NL8800890A - Inrichting voor het klemmen van een pijp of buis. - Google Patents

Description

l % * - 1 -

Inrichting voor het klemmen, van een pijp of buis.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het klemmen vein een pijp of buis, bestaande uit een cilindrische mantel waarop aan het binnenoppervlak op regelmatige afstanden een aantal contrakeggen met leibanen is aangebracht, over welke leibanen in 5 axiale richting van de mantel met binnenwaarts gerichte vastgrijp-vlakken uitgevoerde keggen kunnen bewegen, welke keggen met tenminste één lei-arm om de leibanen grijpen en door tenminste één orgaan aandrijfbaar zijn om met hun vastgrijpvlakken in radiale richting tot het binnenoppervlak van de mantel te bewegen.

10 Dergerlijke zogenaamde "external pile clamps" zijn in talloze uitvoeringsvormen bekend, en worden bijvoorbeeld gebruikt voor het tijdens het lassen stevig op zijn plaats houden van een door een kraanschip naar zijn plaats geheven buis. Bekende inrichtingen hebben als gemeenschappelijk nadeel dat de keggen onder in-15 vloed van ongelijke belastingen van de keggen niet altijd synchroon omhoog en omlaag bewegen. Daarom moeten de bekende inrichtingen zwaarder worden gedimensioneerd dan strikt genomen noodzakelijk is.

Tenslotte kunnen bij de bekende inrichtingen de aandrijforganen van de keggen gemakkelijk beschadigd worden. Bovendien kunnen de beken-20 de inrichtingen niet deelbaar worden uitgevoerd, zodat zij altijd over de kopzijde van de buis of pijp moeten worden aan gebracht, hetgeen onder omstandigheden omslachtig kan zijn.

De uitvinding beoogt in het voorgaande verbetering te brengen. Volgens de uitvinding is dit bereikt, doordat op de keggen 25 in omtreksrichting lopende leiblokken zijn aangebracht, die aan de ene zijde van de keg een uitsteeksel hebben en aan de andere zijde een inham, waarbij de uitsteeksels in de inhammen heen en weer schuiven tijdens het in radiale richting tot het binnenoppervlak van de mantel bewegen van de keggen.

30 De leiblokken zijn bij voorkeur aangebracht in een uitge spaard gedeelte nabij het midden van de keggen.

Er behoeft slechts een klein aantal aandrijforganen te worden aangebracht. In theorie zou zelfs met één aandrijforgaan 8800890 - 2 - κ kunnen worden volstaan. Omdat de aandrijforganen tussen twee naburige keggen zijn aangebracht wordt als bijkomend voordeel een compacte inrichting verkregen. Op de plaatsen waar geen aandrijforganen zijn aangebracht/ kunnen afstandsstukken aanwezig zijn.

5 De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een tweetal uitvoeringsvormen van een uitwendige kleminrichting volgens de uitvinding is weergegeven. In de tekening toont: ' t

Fig. 1 een bovenaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm, 10 fig. 2 op grotere schaal een doorsnede volgens de lijn II- II van fig. 1 met de keggen in twee uiterste standen, fig. 3 op grotere schaal een doorsnede volgens de lijn III- III van fig. 1, en fig. 4 een neergeslagen aanzicht van het binnenoppervlak 15 van de inrichting van fig. 1.

De in de figuren 1-4 weergegeven kleminrichting bestaat uit een cilindrische mantel 1 die aan de boven- en de onderzijde voorzien is van uitwendige versterkingsflenzen 2 en 3.

Op het binnenoppervlak van de mantel 1 is op regelmatige 20 onderlinge afstand hoekafstanden een twintigtal contrakeggen 4 met leibanen 5 aangebracht. Een tiental afstandsorganen 6 is ook op regelmatige onderlinge hoekafstanden aangebracht tussen telkens twee contrakeggen 4. De afstandsorganen 6 strekken zich uit over de totale hoogte van de mantel 1 en zijn zowel voorzien van dekplaten 17 25 die een inham 18 van de afstandsorganen 6 begrenzen. In die inhammen 18 bewegen de in figuur 3 niet weergegeven en hieronder te beschrijven leiblokken 13. De afstandsorganen 6 zijn aan de bovenals de onderzijde voorzien van een afschuining 7 voor het geleiden van een pijp.

30 De leibanen 5 van de contrakeggen 4 werken samen met keg gen 8 waarvan er in fig. 1 slechts vijf zijn weergegeven. Uit fig.

2 blijkt, dat de keggen 8 zijn voorzien van twee lei-armen 9 die om de leibaan 5 grijpen. De bovenste lei-armen 9 van een aantal, bijvoorbeeld twee of vier keggen 8 is draaibaar verbonden met het uit-35 einde van een zuigerstang 10 van een cilinder 11 die zelf draaibaar ,8800890 * - 3 - met een contrakeg 4 is verbonden.

Nabij de middenas van de keggen 8 is in een uitgespaard gedeelte daarvan met behulp van een tweetal bouten 12 een leiblok 13 bevestigd dat aan de ene zijde van de keg een uitsteeksel 14 5 heeft en aan de andere zijde een inham 15.

Als een zuigerstang 10 nu uit de in fig. 2 met gestreepte lijnen hoge stand naar de met getrokken lijnen weergegeven lage stand wordt bewogen, komen alle keggen 8 op een kleinere diameter omdat de leiblokken 13 de niet aangedreven keggen meenemen· Boven-10 dien wordt op deze wijze de eventueel ongelijke werking van de cilinders gecompenseerd.

De kegen 8 zijn op gebruikelijke wijze voorzien van grijpknopen ("buttons") 16 om stevig in het buitenoppervlak van de te klemmen (niet weergegeven) buis of pijp te kunnen grijpen.

15 Binnen het kader van de conclusies vallen ook andere uit voeringsvormen dan de twee die in de tekening zijn weergegeven.

c 880 089 0

Claims (6)

1. Inrichting voor het klemmen van een pijp of buis, bestaande uit een cilindrische mantel waarop aan het binnen-oppervlak op regelmatige hoekafstanden een aantal contrakeggen met leibanen is aangebracht, over welke leibanen in axiale richting van 5 de mantel met binnenwaarts uitgeruste vastgrijpvlakken uitgevoerde keggen kunnen bewegen, welke keggen met tenminste één lei-arm om de leibanen grijpen en door tenminste één orgaan aandrijfbaar zijn om met hun vastgrijpvlakken in radiale richting tot het binnenopper-vlak van de mantel te bewegen, met het kenmerk, dat op de keg-10 gen (8) in omtreksrichting lopende leiblokken (13) zijn aangebracht die aan de ene zijde van de keg een uitsteeksel (14) hebben en aan de andere zijde een inham (15), waarbij de uitsteeksels in de inhammen heen en weer kunnen schuiven tijdens het in radiale richting tot het binnenoppervlak van de mantel bewegen van de keggen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het ken merk, dat de leiblokken (13) zijn aangebracht in een uitgespaard gedeelte nabij het midden van de keggen (8).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het aantal aandrijforganen (11) aanzienlijk minder 20 bedraagt dan het aantal keggen en contrakeggen.

4. Inrichting volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat op de plaatsen waar geen aandrijforganen zijn aangebracht, afstandsstukken (6) aanwezig zijn.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclu- 25 sies, met het kenmerk, dat de aandrijforganen (11, 17, 21) met fluïdum werkende cilinders zijn.

6. Inrichting zoals weergegeven in de tekening en/of besproken aan de hand daarvan. -o-o-o-o-o- 880 089 0