NL8800040A

NL8800040A - Inrichting voor het aangrijpen van van een plant voorziene kluiten.

Info

Publication number: NL8800040A
Application number: NL8800040A
Authority: NL
Original assignee: Visser S Gravendeel Holding
Priority date: 1988-01-08
Filing date: 1988-01-08
Publication date: 1989-08-01
Also published as: US4970824A; DE3884175T3; ES2043795T3; BR8900057A; EP0323674A2; FI886011A; KR890011524A; DK6189D0; EP0323674B2; FI90814C; ZA8924B; KR960010574B1; IL88891A0; CA1297925C; DK174742B1; US5121955A; FI90814B; DE3851640T2; DK6189A; DE3851640D1

Description

G PEM/HL·/3Visser

INRICHTING VOOR HET AANGRIJPEN VAN VAN EEN PLANT VOORZIENE KLUITEN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op het gebied van aangrijpingsinrichtingen voor plantmateriaal, en heeft in het bijzonder betrekking op een inrichting voor het uit een aan de bovenzijde geopende, in een houder aangebrach-5 te holte verwijderen van een van een plant voorziene kluit.

Dergelijke inrichtingen zijn algemeen bekend. In het algemeen lijden dergelijke bekende inrichtingen aan het euvel, dat zij als gevolg van een te grote aandrukkracht, die benodigd is om de kluit uit een houder te verwijderen, de 10 kluit fijndrukken of de plant beschadigen. Tevens komt het wel voor, dat, door het van bovenaf benaderen van de plant, het niet goed mogelijk is de kluit van de plant vast te pakken, zonder de bladeren of de bloemen van de plant te beschadigen. Uiteraard zijn dergelijke beschadigingen ongewenst.

15 Het doel van de onderhavige uitvinding is het ver schaffen van een inrichting, waarbij vermeden wordt, dat de plant of de kluit wordt beschadigd, terwijl tevens de kluit op een bedrijfszekere wijze wordt aangegrepen, en waarbij de positie van de kluit reproduceerbaar is.

20 Dit doel wordt bereikt, doordat de houder voorzien is van een zich hoofdzakelijk verticaal uitstrekkend geleide-kanaal, waarvan de as hoofdzakelijk overeenkomt met de as van de holte; dat een drukelement is aangebracht, dat door het 25 geleidekanaal heen beweegbaar is; en dat een grijpinrichting is aangebracht, die voorzien is van ten minste drie grijporganen, die boven de bovenzijde van de houder de kluit aan kunnen grijpen.

Als gevolg van deze maatregelen is het mogelijk de 30 kluit van onderaf uit de holte te drukken, zodat ten minste een gedeelte van de kluit vrijkomt voor aangrijping door de grijporganen. Wanneer de grijporganen grip hebben op de kluit, kan deze door de grijporganen verder getransporteerd en behandeld worden. Doordat de kluit van de plant enigszins 35 omhoog wordt gedrukt, wordt het voor de grijporganen gemakke- .8800040 - 2 - ** lijk de plant bij de kluit aan te grijpen, zodat het gevaar van beschadiging van de plant door aangrijping van de plant of door aangrijping van de kluit van bovenaf zoveel mogelijk wordt vermeden.

5 Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van in de tekeningen weergegeven uitvoer ings voor beelden, waarbij voorstellen:

Fig. 1: een schematisch perspectivisch gedeeltelijk weggebroken aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 2: een schematisch perspectivisch aanzicht van een variant van de in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm, waarbij de inrichting zich in een andere positie bevindt;

Fig. 3A en 3B: perspectivische detailaanzichten van 15 de in fig. 2 getoonde variant van de eerste uitvoeringsvorm;

Fig. 4: een schematisch perspectivisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding; en

Fig. 5: een gedeeltelijk schematisch perspectivisch aanzicht van een inrichting voor het bereiken van een volle-20 dige vullingsgraad van planten bevattende stroken, waarbij gebruik gemaakt wordt van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

Bij de in fig. 1 getoonde inrichting is de van een plant l voorziene kluit 2 in een strookvormige houder 3 ge-25 plaatst. De bovenzijde van deze houder 3 is van een reeks hoofdzakelijk cilindervormige holten 4 voorzien terwijl de onderzijde van de strookvormige houder 3 van een zich in de lengterichting van de houder uitstrekkende groef 5 is voorzien. Concentrisch met elk van de cilindervormige holten 4 is 30 een kruis- of stervormige doorgaande opening aangebracht, die als gevolg van de aanwezigheid van de holten 4 en van de groeven 5 in de tekening zichtbaar is in de vorm van vier, zich radiaal ten opzichte van de holten 4 uitstrekkende groeven 6. Deze groeven strekken zich over de gehele hoogte van 35 de strookvormige houder 3 uit, ook over de hoogte van de groef 5.

Overigens is een aantal van de strookvormige houders 3 door middel van verbindingsstroken 7 samengevoegd tot een zogenaamde "tray" 8. Dit vergemakkelijkt de behandeling 40 van dergelijke stroken. Normaliter worden de holten 4 van de .8800040 <r - 3 - strookvormige houders gevuld met teeltmateriaal en vervolgens elk van een zaadkorrel voorzien, hetgeen overigens wordt uitgevoerd met op zich bekende apparaten, waarna de uit dergelijke stroken bestaande trays 8 in een kiemkast geplaatst 5 worden, waarna de planten zullen ontkiemen. Als gevolg daarvan zal in de meeste van de holten 4 een kluit 2 met een plant 1 aanwezig zijn.

Voor het verwijderen van de kluit 2 met de plant 1 uit de houder, wordt onder meer gebruik gemaakt van een uit-10 drukorgaan 9, dat gevormd wordt door een door middel van een niet weergegeven lineaire aandrijfinrichting in verticale richting beweegbare verticale stang 10, waarop vier radiaal uitstrekkende armen 11 zijn bevestigd, terwijl aan elk van de einden van de armen 11 een zich naar boven uitstrekkende veris lenging 12 is aangebracht. Bij voorkeur zijn de verlengingen 12 aan hun binnenzijde afgeschuind, om de kluit 2 gemakkelijker aan te kunnen grijpen. Het is uiteraard ook mogelijk de buitenzijde van de verlengingen enigszins afgeschuind uit te voeren, zodat de intrede in de geleidegroeven 6 gemakkelijker 20 plaats kan vinden.

Boven het uitdrukorgaan 9 is een grijpinrichting 13 aangebracht, die overigens precies boven het uitdrukorgaan 9 is gepositioneerd, en die overigens zowel in horizontale als in verticale richting verplaatsbaar is voor het transporteren 25 van de kluit 2 met de daarin aangebracht plant 1. De grijpin-richting 13 is bevestigd aan een zich hoofdzakelijk in verticale richting uitstrekkende holle stang 14, aan de onderzijde waarvan een lagerplaat 15 is aangebracht. Deze lagerplaat 15 is van vier regelmatig over de omtrek verdeelde uitsparingen 30 16 voorzien, waarin zich hoofdzakelijk tangentiëel uitstrekkende assen 17 in zijn bevestigd. Om elk van de assen 17 is een grijparm 18 gelagerd.

Elk van de grijparmen 18 strekt zich vanaf de betreffende as 17 aanvankelijk naar beneden, doch tevens enigs-35 zins naar binnen uit. Vervolgens strekt de grijparm zich hoofdzakelijk in radiale richting naar buiten uit, terwijl daarna een boog wordt beschreven, van ongeveer 180“, zodat aan het einde van de boog de arm 18 zich weer naar binnen uitstrekt, Het laatste deel van de grijparm 18 strekt zich 40 dan naar beneden uit, en vormt het grijpdeel 19 van de grijparm 18.

.8800040 ·* s - 4 -

Door de holle stang 14 strekt zich een inwendige stang 20 uit, aan de onderzijde waarvan een geleiderplaat 21 is aangebracht. De geleiderplaat 21 is van vier openingen 22 voorzien, door elk waarvan zich de betreffende grijparm 18 5 heen uitstrekt. Als gevolg van de vormgeving van de grijparmen 18 kunnen door het in verticale richting doen bewegen van de stang 20 en het als gevolg daarvan in verticale richting doen bewegen van de geleiderplaat 21 de grijparmen 18 geroteerd worden om hun betreffende as 17. Als gevolg daarvan zal 10 het grijpdeel 19 van elk van de grijparmen 18 zich in radiale richting naar binnen of naar buiten bewegen, zodat een kluit 2 aangegrepen kan worden en weer los kan worden gelaten. De boog van elk van de grijparmen 18 is aangebracht om ruimte te bieden aan de bladeren, bloemen en stelen van de plant.

15 Vervolgens zal de werking van de in deze figuur af- gebeelde uitvoeringsvorm worden beschreven. Een uit stroken 3 samengestelde tray 8 wordt zodanig boven een uitdrukorgaan 9 gepositioneerd, dat een holte 4 zich precies boven het uitdrukorgaan 9 bevindt. Dan zal de aandrijfinrichting de stang 20 10 met de daaraan bevestigde armen 11 en verlengingen 12 naar boven doen bewegen, waarbij deze zich door de in de strook-vormige houder 3 aangebracht geleidegroeven 6 verplaatsen, zodat de kluit 2 aan zijn onderzijde door de armen 11 en aan zijn cilindermantelzijde door de verlengingen 12 wordt aange-25 grepen en naar boven wordt bewogen. Hierbij wordt de kluit 2 met de zich daarin bevindende plant 1 uit de holte 4 bewogen, totdat deze zich boven de bovenzijde van de strookvormige houder 3 bevindt.

De zich eveneens recht boven het uitdrukorgaan be-30 vindende grijpinrichting 13 zal door een niet in de tekening weergegeven aandrijfinrichting naar beneden worden geplaatst, tot een niveau, waarop de grijpdelen 19 van de grijparmen 18 zich op het niveau van de kluit 2 bevinden. Tevens is hierbij de geleiderplaat 21 in zijn onderste stand geplaatst, zodat 35 de grijpdelen 19 zich in hun buitenste stand bevinden. Door het naar boven bewegen van de stang 20 en dus van de geleiderplaat 21 worden de bovenste delen van de grijparmen 18 naar binnen getrokken, zodat eveneens de grijpdelen van de grijparmen 18 naar binnen worden getrokken, en .8800040 - 5 - deze de kluit 2 aangrijpen. Hierbij moet er zorg voor worden gedragen, dat de grijpdelen 19 tussen de verlengingen 12 aangrijpen. Hierna wordt de gehele grijpinrichting 13 naar boven bewogen en kan aldus de plant naar een andere positie worden 5 overgebracht, bijvoorbeeld naar een pootmachine, of naar een inrichting voor het in een grotere houder plaatsen van kluit en plant. Het uitdrukorgaan kan dan weer naar beneden worden bewogen, waarna de houder één positie verder kan worden geplaatst en een volgende kluit kan worden gegrepen.

10 De toestand, waarin de kluit door de grijpinrich ting 13 tot boven het uitdrukorgaan is bewogen, is overigens in fig. 2 weergegeven. De in fig. 2 getoonde uitvoeringsvorm wijkt overigens in zoverre van de in fig. 1 getoonde uitvoeringsvorm af, dat het uitdrukorgaan op een andere wijze is 15 geconstrueerd.

Dit uitdrukorgaan is meer in detail weergegeven in fig. 3A en 3B. De in fig. 3A en 3B getoonde uitvoeringsvorm van het uitdrukorgaan omvat wederom een in verticale richting beweegbare, in dit geval holle stang 23 die aan zijn boven-20 zijde uitloopt in vier grijparmen 24. Evenals bij de grijpinrichting 13 strekken de grijparmen 24 zich eik aanvankelijk in hoofdzakelijk verticale richting, doch tevens iets in radiale richting naar binnen uit, waarbij elk van de grijparmen voorzien is van een verticaal deel, een radiaal naar buiten 25 gericht horizontaal deel, en een verticaal deel, dat bedoeld is voor het aangrijpen van de kluit. Binnen de holle stang 23 strekt zich een inwendige stang 26 uit, die aan zijn bovenzijde, zoals in fig. 3B getoond is, aan zijn bovenzijde van een kruis 27 is voorzien, dat door een ring 28 wordt omge-30 ven. Bovenop het kruis 27 is een conisch element 29 geplaatst.

Door de stang 26 in verticale richting te verplaatsen ten opzichte van de stang 23, kunnen de grijpdelen 25 van de grijparmen in radiale richting verplaatst worden, zodat 35 het uitdrukelement volgens deze uitvoeringsvorm tevens een grijpfunctie heeft, hetgeen bij bepaalde gewassen van belang kan zijn.

C»n plaats te bieden aan de dikte van de grijparmen 24, zijn de in de strookvormige houders 3 aangebracht gelei-40 degroeven van verdikkingen 30 voorzien.

.8800040 - 6 -

Bij de in fig.' 4 weergegeven uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding is elk van de in de strookvormige houder 3 aangebrachte holte 4 van slechts drie geleidegroeven 6 voorzien. Het is dan ook vanzelfsprekend noodzakelijk, dat 5 het uitdrukorgaan 9 van drie stangen 10 voorzien is, die aan elk einde van een verlenging 12 zijn voorzien. Voor het overige stemt deze uitvoeringsvorm van het uitdrukorgaan 9 overeen met de aan de hand van fig. 1 besproken uitvoeringsvorm.

De toegepaste grijpinrichting wijkt echter in be-10 langrijke mate af: de grijpinrichting is bevestigd op een draagelement 31, dat over twee staven 32 beweegbaar is. voor de aandrijving hiervan is een slechts gedeeltelijk weergegeven drijfstang 33 aangebracht. Onder het draagelement is een verticale stang 34 aangebracht, die in verticale richting be-15 weegbaar is door middel van een lineair aandrijforgaan 35.

Aan de onderzijde van de stang 34 is een schijf 36 bevestigd, waaraan drie zich gedeeltelijk in verticale richting naar beneden en gedeeltelijk in radiale richting naar buiten uitstrekkende stangen 37 zijn bevestigd. Aan het einde 20 van elk van de stangen 37 is een ü-vormig gebogen stang 38 aangebracht, waarvan de benen zich in verticale richting naar beneden uitstrekken. Elk van deze stangen 38 is verbonden met een ring 39. Aan de onderzijde van elk paar benen van de stang 38 is een as 55 bevestigd, waar omheen een stang 40 be-25 weegbaar is. Aan het naar binnen gekeerde einde van elk van de stangen 40 is een grijpplaat 41 aangebracht, terwijl aan het andere einde van de stang 40 één einde van een lineair aandrijforgaan 42 is aangebracht. Dit lineaire aandrijforgaan kan bijvoorbeeld gevormd worden door een hydraulische of een 30 pneumatische cilinder of door een lineaire electromotor.

Vervolgens zal de werking van de onderhavige uitvoeringsvorm worden besproken. Hierbij is de werking van het uitdrukorgaan 9 gelijk aan die van het aan de hand van fig. 1 beschreven uitdrukorgaan 9. Het draagelement 31 wordt zodanig 35 gepositioneerd, dat de as 34 zich nauwkeurig boven de holte 4 bevindt. Hierbij zijn de lineaire aandrijforganen 42 ingetrokken, zodat de grijpplaten 41 zich in hun buitenste stand bevinden. Hierbij wordt de verticale stang 34 naar beneden bewogen, totdat de grijpplaten 41 zich op het niveau van de .8800040 * - 7 - kluit 2 bevinden. Daarna'zullen de lineaire aandrijforganen zich strekken, zodat de grijpplaten 41 naar binnen worden bewogen, waarij zij tevens naar boven zullen bewegen. Om deze beweging te compenseren zal het lineaire aandrijforgaan 35 de 5 verticale stang 34 zodanig in verticale richting naar beneden bewegen, dat deze verticale bewegingscomponent wordt geëlimineerd, en de grijpplaten 41 zich hoofdzakelijk in horizontale richting verplaatsen. Deze beweging wordt voortgezet totdat de kluit is gegrepen, vervolgens kan het uitdrukorgaan weer 10 naar beneden worden bewogen, terwijl de kluit 2 met de zich daaraan bevindende plant 1 naar een andere positie kan worden getransporteerd, bijvoorbeeld naar de met streeplijnen weergegeven positie 43.

In fig. 5 is een toepassingsvoorbeeld van de in-15 richting volgens de onderhavige uitvinding getoond. Bij deze toepassing wordt gebruik gemaakt van een toevoerinrichting 44 voor het in trays toevoeren van strookvormige houders 3, in de holten 4 waarvan planten l zijn aangebracht. Om deze trays 8 verder te kunnen verwerken worden zij door middel van een 20 schematisch weergegeven zaaginrichting 45 losgezaagd, zodat losse strookvormige houders 3 ontstaan. Deze worden dan door middel van een transportorgaan 46 in een richting, die zich loodrecht uitstrekt op de originele aanvoerrichting bewogen, waarna zij door een tweede duwinrichting 47 stuk voor stuk, 25 stapsgewijs door een controleorgaan 48 gevoerd worden, waarbij de in de holten 4 van de betreffende strookvormige houders geplaatste planten 1 onderzocht worden.

Een dergelijk controleorgaan gevormd worden door een aan één zijde van het door de planten af te leggen tra-30 ject aangebracht lichtbron 49 en een aan de andere zijde van het desbetreffende traject aangebracht lichtgevoelig element. Deze controleinrichting 48 stelt vast of in de betreffende holte een plant 1 aanwezig is, en wanneer dit het geval is of de plant voldoende groot is. Wanneer de plant l niet 35 aan de vereiste criteria voldoet, wordt de betreffende kluit met de zich eventueel daarin bevindende plant 1 door middel van een verwijderingsinrichting 51 uit de betreffende holte verwijderd, waarna door middel van de in de tekening slechts schematisch weergegeven inrichting volgens de onderhavige .8800040 - 8 - <► uitvinding een van een andere strookvormige houder 3 afkomstige plant 1 wordt toegevoerd.

Aldus wordt bereikt, dat alle holten 4 van de betreffende strookvormige houder geheel gevuld zijn met gezonde 5 planten. Om steeds een gezonde plant beschikbaar te hebben, is een tweede controleorgaan 48 aangebracht, waardoor in een andere strookvormige houder geplaatste planten onderzocht worden. Wanneer alle gezonde planten uit deze tweede houder zijn verwijderd, wordt door de transportinrichting 46 een 10 volgende houder vanuit de reeks toegevoerd, zodat ook het controleorgaan 48 een voldoende toevoer van gezonde planten heeft.

De inrichting volgens de onderhavige uitvinding kan bijvoorbeeld tevens gebruikt worden bij een pootmachine, of 15 een machine voor het in grotere houders plaatsen van de planten.

. aaoooAo

Claims

1. Inrichting voor het uit een aan de bovenzijde geopende, in een houder aangebrachte holte, verwijderen van een van een plant voorziene kluit, met het kenmerk, dat de houder voorzien is van een zich hoofdzake-5 lijk verticaal uitstrekkend geleidekanaal, waarvan de as hoofdzakelijk overeenkomt met de as van de holte; dat een drukelement is aangebracht, dat door het geleidekanaal heen beweegbaar is; en dat een grijpinrichting is aangebracht, die voor- 10 zien is van ten minste drie grijporganen, die boven de bovenzijde van de houder de kluit aan kunnen grijpen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het geleidekanaal en het drukelement beide stervormig zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het geleidekanaal en het drukelement beide een driepun-tige sterconfiguratie hebben.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het geleidekanaal en het drukelement beide een vierpun- 20 tige sterconfiguratie hebben.

5. Inrichting volgens conclusie 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat het drukelement van de zijden van de kluit aangrijpende, zich van de einden van de ster hoofdzakelijk naar boven uitstrekkende verlengingen is voorzien.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het ken merk, dat de verlengingen naar de kluit toe beweegbaar zijn.

7. Inrichting volgens één van de conclusies 2-6, met het kenmerk, dat de grijporganen de kluit tussen de verlengingen kunnen aangrijpen.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de grijporganen in hoofdzakelijk horizontale richting beweegbaar zijn.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de grijporganen elk gevormd worden door om de ruimte voor 35 de plant heen gebogen stangen, die elk aan hun bovenzijde draaibaar aan een spil zijn bevestigd. .8800040 - 10 -

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat elk van de grijporganen zich van het betreffende draaipunt naar beneden en radiaal naar binnen uitstrekt, zich vervolgens langs een boog uitstrekt en tenslotte van een 5 recht stuk is voorzien, terwijl elk van de zich radiaal naar beneden en naar binnen uitstrekkende delen zich zodanig door een in een in verticale richting beweegbare geleideplaat aangebrachte opening heen uitstrekt, dat bij beweging in verticale richting van de geleideplaat, de grijporganen zich 10 hoofdzakelijk in horizontale richting verplaatsen.

11. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de grijporganen elk aan een einde van een arm bevestigd zijn, die om een horizontale tangentiële as draaibaar in een gestel is gelagerd, terwijl het andere einde van de 15 arm draaibaar aan een lineair aandrijforgaan is bevestigd, waarvan het andere einde aan het gestel bevestigd is, terwijl het gestel ten minste in verticale richting beweegbaar is, waarbij de verticale beweging van het gestel zodanig plaatsvindt, dat bij het bewegen van de grijporganen deze zich 20 hoofdzakelijk in horizontale richting verplaatsen.

12. inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de grijporganen, gezamenlijk in zowel verticale richting als horizontale richting beweegbaar zijn.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het ken merk, dat de inrichting gekoppeld is met een pootinrichting.

14. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de inrichting gekoppeld is met een inrichting voor het in houders plaatsen van de kluiten.

15. Inrichting volgens één van de voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat de houders gevormd worden door van een aantal achter elkaar geplaatste holten voorziene stroken.

16. Inrichting volgens conclusie 15, met het ken- 35 merk, dat de stroken van een aan de onderzijde aangebrachte zich in de lengterichting uitstrekkende geleidegroef zijn voorzien.

17. inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat een aantal stroken is samengevoegd tot een ta- 40 biet, waarbij de onderliggende verbindingen tussen de stroken losmaakbaar zijn. ,8500040