 61 aan en worden ook de uitgangssignalen van de draaibare codeereenheid 61 in een effectieve toestand gebracht. Meer in het bijzonder worden achtereenvolgens een aantal voor-35 ingestelde papiertransportsnelheden stapsgewijze geïndiceerd in het ingestelde beeld van de weergeefeenheid 6 door het verdraaien van de draaibare bedieningseenheid 62 van de codeereenheid 61. De draaiing wordt zo lang voortgezet totdat de gewenste papiertransportsnelheid wordt geïndiceerd. Op deze wijze wordt de gewenste papiertransportsnel-40 heid geselecteerd. In deze menumodus zijn de soft-toetsen voor het se- 13 i 1 lectief instellen van mm/uur of mm/minuut geïndiceerd op die delen van het scherm 6 die behoren bij de functietoetsen 57 tot en met 60; willekeurig een ervan kan worden ingesteld. Zoals al eerder werd verklaard wordt de snelheidsdata opgeslagen in het al eerder toegewezen instel-5 toestandsgeheugen door het indrukken van de invoertoets 55 in die toestand waarin de gewenste snelheid wordt geïndiceerd. De papiersnelheid wordt daarmee vastgelegd. Als de papiersnelheid opnieuw moet worden gewijzigd is het voldoende om de codeereenheid 61 te verdraaien. Bij voltooiing van de snelheidsinsteloperatie wordt de invoertoets 55 twee 10 keer ingedrukt. Als de invoertoets 55 voor de tweede keer wordt ingedrukt dan wordt de menumodus verlaten. In deze uitvoeringsvorm worden de papiertraneportsnelheidsgegevene bijgewerkt door het indrukken van de invoertoets 55. De snelheden kunnen echter ook sequentieel worden gevarieerd in overeenstemming met de verdraaiing van de draaibare co-15 deereenheid 61 in overeenstemming met bijzondere toepassingen. Daarnaast is het mogelijk om arbitraire snelheden in te stellen verschillend van de vooraf ingestelde snelheden indien dit nodig mocht zijn.
Figuur 12 toont een stroomschema ter illustratie van de stappen nodig voor het instellen van het ingangstraject. Allereerst wordt een 20 ingangstrajecttoets 50 van het toetsenbord 7 ingedrukt waardoor een in-gangstrajectprogramma, opgeslagen in de ROM 13, wordt uitgevoerd. Het ingangstrajectprogramma komt terecht in een instelbare menumodus. Daarbij wordt op de weergeefeenheid 6 een ingangstrajectinstelplaatje zichtbaar gemaakt. Het eerste instelplaatje dat wordt weergegeven is 25 een kanaalselectieplaatje. Een gewenst kanaal wordt geselecteerd door gebruik te maken van een functietoets. Bij selectie van het gewenste kanaal wordt een modusselectieplaatje zichtbaar gemaakt als instelplaatje, en een gewenste modus wordt geselecteerd in overeenstemming met de functietoets. Nadat de modus is geselecteerd gaat het monitor-30 lampje 63 op de codeereenheid 61 branden en worden de uitgangssignalen van de codeereenheid 61 in de effectieve toetsend gebracht. Een aantal vooraf ingestelde ingangstrajecten verschjijnt nu sequentieel stapsgewijze op het instelplaatje van de weergeefeenheid 6 door verdraaiing van de draaibare bedieningseenheid van de codeereenheid 61. Een gewenst 35 ingangstraject kan worden geselecteerd door te stoppen met draaien op een moment waarop het gewenste ingangstraject zichtbaar wordt gemaakt.
Er wordt op gewezen dat in deze menumodus de ingangstrajectdata worden opgeslagen in het insteltoestandsgeheugen dat individueel is toegewezen aan elk meetkanaal in overeenstemming met de rotatie van de draaibare 40 codeereenheid 61, waarbij het ingangstraject varieert terwijl de co- &802β5£ 1 i 14 deereenheid 61 wordt verdraaid. Het gevolg daarvan is dat een penposi-tie zich wijzigt bij verdraaiing van de codeereenheid 61. Het instellen van het ingangstraject met betrekking tot een bepaald kanaal, dat eerder is geselecteerd, wordt voltooid door de invoertoets 55 in te druk-5 ken op het moment dat het gewenste ingangstraject is geselecteerd. Als het ingangstraject opnieuw moet worden gewijzigd dan behoeft alleen de codeereenheid 61 te worden verdraaid. Voor het instellen van de in-gangstrajecten voor de andere kanalen worden de stappen volgend op de kanaalselectiestappen herhaald waarbij het aantal herhalingen corres-10 pondeert met het aantal gewenste kanalen. Als alle stappen voor het selecteren van de ingangstrajecten zijn beëindigd, dan wordt de invoertoets 55 twee keer ingedrukt. Als de invoertoets de tweede keer wordt ingedrukt dan wordt de ingangstraject-menumodus verlaten.
Figuur 13 toont een stroomschema met de stappen voor het instellen 15 van het registratiegebied. In dit geval bestaat de eerste stap uit het indrukken van een registratiegebiedtoets 51 op het toetsenbord 7 met als resultaat dat een registratiegebiedprogramma, opgeslagen in de ROM 13, wordt uitgevoerd. Het registratiegebiedprogramma komt in een instelbare menumodus. Een registratiegebiedinstelplaatje wordt weergege-20 ven op de weergeefeenheid 6. Het eerste instelplaatje dat wordt weergegeven is een kanaalselectieplaatje. Een gewenst kanaal wordt geselecteerd door gebruik te maken van de functietoets. Als een gewenst kanaal is gekozen dan wordt een objectinstelselectieplaatje weergegeven als instelplaatje. Een linker uiteinde (L) of een rechter uiteinde (R) 25 wordt geselecteerd in overeenstemming met de betreffende functietoets. Nadat zowel L als R zijn geselecteerd gaat het monitorlampje 63 op de draaibare codeereenheid 61 branden, en de uitgangssignalen van de codeereenheid 61 worden in de effectieve toestand geschakeld. De geselecteerde eindwaarden van een eindpositie worden successievelijk sequenti-30 eel weergegeven via het instelplaatje op de weergeefeenheid 6 variërend van 1 tot 100% in overeenstemming met de verdraaiing van de codeereenheid 61 door bediening van de bedieningseenheid 62 van deze eenheid 61. De gewenste eindpositie kan worden ingesteld door het stoppen van de verdraaiing juist op het moment waarop de gewenste positiegegevens 35 zichtbaar gemaakt worden. In deze menumodus wordt de eindpositiedata eveneens opgeslagen in het insteltoestandsgeheugen, dat individueel toegewezen is aan elk kanaal in samenhang met de verdraaiing van de codeereenheid 61; en daaruit volgt dat de penpositie ook varieert met de verdraaiing van de codeereenheid 61. Na het instellen van de eindposi-40 tiedata voor het ene uiteinde wordt de positiedata voor het andere uit- .8402656 15 * 1 einde op soortgelijke wijze ingesteld indien nodig. Nadat de noodzakelijke eindpositiedata aldus zijn ingesteld wordt het instellen van het registratiegebied voor een bepaald geselecteerd kanaal beëindigd door het indrukken van de invoertoets 55. Het is bijvoorbeeld mogelijk om 5 50% in te stellen voor de L-zijde terwijl 100% wordt ingesteld voor de R-zijde. Als resultaat daarvan wordt de penregistratie geeffectueerd binnen een traject van 50 tot 100%. De linker eindpositie van de pen wordt ingesteld op 0% van het papier terwijl de rechter eindpositie wordt ingesteld op 100%, waardoor denkbeeldig een expansie en contrac-10 tie van het papier wordt gecompenseerd. Voor het instellen van de re-gistratiegebieden voor de andere kanalen worden de stappen volgend op de kanaalselectiestap herhaald, waarbij het aantal herhalingen correspondeert met het aantal gewenste kanalen. Na voltooiing van de instelling van het registratiegebied wordt de invoertoets twee maal inge-15 drukt. De tweede keer dat de invoertoets wordt ingedrukt wordt de re-gistratiegebied-menumodus verlaten.
Figuur 14 toont een stroomschema met de stappen voor het instellen van de schaal. Om te beginnen wordt een schaaltoets 52 op toetsenbord 7 ingedrukt waardoor een schaalprogramma, opgeslagen in de ROM 13, wordt 20 uitgevoerd. Het schaalprogramma komt in een instelbare menumodus en op het scherm 6 wordt een schaalinstelplaatje zichtbaar gemaakt, het eerste instelplaatje wordt aangeduid als het kanaalselectieplaatje. Een gewenst kanaal wordt geselecteerd door de betreffende functietoets te bedienen. Na selectie van het kanaal wordt een instelobjectselectie-25 plaatje zichtbaar gemaakt als instelplaatje. Vervolgens worden het linker uiteinde (L) het rechter uiteinde (R), de bilaterale uiteinden (L en R) of een optimaal schaalonderzoek geselecteerd in overeenstemming met de functietoetsen. Bij het selecteren van een optimaal schaalonderzoek wordt automatisch de optimale schaal voor het huidige ingangssig-30 naai selectief ingesteld en vervolgens zichtbaar gemaakt. Als anderzijds willekeurig een van de andere factoren dan de optimale overspan-ningsonderzoek wordt geselecteerd, dan gaat het monitorlampje 63 op de codeereenheid 61 branden, en de uitgangssignalen van de codeereenheid 61 worden in de effectieve toestand gebracht. Meer in het bijzonder 35 wordt de ene weergegeven eindwaarde danwel de twee weergegeven eindwaarden van de schaal, die weergegeven wordt in het instelplaatje op de weergeefeenheid 6, sequentieel achtereenvolgens gevarieerd door verdraaiing van de bedieningseenheid 62 van de codeereenheid 61. Zodra de gewenste schaalwaarde zichtbaar wordt gemaakt wordt de verdraaiing be-40 eindigd waardoor de gewenste eindschaal is ingesteld. Ook in deze menu- .8802656 1 1 16 modus worden de eindoschaaldata opgeslagen in het insteltoestandsgeheu-gen dat individueel is toegewezen aan elk kanaal terwijl de codeereenheid 61 wordt verdraaid en daaruit volgt dat ook de penpositie varieert met de verdraaiing van de codeereenheid 61. Na het instellen van be-5 paalde data worden indien nodig verdere schaaldata op soortgelijke wijze ingesteld. Als een ingestelde grenswaarde van de schaal wordt bereikt dan wordt de weergegeven waarde daarvan extra verlicht weergegeven om de aandacht van de operateur daarop te richten. Zijn de vereiste schaalgegevens op deze wijze ingesteld dan wordt daarna de invoertoets 10 55 ingedrukt waardoor de instelling van de schaal voor een bepaald geselecteerd kanaal wordt beëindigd. Voor het instellen van de schalen voor de andere kanalen worden de stappen, volgend op de kanaalinstel-stap, herhaald waarbij het aantal herhalingen gelijk is aan het aantal vereiste kanalen. Als de schaalinstelstappen moeten worden beëindigd, 15 dan wordt de invoertoets 55 twee keer ingedrukt. Wordt de invoertoets 55 voor de tweede keer ingedrukt dan wordt de schaalmenumodus verlaten.
Gebaseerd op de boven beschreven configuratie is het mogelijk om snel en nauwkeurig de respectievelijke instelomstandigheden in te stel-20 len in overeenstemming met de weergegeven plaatjes op het weergeefpa-neel 6, terwijl de codeereenheid 61 wordt verdraaid op dezelfde wijze alsof de variabele weerstand in een conventionele analoge recorder werd bediend.
In de boven beschreven uitvoeringsvormen worden de insteltoestan-25 den ingesteld door gebruik te maken van een draaibare codeereenheid.
Het zal echter duidelijk zijn dat indien gewenst de draaibare codeereenheid ook kan worden gebruikt in combinatie met een decimale instel-eenheid.
Het is verder mogelijk om de insteltoestanden van een willekeurig 30 registratiekanaal te kopiëren naar die van andere registratiekanalen.
In dat geval wordt de inhoud van het insteltoestandsbuffergeheugen toegankelijk gemaakt op de bus 18 die weergegeven is in figuur 1 en tegelijkertijd wordt een insteltoestandkopieerprogramma, dat tevoren opgeslagen is in de programmatabel van ROM 13 uitgevoerd. Figuur 15 geeft 35 een verklarend diagram van de insteltoestand-kopieerstappen die daarbij worden toegepast.
In figuur 15 is als voorbeeld aangegeven op welke wijze de tra-jectdata van het tweede kanaal wordt gekopieerd in het vierde kanaal.
In dit geval wordt allereerst de ingangstrajecttoets 50 ingedrukt om 40 het stelsel in de trajectmenumodus te brengen. De functietoetsweergave .880*656 17 { i op het beeldscherm van de eenheid 6 wordt gebracht in de toestand waarin dat kanaal wordt gekozen waarvan het traject moet worden ingesteld.
De operateur drukt vervolgens op de functietoets F4 60, omdat het kanaal waarin het traject moet worden ingesteld het vierde kanaal is. Bij 5 het indrukken van de functietoets F4 60 komt de functietoetsweergave op het beeld van de weergeefeenheid 6 in een functionele keuze in het tra-jectmenu. De aanduiding "copy" verschijnt echter niet op de weergave van de eerste functietoets. Daarna drukt de operateur op de "next" (volgende)-toets 56 om over te gaan naar functietoetsweergave. Na het 10 indrukken van de toets 56, verandert de functietoetsweergave op het weergeefscherm 6 in een tweede plaatje dat "copy" bevat. In deze toestand, waarin de functietoetsweergave op het weergeefscherm 6 is overgeschakeld op een tweede weergeefmodus die "copy" bevat, wordt de functietoets F3 59, corresponderend met "copy" ingedrukt, waardoor het ko-15 pieerprogramma dat opgeslagen is in de ROM 13 wordt uitgevoerd, De functietoetsweergave op het beeldscherm van de weergeefeenheid 6 wordt veranderd zodanig dat het kanaal kan worden geselecteerd waarin de tra-jectdata moet worden gekopieerd. Vervolgens drukt de operateur op de functietoets F2 58 omdat het oorsprongskanaal gelijk is aan het tweede 20 kanaal. Als gevolg daarvan worden de insteltoestandsdata, opgeslagen in het insteltoestandsgeheugen van het tweede kanaal gekopieerd en opgeslagen in het insteltoestandsgeheugen van het vierde kanaal via het in-steltoestandsbuffergeheugen. Als daarna de meting wordt uitgevoerd onder de omstandigheden waarin de data zijn gekopieerd en opgeslagen dan 25 wordt de invoertoets 55 ingedrukt.
Zoals in het bovenstaande is beschreven is het mogelijk om een variërend aantal instelomstandigheden, waarvoor een gecompliceerd instel-proces nodig zou zijn, te kopiëren met behulp van enkel toetsaanslagen. Daardoor worden eventuele instelfouten voorkomen.
30 In de boven beschreven uitvoeringsvorm is ervan uitgegaan dat de insteltoestanden worden gekopieerd door de trajectmenumodus te selecteren. Het is echter ook mogelijk om de registratiegebiedmodus of de schaalmodus te selecteren en de insteltoestanden daarvan te kopiëren.
Als alternatief worden de insteltoestandsdata tevoren opgeslagen 35 in een met ic's uitgeruste geheugenkaart 32, en kunnen indien nodig de insteltoestanden automatisch worden ingesteld.
Bovendien kan de trajectzoekfunctie worden uitgevoerd indien gewenst door het toewijzen van de trajectzoekfunctie aan een van de soft-toetsen die door de operateur kan worden gemanipuleerd om selectief een 40 trajectzoekmechanisme aan te sturen. Als namelijk de voeding wordt in- ,8802656 1 } 18 geschakeld dan wordt de meetregistratie uitgevoerd in een initieel ingangstraject dat ingesteld is in de MCPU 17. Na waarneming van de geregistreerde resultaten kan de operateur oordelen dat het initiële in-gangstraject niet geschikt is voor de grootte van de gemeten data. De 5 operateur activeert dan onmiddellijk de trajectzoekfunctie door het bedienen van de betreffende soft-toets waardoor de MCPU 17 een reeks van trajectzoekoperaties uitvoert in overeenstemming met het stroomschema van figuur 16.
Met verwijzing naar figuur 16 stelt de MCPU 17 allereerst het 10 hoogste gevoeligheidstraject in voor de A/D-omvormer 3 en voert de meetregistratiestap (stap (1)) uit. Als er in deze toestand een tra-jectoverschrijding optreedt dan wordt de gevoeligheid opnieuw ingesteld op een traject dat een stap groter is dan het voorafgaande traject, en de meting wordt herhaald. De gevoeligheid wordt stapsgewijze verminderd 15 tot een zodanig traject is bereikt dat er geen trajectoverschrijding meer plaats vindt voor de gemeten data en daarna wordt de registratie van de meting uitgevoerd (stap (2)). Als nog steeds trajectoverschrijding plaats vindt bij het traject met de laagste gevoeligheid, dan wordt het traject met de laagste gevoeligheid beschouwd als het optima-20 le ingangstraject. Als anderzijds een dergelijk ingangstraject ook geen trajectoverschrijding moet veroorzaken dan wordt de uitvoering van de trajectzoekprocedure voortgezet waarbij de trajectzoekuitvoeringstoets wordt bediend. Als een trajectoverschrijding wordt gedetecteerd dan wordt een sprong naar het volgende traject met lagere gevoeligheid uit-25 gevoerd. Als de operateur oordeelt aan de hand van de geregistreerde resultaten dat het ingangstraject tijdens het registreren van de meetwaarde adequaat was, dan wordt de bediening van de trajectzoektoets beëindigd, op welk moment het ingangstraject als optimaal wordt beoordeeld. Daarna worden de trajectzoekoperaties beëindigd (stap (3)).
30 De aandacht wordt nu gericht op figuur 17 waarin een voorbeeld is geïllustreerd van een geregistreerde meting waarbij de registratie werd uitgevoerd terwijl tevens de trajectzoektoets werd bediend tot in de geregistreerde resultaten de top van een sinusvormige golfvorm, waarvan de waarde onbekend is, werd gedetecteerd. In figuur 17 corresponderen 35 de individuele cijfers (1) tot en met (3) met de stappen (1) tot en met (3) in het stroomschema van figuur 16.
In de uitvoeringsvormen van de figuren 16 en 17 is als voorbeeld een werkwijze aangegeven waarin de trajectzoekoperatie wordt voortgezet gedurende een bepaalde periode door continu de trajectzoektoets te be-40 dienen gedurende een vooraf bepaalde periode. Als het niet nodig is om .«some 19 } 1 een trajectzoekoperatie uit te voeren dan kunnen de trajectzoekopera-ties eenvoudig worden geïnitieerd door een keer op de trajectzoektoets te drukken.
De figuren 18(a) en 18(b) tonen elk diagrammen met een voorbeeld 5 van een geregistreerde meting waarin voortzetting van de trajectzoek-operaties werd geblokkeerd. Figuur 18(a) illustreert een registratie-voorbeeld waarin de registratie van een trajectoverschrijding is voorkomen met behulp van de trajectzoekoperatie, geïnitieerd door het een keer bedienen van de trajectzoektoets op een willekeurig tijdstip T 10 tijdens de trajectoverschrijding. Figuur 18(b) toont een voorbeeld waarin het ingangstraject is ingesteld op een waarde die optimaal is voor registratie van kleine amplitudes waarbij de trajectzoekoperaties een keer zijn geïnitieerd door het eenmalig indrukken van de trajectzoektoets op een willekeurig tidjstip T gedurende de registratieproce-15 dure. Meer in het bijzonder, als een golfvorm met een extreem lage frequentie wordt gemeten en geregistreerd, en een golfvorm heeft een trajectoverschrijding ondergaan als gevolg als een abnormaliteit of zal dit waarschijnlijk ondergaan en ewen golfvorm waarvan de amplitude geleidelijk aan is verzwakt op een willekeurig tijdstip binnen een ade-20 quaat ingangstraject, dan wordt een optimaal ingangstraject automatisch ingesteld eenvoudig door een keer op de trajectzoektoets te drukken.
De besturingsmodus waarin de trajectzoekoperaties worden geïnitieerd is niet beperkt tot het bedienen van een toets op het toetsenbord.
Er kan ook een mechanische schakelaar worden gebruikt die geen enkele 25 relatie heeft met het toetsenbord, welke schakelaar bijvoorbeeld een contactpuntschakelaar kan zijn, een logische schakelaar die gebruik maakt van geheugeninformatie en instelbaar is door een schakelaarfunctie in overeenstemming met een communicatie-instructie of een menu-in-stelinstructie, en een tijdbegrenzende schakelaar voor het afgeven van 30 een signaal dat intern equivalent is met de bediening van de genoemde functietoets, gedurende een periode, ingesteld door de operateur.
Figuur 19 toont in een verklarend diagram de omstandigheden waarin een op deze wijze geconstrueerde penrecorder kan worden gebruikt. In figuur 19 wordt met 64 een meetinstrument aangegeven dat in staat is om 35 metingen uit te voeren, bijvoorbeeld gewichtsmetingen tussen 0 en 1 kg. Gedetecteerde signalen van dit meetinstrument 64 worden overgedragen naar een omvormer 65, waarin de gedetecteerde signalen van 0 tot 10 kg worden omgevormd in spanningssignalen van bijvoorbeeld 1 tot 5V. De na omvorming door de omvormer 65 afgegeven signalen worden toegevoerd aan 40 een recorder 66, waarin de amplituden van de uitgangssignalen analoog .8802656 ï ƒ 20 op papier worden geregistreerd.
In overeenstemming met de registratiemodus van de recorder 66, zoals geïllustreerd in figuur 20, is het ingangstraject ingesteld op bijvoorbeeld 5V. De 0% van het papier kan daarbij worden ingesteld op 0V 5 terwijl de 100% kan worden ingesteld op 5V. In een dergelijke instelling correspondeert de fysische meetwaarde 0 kg met 20% op het papier. Het is moeilijk om intuïtief een dergelijke fysische waarde af te lezen uit de meetresultaten. Om dit probleem te verhelpen verdient het bijvoorbeeld de voorkeur om, zoals geïllustreerd is in figuur 21, de 0% op 10 papier toe te wijzen aan IV en de 10% in te stellen bij 5V. Met deze instelling correspondeert de fysische meetwaarde 0 kg met 0% op het papier terwijl 10 kg correspondeert met 100%. Het is in dat geval mogelijk om intuïtief de grootte van de fysische meetwaarden uit de resultaten af te lezen.
15 Verondersteld wordt nu in figuur 19 dat de conversie van de fysi sche meetwaarde 0 kg een spanning oplevert van 1,087V en dat de conver-siespanning voor 10 kg gelijk is aan 4,982V vanwege een fout in de omvormer 15. Terwijl verder de uitgangssignalen in deze toestand worden geregistreerd door de recorder die ingesteld is op de wijze als aange-20 duid bij figuur 21. Zoals getoond in figuur 22 wordt de spanning van 1,087V behorend bij een meetwaarde van 0 kg op het papier geregistreerd als een waarde 0,22 kg terwijl de spanning van 4,982V die eigenlijk behoort bij 10 kg wordt geregistreerd als zijnde 9,96 kg. De op het papier geregistreerde resultaten bevatten derhalve fouten zodat het onmo-25 gelijk is om uit de geregistreerde resultaten bij de bovengenoemde instelling nauwkeurige waarden voor de fysische gemeten grootheden af te lezen.
Dit ongemak kan echter worden geelimineerd op de wijze als geïllustreerd is in figuur 23 door de 0% op het papier toe te wijzen aan 30 1,087V en de 100% waarde toe te wijzen aan 4,982V.
Als in overeenstemming met de stand der techniek een dergelijke schaalinstelling moet worden uitgevoerd dan leest de operateur de uit-gangsspanning van 1,087V van de omvormer 65 bij een fysische meetwaarde van 0 kg af van de weergeefeenheid 6 en bedient vervolgens de decomaal-35 toets die op het toetsenbord 7 aanwezig is zodanig dat "0,087" wordt opgeslagen als linker grens van de schaal in het schaalgeheugengebied dat correspondeert met 0% van het papier. Op soortgelijke wijze wordt ”4,982" opgeborgen als rechter grens in het schaalgeheugengebied dat correspondeert met 100% van het papier door opnieuw de decimaaltoets 40 van het toetsenbord 7 te bedienen na aflezen van de uitangswaarde van ‘*802656 21 f Σ 4,982V van de omvormer 15 behorend bij een fysische meetwaarde van 10 kg.
In deze conventionele configuratie gaat het instellen van het re-gistratiegebied derhalve gepaard met stappen waarin de operateur de 5 weergegeven data op een weergeefeenheid moet aflezen en de afgelezen waarden moet invoeren door bediening van een decimaaltoets op het toetsenbord. De operateur moet derhalve gecompliceerde stappen uitvoeren en kan daarbij gemakkelijk fouten maken.
De nadelen die samenhangen met een dergelijke handmatige instel-10 ling kunnen op de navolgende wijze worden vermeden. Volgens de uitvinding wordt gebruik gemaakt van een buffergeheugen voor het tijdelijk opslaan van de meetdata corresponderend met de beide uiteinden van het registratiegebied. Vervolgens worden selectief een aantal stappen uitgevoerd zodanig dat de gemeten data, opgeslagen in het buffergeheugen, 15 reep. worden overgedragen en opgeslagen in het schaalgeheugengedeelte corresponderend met 0Z van het papier en een ander schaalgeheugengebied corresponderend met 100% van het papier.
Figuur 24 is een stroomschema waarin de werkwijzestappen zijn geïllustreerd voor het instellen van het registratiegebied op de boven 20 beschreven wijze. Voor het instellen van de data behorend bij het linker uiteinde van het registratiegebied wordt in een eerste stap beoordeeld of gekozen moet worden voor automatische trajectinstelling of niet. Indien niet, zoals in het eerder genoemde geval, dan bedient de operateur de decimaaltoets van het toetsenbord 7 teneinde de gewenste 25 data in het geheugengebied behorend bij de linker schaalgrens op te slaan. Als de automatische trajectinstelling is gekozen dan wordt de meting uitgevoerd door het opdrukken van een spanning Cb.v. de uit-gangsspanning van de omvormer 65 bij een fysische meetwaarde van 0 kg), hetgeen dan wordt ingesteld als de linker eindwaarde van het registra-30 tiegebied, op de ingangsaansluiting 1. Vervolgens worden de meetwaarden tijdelijk opgeslagen in het buffergeheugen. Daarna wordt de data, opgeslagen in het buffergeheugen, overgebracht en opgeslagen in het geheugengebied behorend bij de linker schaalgrens. Voor het instellen van de rechter schaalgrens van het registratiegebied wordt in een eerste stap 35 op soortgelijke wijze beoordeeld of een automatische trajectinstelling moet wordne geselecteerd of niet. Indien niet, dan bedient de operateur evenals bij de instelling van het linker uiteinde de decimaaltoets van het toetsenbord 7, waarbij de gewenste data wordt opgeslagen in het geheugengebied behorend bij de rechter schaalgrens. Als de automatische 40 trajectinstelling is geselecteerd dan wordt de meting uitgevoerd door .8802656 22 I ï het opdrukken van een spanning (b.v. de uitgangsspanning van de omvormer 65 bij een fysische meetwaarde van 10 kg) op de ingangsaansluiting I, welke dan wordt gesteld op de rechter grens van het registratiege-bied. Vervolgens worden de gemeten data tijdelijk opgeslagen in het 5 buffergeheugen. Daarna wordt de in het buffergeheugen opgeslagen data overgebracht en opgeslagen in het geheugengebied behorend bij de rechter schaalgrens.
Op deze wijze wordt het registratiegebied automatisch ingesteld en wordt de noodzaak om data in te voeren gebaseerd op bediening van de 10 decimaaltoets door de operateur geelimineerd. Bovendien kan het registratiegebied nauwkeurig en snel worden nageregeld.
De geregistreerde resultaten, na het uitvoeren van een automatische instelling, zijn identiek aan de resultaten beschreven in figuur 23. Zelfs indien de omvormer 65 niet geheel foutvrij is kunnen, voor 15 zover de rechtlijnigheid van de omvormer 65 kan worden gehandhaafd, nauwkeurige resultaten worden geregistreerd zonder dat de omvormer opnieuw gecalibreerd moet worden.
De servoregelaar 9 die aangegeven is in figuur 1 is zodanig geconstrueerd dat bijvoorbeeld, op de wijze als geillsutreerd in figuur 25, 20 een optische codeplaat 69 dienst doet als positiedetectie-element van een borstelloze motor 67, waarbij de plaat bevestigd is aan de as 68 van de borstelloze motor 67. De borstelloze motor 67 is opgebouwd uit een rotor 70, bestaande uit een permanente magneet waarvan het buitenoppervlak in vier polen is gemagnetiseerd, en een aantal in paren ge-25 rangschikte ankerspoelen 71, elk bestaande uit een A-fasespoel en een B-fasespoel die een roterend magnetisch veld opdrukken op de rotor 70. Deze ankerspoelen 71 zijn zodanig rond de rotor 70 geplaatst dat ze elektrisch gezien een hoek maken van telkens 90°. De optische codeplaat 69 is schijfvormig uitgevoerd en voorzien van een aantal sleuven die 30 met onderling gelijke afstanden zijn aangebracht nabij de rand van de schijf. De optische codeplaat 69 bevat verder een opening die een refe-rentiepositie indiceert gerelateerd aan de posities van de magnetische polen. Het cijfer 74 wijst op een sleufsensor die twee-fasesignalen afgeeft welke onderling 90° uit fase zijn, door het optisch detecteren 35 van de sleuven 72. Met het referentiecijfer 75 wordt een gatsensor geïndiceerd waarmee optisch het gat 73 wordt gedetecteerd. Met behulp van de uitgangssignalen, uitgezonden door de sleufsensor 74 kan de rotatie-richting en de rotatiehoek van de rotor 70 wordne gedetecteerd, terwijl de referentiepositie van de rotor 70 kan worden gedetecteerd uit de 40 uitgangssignalen van de gatsensor 75 waaruit positieterugkoppelinforma- £802656 23 * f tie wordt verkregen die geschikt is voor het digitale servosysteem. Delen van de positieterugkoppelinformatie worden toegevoerd aan de derde hulpverwerkingeeenheid (SUB CPU) 11, en een pulsbreedtesignaal waarvan de aan/uit-verhouding varieert volgens een sinusfunctie en een cosinus-5 functie in overeenstemming met de posities van de magnetische polen van de rotor 70 wordt daarbij gecreeerd. De pulsbreedtesignalen doen dienst voor het aansturen en exciteren van de ankerspoelett 71, waardoor de sinus- en cosinustermen verdwijnen. Als resultaat daarvan kan een bor-stelloze motor met een constant koppel worden verkregen ongeacht de ro-10 tatiehoek van de rotor 70.
Figuur 26 toont een diagram ter verklaring van een uitvoeringsvorm van een penmechanisme dat wordt gebruikt in overeenstemming met de onderhavige uitvinding, waarbij slechts een pensysteem is getoond. In figuur 26 wijst het referentiecijfer 76 op een eerste geleidingas die 15 een cirkelvormige doorsnede heeft, terwijl 77 wijst op een geleidingsas met flesvormige doorsnede, voorzien van een gedeelte met grote diameter en een gedeelte met kleine diameter welke gevormd zijn uit verschillende materialen en elk een niet-cirkelvormige vorm hebben. Een wagen 78 is beweegbaar gepositioneerd aan de eerste geleidingsas 76. Een penhou-20 der is beweegbaar gepositioneerd rond de tweede geleidingsas 77. Opgemerkt wordt dat de tweede geleidingsas 77 selectief kan worden bekrachtigd om te draaien in heen en weer gaande richtingen door middel van een niet geïllustreerd draaiingsmechanisme. Het referentiecijfer 80 wijst op een versteIband voor het bewegen van de wagen 78 langs de eer-25 ste geleidingsas 76, welke verstelband in twee richtingen kan worden aangedreven door een niet geïllustreerde borstelloze gelijkstroommotor.
Het cijfer 81 wijst op een verbindingsorgaan waarmee de wagen 78 is verbonden met de penhouder 79; en 82 wijst op een pen die losneembaar is vastgezet aan de penhouder.
30 De penhouder 79 is aan beide zijkanten voorzien van insteekgaten 97 waarin de geleidingsas 77 met enige speling past. Het hoofdvlak van de penhouder is gedeeltelijk voorzien van een opening 83 waarin het eindgedeelte van de pen 82 past. Een grendelas 84 is, parallel met de geleidingsas 77, aangebracht in deze opening 83. De beide uiteinden van 35 de grendelas 84 zijn integraal voorzien van flenzen elk met een taps lopend gedeelte voor het regelen van de positie waarin de pen 82 is geïnstalleerd, en doen tegelijkertijd dienst als scharnierlagers waar omheen een lichte rotatie mogelijk is. Het hoofdvlak is verder gedeeltelijk voorzien van een uitsparing 85 waarin een deel van de pen past.
40 Figuur 27 toont een vooraanzicht van de pen. Figuur 28 toont een .8802656 * ï 24 zij-aanzicht van figuur 27. Figuur 29 toont een gedeeltelijke doorsnede in hoofdzaak volgens de lijn A-A uit figuur 27. Zoals in deze figuren is getoond is de pen 82 samengesteld uit een inktreservoir 87 met een inwendig katoenweefsel 86 waarin de inkt doordringt, welk inktreservoir 5 87 een platte vorm heeft waarvan een uiteinde gehoekt is; een penpunt die zodanig is bevestigd dat ze in communicatieverbinding staat met het inwendige van het gehoekte uiteinde van het inktreservoir 87; een installatiegedeelte dat zodanig integraal met het andere uiteinde van het inktreservoir 87 is gevormd dat het past in de opening 83 van de 10 penhouder 79; een pendruk opwekkende plaat 92 die draaibaar bevestigd is via een as 90 aan een deel van het oppervlak van het installatiegedeelte 89 zodanig dat een uiteinde van de plaat 92 drukt tegen de groef 85, aangebracht in een deel van de penhouder 79 terwijl het andere uiteinde is voorgespannen via een pendrukveer 91; een verbindingsgedeelte 15 93 dat zodanig aan de onderzijde van het installatiegedeelte 89 is aan gebracht dat het in verbinding kan komen met de grendelas 84 die losneembaar en verdraaibaar gemonteerd is opp de penhouder 79; een posi-tioneerorgaan 94 dat zodanig aan de onderzijde van het installatiegedeelte 89 is aangebracht dat het zicht bevindt tegenover het onderop-20 pervlak van de geleidingsas 77 indien gemonteerd op de penhouder 79.
Als in deze constructie de pen 82 wordt gemonteerd in de penhouder 79 dan wordt het installatiegedeelte 89 van de pen 82 ingepast in de opening 83 van de penhouder 89. Vervolgens wordt het positioneerorgaan 94 dat aangebracht is aan de onderzijde van het installatiegedeelte 89, 25 zodanig dat het zich bevindt tegen het onderoppervlak van de geleidingsas 77 en vervolgens wordt het verbindingsgedeelte 93 in verbinding gebracht met de grendelas 84.
Figuur 30 toont in een verklarend aanzicht de werking in de toestand waarin de pen 82 gemonteerd is op de penhouder 79. Met getrokken 30 lijnen is de registratietoestand aangegeven waarin de pen 82 een neerwaartse positie inneemt, terwijl met de stippellijn een registratie-blokkeringstoestand is aangegeven waarin de pen 82 een opwaartse positie inneemt. Opnieuw verwijzend naar figuur 30 wordt met het referen-tiecijfer 95 een walsrol aangegeven terwijl een papierbaan, die gedeel-35 telijk rond deze walsrol 95 verloopt, is aangeduid met 96. Het oppervlak van de walsrol 95 is voorzien van een aantal sleuven S die zodanig zijn gevormd dat ze cyclisch samenvallen met de vouwen in het papier teneinde de hoeveelheid peninkt die vanuit de vouwen weglekt te reduceren in het geval dat een gevouwen papierbaan 96 wordt gebruikt. Deze 40 sleuven S voorkomen effectief dat papier wordt besmeurd met inkt zelfs <8802656 25 * 1 als het papier de vorm aanneemt van een niet roteerbaar blad papier.
In de registratietoestand is het positioneerorgaan 94 mechanisch vrij van de geleidingsas 77. De pen 82 is rond de grendelas 84 gedraaid en wordt geduwd tegen de walsrol 95 onder invloed van zijn eigen ge-5 wicht en als gevolg van de pendruk die wordt opgewekt tussen de groef 95 van de penhouder en de pendruk opwekkende plaat 92 die door middel van de pendrukveer 91 is voorgespannen. De penpunt 88 is neerwaarts gepositioneerd zodanig dat de punt 88 in contact komt met het papier op de valsrol 95 op een stabiele wijze en met een bepaalde aandrukkracht.
10 In de registratieblokkeringstoestand is de geleidingsas 97 ver draaid in de richting, die met de pijl P is aangegeven, en het eindge-deelte van het positioneerorgaan 94 is door middel van het gedeelte van de geleidingsas 77 met kleinere diameter weggedrukt. De pen 82 is daardoor in de klokwijzerrichting verdraaid rond de grendelas 84 tegen de 15 aandrukkracht in, welke aandrukkracht als combinatie van het eigen gewicht en van de pendruk werkt in de richting van de walsrol 95. Als gevolg daarvan komt de penpunt 88 in een opwaartse toestand waarin de punt 88 gescheiden is van het papier 96.
De geleidingsas 77 heeft in de boven beschreven uitvoeringsvorm 20 een flesvormige doorsnede. De configuratie is echter niet tot een dergelijke flesvormige doorsnede beperkt. Allerlei niet cirkelvormige doorsnedevormen kunnen voldoen.
Figuur 31 is een gedeeltelijk doorsneden zij-aanzicht ter illustratie van een voorbeeld van een meerpensrecorder waarin het penmecha-25 nisme in het totaal voorzien is van acht pennen. In figuur 31 wijst het referentiecijfer 98 op een walsrolaandrijfmechanisme waarmee de tandwielen 100 en 101 via de verstelband 99 worden geroteerd. De tandwielen 100 en 101 zijn zodanig gemonteerd dat ze in beide richtingen beweegbaar zijn in overeenstemming met het verder voeren danwel terugvoeren 30 van het papier 96. Het cijfer 102 wijst op een eerste behuizingseenheid waarin niet geregistreerd papier kan worden ondergebracht; en 103 wijst op een tweede behuizingseenheid waarin geregistreerd papier een plaats vindt. Deze behuizingseenheden 102 en 103 zijn samen met het papier-transportmechanisme waartoe de tandwielen 10 en 102 behoren, gecombi-35 neerd tot een eenheid in de vorm van een papiercassette. De op deze wijze gecombineerde papiercassette wordt zodanig tussen niet geïllustreerde zijpanelen gesteund dat ze kan worden uitgenomen door verdraaiing rond het punt Pj. Het referentiecijfer 104 wijst op een naald-printerkop, aangebracht zodanig dat deze parallel met de walsrol kan 40 bewegen binnen het registreerbare traject van het papier 96 om daarmee c 880 2656 * ’’ 26 digitaal te kunnen afdrukken. Een afstandsplaat met een plat oppervlak, in zijn algemeenheid aangeduid met 105, bevindt zich tussen de tandwielen 100 en 101. Het referentiecijfer 106 wijst op een papiervasthoudor-gaan dat bevestigd is aan de papiercassette.
5 De tweede geleidingsassen 77 van de respectievelijke penmechanis- men zijn met onderling gelijke hoekafstanden aangebracht rond de rota-tie-as P2 van de walsrol 95. De eerste geleidingsassen 76 bevinden zich niet op een cirkel rond de rotatie-as van de walsrol 95 maar op andere geschikte posities, rekening houdend met een ruimte eaarin de 10 niet geïllustreerde borstelloze gelijkspanningsmotor moet passen waarmee de respectievelijke penmechanismen moeten worden aangedreven.
Dankzij deze configuratie is het voor alle componenten, met utzon-dering van het verbindingselement 81 dat aangepast is aan de individuele pennen, mogelijk om dezelfde configuratie en daarmee uitwisselbaar-15 heid te bereiken. De eerste geleidingsassen 76 behoeven niet op een cirkel rond de rotatie-as van de walsrol 95 te worden geplaatst maar kunnen zich bevinden op willekeurige posities waarbij uitsluitend de vorm van het verbindingselement 81 moet worden aangepast. Bovendien kunnen daardoor de niet geïllustreerde borstelloze motoren voor het 20 aandrijven van de respectievelijke penmechanismen worden aangebracht op optimale posities waarmee de afmetingen van het stelsel als geheel worden geminimaliseerd.
Figuur 32 is een blokschema ter verklaring van een uitvoeringsvorm van het mechanisme voor het op en neer bewegen van de pennen in de bo-25 ven beschreven meerpensrecorder, waarbij slechts een pen is geïllustreerd. Het referentiecijfer 107 in figuur 32 wijst op een waaiervormig kernelement dat zodanig is geïnstalleerd dat het coaxiaal met de rotatie-as P2 van de walsrol 95 draaibaar is. De buitenrand van de kam 107 is voorzien van een aantal groeven 108 die zich op onderling gelij-30 ke afstanden bevinden en zodanig, dat ze corresponderen met de posities waarin de tweede geleidingsassen 77 zich bevinden, en voorzien van uitstekende delen 109 met elk een taps toelopende vorm aan een zijde en een hoogte h. Een uiteinde van de kam 107 is integraal voorzien van een uitstekend gedeelte 110 dat wordt gebruikt voor handbediening. In het 35 zij-oppervlak van de kam 107 is een eerste opening 111 aangebracht voorzien van een overbrengingsmechanisme en een tweede opening 112 voor het regelen van de rotatiepositie. Het referentiecijfer 113 wijst op een overbrengingselement dat aangrijpt op het andere overbrengingsele-ment dat zich bevindt in de eerste opening 111, en dit overbrengings-40 element 113 wordt in twee richtingen aangedreven door middel van een 8802656
27 1 I
Ί etappenmotor 114. Een stoppen, die in zijn algemeenheid met 115 is aangeduid, ia geplaatst in de tweede opening 112; met 116 wordt een hefboom aangegeven waarvan een uiteinde bevestigd is aan het eindgedeelte van de tweede geleidingsas 77 terwijl het andere uiteinde een cirkel-5 boogvormige configuratie heeft en past in een groef 108 van de kam 107.
In de registratietoestand van de boven beschreven cvonstructie bevindt het uiteinde van de hefboom 116 zich in de groef 108 van de kam 107, en is de tweede as 77 verdraaid in de richting die met de pijl D is aangegeven. Het positioneerorgaan 94 voor de pen 82 is, zoals in de toestand 10 die met een getrokken lijn in figuur 30 is aangegeven, mechanisch vrij van de geleidingsas 77. De pen 82 is daarmee in de neerwaartse toestand gebracht.
Anderzijds glijdt het eindgedeelte van de hefboom 116 over het taps toelopende oppervlak van bet uitstekende deel 109 als de kam 107 15 tegen de klokwijzerrichting in wordt verdraaid en daaruit volgt dat de geleidingsas 77 wordt verdraait in de richting die met pijl C is aangegeven. Het gedeelte van de geleidingsas 77 met kleine diameter drukt nu tegen het uiteinde van het positioneerorgaan 94 zoals in de toestand die met stippellijnen in figuur 30 is geïllustreerd. Als gevolg daarvan 20 wordt de pen 82 naar de opwaartse positie bewogen. Er wordt op gewezen dat de maximale bewegingsweg van de pen wordt bepaald door de positie waarin de hefboom 116 de bovenzijde van het uitstekende deel 109 van de kam 107 bereikt, dat wil zeggen door de hoogte h van het uitstekende deel 109.
25 Alle pennen kunnen dus simultaan op en neer worden bewogen door verdraaiing van de kam 107. Zoals in het bovenstaande is besproken kan het aandrijven van de kam 107 elektrisch worden uitgevoerd met behulp van een stappenmotor 114 of kan handbediening worden toegepast. Als de kam in draairichting wordt aangedreven door de stappenmotor 114 dan kan 30 de tijd die wordt gebruikt voor het in neerwaartse richting bewegen van de pennen worden vergroot door de aandrijfpulsfrequentie te verlagen met als resultaat dat de pen zachtjes neerwaarts beweegt. Daardoor kan een schok tijdens deze neerwaartse beweging worden gereduceerd. Als resultaat daarvan zal de vervorming van de penpunt worden geminimaliseerd 35 en kunnen ook eventuele geluiden die met deze schok worden veroorzaakt geelimineerd worden.
Figuur 33 toont een verklarend hlokschema van een andere uitvoeringsvorm van het mechanisme voor het op en neer bewegen van de pennen in een meerpensrecorder, waarbij in het bijzonder een voorbeeld wordt 40 geïllustreerd waarin de motor 114, aangegeven in figuur 32, niet wordt .480265? ί ί 28 gebruikt. In figuur 33 wijst het referentiecijfer 117 op een grendelhefboom die integraal gevormd is met een deel van de kam 107 maar die een zekere elasticiteit heeft. Het uiteinde van de grendelhefboom 117 is voorzien van een pal 120 die losneembaar samenwerkt met een uit-5 steeksel 119 dat gevormd is in de zijplaat 118. Een stoppen voor het regelen van de rotatiebeweging van de kam 107 is aangeduid met 121. Als deze constructie in de registratietoestand is gebracht, welke met getrokken lijnen is weergegeven, dan bevindt het uiteinde van de hefboom 116 zich in de groef 108 van de kam 107 waarbij de pen zich in de neer-10 waartse toestand bevindt. Als anderzijds de kam 107, zoals met een stippellijn is aangegeven, tegen de klokwijzerrichting in wordt verdraaid dan glijdt het uiteinde van de hefboom 116 over het tapse oppervlak van het uitstekende deel 109. In deze toestand werkt de pal 120 van de grendelhefboom 117 samen met een uitstekend gedeelte 119 dat ge-15 vormd is aan de zijplaat 118 en voorkomt daarbij een rotatie in klokwijzerrichting van de kam 117 waardoor de toestand met opwaarts bewogen pennen wordt gehandhaafd. Als overgegaan moet worden van de toestand met opwaarts gepositioneerde pennen naar de toestand met neerwaarts gepositioneerde pennen dan wordt het uitstekende gedeelte van de kam 107 20 neergedrukt om de verbinding tussen het uitstekende gedeelte 119 en de pal 120 te lossen; een daarop volgende rotatie zal net zolang doorgaan tot de kam 107 wordt gestopt door de stoppen 115. Tijdens dit proces glijdt de hefboom 116 over het tapse oppervlak van het uitstekende gedeelte 109 en bewegen de pennen zachtjes naar beneden.
25 Alle pennen kunnen simultaan op en neer worden bewogen evenals in het geval van figuur 32 door de kam 107 te verdraaien met behulp van een daartoe gevormd uitstekend gedeelte 110.
Figuur 34 toont een bovenaanzicht op figuur 31, en illustreert meer in het bijzonder de naaldprinterkop 104 waarbij sommige delen zijn 30 weggelaten. Figuur 35 toont een verklarend aanzicht met een voorbeeld van een inktlintcassette die bij de naaldprinterkop 104 kan worden toegepast. Figuur 36 toont een schematisch aanzicht ter verklaring van de werking van de kop. Figuur 37 toont een gedeeltelijk doorsneden aanzicht van figuur 36.
35 Figuur 38 is een verklarend diagram waarin de situatie getoond wordt waarin het inktlint wordt geladen.
In deze figuren wijst het referentiecijfer 122 op een inktlintcassette waarin een inktlint 123 is ondergebracht, welke cassette in hoofdzaak de vorm heeft van een rechthoekig prisma. Aan beide zijden 40 van een eindvlak van de inktlintcassette 122 bevinden zich de armen 124 .8802êse 29 ï ï en 125 elk met een doorgangsopening voor het inktlint 123 en met een tussenafstand Lj die groter is dan de diepte Lp van de naaldprin-terkop 104. Het onderoppervlak van de inktlintcassette 122 is voorzien van een koppeleenheid 128 waarmee rotatiekrachten kunnen worden uitge-5 oefend op de inktlinthaspels 126 en 127. Het zij-oppervlak van de arm 124 is voorzien van een stoppal 129. Het bovenoppervlak van een uiteinde ervan is integraal voorzien van een L-vorm£g positioneerelement 130; en het onderoppervlak van het andere uiteinde ervan is integraal voorzien van een wigvormig positioneerelement 131. Het cijfer 132 vertegen-10 woordigt een rechter zijplaat die bevestigd is aan het recorderlichaam.
De zijplaat 132 is voorzien van een venster 133 waarin het andere uiteinde van de inktlintcassette 122 kan worden ingestoken zodanig dat het zich bevindt op de verlenging van de lijn die het bewegingstraject van de naaldprinterkop 104 aangeeft. Het cijfer 134 wijst op een klamp, ge-15 plaatst buiten het venster 133, ter ondersteuning van een eindgedeelte van de inktlintcassette 122. Op het onderoppervlak van de klamp 134 is een rotatie-aandrijfmechanisme bevestigd, bestaande uit een overbren-gingseenheid 136 en een motor 135 en bestemd voor het rotationeel aandrijven van de inktlinthaspels 126 en 127 in de inktlintcassette 122.
20 Het achteroppervlak van het onderste deel van de klamp 134 is voorzien van een verbindingsopening 137 waarin het positioneerelement 131, aangebracht aan het bodemoppervlak van de inktlintcassette 122, kan worden ingestoken. Het cijfer 138 wijst op de linker zijplaat, bevestigd aan het recorderlichaam. De zijplaat 138 is voorzien van de geleidingsrol-25 len 139 en 140 die een onderlinge tussenafstand L2 hebben kleiner dan de tussenafstand Lj tussen de armen 124 en 125 van de inktlintcassette 122, teneinde te worden gepositioneerd op de verlenging van de lijn die het bewegingstraject aangeeft van de naaldprinterkop 104. Opgemerkt wordt dat deze geleidingsrollen 139 en 140 hoger zijn geplaatst dan de 30 naaldprinterkop 104, zoals geillustreerd is in figuur 37.
Als in deze constructie de inktlintcassette 122 wordt geladen in de recorder, dan wordt het inktlint dat verloopt tussen de armen 124 en 125 van de intlintcassette 122 geplaatst rond de geleidingsrollen 139 en 140. Zoals in figuur 38 is aangegeven loopt het inktlint 123 vervol-35 gens in neerwaartse richting langs de geleidingsrollen 139 en 140. Tijdens het uitvoeren van deze stap wordt de inktlintcassette 122 bewogen in de richting van de rechter zijplaat 132 en het einde ervan wordt ingestoken in het venster 133 terwijl het inktlint 123 uitgestrokken wordt. Het eindgedeelte van de inktlintcassette 122, dat ingestoken 40 wordt in het venster 133, wordt vastgezet in de klamp 134. Vervolgens •8802656 * . ' 30 wordt het positioneerelement 131, aangebracht aan het onderoppervlak van de inktlintcassette 122, ingestoken in de verbindingsopening 137 die gevormd is in de klamp 134. Beide zij-oppervlakken van de zijplaat 132 worden aangegrepen door de pal 129 van de arm 124 en door het 5 L-vormige positioneerelement 130 dat zich bevindt op het bovenoppervlak, waardoor de inktlintcassette 122 wordt gefixeerd aan de klamp 134. Deze fixatie maakt het mogelijk dat de overbrengingseenheid 136 van het aandrijfmechanisme aangrijpt op het overbrengingsdeel 128 dat coaxiaal is vastgezet aan het inktlinthaspel 126 van de inktlintcasset-10 te 122, en daardoor kan het inktlint 123 worden getransporteerd via rotatie van het aandrijfmechanisme.
Als de inktlintcassette 122 moet worden vervangen dan worden de armen 124 en 125, die uitsteken vanaf de zijplaat 132, inwaarts gebogen waardoor de verbinding tussen de pal 129 en het venster 133 wordt ge-15 lost. De inktlintcassette 122 kan dan van de lamp 134 worden losgenomen.
In de boven beschreven configuratie kan de inktlintcassette 122 eenvoudig met een hand worden geladen of losgenomen. De inktlintcassette 122 is niet geladen op de wagen van de naaldprinterkop 104 en der-20 halve kan de wagen worden geminiaturiseerd. Ook de belasting van het aandrijfmechanisme van de wagen wordt daardoor gereduceerd.
In het bovenstaande is een uitvoeringsvoorbeeld beschreven waarin een zijplaat voorzien is van de geleidingsrollen; de andere zijplaat is voorzien van een geboorde opening waarin het uiteinde van de inktlint-25 cassette wordt ingebracht; een klamp is buiten de beide zijplaten aangebracht. Als er in het recorderlichaam ruimte is dan kunnen de geleidingsrollen en de klamp worden opgenomen in de ruimte die binnen de twee zijplaten is gevormd.
In plaats van twee geleidingsrollen kan ook een geleidingselement 30 worden gebruikt waarvan de breedte gelijk is aan de tussenafstand tussen de beide geleidingsrollen.
Figuur 39 toont een schema dat behoort bij de op en neer gaande beweging van de pennen. Figuur 40 is een blokschema ter verklaring van de mechanische constructie van figuur 39. Figuur 41 toont ter verkla-35 ring een vergroot blokschema met een belangrijk deel uit figuur 40. In deze figuren wijst het referentiecijfer 141 op een ingangsaansluiting voor penpositiedata, op welke ingangsaansluiting digitale signalen worden ingevoerd. Het cijfer 142 wijst op een AAN/UIT-schakelaar. Een van de contactpunten a van de schakelaar 142 is verbonden met de uitgangs-40 aansluiting van de A/D-omVormer 2 terwijl het andere contactpunt b ge- .8802656 i i 31 koppeld is met de ingangsaansluiting 141 voor de penpositiedata. De beweegbare contactana c is verbonden met de ingangsaansluiting van de servoregelaar 9 waarmee de pen 10 (82) kan worden bewogen, De weergeef-eenheid 6 is verbonden met het vaste contact a van de omschakelaar 142.
5 Het referentiecijfer 143 wijst op een penbewegingsblok dat zich bevindt op de zijplaat 132 en gepositioneerd is buiten het registratiegebied E.
Het penbewegingsblok 143 is voorzien van een schuin verlopend oppervlak 144 waartegen de pen 82 kan oplopen in overeenstemming met de penposi-tiegegevens. De omschakelaar 142 kan bestaan uit een mechanische scha-10 kelaar of uit een via software bediende schakelaar.
In deze constructie wordt penpositiedata corresponderend met de positie van de pen, toegevoerd.
In de normale registratietoestand is de beweegbare arm c van de omschakelaar 142 verbonden met het vaste contactpunt a. De pen 82 be-15 vindt zich hierbij in de neerwaartse toestand waarin de penpunt drukt tegen het papier 96 op de walsrol 95 onder invloed van de vooraf bepaalde pendruk. De pen 82 wordt bewogen naar een positie die correspondeert met de waarde van het gemeten signaal door middel van de servoregelaar. De waarden van de meetsignalen worden achtereenvolgens gere-20 gistreerd op het papier 96. De waarden van de meetsignalen kunnen ook worden afgelezen als indicatie op het weergeefpaneel 6.
Als de pen 82 opwaarts moet worden bewogen dan wordt de beweegbare contactarm c van de omschakelaar 142 omgeschakeld naar het vaste contactpunt b, waardoor de pen 82 met hoge snelheid beweegt naar de posi-25 tie F corresponderend met een waarde van de penpositiedata door middel van de servoregelaar. Het penbewegingsblok 143 is, zoals in het bovenstaande is beschreven, voorzien van een schuinstaand oppervlak 144 waartegen de pen 82 oploopt totdat het een vooraf bepaalde positie bereikt. Zoals aangegeven is met de stippellijn in figuur 41 loopt de pen 30 82 op tegen het schuinstaande oppervlak 144 en draait tegelijkertijd in samenwerking met de wagen 78 waardoor de penpunt van het papier wordt gescheiden. Opgemerkt wordt dat in de toestand met opwaarts bewogen pen de waarden van de meetsignalen nog steeds kunnen wordne afgelezen uit de indicatie op het weergeef paneel 6. De meetprocedure wordt derhalve 35 door dit opwaarts bewegen van de pen niet gehinderd.
In overeenstemming met de boven beschreven constitutie kan de pen 82 selectief opwaarts of neerwaarts worden bewogen in combinatie met een dwarsbeweging van de wagen 78 ten opzichte van het papier door omschakelen van de schakelaar 142 indien dit gewenst is. Als resultaat 40 daarvan is een eventuele onafhankelijke vermogensbron zoals een motor .8802658 * . ' 32 of een solenoide voor het opwaarts bewegen van de pen niet nodig. Dit leidt tot een kostenverlaging. In de toestand met opwaarts bewogen pen blijft de pen 82 statisch aanwezig op het penbewegingsblok 143, en de dynamische frictie tussen de wagen 78 en de geleidingsas 76 kan derhal-5 ve worden gereduceerd. Daarnaast vergemakkelijkt dit de verplaatsing van de pen 82. Omdat het penbewegingsblok 143 zodanig is gevormd dat het zich bevindt tegenover een deel van de buitenomtrek van de vertan-ding waarmee het papier 96 wordt bewogen kan dit penbewegingsblok 143 tevens functioneren als kaarthouder. Als de omschakelaar 142 is gerea-10 liseerd als een schakelaar die door software wordt bestuurd, dan is het mogelijk om de omschakelaar te besturen met uitwendige stuursignalen zonder dat daartoe enig speciaal deel behoeft te wordne toegevoegd zelfs indien het recorderlichaam wordt bestuurd door een algemene communicatiebus of door uitwendige contactpuntsignalen.
15 In de boven beschreven uitvoeringsvormen is de beschrijving in hoofdzaak gefocuseerd geweest op een meerpensrecorder. Het grootste deel van de technieken kan echter ook worden gebruikt op een penrecor-der met slechts een enkele pen.
Zoals in het bovenstaande is beschreven is het door toepassing van 20 de onderhavige uitvinding mogelijk om uniformiteit te verkrijgen in de SUB CPU’s die nodig zijn voor het besturen van de respectievelijke functionele blokken van de penrecorder waarin de pen kan worden bewogen door een digitale servoregelaap, terwijl verder een actualisering wordt bereikt van de meerpensrecorder die nu tegen lage kosten kan worden ge-25 fabriceerd.
De penrecorder kan eenvoudig worden bediend op basis van een interactieve modus met de weergeefeenheid door gebruik te maken van de functietoetsen en de draaibare codeereenheid. De gemeten data, staaf-grafieken en trajectinformatie voor elk kanaal kunnen arbitrair selec-30 tief worden geïndiceerd op het weergeefpaneel.
Omdat de met ic's uitgeruste geheugenkaart wordt gebruikt kunnen de insteltoestanden en gemeten data worden opgeslagen en kan een automatische instelling en data-afgifte met een arbitraire snelheid plaats vinden.
35 Een geschikte pendruk kan worden geselecteerd in overeenstemming met de registratiesnelheid en zelfs indien de regsitratiesnelheid scherp fluctueert kan altijd een regsitratie met hoge kwaliteit worden gerealiseerd.
Bij het construeren van een meerpensrecorder kan een groot aantal 40 van de componenten van de penmechanismen uniform worden vervaardigd .4802656 33 * f waardoor een miniaturisatie van het stelsel als geheel realiseerbaar is.
.8802656

Claims (15)

1. Penrecorder omvattende: een meetsectie voor het omvormen van een analoog meetsignaal tot een digitaal signaal; 5 een mens-machine-interface die wordt bedreven in een interactieve modus met een weergeefeenheid; een servoregelaar voor het bewegen van de pen in overeenstemming met de grootte van het meetsignaal; en een papiertransportmechanisme voor het transporteren van papier 10 onder instelbare voorwaarden, gekenmerkt door een aantal hulpverwer-kingseenheden elk met dezelfde opbouw, aangesloten via een bus op een hoofdverwerkingseenheid en bestemd voor het implementeren van een dis-persieve regelaar op basis van de functionele blokken van de penrecorder.
2. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke hulpverwerkingseenheid is opgebouwd met behulp van geïntegreerde half-geleiderschakelingen en voorzien is van een element voor het besturen van de genoemde meetsectie en voor het omvormen van het gemeten analoge signaal in een digitaal signaal, een element voor het besturen van de 20 mens-machine-interface, een element voor het besturen van de servoregelaar en een element voor het besturen van het papiertransport, welke elementen via een bus zijn gekoppeld.
3. Penrecorder als beschreven in conclusie 1, verder gekenmerkt door een afdrukeenheid, bestuurd door het genoemde element voor het be- 25 sturen van het papiertransport en bestemd voor het uitvoeren van een digitaal afdrukproces.
4. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een met geïntegreerde schakelingen voorzien kaartgeheugen losneembaar is bevestigd aan de genoemde bus.
5. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een twee voudig poortgeheugen verbonden is met de bus.
6. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de te gebruiken servoregelaar is samengesteld uit een borstelloze motor en een optische codeplaat, bevestigd aan de uitgaande as van de genoemde bor- 35 stelloze motor teneinde signalen af te geven die gerelateerd zijn aan de rotatie en de magnetische poolposities van de rotor van de motor.
7. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de mens-machine-interface voorzien is van een draaibare codeereenheid die van buitenaf bedienbaar is.
8. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de weer- .8802656 35 f έ geefeenheid voorzien is van meereijferige matrixvormige weergeefelementen, en de grootten van de gemeten signalen worden geïndiceerd in de vorm van een staafgrafiek door selectief de weergeefcomponenten van de genoemde weergeefelementen in de cijferrichting te besturen in overeen-5 stemming met de grootten van de gemeten signalen.
9. Penrecorder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een aantal stelsels, elk bestaande uit een meetsectie en uit een servorege-laar, in de recorder aanwezig is terwijl verder een aantal pennen gerangschikt is met onderlinge tussenafstand in de transportrichting van 10 het papier.
10. Penrecorder volgens conclusie 9, verder gekenmerkt door: getande wielen voor het doen bewegen van het papier; een walsrol waar omheen het papier gedeeltelijk wordt gewikkeld; een aantal paren geleidingsassen aangebracht met onderling gelijke hoekafstanden, waarbij elk 15 paar geleidingsassen een eerste en een tweede geleidingsas bevat, aangebracht parallel ten opzichte van elkaar, waarbij de eerste geleidingsas zich niet bevindt op een half cirkelvormigè positie rond de ro-tatie-as van de genoemde walsrol, en de genoemde tweede rotatie-as zich wel bevindt op een half cirkelvormige omtrek rond de rotatie-as van de 20 genoemde walsrol; wagens, elk met een soortgelijke configuratie en beweegbaar bevestigd aan de genoemde tweede as van elk paar geleidingsassen; penhouders elk met eenzelfde configuratie en beweegbaar bevestigd aan de genoemde tweede geleidingsas van elk paar geleidingsassen; 25 een bevestigingselement voor het verbinden van de wagen aan de penhouder die behoort bij hetzelfde paar geleidingsassen; en pennen van elk dezelfde configuratie en losneembaar bevestigd aan de genoemde penhouders.
11. Penrecorder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de ge-30 noemde getande wielen zodanig zijn geïnstalleerd dat ze in twee richtingen beweegbaar zijn afhankelijk van het feit of het papier voorwaarts of achterwaarts wordt bewogen.
12. Penrecorder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het oppervlak van de genoemde walsrol voorzien is van een aantal groeven die cy-35 clisch samenvallen met de vouwen in het papier indien gevouwen papier wordt gebruikt.
13. Penrecorder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat elk van de genoemde tweede geleidingsassen een doorsnedeconfiguratie heeft met een gedeelte met grote diameter en een gedeelte met kleine diameter, 40 welke delen met elkaar zijn verbonden, en de genoemde pennen simultaan 8802656 't i t opwaarts of neerwaarts worden bewogen door het verdraaien van de genoemde tweede geleidingsassen.
14. Penrecorder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat er verder een mechanisme aanwezig is voor het uitoefenen van een vooraf be- 5 paalde aandrukkracht vanaf de genoemde penhouder op de pen.
15. Penrecorder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat een penbewegingsblok voorzien van een schuin oppervlak aanwezig is, tegen welk schuin oppervlak de pen kan oplopen indien de pen een vooraf bepaalde positie bereikt buiten het effectieve registratiegebied. ********** r. 8802656
NL8802656A 1988-01-14 1988-10-28 Penrecorder. NL8802656A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP353888 1988-01-14
JP353888U JPH0516495Y2 (nl) 1988-01-14 1988-01-14
JP63047157A JPH0697172B2 (ja) 1988-02-29 1988-02-29 ペンレコーダ
JP4715788 1988-02-29

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8802656A true NL8802656A (nl) 1989-08-01

Family

ID=26337141

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8802656A NL8802656A (nl) 1988-01-14 1988-10-28 Penrecorder.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US4930090A (nl)
CN (1) CN1009501B (nl)
DE (1) DE3832904A1 (nl)
GB (1) GB2214661B (nl)
IT (1) IT1224456B (nl)
NL (1) NL8802656A (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5442774A (en) * 1993-09-16 1995-08-15 Hewlett-Packard Company Microprocessor controller with automatic clock-rate switching

Family Cites Families (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2046476B (en) * 1979-03-26 1983-02-23 Shelton Instr Ltd Programmable logic controllers
US4424559A (en) * 1981-02-27 1984-01-03 New Brunswick Scientific Co., Inc. Modular instrumentation for monitoring and control of biochemical processes
JPS57150078A (en) * 1981-03-11 1982-09-16 Yokogawa Hokushin Electric Corp Conversation type plotter
US4433338A (en) * 1981-03-31 1984-02-21 Yokogawa Hokushin Electric Corporation Multiple-color recording apparatus
ES509082A0 (es) * 1982-01-26 1982-12-16 Investronica Sa Maquina automatica, de control numerico, para dibujar a altas velocidades y de forma precisa.
DE3237864C2 (de) * 1982-10-13 1996-05-23 Truetzschler Gmbh & Co Kg Verfahren und Vorrichtung zum Steuern und Regeln einer Spinnereivorbereitungsanlage
JPS60500443A (ja) * 1983-01-26 1985-04-04 エムハ−ト・インダストリ−ズ・インコ−ポレ−テッド ガラス器成形機用プログラム可能制御システム
SE462541B (sv) * 1983-09-02 1990-07-09 Kvaser Consultant Ab Anordning vid ett distribuerat styrsystem
JPS6069516A (ja) * 1983-09-26 1985-04-20 Toshiba Corp 記録計
JPS60116450A (ja) * 1983-11-30 1985-06-22 Brother Ind Ltd 記録装置
EP0160167A1 (en) * 1984-02-21 1985-11-06 Didde Graphic Systems Corporation Method and apparatus for distributed electronic control of a printing press
JPS60190399A (ja) * 1984-03-12 1985-09-27 ブラザー工業株式会社 ペン記録装置
JPS62110117A (ja) * 1985-11-08 1987-05-21 Yokogawa Electric Corp ペンレコ−ダ
US4686540A (en) * 1986-04-15 1987-08-11 Microdynamics, Inc. Compact plotter for generation of accurate plotted images of long length
US4794406A (en) * 1987-07-20 1988-12-27 Am International Corporation Pen lifting and lowering positioner for graphic recorder

Also Published As

Publication number Publication date
DE3832904C2 (nl) 1990-04-12
US4930090A (en) 1990-05-29
GB8823184D0 (en) 1988-11-09
DE3832904A1 (de) 1989-07-27
IT8867874A0 (it) 1988-09-30
CN1009501B (zh) 1990-09-05
GB2214661B (en) 1992-03-04
GB2214661A (en) 1989-09-06
IT1224456B (it) 1990-10-04
CN1034624A (zh) 1989-08-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8093915B2 (en) Angle-measuring device with an absolute-type disk capacitive sensor
US3832058A (en) Process and apparatus for setting a reproduction camera
US4412745A (en) Apparatus for measuring length or angle
NL8802656A (nl) Penrecorder.
US4043652A (en) Automatic microfilm handling apparatus
KR920002422B1 (ko) 펜기록기
JP2505534B2 (ja) 工具検出装置
US4116565A (en) Electrophoretic analyzer with automatic reference circuit
US4064736A (en) Method and apparatus for measuring performance times of a shutter apparatus
US2970292A (en) Binary scale reading system
GB2097540A (en) Integrating meter with rotor and magnetoresistive sensor
US4570234A (en) Oilfield monitor and recorder
KR20070007020A (ko) 장척물 측정장치
JP3092957B2 (ja) メータ指針の指示誤差補正装置
US2590459A (en) Maximum demand meter
JP2005140763A5 (nl)
JP2936689B2 (ja) トリガ発生装置
JPH01239463A (ja) 回転数検出装置
US3618121A (en) Alphanumeric printer
JPS5849919B2 (ja) タテンキロクケイ
CA1039408A (en) Bar code scanner
JPS639168B2 (nl)
SU1015306A1 (ru) Цифровой измеритель относительной разности скоростей
SU960690A1 (ru) Устройство дл поверки стрелочных приборов
JPH0962362A (ja) 位置制御装置

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed