NL8703069A - Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting. - Google Patents

Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL8703069A
NL8703069A NL8703069A NL8703069A NL8703069A NL 8703069 A NL8703069 A NL 8703069A NL 8703069 A NL8703069 A NL 8703069A NL 8703069 A NL8703069 A NL 8703069A NL 8703069 A NL8703069 A NL 8703069A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cam
operating
rocking
spring
cooperating
Prior art date
Application number
NL8703069A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Tanashin Denki Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP61313107A external-priority patent/JPH0656680B2/ja
Priority claimed from JP3500387U external-priority patent/JPS63142020U/ja
Application filed by Tanashin Denki Co filed Critical Tanashin Denki Co
Publication of NL8703069A publication Critical patent/NL8703069A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/02Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing
    • G11B15/05Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container
    • G11B15/093Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container by sensing driving condition of record carrier, e.g. travel, tape tension
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/02Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing
    • G11B15/10Manually-operated control; Solenoid-operated control
    • G11B15/106Manually-operated control; Solenoid-operated control mechanically operated

Landscapes

  • Transmission Devices (AREA)
  • Registering, Tensioning, Guiding Webs, And Rollers Therefor (AREA)

Description

' 'ï .5' VO 9427
Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting.
De uitvinding heeft betrekking op een automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting teneinde het beëindigen van de rotatie van een klosopneeminrichting door het eind van een band te detecteren teneinde een bandaandrijfbron te doen stoppen en een bedie-5 ningsonderdeel voor het instellen van de bedrijfsmodus naar de uitgangspositie daarvan te doen terugkeren.
Er is. reeds een automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting, zoals bijvoorbeeld een bandregistratieinrichting of een VTR (videobandregistratieinrichting) bekend, waarbij het beëindigen 10 van de rotatie van een klosopneeminrichting door het eind van een band wordt gedetecteerd teneinde een bedrijsmodus van de bandtoevoerinrichting, zoals een weergeef (PLAY) -modus vrij te geven.
Een conventioneel automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting is zodanig ontworpen, dat dit een uiteinde van een band 15 detecteert door een verandering in spanning van de band. Meer in het bijzonder is een bandspanningsdetectiearm (spanarm) gemonteerd op een steunplaat, waarop een magneetkop wordt ondersteund. De steunarm drukt aan een eind daarvan tegen een magneetband en buigt de band lokaal door wanneer de band wordt voortbewogen.
20 Bij de weergeef (PLAY) -modus of de registratie (REC) -modus wordt, wanneer de band het eind daarvan bereikt, de band gespannen, zodat de spanning daarvan plotseling toeneemt. Derhalve tracht een gedeelte van de band, dat lokaal gebogen is geweest, zich nu als een rechte lijn te strekken teneinde de spanarm naar de inoperatieve uit-25 gangspositie daarvan terug te drukken. De beweging van de spanarm wordt dan gebruikt voor het uitschakelen van een bandaandrijfbron of dergelijke en het mogelijk maken, dat een bedieningsonderdeel voor de weergeefmodus of dergelijke naar de uitgangspositie daarvan terugkeert.
Een dergelijk conventioneel automatisch stopmechanisme, waar-30 bij een spanarm wordt toegepast, heeft evenwel de volgende bezwaren:
In de eerste plaats wordt de band gemakkelijk beschadigd omdat deze langs een lokaal gebogen baan wordt gevoerd terwijl de band door de spanarm onder druk wordt gehouden. Voorts moet aangezien de weerstand, welke de toevoer van de band ondervindt, wordt vergroot door de * -2- spanarm, de kracht om een drukrol met een kaapstander te laten samenwerken, noodzakelijkerwijs dienovereenkomstig worden vergroot. Een vergroting van de contactkracht van de drukrol veroorzaakt evenwel, dat op de kaapstander een grotere laterale druk wordt uitgeoefend.
5 Derhalve moet de kaapstander noodzakelijkerwijs steviger worden gemonteerd, waardoor het ontwerp van de legerorganen voor de kaapstander gecompliceerd wordt.
In de tweede plaats wordt omdat de band langs een lokaal gebogen baan wordt gevoerd, het toevoeren van de band niet gestabiliseerd 10 en deze instabiliteit van de toevoer van de band doet zich meer in het bijzonder blijken bij een koppelingspunt of dergelijke van de band.
De instabiliteit van de bandtoevoer heeft een belangrijke invloed op de weergeef- en registratie-eigenschappen, zodat het lastig kan zijn om een goede weergave en registratie bij de bandtoevoerinrichting te 15 verkrijgen omdat de spanarm op de steunplaat voor de magneetkop is gemonteerd en zich derhalve dicht bij de magneetkop bevindt.
In de derde plaats is het aangezien de spanarm een beweegbaar onderdeel is, dat in responsie op een verandering in spanning van de band beweegt, lastig de spanarm zodanig te ontwerpen, dat deze een 20 juiste verticale positie behoudt. Derhalve maakt de spanarm geen uniform contact over de gehele breedte met de band en derhalve kan de band eventueel in de breedterichting lateraal worden verplaatst. Bovendien kan de band kromtrekken.
In de vierde plaats blijft aangezien de steunplaat in de uit-25 gangspositie daarvan blijft en zich niet in een vooruitgeschoven positie bevindt wanneer de bandtoevoerinrichting zich in een snelle toevoer (FP)-modus of een terugwikkel (EEW) -modus bevindt, de spanarm op de steunplaat in een punt, dat op een afstand van de band is gelegen. Derhalve kan een uiteinde van de band niet worden gedetecteerd. Der-30 halve kan bij de snelle toevoermodus of de terugwikkelmodus van de bandtoevoerinrichting geen automatische stopwerking tot stand worden gebracht. Zelfs indien een andere constructie wordt toegepast, waarbij de spanarm ook in aanraking is met de band wanneer de bandtoevoerinrichting zich in de snelle toevoermodus of de terugwikkelmodus bevindt, 35 is het omdat de toevoersnelheid van de band bij de snelle toevoer- of terugwikkelmodus groot is en de bandspanning derhalve groot is, lastig f' ' ' ' ~ * i -3- het arriveren van een eind van de band als kritisch onderscheidend bij een hoge toevoersnelheid van de band te detecteren. Derhalve kan een dergelijk conventioneel automatisch stopmechanisme, als boven is beschreven, niet worden toegepast voor het detecteren van een eind van een band 5 wanneer de bandtoevoerinrichting zich in de snelle toevoermodus of in de terugwikkelmodus bevindt.
Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting, waarmede een eind van een band niet slechts kan worden gedetecteerd wanneer de bandtoevoer-10 inrichting zich in een weergeefmodus of registratiemodus bevindt doch ook wanneer deze zich in een snelle toevoermodus of terugwikkelmodus bevindt.
Teneinde dit doel te bereiken voorziet de uitvinding in een automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting, voorzien van 15 een klosopneeminrichting, een klosbasis om de klosopneeminrichting door een wrijvingscontact daartussen te roteren, een constant roterende kaapstander en organen om één van een aantal bedrijfsmodus te kiezen waarin de bandtoevoerinrichting moet werken, voorzien van een modusonderhou-dingselement voor samenwerking met de.organen voor het kiezen teneinde 20 de gekozen bedrijfsmodus van de bandtoevoerinrichting te onderhouden, een nokkenschijf, welke door de kaapstander in één richting kan worden geroteerd en welke daarop is voorzien van een excentrisch nokvlak en een samenwerkend element in een punt, dat zich op een afstand van het excentrische nokvlak bevindt, een schommelbaar onderdeel, dat voor een 25 schommelbeweging om een stationaire as is gemonteerd en voorzien is van een nokvolgorgaan in een punt daarvan, dat op een afstand van de stationaire as is gelegen, een rotatiedetectieonderdeel, dat in wrijvingscontact met de klosopneeminrichting is gemonteerd om een druk-kracht in de rotatierichting van de klosopneeminrichting uit te oefenen 30 teneinde het schommelbare onderdeel te dwingen het nokvolgorgaan contact te laten maken met het excentrisch nokvlak van de nokkenschijf, zodat het schommelbare onderdeel door het excentrische nokvlak van de nokkenschijf kan worden geschommeld en een beweegbaar vrijgeefonderdeel, dat de nokkenschijf voor rotatie daarop ondersteunt en beweegbaar is 35 tussen een neutrale positie en een bedrijfspositie, waarin een aandrijf-kracht van de nokkenschijf naar de klosbasis wordt overgedragen, waar- r -4- bij de nokkenschijf zodanig is opgesteld, dat wanneer de rotatie van de klosontvanginrichting wordt beëindigd en derhalve het schommelbare onderdeel naar één van de eindposities van een schommelbewegingsgebied daarvan wordt bewogen en daar blijft totdat het samenwerkingselement van de 5 nokkenschijf met het nokvolgorgaan van het schommelbare onderdeel samenwerkt, een verdere rotatie van de nokkenschijf zal veroorzaken, dat het samenwerkingselement wordt beïnvloed door een reactiekracht vanuit het schommelbare onderdeel, zodat het beweegbare vrijgeefonderdeel verder van de bedrijfspositie zal worden bewogen dan de neutrale posi-10 tie, waardoor wordt veroorzaakt, dat het modusonderhoudingselement de bedrijfsmodus van de bandregistratielnrichting opheft.
De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont: fig. 1 en 2 respectievelijk een schematisch bovenaanzicht en 15 een schematisch onderaanzicht van een cassettebandregistratielnrichting, waarvan het bovenste deksel en het huis zijn verwijderd, en waarin een automatisch stopmechanisme volgens de uitvinding is ondergebracht; fig. 3 en 4 vergrote bovenaanzichten, gedeeltelijk weggebroken, die verschillende posities van het automatische stopmechanisme tonen; 20 fig. 5 en 6 respectievelijk een bovenaanzicht en een verticaal vooraanzicht van een FF/REW-omschakelhefboom van het automatische stopmechanisme; fig. 7 een dwarsdoorsnede over de lijn VII-VII van fig. 6; fig. 8 en 9 respectievelijk een bovenaanzicht en een verticaal 25 vooraanzicht van een rotatiedetectieonderdeel; fig. 10 en 11 respectievelijk een bovenaanzicht en een verticaal vooraanzicht van een een schommelbaar onderdeel; fig. 12 en 13 respectievelijk een bovenaanzicht en een verticaal vooraanzicht van een nokkenschijf; 30 _ fig. 14 een bovenaanzicht van een tandwielplaat; fig. 15 een bovenaanzicht van een steunplaat voor een magneet- kop; fig. 16, 17 en 18 respectievelijk een verticaal vooraanzicht, een bovenaanzicht en een verticaal linkerzijaanzicht van een drukrol-35 hefboom; fig. 19 een perspectivisch aanzicht, op een iets vergrote schaal, van de drukrolhefboom; * -« % -5- fig. 20 een bovenaanzicht, gedeeltelijk weggebroken, waarin de werking van het automatische stopmechanisme wordt geïllustreerd; fig. 21 een verticaal vooraanzicht van een motorsteun; fig. 22(a) een onderaanzicht van de motorsteun, en fig. 22(b) 5 een vergrote dwarsdoorsnede beschouwd over de liji XXII(b)-XXII(b) van fig. 22(a); fig. 23 een verticaal linkerzijaanzicht van de motorsteun; fig. 24 en 25 respectievelijk een verticaal vooraanzicht en bovenaanzicht van een uitwiskophefboom; 10 fig. 26, 27 en 28 respectievelijk een verticaal vooraanzicht, een bovenaanzicht en een verticaal linkerzijaanzicht van een E-glij-hefboom; fig. 29 een vergrote dwarsdoorsnede, beschouwd over de lijn XXIX-XXIX van fig. 26; 15 fig. 30 en 31 respectievelijk een verticaal vooraanzicht en een bovenaanzicht van een gebogen gedeelte van een gestel aan de rechterzijde; fig. 32 een vergrote dwarsdoorsnede van het gestel, beschouwd over de lijn XXXII-XXXII van fig. 1; 20 fig. 33 een gedeeltelijk bovenaanzicht van een grondplaat; en fig. 34 en 35 gedeeltelijke bovenaanzichten van verschillende posities van het automatische stopmechanisme ten opzichte van een tijdelijk stop- (pauze) bedieningsonderdeel.
Eerst verwijzende naar de fig. 1 en 2 vindt men daarin een 25 voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding, waarbij een automatisch stopmeehnisme 12 volgens de uitvinding is ondergebracht in een band-toevoerinrichting in de vorm van een cassettebandregistratieïnrichting, welke in het algemeen bij 10 is aangegeven. De cassettebandregistratie-inrichting 10 heeft in wezen eenzelfde constructie als die van de coh-30 ventionele cassettebandregistratieïnrichtingen en omvat een gestel 14 bestaande uit een metalen plaat, en een aantal, bijvoorbeeld zes, be-dieningsonderdelen 16, 17, 18, 19, 20 en 21, welke bij een voorste gedeelte (onderste gedeelte in fig. 1 en 2) van het gestel 14 zijn gemonteerd voor een individuele longitudinale beweging tussen een uitge-35 stoken onwerkzame ruststand en een bedienings- of ingedrukte operatieve . positie. Een drukknop, welke niet is weergegeven, kan op een geschikte -6- wijze aan een uiteinde van elk van de bedieningsonderdelen 16 tot 21 zijn bevestigd om een met de hand in bedrijf stellen van deze onderdelen te vereenvoudigen. De vier aan de linkerzijde (in fig. 1) opgestelde bedieningsonderdelen 16, 17, 18 en 19 dienen voor het op een 5 selectieve wijze instellen van ëën van de bedrijfsmodus van de cassette-bandregistratieïnrichting 10 waaronder respectievelijk registratie-, weergeef-, terugwikkel- en snelle toevoermodes, terwijl het bedienings-onderdeel 20 dient voor het opheffen van een ingestelde modus van de bedrijfsmodus van de cassettebandregistratieinrichting 10 en het uit-10 werpen van een bandcassette uit de cassettebandregistratieïnrichting 10. Het resterende bedieningsonderdeel 21 dient om een drukrol van een kaapstander weg te schuiven en voor een tijdelijk stop- (pauze) werking van de casettebandregistratieïnrichting 10 in elk van de bedrijfsmodes.
De, de bedrijfsmodus instellende bedieningsonderdelen 16-19 15 hebben een in hoofdzaak zelfde vorm. Derhalve zal slechts een omschrijving van de opbouw van het weergeefbedieningsonderdeel 17 als een voorbeeld worden gegeven.
Thans verwijzende naar fig. 3 bezit het bedieningsonderdeel 17 een bedieningspen 24 aan een bovenvlak daarvan en wordt het onderdeel 20 normaliter door een niet weergegeven terugstelveer in een richting gedrukt, welke door een pijlmarkering is aangegeven. Wanneer het bedieningsonderdeel 17 in longitudinale richting tegen de drukkracht van de terugstelveer in wordt gedrukt, werkt de samenwerkingspen 24 daarop eerst samen met een hellend vlak 29 van een overeenkomstige haak van 25 haken 28, welke zijn gevormd op een arreteer- of modusonderhoudings-onderdeel 26, dat door een terugstelveer 27 normaliter in een richting wordt gedrukt, welke is aangegeven door een pij lmarkering (in linkse richting). Wanneer het bedieningsonderdeel 17 verder wordt voortbewogen drukt de samenwerkingspen 24 het hellende vlak 29 van de haak 28 weg 30 teneinde het arreteeronderdeel 26 in een richting tegengesteld aan de richting van de pijlmarkering, dat wil zeggen in rechtse richting tegen de drukkracht van de terugstelveer 27 in te bewegen. Daarna wordt, wanneer tenslotte de samenwerkingspen 24 zich over een eind van het hellende vlak 29 naar een achtervlak 30 van de haak 28 beweegt, het 35 arreteeronderdeel 26 iets in de richting van de bijgevoegde pijlmarkering door de drukkracht van de terugstelveer 27 terugbewogen, waardoor f5 7 Γ *r -= ·.
g -7- de teruggang van de samenwerkingspen 24 wordt belemmerd. Derhalve wordt zelfs nadat de drukkracht op het bedieningsonderdeel 17 wordt opgeheven, het bedieningsonderdeel 17 in de werkzame positie daarvan, als beschouwd in fig. 4 gearreteerd ten gevolge van de samenwerking van samenwerkings-5 pen 24 op het bedieningsonderdeel 17 met het achtervlak 30 van de haak 28.
Terugverwijzende naar de fig. 1 en 2, is een grondplaat 34, vervaardigd uit een kunststofmateriaal, op het gestel 14 gemonteerd en worden beweegbare plaatvormige onderdelen waaronder de bedieningsonder-10 delen 16-21 en het arreteeronderdeel 26 voor een glijbeweging tussen het gestel 14 en de grondplaat 34 vastgehouden. Op een achtervlak van de grondplaat 34 is een aantal aanslagen en geleidingen voor de beweegbare plaatvormige onderdelen gevormd doch deze zijn niet alle in het bijzonder in de tekeningen weergegeven terwijl hiernaar ook niet in het 15 bijzonder zal worden verwezen. Op het achtervlak van de grondplaat 34 is een schakelaarsteun 38a gemonteerd, en op de schakelaarsteun 38a is een schakelaar 38 gemonteerd voor het schakelen van een motor 36, welke als een aandrijfbron voor de bandregistratieinrichting 10 dient. De schakelaar 38 omvat een paar veerkrachtige vingers 39, 40, bestaande 20 uit een geleidend materiaal, welke zich onder het gestel 14 uitstrekken.
Tevens verwijzende naar de fig. 3 en 4, is aan een uiteinde van de veerkrachtige vinger 39 van de schakelaar 38 een onderdeel 43 van kunststofmateriaal bevestigd, dat zich bij en tegenover een gebogen oor 42 bevindt, dat op het samenwerkingsonderdeel 260 is gevormd, zódat de 25 schakelaar 38 voor in- en uitschakeling door het samenwerkingsonderdeel 260 kan worden bestuurd.
Het samenwerkingsonderdeel 260 bevindt zich tussen het gestel 14 en de grondplaat 34 achter het arreteeronderdeel 26 en kan in de richting evenwijdig aan de bewegingsrichting van het arreteeronderdeel 30 26 naar links en naar recht glijden. Het samenwerkingsonderdeel 260 wordt normaliter door een terugstelveer 266 in een richting gedrukt, welke in fig. 3 door een pijlmarkering is aangegeven, dat wil zeggen in rechtse richting, en wel naar een ruststand waarin het gebogen oor 42 daarvan zich op een afstand van het onderdeel 43 van de veerkrachtige 35 vinger 39 van de schakelaar 38 bevindt, zoals aangegeven in fig. 3, en de schakelaar 38 derhalve is uitgeschakeld. Indien evenwel het samen- » ï -8- werkingsonderdeel 260 in linkse richting tegen de drukkracht van de terugstelveer 266 in naar een actieve positie wordt bewogen, als weer- « gegeven in fig. 2, zal het gebogen oor 42 van het samenwerkingsonderdeel 260 tegen het onderdeel 43 van de veerkrachtige vinger 40 van de schake-5 laar 38 drukken teneinde de veerkrachtige vinger 40 in contact te brengen met de andere veerkrachtige vinger 39, waardoor de schakelaar 38 wordt ingeschakeld voor het starten van de motor 36. Het samenwerkingsonderdeel 260 werkt ook samen met de bedieningsonderdelen 16-19 en wel zodanig, dat wanneer één van deze laatste naar de actieve positie daar-10 van wordt gedrukt, het eerstgenoemde onderdeel door het bedienings-onderdeel glijdbaar wordt bewogen. Meer in het bijzonder bezit het samenwerkingsonderdeel 260 vier hellende vlakken 264, welke daarop zijn gevormd voor samenwerking met drukpennen 262, die op de bedieningsonderdelen 16-19 aanwezig zijn, zoals meer in het bijzonder uit fig. 3 blijkt. 15 Indien derhalve één van de bedieningsonderdelen 16-19 bijvoorbeeld het bedieningsonderdeel 17 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, zal de drukpen 262 daarop met het tegenovergelegen hellende vlak 264 van het samenwerkingsonderdeel 260 samenwerken om het samenwerkingsonderdeel 260 naar links uit de ruststand daarvan, als aangegeven in 20 fig. 3, naar de actieve positie daarvan, als aangegeven in fig. 4 te bewegen, waarop de schakelaar 38 voor de motor 36 wordt ingeschakeld, zoals boven is beschreven. Wanneer daarna het bedieningsonderdeel 17 uit de actieve positie daarvan naar de rustpositie daarvan wordt teruggevoerd, beweegt het samenwerkingsonderdeel 260 zich in rechtse rich-25 ting in fig. 4 terug naar de ruststand daarvan onder invloed van de drukkracht van de terugstelveer 266. Daarop wordt het omgebogen oor 42 van het samenwerkingsonderdeel 260 van het onderdeel 43 van de veerkrachtige vinger 43 wegbewogen teneinde het mogelijk te maken, dat de veerkrachtige vinger 39 buiten aanraking komt met de andere vinger 39 30 ten gevolge van zijn eigen veerkracht, waardoor de schakelaar 38 wordt uitgeschakeld en de motor 36 tot stilstand wordt gebracht.
Opnieuw verwijzende naar fig. 1 is een steunplaat 46 waarop een magnetische registratie/weergeefkop 44 is gemonteerd, op zijn beurt voor een glijbeweging op de grondplaat 34 gemonteerd. Steunplaat 46 35 werkt zodanig met het weergeefbedieningsonderdeel 17 samen, dat wanneer dit laatste naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, de steun- i -9- plaat door dit onderdeel in opwaartse richting in fig. 1 kan worden bewogen. Het registratiebedieningsonderdeel 16 werkt zodanig met het weergeefbedieningsonderdeel 17 samen, dat wanneer het eerste naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, het laatste door het eerste naar de ac-5 tieve positie daarvan zal worden bewogen. Wanneer derhalve óf het registratiebedieningsonderdeel 16 óf het weergeefbedieningsonderdeel 17 met de hand naar de actieve postie daarvan wordt gedrukt, wordt de steun-plaat 46 door het bedieningsonderdeel 17 in opwaartse richting in fig. 1 bewogen. Een dergelijke opwaartse beweging van de steunplaat 46 in fig.
10 1 brengt de magneetkop 44 in contact met een band in een cassette, welke zich op zijn plaats in de cassettebandregistratieïnrichting 10 bevindt.
Een uitwiskop 48 is voor een scharnierbeweging om een as 49 op de grondplaat 34 gemonteerd. Wanneer het registratiebedieningsonderdeel 15 16 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, wordt de uitwiskop 48 eveneens naar een actieve positie bewogen, waarin de kop contact maakt met een band van een cassette, welke zich op zijn plaats bevindt, en bovendien wordt een drukrol 50 op een drukrolhefboom 140, die voor een scharnierbeweging op de grondplaat 34 is gemonteerd, naar een actieve 20 positie bewogen, waarin de rol samenwerkt met een kaapstander 52 teneinde een band daartussen vast te houden.
Wanneer derhalve het registratiebedieningsonderdeel 16 of het weergeefbedieningsonderdeel 17 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, zoals boven is beschreven, worden de magneetkop 44 en de 25 drukrol 50 naar de respectieve voorafbepaalde actieve posities bewogen terwijl de schakelaar 38 voor de motor 36 wordt ingeschakeld door het samenwerkingsonderdeel 260 via het arreteeronderdeel 26 teneinde de motor 36 te starten en daardoor de cassettebandregistratieïnrichting 10 in een gewenste registratie- of weergeefmodus in te stellen. Wanneer 30 # het registratiebedieningsonderdeel 16 naar de actieve positie daarvan wordt ingedrukt, wordt ook de uitwiskop 48 naar de actieve positie daarvan bewogen.
Wanneer het terugwikkelbedieningsonderdeel 18 of het snelle bedieningsonderdeel 19 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, wordt 35 het in de actieve positie daarvan gearreteerd door het arreteeronderdeel 26 ten gevolge van de samenwerking van de pen 24 daarop met het achter- -10- vlak 30 van de haak 28 van dit laatste ofschoon dit niet in het bijzonder in fig. 3 of 4 is aangegeven. Wanneer êën van de bedieningsonder-delen 16-19 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt teneinde het arreteeronderdeel 26 in rechtse richting in fig. 3 te bewegen, wordt 5 elk ander bedieningsonderdeel 16, 17, 18 of 19, dat in de actieve positie daarvan is gearreteerd, indien aanwezig, uit de gearreteerde toestand daarvan vrijgegeven door de bijbehorende haak 28 van het arreteeronderdeel 26 en derhalve door de bijbehorende terugstelveer naar de rustpositie daarvan teruggevoerd.
10 Wanneer daarentegen het stop- en uitwerpbedieningsonderdeel 20 met de hand naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt terwijl de cassettebandregistratieinrichting zich in één van de registratie-, weergeef-, snelle-toevoer- en terugwikkelbedrijfsmodus bevindt, wordt het arreteeronderdeel 26 in rechtse richting in fig. 3 bewogen om het 15 mogelijk te maken, dat elk van de, de bedieningsmodus instellende bedieningsonderdelen 16-19 in de actieve positie daarvan door de bijbehorende terugstelveer naar de ruststand daarvan wordt teruggevoerd. Wanneer dan het stop- en uitwerpbedieningsonderdeel 20 ten aanzien van een bediening met de hand wordt vrijgegeven, wordt het door de bijbe-20 horende terugstelveer naar de rustpositie daarvan teruggevoerd omdat de overeenkomstige haak 28 van het arreteeronderdeel 26 niet is voorzien van een dergelijk achtervlak 30 om het bedieningsonderdeel 20 in de actieve positie daarvan te arreteren, ofschoon dit niet in het bijzonder in fig. 3 of 4 is aangegeven. Wanneer het stop- en uitwerpbedie-25 ningsonderdeel 20 naar de uitgangspositie daarvan wordt teruggevoerd, wordt het arreteeronderdeel 26 in de richting van de bijbehorende pijl-markering (in linkse richting) in fig. 3 onder invloed van de terugstelveer 27 naar de uitgangspositie daarvan teruggevoerd. Voorts wordt, wanneer één van de bedieningsonderdelen 16-19 door de bijhorende terug-30 stelveer uit de actieve positie naar de rustpositie daarvan wordt teruggevoerd, zodat geen bedieningsonderdeel meer in de actieve positie is gearreteerd, het samenwerkingsonderdeel 260 door de terugstelveer 266 naar de rustpositie daarvan teruggevoerd teneinde daardoor de schakelaar 38 uit te schakelen, zoals boven is beschreven. Opgemerkt 35 wordt, dat indien het stop- en uitwerpbedieningsonderdeel 20 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt wanneer de cassettebandregistratie- ί -11- inrichting 10 zich niet in êén van de bedrij fsmodes bevindt, een uit-werpmechanisme, dat niet is aangegeven, in werking treedt zodat een bandcassette kan worden uitgeworpen om deze uit de cassettebandregistra-tieïnrichting 10 te kunnen verwijderen.
5 Zoals boven is beschreven worden de beweegbare plaatvormige onderdelen waaronder de bedieningsonderdelen 16-21 en het arreteer-onderdeel 26 ten opzichte van het gestel 14 gepositioneerd door de op het achtervlak van de grondplaat 34 gevormde aanslagen en geleidingen.
Indien derhalve de beweegbare plaatvormige onderdelen 16-21, 26 enz.
10 eerst in een positie bij het achtervlak van de grondplaat 34 worden gebracht en daarna het gestel 14 op zijn plaats wordt gebracht en aan de grondplaat 34 wordt bevestigd, de onderdelen een glijbeweging tussen het gestel 14 en de grondplaat 34 kunnen uitvoeren. Een dergelijke montage van de bedieningsonderdelen 16 tot 21, het arreteeronderdeel 26 15 enz. op het gestel 14 vereist in het geheel geen bevestigingselement, zoals een schroef bij de montage en derhalve kan het aantal manuren voor een dergelijke montage aanzienlijk worden gereduceerd. Derhalve kan de montage snel en gemakkelijk worden uitgevoerd en kan de automatisering van de montage worden vereenvoudigd.
20 Thans verwijzende naar fig. 2 wordt een aandrijfkracht van de motor 36 vanuit een motorriemschijf 53 via een band 54 zonder eind naar een kaapstanderriemschijf 56 overgedragen. Naast de kaapstanderriem-schijf 56 is op de kaapstander 52 een tandwiel 58 gemonteerd en met het tandwiel 58 is een tussentandwiel 60 in ingrijping. Zoals later zal 25 worden beschreven, is het tussentandwiel 60 stevig gemonteerd op een as 120 van een nokkenschijf 114 en wanneer de cassettebandregistratie-inrichting 10 zich in de registratie- of weergeefmodus bevindt, is het tussentandwiel 60 in ingrijping met een klostandwiel 62 aan de opneem-zijde (fig.1), zodat de aandrijfkracht van de motor 36 naar het klos-30 tandwiel 62 wordt overgedragen.
Terugverwijzende naar fig. 1 is het klostandwiel 62 voor rotatie op een (niet weergegeven) as gemonteerd, welke stevig op het gestel 14 is gemonteerd en eveneens als een klosbasis dient. De klosbasis kan natuurlijk ook onafhankelijk van het klostandwiel 62 tezamen met organen 35 voor het daartussen overdragen van een aandrijfkracht worden verkregen.
/ ' 4 -12-
Een klosopneeminrichting 66, welke bestemd is voor het opnemen van de klosnaaf van een bandcassette 47 is op het klostandwiel 62 zodanig aangebracht, dat deze door het klostandwiel 62 ten gevolge van het wrij-vingscontact daartussen kan worden geroteerd. Door een dergelijke rota-5 tie van de klosopneeminrichting 66 in linkse richting in fig. 1, zal een band in de cassette 47 zonder slap te worden op een opneemklos in de cassette 47 worden gewikkeld. Een ander tandwiel 68 met een diameter, welke iets kleiner is dan die van het klostandwiel 62 is stevig aan een ondereind van de klosopneeminrichting 66 onder het klostandwiel 62 10 gemonteerd en is in ingrijping met een loos tandwiel 69, dat op het gestel 14 is gemonteerd. Derhalve wordt een aandrijfkracht, welke naar het klostandwiel 62 wordt overgedragen, vervolgens naar de klosopneeminrichting 66 en het tandwiel 68 overgedragen via het wrijvingscontact tussen het klostandwiel 62 en de klosopneeminrichting 66. Hier kan een 15 dergelijk wrijvingscontact tussen het klostandwiel 62 en de klosopneeminrichting 66 worden verkregen door geschikte bekende wrijvingsplaten, zoals viltplaten en dergelijke.
Verwijzende naar fig. 2 wordt de aandrijfkracht van de motor 36, welke naar de kaapstanderriemschijf 56 wordt overgedragen, verder door 20 middel van nog een band 70 zonder eind overgedragen naar een riemschijf 72 voor snelle toevoer en terugwikkelen. De riemschijf 72 is voor rotatie op een ondervlak van een FF/REW (snelle toevoer/terugwikkelen) om-schakelhefboom 74 gemonteerd. Zoals uit fig. 1 blijkt, is op een bovenvlak van de wisselhefboom 74 coaxiaal en in wrijvingscontact met de 25 riemschijf 72 een tandwiel 76 gemonteerd, zodat dit met een grote snelheid door de riemschijf 72 in linkse richting in fig. 1 kan worden geroteerd. De omschakelhefboom 74 werkt samen met het terugwikkelbedie-ningsonderdeel 18 en het bedieningsonderdeel 19 voor de snelle toevoer en wel zodanig, dat wanneer het onderdeel 18 of 19 naar de actieve 30 positie daarvan wordt gedrukt, de omschakelhefboom 74 door het onderdeel 18 of 19 respectievelijk in linkse of rechtse richting in fig. 1 kan worden geschommeld. Meer in het bijzonder wordt wanneer het terug-wikkelbedieningsonderdeel 18 wordt ingedrukt de omschakelhefboom 74 in linkse richting in fig. 1 geschommeld om het tandwiel 76 daarop in in-35 grijping te brengen met een klostandwiel 78, dat ook als een klosbasis aan de toevoerzijde dient, zodat een klosopneeminrichting 80 aan de 5 i -13- toevoerzijde met grote snelheid in rechtse richting wordt geroteerd voor het terugwikkelen van de band. Wanneer daarentegen het bedienings- % onderdeel 19 voor de snelle toevoer wordt ingedrukt, wordt de omschakel-hefboom 74 in rechtse richting geschommeld waardoor het tandwiel 76 5 daarop in ingrijping wordt gebracht met het loze tandwiel 69, zodat de klosopneeminrichting 66 met grote snelheid via het loze tandwiel 69 wordt geroteerd voor het tot stand brengen van een snelle toevoer van de band.
De FF/REW-omschakelhefboom 74 kan door een eenvoudige handeling 10 zonder gebruik te maken van een schroef worden gemonteerd. Verwijzende naar de fig. 5-7 is de omschakelhefboom 74 uit een kunststof materiaal gevormd en bezit als integraal geheel daarvan een as 82, welke zich vanuit een bovenvlak van een lichaam 81 uitstrekt, een paar tongen 84 in de vorm van een vork aan ëên uiteinde van het lichaam 81, een uitsteek-15 sel 81a, dat aan hetzelfde uiteinde van het lichaam 81 tussen de tongen 84 is gevormd en ten opzichte van de tongen 84 in de dikterichting vein het lichaam 81 is verschoven, zoals uit fig. 6 blijkt, en een haakvormige vinger 86, welke aan een zijde van het lichaam 81 is gevormd.
De omschakelhefboom 74 met de zojuist beschreven constructie wordt ten 20 opzichte van het gestel 14 zonder gebruik van een bevestigingsschroef door de volgende stappen gemonteerd. Eerst wordt de omschakelhefboom 74 gedeeltelijk ingebracht in een opening 89 (zie fig. 1, 2 en 5), welke in het gestel 14 vanaf de onderzijde van het gestel 14 is gevormd, totdat een rand 14a van het gestel 14 bij de opening 89 wordt opgenomen 25 tussen het verlengstuk 81a en de tongen 84 van het lichaam 81 van de omschakelhefboom 74, zoals uit fig. 6 blijkt. Daarna wordt de as 82 van het lichaam 81 gecentreerd met een opening 88, welke in het gestel 14 is gevormd en wordt de omschakelhefboom 74 naar boven gedrukt totdat de as 82 in de opening 88 past. In dit geval werkt een hellend vlak aan 30 een uiteinde van de haakvormige vinger 86 van het lichaam 81 giijlbaar samen met een rand van een andere opening 90, welke in het gestel 14 is gevormd, waarbij de haakvormige vinger 86 veerkrachtig wordt gedeformeerd totdat het haakvormige uiteinde van de vinger 86 naar boven uit het bovenvlak van het gestel 14 uitsteekt, waarop de haakvormige vinger 86 35 door de veerkracht naar de oorspronkelijke positie daarvan wordt teruggevoerd, zodat het haakvormige uiteinde van de vinger 86 samenwerkt met -14- en wordt gestopt door een bovenvlak van de rand van het gestel 14 bij de opening 90 teneinde te beletten, dat de omschakelhefboom 74 uit het gestel 14 wordt verwijderd, waardoor de montage van de omschakelhefboom 74 ten opzichte van het gestel 14 is voltooid.
5 Bij het zojuist beschreven stelsel wordt de bevestiging door een schroef geëlimineerd en kan de montage op een eenvoudige wijze geschieden. Hierbij wordt het gestel 14 tussen een bovenvlak van het lichaam 81 van de omschakelhefboom 74 en het haakvormige uiteinde van de vinger 86 van het lichaam 81 vastgehouden, zoals blijkt uit fig. 7.
10 Derhalve wordt de omschakelhefboom 74 op het gestel 14 voor een schommelbeweging om de hartlijn van de as 82 ondersteund zonder lateraal in verticale richting te kunnen worden verwijderd. Aangezien de rand 14a van het gestel 14 tussen het uitsteeksel 81a en de tongen 84 van de omschakelhefboom 74 wordt vastgehouden, wordt bovendien belet, dat de 15 omschakelhefboom 74 lateraal in verticale richting schommelt, waardoor een soepele schommelbeweging van de omschakelhefboom 74 om de as 82 wordt verzekerd.
Om de omschakelhefboom 74 in één richting te drukken wordt bij een conventionele constructie gebruik gemaakt van een veer, zoals een 20 trekveer, welke zich tussen de omschakelhefboom 74 en het gestel 14 uitstrekt. Bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm echter wordt de spanning van de band 70 zonder eind gebruikt om een kracht in rechtse richting op de omschakelhefboom 74 uit te oefenen, zoals blijkt uit fig. 5. Meer in het bijzonder wordt wanneer de riemschijf 72 door de band 70 25 zonder eind wordt geroteerd, door de geringe wrijving tussen de riemschijf 72 en de omschakelhefboom 74 de omschakelhefboom 74 in dezelfde richting als de riemschijf 72 bewogen. Derhalve kan een veer voor het uitoefenen van een kracht op de omschakelhefboom 74 worden weggelaten, waardoor het aantal onderdelen wordt gereduceerd en een stap bij de mon-30. tage van de omschakelhefboom 74 wordt vereenvoudigd.
Er wordt op gewezen, dat de werking van de omschakelhefboom 74 op zichzelf overeenkomt met die van een conventionele constructie.
Meer in het bijzonder neemt onder verwijzing naar fig. 1 wanneer noch het terugwikkelbedieningsonderdeel 18 noch het bedieningsonderdeel 19 35 voor snelle toevoer wordt ingedrukt, de omschakelhefboom 74 een neutrale positie in, waarin het tandwiel 76 daarop niet in ingrijping is met zo- 2 » -15- wel het loze tandwiel 69 als het kloswiel 78 aan de toevoerzijde, zoals blijkt uit fig. 1. Indien evenwel het bedieningsonderdeel 19 voor de snelle toevoer wordt ingedrukt en de actieve positie daarvan bereikt, wordt een daarop aanwezige niet-weergegeven aanslag, welke normaliter 5 een schommelbeweging van de omschakelhefboom 74 belet, teruggetrokken teneinde het mogelijk te maken, dat de omschakelhefboom 74 in rechtse richting wordt geschommeld door de kracht van de band 70 zonder eind.
Derhalve wordt het tandwiel 76 op de omschakelhefboom 74 in ingrijping gebracht met het loze tandwiel 69, zodat de klosontvanginrichting 66 10 aan de wikkelzijde in linkse richting met grote snelheid wordt geroteerd om de band snel toe te voeren. Indien daarentegen het terugwikkel-bedieningsonderdeel 18 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, wordt de omschakelhefboom 74 door het achterste uiteinde van het bedieningsonderdeel 18 in linkse richting tegen de kracht van de band 70 15 zonder eind in gedrukt en geschommeld. Derhalve komt het tandwiel 76 op de omschakelhefboom 74 nu in ingrijping met het klostandwiel 78 aan de toevoerzijde, zodat de klosopneeminrichting 80 aan de toevoerzijde in linkse richting met grote snelheid wordt geroteerd om een band terug te wikkelen.
20 Verwijzende naar fig. 1 omvat het automatische stopmechanisme 12 een rotatiedetectieonderdeel 94 voor het detecteren van een rotatie-richting van de klosopneeminrichting 66. Eveneens verwijzende naar de fig. 8 en 9 is het rotatiedetectieonderdeel 94 bij de uitvoeringsvorm uit een kunststof materiaal gevormd tot een gedeeltelijk ringvormig 25 lichaam met een paar armen 95 en is het lichaam voldoende veerkrachtig om vanaf een zijkant om een buitenomtrek van de klosopneeminrichting 66 te worden gesnapt en te worden gepast. Hier is het rotatiedetectieonderdeel 94 voor rotatie in rechtse en linkse richtingen op de klosontvanginrichting 66 gemonteerd doch wordt het onderdeel normaliter in 30 de rotatierichting van de klosopneeminrichting 66 bewogen ten gevolge van het wrijvingscontact met de klosopneeminrichting 66. Elk van de armen 95 van het rotatiedetectieonderdeel 94 bezit aan een uiteinde daarvan integraal daarmede een pen 95a, welke tegen een schommelbaar onderdeel kan drukken, dat hierna zal worden beschreven. Opgemerkt wordt, 35 dat wanneer de cassettebandregistratieïnrichting 10 zich in de terug-wikkelmodus bevindt, de klosopneeminrichting 66 in rechtse richting in 4 ΐ -16- fig. 1 wordt geroteerd door de spanning van een band, welke wordt teruggewikkeld, doch wanneer de cassettebandregistratieïnrichting zich in een andere bedrijfsmodus bevindt, dat wil zeggen in de registratie-, terugwikkel- of snelle-toevoermodus, wordt de aandrijfkracht van de motor 5 overgedragen om de klosopneeminrichting 66 in linkse richting te roteren.
Thans verwijzende naar de fig. 1, 10 en 11 omvat het automatische stopmechanisme 12 verder een schommelbaar onderdeel 96, dat bijvoorbeeld uit een kunststof materiaal bestaat en aan een ondervlak Waarvan in een centraal punt een as 98 is gevormd, aan één uiteinde een 10 gevorkt gedeelte 100 is gevormd en aan het andere uiteinde daarvan een gewichtsgedeelte 102 is gevormd. Het schommelbare onderdeel 96 is voor een schommelbeweging op de grondplaat 34 om de hartlijn van de as 98,_ welke is ondergebracht in een montageopening 104, die in de grondplaat 34 is gevormd, gemonteerd en wordt normaliter door de rotatiekracht van 15 het rotatiedetectieonderdeel 94 in rechtse richting bewogen terwijl de klosopneeminrichting 66 óf in rechtse óf in linkse richting roteert. Hierbij is het schommelbare onderdeel 96 zodanig ontworpen, dat de as 98 zich in hoofdzaak in het zwaartepunt van het schommelbare onderdeel 98 kan bevinden door het op een geschikte wijze aanbrengen van het ge-20 wichtsgedeelte 102 bij het linker uiteinde van het schommelbare onderdeel 96. Derhalve is het schommelbare onderdeel 96 op de juiste wijze ten opzichte van de as 98 daarvan gebalanceerd, zodat in welke stand de casettebandregistratieïnrichting 10 wordt gebruikt, het schommelbare onderdeel 96 zich steeds in een gestabiliseerde stand zal bevin-25 den. Het schommelbare onderdeel 96 bezit voorts een haakvormige vinger 106, welke daarop is gevormd en zich naar beneden uitstrekt totdat een haakvormig uiteinde daarvan samenwerkt met een rand 34a van de grondplaat 34 teneinde te beletten, dat het schommelbare onderdeel 96 in opwaartse richting van de grondplaat 34 wordt verwijderd, als aange-30 geven in fig. 11, en een vloeiende schommelbeweging van het schommelbare onderdeel 96 wordt verzekerd. Het schommelbare onderdeel 96 bezit voorts een samenwerkingspen 110, welke aan het ondervlak van het gewichtsgedeelte 102 daarvan is gevormd en zich naar beneden uitstrekt door een ronde opening 112, die in de grondplaat 34 is gevormd, zodat 35 een schommelbewegingsgebied van het schommelbare onderdeel 96 door tegenover elkaar gelegen gedeelten van een rand van de ronde opening 112, t -17- » welke met de samenwerkingspen 110 stuitend kunnen samenwerken, wordt bepaald of begrensd.
Het schommelbare onderdeel 96 wordt op de volgende wijze op de grondplaat 34 gemonteerd. Eerst wordt wanneer een eindgedeelte 96a van 5 het gewichtsgedeelte 102 van het schommelbare onderdeel 96, dat wil zeggen het linkse eindgedeelte van het schommelbare onderdeel 96 in fig. 10 en 11, tussen een bovenvlak van de grondplaat 34 en een L-vormige vasthoudvinger 108, die op de grondplaat 34 is gevormd, wordt ingebracht, het schommelbare onderdeel 96 naar beneden gedrukt waarbij 10 de as 98 en de samenwerkingspen 110 respectievelijk zijn gecentreerd met de montageopening 104 en de ronde opening 112 in de grondplaat 34, zodat de as 98 en de samenwerkingspen 110 respectievelijk in de montage-opening 104 en de ronde opening 112 passen. In dit geval wordt de haakvormige vinger 106 van het schommelbare onderdeel 96 meegeefbaar 15 vervormd door de rand 34a van de grondplaat 34 ten gevolge van de veerkracht van de haakvormige vinger 106 en de aanwezigheid van een hellend vlak aan het eind van de hartvormige vinger 106, totdat het haakvormige uiteinde daarvan een achtervlak van de grondplaat 34 bereikt, waarop de haakvormige vinger 106 veerkrachtig naar de oorspronkelijke positie 20 daarvan terugkeert om met de rand 34a van de grondplaat 34 samen te werken, waardoor de montage van het schommelbare onderdeel 96 ten opzichte van de grondplaat 34 wordt voltooid. Bij de zojuist beschreven montage wordt een bevestiging door een schroef geëlimineerd en kan de montage op een snelle en eenvoudige wijze plaatsvinden. Hierbij bezit 25 het linkereindgedeelte 96a van het schommelbare onderdeel 96 een dikte, welke iets groter is dan de spleet, welke overblijft tussen de L-vormige vasthoudvinger 108 en het bovenvlak van de grondplaat 34, zodat wanneer het onderdeel in de spleet wordt ingebracht, de vasthoudvinger 108 daardoor iets veerkrachtig wordt vervormd. Derhalve wordt het linker-30 eindgedeelte 96a van het schommelbare onderdeel 96 op een zeer geringe wijze vastgenomen tussen de grondplaat 34 en de vasthoudvinger 108, zodat wordt belet, dat het schommelbare onderdeel 96 op een onbeoogde wijze in een laterale richting beweegt ten gevolge van het wrijvings-contact daarvan met de grondplaat 34 en de vasthoudvinger 108 terwijl 35 het onderdeel wel een schommelbeweging om de as 98 kan uitvoeren.
9 -18-
Het schommelbare onderdeel 96 bezit voorts aan een uiteinde van het gevorkte gedeelte 100 daarvan een nokvolgorgaan of een glijd-baar samenwerkingsuitsteeksel 113, dat glijdbaar kan samenwerken met een excentrisch nokvlak 118, dat hierna zal worden beschreven.
5 Verwijzende naar fig. 1 wordt het rotatiedetectieonderdeel 94 zodanig op de klosopneeminrichting 66 gemonteerd, dat het paar armen 95 daarvan ligt tegenover een omgekeerde V-vormige rand 100a van het gevorkte gedeelte 100 van het schommelbare onderdeel 96. Wanneer derhalve de klosopneeminrichting 96 wordt geroteerd, wordt het rotatie-10 detectieonderdeel 94 in dezelfde richting als de klosopneeminrichting 66 bewogen, zodat één van de pennen 95a aan de uiteinden vande armen 95 van het rotatiedetectieonderdeel 94 in aanraking zal komen met en zal., drukken tegen de rand 100a van het schommelbare onderdeel 96. Meer in het bijzonder wordt wanneer de klosopneeminrichting 66 in linkse rich-15 ting wordt geroteerd (in de registratie-, weergeef- of snelle-toevoer-modus van de cassettebandregistratieinrichting 10), als aangegeven in fig. 1, het rotatiedetectieonderdeel 94 in linkse richting bewogen zodat het schommelbare onderdeel 96 een druk ondergaat ten gevolge van de linkerpen (in fig. 1) van de pennen 95a van het rotatiedetectieonder-20 deel 94 en daardoor in rechtse richting om de as 98 wordt geschommeld. Wanneer daarentegen de klosopneeminrichting 66 in rechtse richting wordt geroteerd terwijl de cassettebandregistratielnrichting 10 zich in de terugwikkelmodus bevindt, wordt het rotatiedetectieonderdeel 94 eveneens in rechtse richting bewogen, zodat het schommelbare onderdeel 25 96 nu een druk ondervindt ten gevolge van de andere, rechtse pen 95a (in fig. 1) en daardoor eveneens in rechtse richting wordt geschommeld. Op deze wijze wordt het schommelbare onderdeel 96 slechts in rechtse richting geschommeld onafhankelijk van het feit in welke richting de klosopneeminrichting 66 wordt geroteerd.
30 Er wordt op gewezen, dat ofschoon bij de hier beschouwde uit voeringsvorm het paar armen 95 op het rotatiedetectieonderdeel 94 aanwezig is om het schommelbare onderdeel 96 steeds in één vaste richting onafhankelijk van de rotatierichting van de klosopneeminrichting 66 te bewegen, natuurlijk ook een andere constructie kan worden toegepast.
35 Zo kan het bijvoorbeeld aanbeveling verdienen in een schommelbaar onderdeel een V-vormige holte met tegengesteld afgeschuinde zijden te vormen, 3 * -19- terwijl een enkele arm op een rotatiedetectieonderdeel is gevormd en een pen op de enkele arm zich in de V-vormige holte van het schommel-bare onderdeel bevindt. Bij de zojuist beschreven constructie zal indien het rotatiedetectieonderdeel door een klosopneeminrichting een druk 5 ondergaat en wordt geroteerd, de pen op de arm daarvan in contact komen met en drukken tegen hetzij het linkse hetzij het rechtse afgeschuinde vlak van de V-vormige holte van het rotatiedetectieonderdeel teneinde het rotatiedetectieonderdeel in één vaste richting onafhankelijk van de rotatierichting van de klosopneeminrichting te schommelen.
10 Thans verwijzende naar de fig. 12 en 13 is het bovengenoemde tussentandwiel 60 (zie fig. 2) coaxiaal op een ondervlak van een nokken-schijf 114 gevormd. De nokkenschijf 114 bezit aan een buitenomtrek daarvan nog een tandwiel 116 voor ingrijping met het klostandwiel 62 (zie fig. 1) en een ringvormig excentrisch nokvlak 118, dat aan een 15 binnenomtrek van een inspringend gedeelte van een bovenwand van de nokkenschijf 114 is gevormd. Een samenwerkingsuitsteeksel 122 is in een punt van het terugwijkende gedeelte van de nokkenschijf 114 gevormd naar en tegenover een maximale afstand verschaffend gedeelte van het excentrische nokvlak 118 en bevindt zich op een afstand van de as 120, welke 20 het rotatiemidden van de nokkenschijf 114 verschaft, en wel over een afstand, welke iets kleiner is dan de minimale afstand Rl, die door het excentrisch nokvlak 118 wordt verschaft. De nokkenschijf 114 bestaat uit een kunststof materiaal en bezit bij de afgebeelde uitvoeringsvorm een daarin gevormde sikkelvormige groef 124 om te beletten, dat een 25 krimpmarkering optreedt wanneer deze schijf na het gieten wordt afgekoeld. Er wordt op gewezen, dat omdat het tussentandwiel 60 integraalmet de nokkenschijf 114 is gevormd de nokkenschijf 114 tezamen met het tussentandwiel 60 wordt geroteerd door een aandrijfkracht van de motor 36, die naar het tussentandwiel 60 wordt overgedragen. Wanneer de 30· cassettebandregistratieinrichting 10 zich in de registratie- of weer-geefmodus bevindt, wordt de aandrijfkracht van de nokkenschijf 114 via het tandwiel 116 van de nokkenschijf 114 naar het klostandwiel 62 overgedragen om de klosopneeminrichting 66 continu in linkse richting te roteren.
35 Opgemerkt wordt, dat de nokkenschijf 114 slechts behoeft te worden geroteerd door een aandrijfkracht uit de motor 36 en niet steeds -20- als een integraal onderdeel met het tussentandwiel 60 behoeft te zijn gevormd. Ofschoon bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm het excentrische nokvlak 118 als een binnenomtreksnok van het verzonken gedeelte in de bovenwand van de nokkenschijf 114 is gevormd, is dit vlak niet tot deze 5 bepaalde constructie beperkt en kan dit op een andere wijze worden gevormd, bijvoorbeeld als een buitenste omtreksnok op de bovenwand van de nokkenschijf.
De as 120 waarop de nokkenschijf 114 wordt ondersteund, is op een ondervlak van een tandwielplaat 126 gemonteerd, welke als een vrij-10 geefonderdeel dient. Verwijzende naar fig. 14, is de tandwielplaat 126 op de grondplaat 34 voor een rotatiebeweging om de kaapstander 52 gemonteerd en is in deze plaat een langwerpige opening 128 gevormd. Het_ glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 strekt zich naar beneden door de langwerpige opening 128 van de tand-15 wielplaat 126 tot het niveau van het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 uit. Wanneer het schommelbare onderdeel 96 door het rotatiedetectieonderdeel 94 in rechtse richting wordt bewogen, werkt het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 glijdbaar samen met het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 20 114. De tandwielplaat 126 is voorzien van een naar beneden omgebogen oor 130, dat daarop is gevormd en zich normaliter links van en tegenover een uitsteeksel 132 (zie fig. 3 en 4) bevindt, dat aan het rech-teruiteinde van het arreteeronderdeel 26 aanwezig is.
De tandwielplaat 126 waarop de nokkenschijf 114 wordt onder-25 steund, wordt normaliter in een neutrale positie gehouden, waarin het tandwiel 116 van de nokkenschijf 114 daarop niet in ingrijping is met het klostandwiel 62 (zie fig. 1). Wanneer óf het registratiebedienings-onderdeel 16 óf het weergeefbedieningsonderdeel 17 wordt ingedrukt om de magneetkopondersteuningsplaat 46 naar de actieve positie daarvan 30 te bewegen, wordt de tandwielplaat 126 in linkse richting in fig. 1 naar een operatieve positie geschommeld, waarin het tandwiel 116 van de nokkenschijf 114 daarop in ingrijping is met het klostandwiel 62. Hiertoe werkt de tandwielplaat 126 bij de afgebeelde uitvoeringsvorm met de steunplaat 46 samen via de drukrolhefboom 140 op een wijze, 35 zoals hierna zal worden beschreven.
* -21-
Meer in het bijzonder is onder verwijzing naar fig. 1 en 15 een torsieveer 134 op de steunplaat 46 gemonteerd. Van de torsie-veer 134 wordt één uiteinde 134a vastgehouden door een arreteer-onderdeel 136, dat op de grondplaat 34 aanwezig is, terwijl het 5 andere uiteinde 134b daarvan.wordt vastgehouden'op een ander arreteeronderdeel 138 bij het rechtse uiteinde van de steunplaat 46.
Derhalve wordt de steunplaat 46 door de torsieveer 134 in een richting gedrukt, welke is aangegeven door de pijImarkeringen in fig. 15 d.w.z. in een richting naar een niet-actieve positie (ruststand).
10 Het andere uiteinde 134b van de torsieveer 134,dat door het arreteeronderdeel 138 bij het rechtse uiteinde van de steunplaat 46 wordt vastgehouden, strekt zich verder voorbij het arreteeronderdeel 138 uit en werkt samen met de drukrolhefboom 140.
Thans verwijzende naar de fig. 16-19 bezit de drukrolhefboom 15 140 een zich naar beneden uitstrekkend arreteeronderdeel 142 waarin het andere uiteinde 134b van de torsieveer 134 wordt opgenomen. Opgemerkt wordt dat het andere uiteinde 134b van de torsieveer 134 naar buiten wordt gebogen, zodat het niet gemakkelijk los raakt van het arreteeronderdeel 142 van de drukrolhefboom 140 20 (zie fig. 17). De drukrolhefboom 140 bezit voorts aan een ondervlak daarvan fien pen 144, die zich daaruit naar beneden uitstrekt.
De pen 144 van de drukrolhefboom 140 maakt normaal contact met een nokvlak 127, dat bij een rand van de tandwielplaat 126 is gevormd, als aangegeven in fig. 14, wanneer de tandwielplaat 126 25 normaliter in een rechtse richting wordt gedrukt door een torsieveer 145, die om de kaapstaander 52 is geslagen (zie fig. 1).
De steunplaat 46, de drukrolhefboom 140 en de tandwielplaat 126 werken op een wijze, zoals boven is beschreven, met elkaar samen. Wanneer derhalve het bedieningsonderdeel 16 of 17 wordt inge-3Q drukt om de steunplaat 46 in een richting tegengesteld aan de richting van de pijlmarkering in fig. 15 te bewegen, wordt de drukrol hefboom 140 aan een drukkracht onderworpen om door het andere uiteinde 134b van de torsieveer 134 in rechtse richting om een as 141 te roteren. Door een dergelijke rotatiebeweging van de drukrolhef-35 boom 140 wordt de drukrol 50 op de drukrolhefboom 140 tegen de kaapstaander 152 gedrukt teneinde een band daartussen vast te houden.
i -22-
Wanneer de drukrolhefboom 140 in rechtse richting wordt geroteerd beweegt de pen 144 op de drukrolhefboom 140 zich in een richting vanaf het nokvlak 127 van de tandwielplaat 126. Aangezien evenwel de tandwielplaat 126 in linkse richting in fig.15 wordt gedrukt 5 teneinde het nokvlak 127 daarvan met de pen 144 op de drukrolhefboom 140 te laten samenwerken, volgt het nokvlak 127 de pen 144 zodat de tandwielplaat 126 in linkse richting in fig. 1 en 15 om een door de kaapstaander 52 verschaft midden roteert. Wanneer de tandwielplaat 126 op deze wijze wordt geschommeld, wordt het tandwiel 10 116 van de nokkenschijf 114 daarop in ingrijping gebracht met het klostandwiel 62, waardoor een aandrijfweg tot stand wordt gebracht vanuit de nokkenschijf 114 naar de klosbasis 62 waarover een aandrijf kracht van de motor 36 naar. het klostandwiel 62 wordt overgedragen.
15 Bij de bovenbeschreven opbouw van de uitvoeringsvorm zal de magneet- kopondersteuningsplaats 46 de drukrolhefboom 140 en de tandwielplaat 126 beïnvloeden. Derhalve zal een contactering van de magneetkop 44 met een band, waarbij de band tussen de drukrol 50 en de kaapstander 52 wordt vastgehouden en het inleiden van de rotatie van het klos-20 tandwiel 62 op een directe en volledig gesynchroniseerde of getempeerde wijze plaatsvinden.
Opgemerkt wordt, dat bij een conventionele bandtoevoerinrich-ting een drukrol normaliter op de volgende wijze op een drukrolhefboom is gemonteerd. Meer in het bijzonder· bezit de drukrol-25 hefboom een paar ondersteuningsarmen voor het daartussen opnemen van een drukrol.Derhalve wordt bij de montage van de drukrol op de drukrolhefboom eerst de drukrol tussen de bovenste en onderste steun-armen van de drukrolhefboom gebracht en daarna wordt een onafhankelijke drukrolas in openingen van de bovenste en onderste steun-20 armen en een centeropening van de drukrol geforceerd. Bij een dergelijke constructie moet de centeropening van de drukrol op een lijn liggen met de openingen van de steunarmen voordat de drukrol in deze openingen wordt geforceerd. Een dergelijke centreerhandeling vereist evenwel veel vaardigheid en kan bovendien niet gemakkelijk 25 worden uitgevoerd, waardoor een snelle montage van het onderdeel wordt belemmerd en de automatisering daarvan lastig wordt gemaakt.
-23-
Bovendien dient de as als een onafhankelijk onderdeel aanwezig te zijn en zijn derhalve hogere kosten nodig.
In tegenstelling daarmee bestaat volgens de uitvinding de drukrolhefboom 140 uit kunststofmateriaal en bezit deze een paar 5 bovenste en onderste steunarmen 146 in elk waarvan een montage opening. 148 met een diameter, welke in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de drukrolas 50a van de drukrol 50 is gevormd als aangegeven in fig. 17 en 19. De montageopening 148 is open bij een rand van de drukrolhefboom 140 en wel met een breedte, welke iets geringer is 10 dan de diameter van de drukrolas 50a. De drukrolas 50a wordt integraal met een centerkerngedeelte 50b van de drukrol 50 door gieten uit een kunststofmateriaal gevormd. Bij de bovenbeschreven constructie zal indien de drukrolas 50a onder het uitoefenen van een kracht lateraal in de montageopeningen 148 van de steunarmen 146 van de drukrolhefboom 15 140 via de openingen wordt geforceerd, in de montageopeningen 148 worden toegelaten omdat de steunarmen 146 door de drukrolas 50a meegeefbaar worden gedeformeerd om de openingen daarin te verbreden. Daarna zullen nadat de drukrolas 50a volledig in de montageopeningen 148 in de steunarmen 146 is opgenomen, de openingen in de steunarmen 146 20 hun oorspronkelijke posities weer innemen tengevolge van de veerkracht van de steunarmen 146, zodat de drukrolas 50a op een stevige wijze door de steunarmen 146 van de drukrolhefboom 140 zal worden vastgehouden, waarbij de montage van de drukrol 50 ten opzichte van de drukrolhefboom 140 is voltooid.
25 Bij een monfcagehandeling, zoals bovenbeschreven, is het slechts nodig, de drukrol 50 lateraal naar de drukrolhefboom 140 te drukken. Derhalve vereist de montage van de drukrol 50 niet veel vaardigheid en kan deze snel en gemakkelijk plaatsvinden, waardoor een automatisering van de montagehandeling wordt vereenvoudigd. Voorts wordt de 30 noodzaak van een as als een onafhankelijk onderdeel geëlimineerd, waardoor derhalve ook de kosten zullen worden gereduceerd.
Wanneer de cassettebandregistratieinrichting zich in de registratie- of weergeefmodus bevindt, worden het klostandwiel 62 en de klosopneeminrichting 66 normaliter in linkse richting 35 geroteerd om een band op te wikkelen op een wijze, zoals boven is -24- beschreven. Voordat de band evenwel het eind daarvan bereikt, werkt het automische stopmechanisme 12 niet en wel om de volgende redenen.
Verwijzende naar fig. 2 wordt bij de registratie- of 5 weergeefmodus van de cassettebandregistratieinrichting het rotatie-detectieonderdeel 94 in linkse richting bewogen tengevolge van de wrijvingssamenwerking daarvan met de klosopneeminrichting 66 zodat het schommelbare onderdeel 96 continu in rechtse richting om de as 98 wordt bewogen. Derhalve werkt het glijdbaar samenwerkende ge-10 deelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 glijdbaar samen met het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 (zie ook fig.14).
In zoverre het schommelbare onderdeel 96 in rechtse richting wordt bewogen wordt de verbinding tussen het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 daarvan en het excentrische nokvlak 118 niet verbroken.
15 In dit geval blijft aangezien het samenwerkende uitsteeksel 122 van de nokkenschijf 114 zich bevindt in een punt, dat iets is verschoven naar het rotatiemidden van de nokkenschijf 114 ten opzichte van een positie roet minimale afstand, verschaft door het excentrische nokvlak 118 ten opzichte van het rotatiemidden, een spleet, 20 welke voldoende is om het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het het schommelbare onderdeel 96 te laten passeren, over tussen het de maximale afstand verschaffende gedeelte van het excentrische nokvlak 118 en het samenwerkende uitsteeksel 122 van de nokkenschijf 114 zoals blijkt uit fig.12. Derhalve zal het glijdbaar samenwerkende 25 gedeelte 113 niet met het samenwerkende uitsteeksel 122 samenwerken in zoverre het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 glijdbaar samenwerkt met het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114.
Opgemerkt wordt dat onder dergelijke omstandigheden het schommelbare onderdeel 96 zijn schommelbeweging door het excentrische nokvlak 118 30 · van de nokkenschijf 114 zal herhalen onder invloed van de druk- kracht, welke door de rotatiedetectieonderdeel 94 wordt geleverd, en wel met een grootte, die door de excentriciteit van het excentrische nokvlak 118 wordt bepaald. Derhalve zal het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 niet 35 met het samenwerkende uitsteeksel 122 van de nokkenschijf 114 samenwerken. Voorts wordt in zoverre het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 niet met het samenwerkende uitsteeksel 122 samenwerkt, * c -25- de tandwielplaat 126 niet geroteerd en derhalve drukt het druk-gedeelte 130 op de tandwielplaat 126 niet tegen het rechtse uitsteeksel 132 van het arreteeronderdeel 26. Derhalve blijft het arreteeronderdeel 26 in de arreteerpositie daarvan zodat de schakelaar 5 38 van de motor 36 in de in-toestand wordt gehouden en derhalve de klosopneeminrichting 66 met de linkse rotatie daarvan zal voortgaan totdat de band zijn eind bereikt.
Wanneer de band zijn eind bereikt na een dergelijke voortgezette rotatie van de klosopneeminrichting 66, neemt de spanning van 10 de band abrupt toe waardoor een verdere rotatie van de klosopneeminrichting 66 wordt beëindigd. Wanneer de rotatie van de klosopneeminrichting 66 is beëindigd, oefent de klosopneeminrichting 66 geen drukkracht meer uit op het rotatiedetectieonderdeel 94. Derhalve drukt het rotatiedetectieonderdeel 94 niet meer op het schommel-15 bare onderdeel 96, zodat indien het schommelbare onderdeel 96 in linkse richting naar een van de tegenovergelegen eindposities van een gebied van schommelbeweging daarvan, verschaft door het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114, wordt geschommeld het daarna in deze schommelpositie zal blijven. In werkelijkheid 20 wordt wanneer de nokkenschijf 114 zijn rechtse rotatie voortzet, het schommelbare onderdeel 96 door het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 in linkse richting geschommeld, totdat het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 naar de genoemde eindpositie wordt bewogen door het minimale 25 afstand verschaffende gedeelte van het excentrische nokvlak 118.
Daarna zal het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 op de bepaalde plaats op een afstand van het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 blijven en derhalve zal het daarna tegen het samenwerkende uitsteeksel 122 van de nokkenschijf 114 stuiten na ongeveer een halve 30 rotatie van de nokkenschijf 114. In dit geval bevindt het samenwerkende uitsteeksel 122 zich op een rechte lijn, welke het midden van de schommelbeweging van het schommelbare onderdeel 96, d.w.z. de as 98 met het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 verbindt, en is een ingesloten hoek van o 35 ongeveer 90 aanwezig tussen de rechte lijn en een andere rechte lijn ΐ i -26- welke de kaapstander 52 en een punt waarin het samenwerkende uitsteeksel 122 van de nokkenschijf 114 en het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 tegen elkaar stuiten (zie fig.4) met elkaar verbindt. Derhalve zal bij een verdere rotatie van de 5 nokkenschijf 114 in rechtse richting het schommelbare onderdeel 96 niet bewegen doch in plaats daarvan zal de tandwielplaat 126 een reactiekracht ondergaan uit het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96, en daardoor in rechtse richting worden geschommeld, zodat het tandwiel 116 daarop zal worden 10 vrijgemaakt van het klostandwiel 62, waardoor de aandrijfweg naar het klostandwiel 62 wordt onderbroken. Tegelijkertijd werkt het druk-gedeelte 130 van de tandwielplaat 126 samen met en drukt dit tegen het uitsteeksel 132 van het arreteeronderdeel 26 tenein. de het arreteer-onderdeel 26 in rechtse richting te bewegen, (zie fig. 4).Wanneer 15 het arreteeronderdeel 26 naar rechts wordt bewogen, wordt een van de registratie- en weergeefbedieningsonderdelen 16,17 uit de arreteer-positie door het arreteeronderdeel 26 vrijgegeven en derhalve door de niet weergegeven terugstelveer naar de ruststand daarvan teruggevoerd. Tengevolge van een dergelijk terugvoeren van de bedieningsonderdelen 20 16,17 naar de rustpositie daarvan, kan het arreteeronderdeel 26 eveneens in linkse richting naar de initiële positie daarvan terugkeren onder invloed van de terugstelveer 26. Voorts wordt wanneer de bedieningsonderdelen 16,17 naar de rustposities terugkeren, het samenwerkingsonderdeel 260 naar rechts naar de rustpositie daarvan 25 bewogen en wel door de door terugstelveer266 uitgeoefende kracht.
Bij een dergelijke terugvoer van het samenwerkingsonderdeel 62 wordt de schakelaar 38 voor de motor 36 uitgeschakeld, zoals uit fig. 3 blijkt, waardoor de automatische stopwerking wordt voltooid.
Op deze wijze werkt in de registratie- of weergeefmodus 30 van de cassettebandregistratieinrichting 10 het automatische stop-mechanisme 12 niet wanneer de klosopneeminrichting 66 wordt geroteerd teneinde te veroorzaken dat het rotatiedetectieonderdeel 94 een drukkracht uitoefent docht werkt dit mechanisme wel wanneer een band zijn eind bereikt, waarbij de rotatie van de klosopneeminrichting 35 66 wordt beè'indigd zodat de drukkracht verdwijnt.
Thans zal de automatische stophandeling wanneer de cassette bandregistratieinrichting 10 zich in de terugwikkelmodus bevindt, f -27- worden beschreven. Verwijzende naar fig. 1 wordt wanneer het terug-wikkelbedieningsonderdeel 18 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, de FF/REW omschakelhefboom 74 in linkse richting geschommeld om het tandwiel 76 daarop in ingrijping te brengen met het klostand-5 wiel 78, zodat de klosopneeminrichting 80 in rechtse richting wordt geroteerd voor het terugwikkelen van een band. In de terugwikkelmodus bevindt de magneetkopsteunplaat 46 zich in de niet-actieve positie daarvan en derhalve is het tandwiel 116 van de nokkenschijf 114 niet in ingrijping met het klostandwiel 62. Voorts wordt aangezien de klosontvanginrichting 66 aan de wikkelzijde door de spanning van de bandinrichting wordt geroteerd, het rotatiedetectieonderdeel 94 eveneens in rechtse richting geroteerd, zodat de rechter pen (in fig. 1) van de pennen 95a daarop tegen de omgekeerde V-vormige rand 100a van het schommelbare onderdeel 96 drukt teneinde een glijcontact 15 tussen het glijdbaar contacterende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 met het excentrische nokvlak 118 van het nokkenschijf 114 te onderhouden. Wanneer de klosopvanginrichtingen 66,80 roteren werkt derhalve een drukkracht op het detecüeonderdeel 94 en derhalve zal het automatische stopmechanisme 12 niet werken, zoals boven is 20 beschreven.
Indien een band evenwel zijn eind in de terugwikkelmodus van de cassettebandregistratieinrichting 10 bereikt, wordt de rotatie van de klosopneeminrichtingen 80,66 geëindigd. Dientengevolge oefent de klosopneeminrichting 66 geen kracht meer uit op het rotatie-25 detectieonderdeel 94. Wanneer het rotatiedetectieonderdeel 94 geen kracht ondergaat, werkt het automatisch stopmechanisme 12 op de bovenbeschreven wijze, zodat de tandwielplaat 126 in rechtse richting wordt geschommeld om het arreteeronderdeel 26 in rechtse richting in fig. 1 te bewegen, teneinde de arreteertoestand van het terug-50 wikkelbedieningsonderdeel 18 op te heffen om het mogelijk te maken dat het terugwikkelbedieningsonderdeel 18 door de bijbehorende terug-stelveer naar de ruststand daarvan wordt teruggevoerd. Daarna worden ook het arreteeronderdeel 26 en het samentrekkingsonderdeel 260 naar de respectieve ruststanden teruggevoerd, waarop de motor 36 35 wordt gestopt.
$ -28-
Indien daarentegen het bedieningsonderdeel 19 in de actieve positie daarvan wordt gebracht teneinde de snelle toevoermodüs in te stellen wordt de FF/REW omschakelhefboom 74 in rechtse richting in fig. 1 geschommeld om het tandwiel 76 daarop in ingrijping te brengen 5 met het loze tandwiel 69. Derhalve wordt de klosopneeminrichting 66 met grote snelheid in linkse richting geroteerd om een band op te wikkelen. In de snelle toevoermodüs blijft voorts de kopondersteu-ningsplaat 46 in de niet-actieve positie daarvan en derhalve is het tandwiel 116 van de nokkenschijf 114 niet in ingrijping met het 10 klostandwiel 62. De klosopneeminrichting 66 blijft het rotatiedetectie-onderdeel 94 in rechtse richting bewegen. Derhalve werkt het automatische stopmechanisme 12 niet, zoals boven is beschreven. Indien de band daarentegen zijn eind bereikt, wordt de band gespannen en belemmert een verdere rotatie van de klosopneeminrichting 66. Wanneer de rotatie 15 van de klosopneeminrichting 66 op deze wijze wordt beëindigd, oefent de klosopneeminrichting 66 geen kracht meer op het rotatiedetectie-onderdeel 94 uit, hetgeen leidt tot een werking van het automatische stopmechanisme 12 zoals boven is beschreven.
Ook wanneer de pauzemodus wordt ingesteld terwijl de cassette 20 band registratieinrichting 10 zich in de terugwikkelmodus of de snelle toevoermodüs bevindt, wordt door de veer 256 een drukkracht op het schommelbare onderdeel 96 in rechtse richting uitgeoefend, waardoor een foutieve werking van het automatische stopmechanisme op een soortgelijke wijze als boven is beschreven, wordt belet.
25 Zoals boven is beschreven werkt het automatische stopmecha nisme 12 niet wanneer de klosopneeminrichting 66 roteert om te veroorzaken dat het rotatiedetectieonderdeel 94 een kracht uitoefent doch werkt het mechanisme wanneer een band zijn eind bereikt, zodat de rotatie van de klosopneeminrichting 66 wordt beëindigd waardoor 30 wordt veroorzaakt, dat het rotatiedetectieonderdeel 94 geen kracht meer uitoefent. Derhalve vertoont het automatische stopmechanisme 12 een volledig automatisch stopkenmerk, waarbij de inrichting niet slechts in een van de weergeef- en registratiemodus werkzaam is doch ook in elk van de terugwikkel- en snelle toevoermodüs van de 35 cassettebandregistratieinrichting.
% -29-
Het automatische stopmechanisme 12 omvat voorts organen om te beletten, dat het mechanisme werkt wanneer de cassetteband-registratieinrichting 10 zich niet in een van de bedrijfsmodus bevindt, d.w.z. wanneer geen van de bedrijfsmodusinstelbedienings-5 onderdelen 16-19 zich in de actieve positie bevindt. Meer in het bijzonder omvat, verwijzende naar fig. 3 en 4, het automatische stopmechanisme 12 een veer 259, welke een druk op het schommelbare onderdeel 96 uitoefent teneinde dit in rechtse richting om de as 98 te roteren wanneer de cassettebandregistratieinrichting 10 zich niet 10 in een van de bedrijfsmodus bevindt, doch oefent de veer geen kracht uit wanneer een van de bedrijfsmodusinstelbedieningsonder-delen 16-19 naar de actieve positie daarvan is gedrukt. Het samen-werkingsonderdeel 26Q werkt zodanig met de veer 259 samen, dat het kan veroorzaken, dat deze laatste een kracht uitoefent. De veer 259 15 heeft bij de weergegeven uitvoeringsvorm de vorm van een torsieveer, welke om een pen 268 op de grondplaat 34 is gewikkeld en zodanig is opgesteld, dat deze een kracht kan uitoefenen wanneer geen van de bedieningsonderdelen 16-19 is ingedrukt en derhalve het samenwerkingsonderdeel 260 zich in de ruststand daarvan bevindt. Meer 20 in het bijzonder wordt wanneer het samenwerkingsonderdeel 260 zich in de ruststand daarvan bevindt, als aangegeven in fig. 3, de veer 259 bij een eind 259a daarvan aan een drukkracht onderworpen door een samenwerkingspen 270 op het samenwerkingsonderdeel 260, terwijl de veer aan het andere uiteinde 259b daarvan stuit tegen de samen-25 werkingspen 110 van het schommelbare onderdeel 96, waardoor op het schommelbare onderdeel 96 een kracht in rechtse richting om de as 98 wordt uitgeoefend. Wanneer het schommelbare onderdeel 96 op deze wijze door een kracht in rechtse richting wordt beïnvloed, werkt het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onder-30 deel 96 glijdbaar samen met een excentrisch nokvlak 118 van de nokken-schijf 114. Indien daarna een van de bedieningsonderdelen 16-19 bij voorbeeld het bedieningsonderdeel 17 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, zal de drukpen 262 van het bedieningsonderdeel 17 met het tegenovergelegen hellende vlak 264 van het samenwerkings-35 onderdeel 260 samenwerken om het samenwerkingsonderdeel 260 in de linkse richting, als aangegeven in fig. 4, tegen de werking van de i i -30- terugstelveer 266 in te bewegen. Wanneer het samenwerkingsonderdeel . 260 op deze wijze naar links wordt bewogen, beweegt de samenwer- k'ingspen 270 van het samenwerkingsonderdeel 260 zich van het uiteinde 259a van de veer 259 af. Derhalve komt de veer 259 in een vrije 5 toestand en oefent deze geen kracht uit. Dit vindt bij voorkeur juist voordat het bedieningsonderdeel de actieve positie daarvan bereikt plaats.
Derhalve wordt bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm slechts wanneer de cassettebandregistratieinrichting 10 zich niet 10 in een van de bedrijfsmodes bevindt,het schommelbare onderdeel 96 beïnvloed door een kracht teneinde het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 daarvan op een glijdbare wijze te laten samenwerken met het excentrisch nokvlak 118 van de nokkenschijf 114, zoals boven is beschreven. Deze constructie is effectief in de volgende 15 gevallen: (1) In de eerste plaats wordt wanneer twee cassettebandre-gistratieinrichtingen van een dergelijke constructie als bovenbeschreven worden gebruikt voor het vormen van een cassetteband-registratieë’enheid van het dubbeldeks type, normaliter slechts 20 één motor toegepast en wordt de aandrijfkracht van de gemeenschappelijke motor gelijktijdig naar de beide kaapstanders overgedragen. Hierbij wordt aangenomen, dat de cassettebandregistratieëenheid zodanig wordt gebruikt, dat een van de cassettebandregistratie-inrichtingen daarvan is ingesteld in bedrijfsmodus, terwijl de 25 andere cassettebandregistratieinrichting niet in een bedrijfs- modus is gesteld. Onder deze omstandigheden wordt een aandrijf-kracht van de motor overgedragen voor het roteren van de nokkenschijf ook in de cassettebandregistratieïnrichting, welke zich niet in een bedrijfsmodus bevindt. Indien derhalve een glijdbaar 30 samenwerkena gedeelte van een schommelbaar onderdeel zich op een afstand van een excentriek nokvlak van een nokkenschijf bevindt, bestaat de kans, dat een samenwerkend uitsteeksel van de nokkenschijf tegen het glijdbaar samenwerkende gedeelte van het schommelbare onderdeel kan stuiten, waardoor het automatische stop-35 mechanisme in werking wordt gesteld. Derhalve zal het automatische stopmechanisme een aantal malen werken en zal de cassette- * i.
-31- bandregistratieinrichtingen ruis op cyclische wijze opwekken.
In tegenstelling daarmede, zal bij de bovenbeschreven constructie, waarbij het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 steeds een glijcontact maakt met 5 het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 tengevolge van de kracht van de veer 259, welke kracht wordt uitgeoefend wanneer de cassettebandregistratie zich niet in een bedrijfs-modus bevindt, het samenwerkingsuitsteeksel 122 op de nokkenschijf 114 niet samenwerken met het glijdbare samenwerkende gedeelte 113.
10 Derhalve zal het automatische stopmechanisme 12 niet in werking worden gestéld en derhalve wordt het ontstaan van ruis belet.
(2) In normale gevallen wordt een bedieningsonderdeel 16,17," 18 of 19 wanneer dit met de hand wordt bediend, snel ingedrukt en in een dergelijk geval treedt het starten van de motor 36 en de 15 beweging van de steunplaat 46,de omschakelhefboom 74 en dergelijke achtereenvolgens zonder noemenswaardige vertraging op. Indien evenwel een bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 in een zodanige mate traag wordt ingedrukt, dat het starten van de motor 36 en de beweging van de steunplaat 46, de omschakelhefboom 74 en 20 dergelijke niet achtereenvolgens plaatsvindt, of indien een bedrijfsonderdeel 16,17,18 of 19 eerst in een tussenstand wordt ingedrukt en vervolgens na een onderbreking in de actieve positie daarvan wordt gebracht, kan het zijn, dat niet de beoogde bedrijf smodus tot stand wordt gebracht. Meer in het bijzonder zullen 25 ondanks het feit dat de motor 36 is gestart voordat het bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 volledig naar de actieve positie daarvan is ingedrukt, de steunplaat 46, de omschakelhefboom 74 en dergelijke de respectieve voorafbepaalde actieve posities pas bereiken, nadat het bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 volledig 30 naar de actieve positie daarvan is gedrukt. Derhalve kan voordat de steunplaat 46, de omschakelhefboom 74 en dergelijke, de respectieve voorafbepaalde actieve posities bereiken, de motor 36 worden gestart en kan een aandrijfkracht van de motor 36 naar de nokkenschijf 114 worden overgedragen. Indien het glijdbaar samenwerkende gedeelte 35 113 van het schommelbare onderdeel 96 niet glijdbaar samenwerkt met het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114, bestaat 9 -32- de kans, dat het samenwerkingsuitsteeksel 122 op de nokkenschijf 114 samenwerkt met het ^lijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96, waardoor het automatische stop-mechanisme 12 in werking wordt gesteld. In dit geval werkt ofschoon ^ hetbedieningson<^er<^eel 16,17,18 of 19 naar de actieve positie daarvan is gedrukt, het automatische stopmechanisme 12, zodat het bedieninsgmechanisme 16,17,18 of 19 automatisch naar de ruststand daarvan wordt terugevoerd.Hierdoor wordt de instelling van een gewenste bedrijfsmodus belemmerd.
In tegenstelling daarmede is de uitvoeringsvorm zodanig opgebouwd, dat de veer 259 een drukkracht uitoefent wanneer alle bedrijfsonderdelen 16 tot 19 zich in de respectieve rustposities bevinden en verdwijnt de kracht van de veer 259 slechts nadat een bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 volledig in de actieve positie 15 daarvan is gedrukt. Derhalve kan een foutieve werking van het automatische stopmechanisme 12 voordat een bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 volledig is ingedrukt, worden belet en zelfs indien een bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 op een bijzondere wijze wordt ingedrukt, kan een instelling van de gewenste bedrijfsmodus worden 20 verkregen.
Opgemerkt wordt, dat ofschoon bij de uitvoeringsvorm de veer 259 de vorm heeft van een torsieveer, deze elke andere vorm kan hebben, indien deze slechts een kracht uitoefent wanneer de be-dieningsonderdelen 16 tot 19 zich in de respectieve rustposities 25 bevinden. Voorts behoeft ofschoon bij de uitvoeringsvorm de samen- werkingspen 270 op het samenwerkingsonderdeel 260 zich op een afstand bevindt van het einde 259a van de veer 259 door de beweging van het samenwerkingsonderdeel 260 wanneer een bedieningsonderdeel 16,17,18 of 19 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt teneinde te ver-30 oorzaken, dat de veer 259,niet meer een kracht uitoefent, deze specifieke constructie niet noodzakelijkerwijs worden toegepast.
Met andere woorden kan elke andere constructie worden gebruikt, indien deze slechts veroorzaakt, dat de veer 259 met het uitoefenen van een kracht stopt wanneer een van de bedieningsonderdelen 16 tot 19 35 naar de actieve positie daarvan is gedrukt, en behoeft deze niet met het samenwerkingsonderdeel 260 samen te werken.
Het automatische stopmechanisme 12 kan voorts zijn voorzien « & -33- van organen om te beletten, dat het mechanisme in werking treedt wanneer het tijdelijke stop-(pauze) bedieningsonderdeel 21 in actieve positie daarvan wordt bewogen, terwijl de cassettebandregistratie-inrichting 10 zich in de registratie- of weergeefbedrijfsmodus bevindt.
5 Thans verwijzend naar de fig. 34 en 35 werkt het tijdelijke stop-(pauze)-bedieningsonderdeel 21 zodanig met de drukrolhefboom 140 samen, dat wanneer het onderdeel naar de actieve positie daarvan ' wordt gedrukt, de hefboom in linkse richting om de as 141 wordt geschommeld. Meer in het bijzonder strekt, onder verwijzing naar de 10 fig. 16 en 17, een samenwerkingsonderdeel 150 zich vanuit een rechter uiteinde van de drukrolhefboom 140 boven het bedieningsonderdeel 21 uit, en is een pen 252 vertikaal op het bedieningsonderdeel 21 gemonteerd om met het samenwerkingsonderdeel 150 van de drukrolhefboom 140 samen te werken. Het bedieningsonderdeel 15 21 wordt door een terugstelveer, welke niet is weergegeven, norma liter in een richting, welke door een pijlmarkering in fig. 34 is aangegeven, naar de rustpositie daarvan gedrukt.
Wanneer de cassettebandregistratie-inrichting 10 zich of in de registratiemodus of in de weergeefmodus bevindt, wordt de druk-20 rolhefboom 140 zodanig ingesteld, dat een band tussen de drukrol 50 en de kaapstander 52 kan worden vastgehouden, als aangegeven in fig.
34. Wanneer evenwel het tijdelijke stop- (pauze)-bedieningsonderdeel 21 tegen de werking van de terugstelveer in wordt ingedrukt, werkt de pen 252 daarop met het samenwerkingsonderdeel 150 van de druk-25 rolhefboom 140 samen teneinde de drukrolhefboom 140 in linkse richting om de as 141 te laten roteren. Derhalve wordt de drukrol 50 op de drukrolhefboom 140 van de kaapstander 52 af bewogen, zodat de band niet meer tussen de drukrol 50 en de kaapstander 52 zal worden vastgehouden. Derhalve zal de kaapstander 52 de band niet 30 voortbewegen ofschoon de kaapstander nog steeds blijft roteren, waardoor een tijdelijke stop- (pauze)-modus van de cassetteband-registratieinrichting 10 tot stand wordt gebracht.
Het tijdelijke stop-(pauze)-bedieningsonderdeel 21 wordt in de actieve positie daarvan niet door het arreteeronderdeel 26 35 voor de, de bedrijfsmodus instellende bedieningsonderdelen 16 tot 19 9 -34- è gearreteerd doch door een afzonderlijk arreteeronderdeel 254, dat voor een schommelbeweging op een pen 255 is gemonteerd, die op het achtervlak van de grondplaat 34 is gevormd. Het arreteeronderdeel 254 werkt met een gebogen oor 21a aan een eind van het bedieningsonder-5 deel 21 zodanig samen, dat wanneer het bedieningsonderdeel 21 eerst in de actieve positie daarvan wordt gedrukt, het arreteeronderdeel 254 daarna het bedieningsonderdeel 21 in de actieve positie daarvan arreteert en vervolgens wanneer het bedieningsonderdeel 21 voor de tweede maal wordt ingedrukt, het bedieningsonderdeel 21 uit de 10 gearreteerde positie door het arreteeronderdeel 254 wordt vrijgegeven, zodat het bedieningsonderdeel 21 onder invloed van de kracht van de bijbehorende terugstelveer naar de ruststand daarvan terugkeert. Aangezien het arreteeronderdeel 254 wat betreft constructie en werking bekend is, is een gedetailleerde afbeelding daarvan in de teke-15 ning weggelaten. Men kan evenwel elk bekend dubbelwerkend mechanisme voor het arreteer onderdeel 254 en het tijdelijke stop-(pauze)-bedieningsonderdeel 21 gebruiken.
Er is een veer 256 aanwezig om een kracht uit te oefenen teneinde het schommelbare onderdeel 96 in rechtse richting te doen 20 schommelen wanneer het tijdelijke stop-(pauze)-bedieningsonderdeel 21 wordt ingedrukt. De veer 256 heeft bij de afgebeelde uitvoeringsvorm de vorm van een torsieveer, welke gedeeltelijk is gewikkeld om de pen 255, die het midden van de schommelbeweging van het arreteeronderdeel 254 bepaalt. Een uiteinde 256a van de veer 256 be-25 vindt zich in een zodanige positie dat dit tegen een rechter eindge-deelte van de omgekeerde V-vorm rand 100a van het gevorkte gedeelte 100 van het schommelbare onderdeel 96 drukt, terwijl het andere uiteinde 256b zich uitstrekt naar de achterzijde van een samen-werkingsoor 258, dat bij een zijrand van het bedieningsonderdeel 21 30 is gevormd. Zoals uit fig. 34 blijkt, neemt wanneer het bedieningsonderdeel 21 niet is ingedrukt, de veer 256 zijn natuurlijke vrije positie in, waarin de veer geen kracht uitoefent. Indien het bedieningsonderdeel 21 evenwel naar de actieve positie daarvan wordt bewogen, werkt het samenwerkingsoor 258 daarop samen met en roteert 35 het eind 256b van de veer 256 om de pen 255, als aangegeven in fig.21. Derhalve treedt in de veer 256 een kracht op en deze drukt het andere -35- uiteinde 256a van de veer 256 tegen de rand 100a van het gevorkte gedeelte 100 van het schommelbare onderdeel 96 teneinde het schommel-bare onderdeel 96 in rechtse richting om de as 98 te bewegen- Derhalve wordt het schommelbare onderdeel 96 in rechtse richting geschommeld 5 om het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 daarvan glijdbaar te laten samenwerken met het excentrische nokvlak 118 van de tandwielplaat ]26.
Opgemerkt wordt, dat ofschoon bij de uitvoeringsvorm de veer 256 de vorm heeft van een torsieveer, deze elke andere vorm kan hebben indien deze veer slechts een kracht uitoefent om het schommel-10 onderdeel 96 in rechtse richting te laten schommelen wanneer het bedieningsonderdeel 21 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt.
Waar een torsieveer wordt gebruikt, en indien deze om de as 255 op de grondplaat 34 is gewikkeld, welke het midden van de schommelbeweging van het arreteeronderdeel 254 voorstelt, is het niet nodig 15 een extra afzonderlijke montageas voor de torsieveer te verschaffen. Wanneer daarentegen het samenwerkingsonderdeel 258 als een gebogen oor aan de linkerrand van het bedieningsonderdeel 21 is gevormd, is dit niet tot een specifiek gebogen oor beperkt doch kan elke andere vorm hebben zoals bijvoorbeeld een pen, indien deze slechts 20 samenwerkt met het eind 256b van de veer 256 om te veroorzaken, dat de veer 256 een kracht uitoefent wanneer het bedieningsonderdeel 21 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt.
Aangenomen wordt nu, dat het tijdelijke stop-(pauze)-bedieningsonderdeel 21 wordt ingedrukt voorhet tot stand brengen van een 25 pauzemodus, als aangegeven in fig.35, terwijl de cassetteband- registratieinrichting 10 zich in de registratiemodus of de weergeef-modus bevindt. Ook in de pauzemodus wordt een aandrijfkracht van de motor 36 nog steeds via het tandwiel 58 van de kaapstander 52 en het tussentandwiel 60 naar de nokkenschijf 114 overgedragen om de nokken-30 schijf 114 continu in rechts richting in fig.35 te laten roteren. Aangezien het tandwiel 116 van de nokkenschijf 114 evenwel niet samenwerkt met het kloswiel 62, zoals blijkt uit fig. 35, wordt de aandrijfkracht van de motor 36 niet overgedragen naar het klostandwiel 62 en derhalve wordt geen kracht uitgeoefend op het rotatiedetectie-35 onderdeel 94. Op deze wijze doet zich in de pauzemodus, ofschoon de drukrol 50 zich op een afstand van de kaapstander 52 bevindt, zodat -36- de toevoer van een band wordt onderbroken, een soortgelijke situatie in de cassettebandregistratieinrichting 10 voor als in het geval, dat een band zijn eind bereikt.
Indien geen kracht vanuit de klosopneeminrichting 66 het rotatie 5 detectieonderdeel 94 beïnvloedt, werkt natuurlijk geen kracht vanuit het rotatiedetectieonderdeel 94 op het schommelbare onderdeel 96 en derhalve bevindt het schommelbare onderdeel 96 zich thans in een vrije toestand. Indien het schommelbare onderdeel 96 zich op deze wijze in vrije toestand bevindt, bestaat de kans, dat het glijdbaar 10 samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 wordt gescheiden van het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 en zal samenwerken met het samenwerkingsgedeelte 122 van de nokkenschijf 114, hetgeen daarna zal leiden tot een rotatiebeweging van de tandwielplaat 126, hetgeen leidt tot een onjuiste werking van het 15 automatische stopmechanisme 12.
In werkelijkheid echter treedt wanneer het tijdelijke stop--(pauze)-bedieningsonderdeel 21 wordt ingedrukt, zoals boven is beschreven, een kracht in de veer 258 op, welke het schommelbare onderdeel 96 in rechtse richting doet bewegen (zie fig.34).
20 Derhalve werkt ofschoon geen kracht op het rotatiedetectie-onderdeel 94 wordt uitgeoefend, het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het schommelbare onderdeel 96 steeds glijdbaar samen met het excentrische nokvlak 118 van de nokkenschijf 114 onder invloed van de veer 258. Derhalve zal het glijdbaar samenwerkende gedeelte 113 van het 25 schommelbare onderdeel 96 niet samenwerken met het samenwerkingsgedeelte 122 van de nokkenschijf 114. Dientengevolge wordt de onjuiste werking van het automatische stopmechanisme 12 volledig belet.
Nog wordt opgemerkt, dat bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm van de cassettebandregistratieinrichting 10 gebruik wordt gemaakt 30. van verschillende nieuwe constructies en mechanismen, welke verschillen van die, welke boven zijn beschreven. Zo is bijvoorbeeld een cassettebandregistratieinrichting met conventionele constructie, een motor via een trillingen absorberende rubber ring, aan een motorarm geschroefd , die aan een gestel is bevestigd. Daarentegen is bij de uit-35 voeringsvorm volgens de uitvinding de motor 36 zonder gebruik te maken van een rubber ring op een motorarm 150 gemonteerd. Bovendien is de motorarm 150 onder gebruik van slechts één schroef op het gestel 14 gemonteerd.
-37-
Thans verwijzende naar de figuren 21-23 bestaat de motorsteun 150 uit kunststof materiaal en bezit deze een vlakke montageband 151, waarin twee paren gebogen armen 152,153 afwisselend onder een hoek van 90° ten opzichte van elkaar langs een cirkel om de centeras van 5 de motor 36, die op de motorsteun 150 is gemonteerd, zijn gevormd.
De gebogen armen 152, 153 hebben een vrij dragende structuur waarbij het in linkse zin achterste uiteinde daarvan integraal met de ondersteuningswand 151 van de motorsteun 150 is verbonden.
Derhalve kunnen zij in een geschikte mate veerkrachtig worden vervormd. I
10 Zoals blijkt uit fig. 22(b) is aan een vrij uiteinde van elk van | de gebogen armen 152,waarbij de gebogen arm 152 zijn maximale deformatie vertoont,een cilindrisch van schroefdraad voorzien gedeelte 152a gevormd, terwijl aan het vrije uiteinde van elk van de andere gebogen armen 153 een half-bolvormig uitsteeksel 153a is 15 gevormd. Opgemerkt wordt, dat de cilindrische, van schroefdraad voorziene gedeelten 152a en de halve-bolvormige uitsteeksels 153 niet dezelfde hoogte hebben ten opzichte van een bovenvlak van de ondersteuningswand 151 van de motorsteun 150, en dat, zoals blijkt uit fig. 22(b) de hoogte van de van schroefdraad voorziene gedeelten 20 152 groter is dan die van de halve-bolvormige uitsteeksels 153a.
Derhalve wordt bij een montage van dë motor 36 pp de motorsteun 150 eerst de motor 36 op de ondersteuningswand 151 van de motorsteun 150 geplaatst en daarna wordt in elk van de cilindrische van schroefdraad voorziene gedeelten 152a een schroef 154 geschroefd (zoals 25 aangegeven in fig.22(b) teneinde de motor 36 aan de motorsteun 150 te bevestigen. In dit geval worden de gebogen armen 153 bij de halve-bolvormige uitsteeksels 153a daarvan door de motor aan een druk-kracht onderworpen en naar beneden vervormd totdat de boveneinden van de uitsteeksels 153a op dezelfde hoogte met de ciilindrische 30 van schroefdraad voorziene gedeelten 152a komen. Derhalve wordt de motor 36 veerkrachtig in totaal vier posities daarvan door de cilindrische van schroefdraad voorziene gedeelten 152a en de halve-bolvormige uitsteeksels 153a van de gebogen armen 152, resp. 153 van de motorsteun 150 ondersteund. Derhalve worden trillingen van de motor 35 36 op een voldoende wijze geabsorbeerd tengevolge van de elastische deformatie van de gebogen armen 152,153 van de motorsteun 150 en -38- « derhalve wordt een overdracht van trillingen van de motor 36 naar het gestel 14 belet. Zelfs indien de gehele cassettebandregistratie-inrichting door uitwendige trillingen, bijvoorbeeld veroorzaakt door schok, tijdens het transporteren van de cassettebandregistratie-5 inrichting wordt beïnvloed, wordt de grootte van de trillingen van de motor 36 begrensd tot een gebied van afstanden a en b, aangegeven in fig. 22(b). Derhalve bestaat er geen kans, dat de motor 36 in een te sterke mate gaat trillen waarbij cfe gebogen armen 152,153 van de motorsteun 150 zouden breken.
10 Zoals aangegeven in de figuren 21 en 23 bezit de motorsteun 150 twee arreteervingers 156,158 en twee drukvingers 160,162, die zich alle naar beneden uit de ondersteuningswand 151 uitstrekken.
De arreteervinger 156 is gevorkt teneinde daarin een naar beneden open spleet 156a te bepalen, waarin een naar boven omgebogen oor 15 14b van het gestel 14 kan worden opgenomen. De arreteervinger 156 is bij het onderste uiteinde in de nabijheid van de spleet 156a daarvan afgeschuind teneinde het inbrengen van het naar boven omgebogen oor 14b in de spleet 156a te vereenvoudigen. Indien derhalve de motorsteun 150 op zijn plaats op het gestel 14 wordt gemonteerd, 20 waarbij het naar boven omgebogen oor 14b daarvan wordt opgenomen in de spleet 156a van de arreteervinger 156 van de motorsteun 150, kan de motorsteun 150 geen beweging in een Z-richting en evenmin in Y en Y' richtingen in fig. 23 uitvoeren. De andere arreteervinger 158 bezit aan het onderste uiteinde daarvan een naar binnen 25 omgebogen oor 158a, dat met een binnenvlak van de arreteervinger 158 samenwerkt teneinde daarin een naar beneden omgebogen oor 14c van het gestel 14 vast te houden. Indien derhalve de motorsteun 150 op zijn plaats op het gestel 14 wordt gemonteerd, waarbij het naar beneden gebogen oor 14c van het gestel 14 door de arreteer-30 vinger 158 wordt vastgehouden, kan de motorsteun 150 geen beweging in een X-richting in fig. 21 uitvoeren. Voorts strekken de drukvingers 160,162 zich naar beneden uit totdat zij tegen het bovenvlak van het gestel 14 stuiten, waardoor wordt belet, dat de motorsteun 150 zich in de Z'-richting in fig. 21 en 22 beweegt. Op deze wijze 35 wordt belet, dat de motorsteun 150 zich in de Z, Z', Y,Y' en X richtingen ten opzichte van het gestel 14 beweegt en wordt de beweging -39- van de motorsteun 150 in de resterende X*-richting in fig. 21 belet door een schroef 162, welke in, in de drukvinger 162 van de motorsteun 150 en het gestel 14 gevormde, van schroefdraad voorziene ope-ningen is geschroefd om de motorsteun 150 aan het gestel 14 te be-5 vestigen.
Bij de bovenbeschreven constructie kan de motor 36 op de motorsteun 150 worden gemonteerd zonder dat gebruik wordt gemaakt van. een trillingen absorberende rubber ring en bovendien kan de motorsteun 150 onder gebruik van slechts een bevestigingsschroef aan het 10 gestel 14 worden bevestigd. Derhalve wordt het aantal componenten gereduceerd en kan de montage snel en eenvoudig geschieden waardoor een automatisering van deze montage wordt vereenvoudigd.
De uitwiskop 48 kan door een eenvoudige handeling op een uitwidcop-hefboom 166 worden aangebracht en de uitwiskop.hefboom 166 kan zelfs 15 op een eenvoudige wijze op de grondplaat 34 worden gemonteerd.
Meer in het bijzonder verwijzende naar de fig. 24 en 25, bestaat de uitwiskophefboom 166 uit kunststofmateriaal en bezit deze een paar van haken voorziene vingers 168, welke zich naar boven daaruit uitstrekken.De van haken voorziene vingers 168 liggen op een afstand 20 van elkaar, welke overeenkomt met de breedte van de uitwiskop 48.
Bij de zojuist beschreven constructie zullen indien de uitwiskop 48 in de ruimte tussen het paar van haken vooziene vingers 168 van de uitwiskophefboom 166 vanaf de bovenzijde wordt gedrukt,waarbij de van haken voorziene vingers 168 veerkrachtig naar buiten worden 25 vervormd tengevolge van de naar buiten hellende vlakken, die aan de boveneindenvan de van haken voorziene vingers 168 zijn gevormd, totdat de uitwiskop 48 door de uitwiskophefboom 166 is opgenomen, de van haken voorziene vingers 168 veerkrachtig naar de respectieve oorspronkelijke posities daarvan terugkeren, waardoor zij de uitwis-30 kop 48 op een stevige wijze daartussen vasthouden. Op deze wijze kan de uitwiskop 48 snel en gemakkelijk op de uitwiskophefboom 166 worden gemonteerd zonder dat gebruik wordt gemaakt van een bevestigings-onderdeel, zoals een schroef, waardoor de automatisering van deze montage wordt vereenvoudigd.
35 Voorts bezit de uitwiskophefboom 166 aan een uiteinde daar van een naaf 160, terwijl aan het onderste uiteinde van de naaf 169 6 -40- * een flensonderdeel 170 is gevormd. Bij het monteren van de uitwis-• kophefboom 166 op de grondplaat 34, past eerst de naaf 169 van de uitwiskophefboom 166 op een as 171 op de grondplaat 34 en wordt deze langs de as 171 naar beneden bewogen, waarbij een van een haak 5 voorziene vinger 171 op de grondplaat 64 veerkrachtig naar buiten wordt vervormd op een soortgelijke wijze als de bovenbeschreven van haken voorziene vingers.Wanneer derhalve de uitwiskophefboom 166 het bovenvlak van de grondplaat 34 bereikt, keert de van een haak voorziene vinger 171 veerkrachtig naar de oorspronkelijke positie daarvan terug 10 teneinde het flensonderdeel 170 van de naaf 169 te arreteren, waardoor de montage van de uitwiskophefboom 166 is voltooid.
Opgemerkt wordt, dat terwijl bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm het flensonderdeel 170 bij een deel van het onderste eind van de naaf J69 van de uitwiskophefboom 166 is gevormd , het onderdeel ook elders 15 langs de gehele omtrek van de naaf 169 kan worden gevormd of zelfs niet bij het ondereind doch bij een tussengelegen gedeelte van de naaf 169 kan worden gevormd. Op deze wijze wordt het flensonderdeel 177 van de uitwiskophefboom 166 door de van een haak voorziene vinger 171a van de grondplaat 34 gearreteerd. Derhalve 20 kan de uitwiskophefboom 166 in een eenvoudige handeling op de grondplaat 34 worden gemonteerd zonder dat gebruik wordt gemaakt van een bevestigingselement zoals een schroef, waardoor een automatisering van deze montage wordt vereenvoudigd.
Normaliter wordt in een cassettebandregistratie met een 25 cassettehouder, een bandcassette eerst in de niet-weergegeven cassette-houder ingebracht en daarna wordt de cassettehouder naar een open positie geroteerd, waarin een klosnaaf in de cassette op zijn plaats op een klosopneeminrichting kan worden gemonteerd. In dit geval wordt de cassettehouder gearreteerd door een grendelonderdeel, dat 30 een E-glijhefboom wordt genoemd. Normaliter is de E-glijhefboom voor een glijbeweging op een grondplaat gemonteerd. Wanneer derhalve een stop- en uitwerpbedieningsonderdeel in de werkzame positie daarvan wordt gedrukt, glijdt de E-glijhefboom teneinde de cassettehouder uit de arreteersamenwerking met de E-glijhefboom vrij te geven, 35 waardoor de cassettehouder naar de open positie kan worden geroteerd, waarin de cassette uit de cassettehouder kan worden verwijderd -41- en een nieuwe cassette in de cassettehouder kan worden ingebracht.
Bij een bekende constructie is de E-glijhefboom op de. grond-plaat gemonteerd door middel van een schroef, welke tevens als een geleiding voor de E-glijhefboom dient. In tegenstelling daarmede 5 kan bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm de E-glijhefboom 172 door een eenvoudige handeling zonder gebruik te maken van een schroef op het gestel 14 worden gemonteerd.
Meer in het bijzonder verwijzende naar de figuren 26-28, bestaat de E-glijhefboom 172 uit een kunststofmateriaal en bezit 10 deze een veerkrachtige vinger 174 en vier arreteeronderdelen 176.
De vier arreteeronderdelen 174 bevinden zich in vertikaal en horizontaal symmetrische posities, zoals blijkt uit fig.26, zodat zij een rechts uitsteeksel 14d van het gestel 14 vanaf de boven en onderzijde kunnen vasthouden. De veerkrachtige vinger 174 van de 15 E-glijhefboom 172 bezit aan een vrij uiteinde daarvan een omgebogen in oor 174a (zie fig.29). Daarentegen zijn het rechter verlengstuk 14d van het gestel 14 vier holten 14e gevormd, door welke holten de arreteeronderdelen 176 zich kunnen uitstrekken, en een opening 14f door welke opening het gebogen oor 174a van de veerkrachtige 20 vinger 174 zich kan uitstrekken.
Derhalve worden bij de montage Van de E-glijhefboom 172 op het gestel 14 eerst de vier arreteeronderdelen 176 van de E-glijhefboom 172 in de holten 14e van het gestel 14 gebracht als aangegeven in fig. 26, en daarna wordt de hefboom naar rechts bewogen totdat 25 het rechter uitsteeksel 14d van het gestel 14 tussen de bovenste en onderste arreteeronderdelen 176 wordt vastgehouden. In dit geval snapt het omgebogen oor 174a van de veerkrachtige vinger 174 van de E-glijhefboom 172 in de opening 14d van het gestel 14, zodat de beweging van de E-glijhefboom 172 daarna door het gestel 14 30 wordt begrensd, waardoor de montage van de E-glijhefboom 172 op het gestel 14 is voltooid. Op deze wijze kan ook de E-glijhefboom 172 door een eenvoudige handeling zonder gebruik te maken van een be-vestigingselement zoals een schroef worden gemonteerd.
Bovendien zijn bij de hier beschouwde uitvoeringsvorm met 35 elkaar samenwerkende gedeelten op het registratie-bedieningsonder-deel 16 an het weergeefbedieningsonderdeel 17 aanwezig, zodat wanneer % 9 -42- het registratiebedieningsonderdeel 16 naar de actieve positie daarvan wordt gedrukt, het weergeefbedieningsonderdeel 17 door het bedieningsonderdeel 16 naar de actieve positie daarvan kan worden bewogen. Voorts wordt het registratiebedieningsonderdeel 17 naar de 5 normale positie daarvan teruggevoerd door de terugstelveer, welke voor het weergeefbedieningsonderdeel 16 aanwezig is. Tengevolge van de aanwezigheid van een spleet in een heengaande en teruggaande richting tussen de met elkaar samenwerkende gedeelten van het registratiebedieningsonderdeel 16 en het weergeefbedieningsonder-10 deel 17 wanneer het registratiebedieningsonderdeel 16 zich in de niet-actieve positie (rustpositie) bevindt, bestaat er een kans, dat het registratiebedieningsonderdeel 17 op een onbeoogde wijze kan vibreren. Derhalve is volgens de hier beschouwde uitvoeringsvorm een veerkrachtige vinger 180 op de grondplaat 34 gevormd en bezit 15 deze een schuin naar beneden gericht, omgebogen gedeelte 180a, dat aan een uiteinde daarvan is gevormd, zoals weergegeven in fig. 32 en 33. Het omgebogen gedeelte 180a van de veerkrachtige vinger 180 strekt zich uit in een opening 16a, die in het bedieningsonderdeel 16 is gevormd. Wanneer derhalve het bedieningsonderdeel 20 16 zich in de niet-actieve positie daarvan bevindt, stuit het om gebogen gedeelte 180a van de veerkrachtige vinger 180 tegen een rand van de opening 16a van het bedieningsonderdeel 16 teneinde het bedieningsonderdeel 16 in een richting, aangegeven door de pijlmar-kering in fig. 32, te bewegen, teneinde daardoor een onbeoogd 25 vrije beweging van het bedieningsonderdeel 16 ten opzichte van de grondplaat 34 te belemmeren. Derhalve wordt het optreden van trillingen van het bedieningsonderdeel 16 in de niet-actieve positie daarvan belet.
Zoals uit de bovenstaande beschrijving blijkt, werkt een auto-30 matisch stopmechanisme vólgens de uitvinding niet onafhankelijk van de rotatierichting van een klosopneeminrichting wanneer de klosopneeminrichting roteert teneinde te veroorzaken, dat een rotatiedetectieonderdeel een drukkracht uitoefent doch werkt het mechanisme wel wanneer een band het eind daarvan bereikt, 35 zodat de rotatie van de klosopneeminrichting wordt beëindigd en wordt veroorzaakt, dat het rotatiedetectieonderdeel geen drukkracht meer uitoefent. Derhalve vertoont het automatische stop- & u -43- mechanisme een volledig automatisch stopkenmerk, waarbij het mechanisme werkt in responsie op het aankomen van een eind van een band wanneer de bandtoevoerinrichting zich niet slechts in een weergeef- of registratiemodus bevindt, doch ook in een terugwikkel- en snelle 5 toevoermodus. Bovendien kan een band in een gestabiliseerde toestand worden toegevoerd, hetgeen niet het geval is bij de conventionele constructie, waarbij een spanarm wordt toegepast. Voorts behoeft de contactkracht van de drukrol tegen de kaapstander niet zeer groot te zijn en derhalve kunnen de legerorganen voor de 10 kaapstander op een eenvoudige wijze worden ontworpen.

Claims (13)

1. Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting, voorzien van een klosopneeminrichting, een klosbasis om de klosopneem-inrichting door een wrijvingscontact daartussen te roteren, een constant roterende kaapstander en organen voor het kiezen van een van 5 een aantal bedrijfsmodes, waarin de bandtoevoerinrichting moet werken, gekenmerkt door een modusonderhoudingselement voor samenwerking met de organen voor het kiezen teneinde de gekozen bedrijfsmodus van de bandtoevoerinrichting te onderhouden, een nokkenschijf, welke door de kaapstander in één richting kan worden geroteerd en welke 10 daarop is voorzien van een excentrisch nokvlak en een samenwerkingsele-ment op een plaats, welke zich op een afstand van het excentrische nokvlak bevindt, een schommelbaar onderdeel, dat voor een schommelbeweging om een stationaire as is gemonteerd en voorzien is van een nok-volgorgaan in een punt daarvan, dat op een afstand van de stationaire 15 as is gelegen, een rotatiedetectieonderdeel dat in wrijvingscontact met de klosopneeminrichting is gemonteerd om een drukkracht in de rotatierichting van de klosopneeminrichting uit te oefenen teneinde het schommelbare onderdeel te beïnvloeden teneinde het nokvolgorgaan in contact te brengen met het excentrische nokvlak van de nokkenschijf, 20 zodat het schommelbare onderdeel door het excentrische nokvlak van de nokkenschijf kan worden geschommeld en een beweegbaar vrijgeef-onderdeel, dat de nokkenschijf voor een rotatie daa-rop ondersteunt en beweegbaar is tussen een neutrale positie en een operatieve positie, waarin de aandrijfkracht van de nokkenschijf naar de klos-25 basis wordt overgedragen, welke nokkenschijf zodanig is opgesteld, dat wanneer de rotatie van de klosopneeminrichting wordt beëindigd en derhalve het schommelbare onderdeel naar een van de eindposities van een gebied van schommelbeweging daarvan wordt geroteerd en daarna daarin blijft, totdat het samenwerkingselement van de 30 nokkenschijf samenwerkt met het nokvolgorgaan van het schommelbare onderdeel, een verdere rotatie van de nokkenschijf zal veroorzaken, dat het samenwerkingselement wordt beïnvloed door reactie-kracht vanuit het schommelbare onderdeel, zodat het beweegbare vrij-geefonderdeel verder (incfe neutrale positie uit de operatieve positie 35 zal worden bewogen, waardoor wordt veroorzaakt,dat het modusonderhou- -45- dingselement de bedrijfsmodus van de bandregistratieinrichting opheft.
2. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 1, met het. kenmerk, dat het beweegbare vrijgeefonderdeel bestaat uit een hefboom, die 5 voor een rotatiebeweging om een rotatiehartlijn van de kaapstander is gemonteerd.
3. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de nokkenschijf zodanig op het beweegbare vrijgeefonderdeel is aangebracht, dat wanneer het samenwerkingselement van de nokkenschijf 10 met het nokvolgorgaan van het schommelbare onderdeel samenwerkt, een lijn, welke de stationaire hartlijn van het schommelbare onderdeel aan een bepaalde plaats, waarin het samenwerkingsonderdeel met het nokvolgorgaan samenwerkt, met elkaar verbindt en een andere lijn, welke het bepaalde punt en de rotatiehartlijn van de nokken- 15 schijf met elkaar verbindt, elkaar snijden onder een hoek van o ongeveer 90 .
4. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het schommelbare onderdeel een gewichtsgedeelte bezit, dat zich op een afstand bevindt van het nokvolgorgaan, en wel zodanig, 20 dat het zwaartepunt van het schommelbare onderdeel in hoofdzaak samenvalt met de stationaire hartlijn van het schommelbare onderdeel.
5. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 1, gekenmerkt door organen om het schommelbare onderdeel zodanig te beïnvloeden dat 25 het nokvolgorgaan met het excentrische nokvlak van de nokkenschijf slechts in aanraking wordt gebracht wanneer de band-toevoerinrichting zich niet in een van de bedrijfsmodes bevindt.
6. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de organen voor het uitoefenen van een druk zijn voorzien 30 van een veer, en een veerbesturingsonderdeel met een eerste positie waarin de veer een drukkracht moet uitoefenen teneinde het schommelbare onderdeel zodanig te beïnvloeden, dat het nokvolgorgaan met het excentrische nokvlak van de nokkenschijf in aanraking wordt gebracht, en een tweede positie waarin de veer wordt veroorzaakt 35 geen drukkracht uit te oefenen, waarbij het veerbesturingsonderdeel de eerste positie aanneemt, wanneer geen van de bedrijfsmodus wordt -46- gekozen, doch de tweede positie aanneemt, wanneer een van de bedrijf smodus wordt gekozen.
7. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de veer bestaat uit een torsieveer met een centraal gedeelte, 5 dat in een vast punt is bevestigd, waarbij een uiteinde van de veer met het schommelbare onderdeel kan samenwerken terwijl het andere uiteinde met het veerbesturingsonderdeel kan samenwerken.
8. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het veerbesturingsonderdeel samenwerkt met een schakelaar voor 10 het besturen van een aandrijfbron voor de kaapstander, een en ander zodanig, dat wanneer eerstgenoemde met de eerste positie wordt bewogen, laatstgenoemde wordt ingeschakeld om de aandrijfbron operatief te maken, doch wanneer eerstgenoemde naar de tweede positie wordt bewogen, laatstgenoemde wordt uitgeschakeld om de aandrijfbron on-15 werkzaam te maken.
9. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bandtoevoerinrichting voorts is voorzien van een selectief te beïnvloeden tijdelijk stopbedieningsonderdeel, dat voor een beweging tussen een normale inoperatieve positie en een operatieve positie 20 is gemonteerd, waarin de werking van de bandtoevoerinrichting in een van de bedrijfsmodus tijdelijk wordt beëindigd, waarbij het automatische stopmechanisme voorts is voorzien van organen om het schommelbare onderdeel zodanig te beïnvloeden, dat het nokvolgorgaan slechts met het excentrische nokvlak van de nokkenschijf contact maakt wanneer 25 het tijdelijke stopbedieningsonderdeel zich in de operatieve positie bevindt.
10. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de organen voor het beïnvloeden bestaan uit een torsieveer met een centraal gedeelte, dat in een vast punt is bevestigd, waarbij 30 een uiteinde van de veer zodanig is gelegen, dat dit kan samenwerken met het tijdelijke stopbedieningsonderdeel, terwijl het andere uiteinde zodanig is gelegen, dat dit met het schommelbare onderdeel kan samenwerken.
11. Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting, 35 voorzien van een klosopneeminrichting, een klosbasis om de klos- opneeminrichting door wrijvingscontact daartussen te roteren, ft -47- eea normaal roterende kaapstander en een bedrijfsmodusinstelbedienings-onderdeel om de bandtoevoerinrichting in een bedrijfsmodus te brengen, gekenmerkt door een arrefceeronderdeel, dat in responsie op een beweging van het bedieningsonderdeel naar een actieve positie naar een 5 arreteerpositie wordt bewogen, waarin het arreteeronderdeel het bedieningsonderdeel in de actieve positie daarvan arreteert, een rotatie-detectieonderdeel, dat coaxiaal in wrijvingscontact met de klosopneem-inrichting zodanig is gemonteerd, dat wanneer de klosopneeminrichting roteert het rotatiedetectieonderdeel in de rotatierichting van de 10 klosopneeminrichting wordt gedwongen, een schommelbaar onderdeel, dat voor een schommelbeweging is gemonteerd en voorzien is van een glijdbaar samenwerkingsgedeelte, waarbij het schommelbare onderdeel door het roattiedetectieonderdeel in een bepaalde vaste richting wordt gedwongen wanneer de klosopneeminrichting in willekeurige 15 richting roteert, een nokkenschijf met een ringvormig excentrisch nokvlak voor glijsamenwerking met het glijdbaar samenwerkende gedeelte van het schommelbare onderdeel en een samenwerkingsgedeelte, dat zich op een afstand van het excentrische nokvlak bevindt, welke nokkenschijf constant door de kaapstander kan worden geroteerd, 20 en een vrijgeefonderdeel, dat de nokkenschijf voor een rotatie daarop ondersteunt, en voor een schommelbeweging om de kaapstander vanuit en naar een positie is gemonteerd, waarin de nokkenschijf met de klosbasis samenwerkt teneinde het mogelijk te maken, dat de rotatie van de kaapstander naar de klosbasis wordt overgedragen, waardoor 25 wanneer de rotatie van de klosopneeminrichting wordt gestopt teneinde te veroorzaken dat het rotatiedetectieonderdeel het uitoefenen van een drukkracht beëindigt, het glijdbaar samenwerkende gedeelte van het schommelbare onderdeel in een positie op een afstand van het excentrische nokvlak van de nokkenschijf blijft, totdat het glijd-30 baar samenwerkende gedeelte tegen het samenwerkingsgedeelte van de nokkenschijf stuit, zodat wanneer de nokkenschijf verder wordt geroteerd, het vrijgeefonderdeel wordt geschommeld door een reactie-kracht, welke daarop wordt uitgeoefend vanuit het glijdbaar samenwerkende gedeelte van het schommelbare onderdeel teneinde de 35 nokkenschijf buiten samenwerking met de klosbasLs te bewegen om een aandrijfweg vanuit de nokkenschijf naar de klosbasis te onder- i -48- breken en het arreteeronderdeel buiten arreteersamenwerking met het bedieningsonderdeel te bewegen,
12. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat tussen het schommelbare onderdeel en een tijdelijk stopbedienings-5 onderdeel voor het tijdelijk beëindigen van de werking van de band-toevoerinrichting in de bedrijfsmodus veerorganen aanwezig zijn, een en ander zodanig, dat wanneer het tijdelijke stopbedienings-onderdeel naar een actieve positie wordt bewogen terwijl het bedrijfs-modusinstelbedieningsonderdeel in de actieve positie daarvan wordt 10 gearreteerd, een drukkracht vanuit het tijdelijke stopbedienings-onderdeel, het schommelbare onderdeel kan beïnvloeden via de veerorganen, teneinde te beletten dat het glijdgedeelte van het schommelbare onderdeel zich op een afstand beweegt van het excentrische nokvlak van de nokkenschijf. 15
13. Automatisch stopmechanisme volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat tussen het bedrijfsmodusinstelbedieningsonderdeel en het schommelbare onderdeel vier organen zijn aangebracht een en ander zodanig, dat wanneer het bedrijfsmodusinstelbedieningsonderdeel zich in de ruststand daarvan bevindt, het'schommelbare onderdeel via de veer-20 organen door een drukkracht kan worden beïnvloed, teneinde te beletten, dat het glijdgedeelte van het schommelbare onderdeel zich op een afstand van het excentrische nokvlak van de nokkenschijf beweegt.
NL8703069A 1986-12-31 1987-12-18 Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting. NL8703069A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP61313107A JPH0656680B2 (ja) 1986-12-31 1986-12-31 テ−プ駆動装置のオ−トストツプ機構
JP31310786 1986-12-31
JP3500387 1987-03-10
JP3500387U JPS63142020U (nl) 1987-03-10 1987-03-10

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8703069A true NL8703069A (nl) 1988-07-18

Family

ID=26373888

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8703069A NL8703069A (nl) 1986-12-31 1987-12-18 Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US4809101A (nl)
DE (1) DE3741742A1 (nl)
GB (1) GB2199687B (nl)
HK (1) HK492A (nl)
NL (1) NL8703069A (nl)
SG (1) SG73091G (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA2231480A1 (en) * 1995-09-21 1997-03-27 Mark W. Perona Heat diffuser for magnetic tape drive
US5663848A (en) * 1995-09-21 1997-09-02 Iomega Corporation Clip for attaching tape drive motor to chassis
KR0179247B1 (ko) * 1996-02-22 1999-04-15 구자홍 비디오기기의 핀치롤러 장치
US6108160A (en) * 1998-07-13 2000-08-22 Mec. Co., Ltd. Autostop mechanism having a rotatable spring member
US6122146A (en) * 1998-08-20 2000-09-19 Mec Co., Ltd. Autostop mechanism for tape driving apparatus

Family Cites Families (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4177489A (en) * 1976-07-09 1979-12-04 Clarion Co. Ltd. Tape running mechanism provided with automatic stopping device
US4123015A (en) * 1977-01-20 1978-10-31 Kabushiki Kaisha Sankyo Seiki Seisakusho Automatic stopping device for tape recorder
AT351793B (de) * 1977-09-14 1979-08-10 Philips Nv Aufzeichnungs- und/oder wiedergabegeraet
JPS5462806A (en) * 1977-10-28 1979-05-21 Pioneer Electronic Corp Cassette tape recorder
JPS5827896B2 (ja) * 1978-01-30 1983-06-13 株式会社東芝 テ−プ停止検出機構
JPS588056B2 (ja) * 1978-03-23 1983-02-14 株式会社東芝 テ−プレコ−ダのテ−プ終端検出機構
JPS5834594Y2 (ja) * 1978-09-29 1983-08-03 アルプス電気株式会社 テ−プレコ−ダの誤動作防止装置
JPS55142439A (en) * 1979-04-19 1980-11-07 Sharp Corp Automatic stop unit for tape recorder
JPS58137157A (ja) * 1982-02-09 1983-08-15 Toshiba Corp テ−プ終端検出装置
JPS58137156A (ja) * 1982-02-09 1983-08-15 Toshiba Corp テ−プ終端検出装置
JPS6032150A (ja) * 1983-07-30 1985-02-19 Sony Corp シヤツトオフ機構

Also Published As

Publication number Publication date
SG73091G (en) 1991-11-22
US4809101A (en) 1989-02-28
DE3741742A1 (de) 1988-07-14
GB2199687B (en) 1991-03-20
HK492A (en) 1992-01-10
GB2199687A (en) 1988-07-13
GB8715602D0 (en) 1987-08-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR940006387B1 (ko) 자기 기록 및 재생 장치
NL192149C (nl) Bedrijfswijze-omschakelinrichting.
US3936877A (en) Tape transport apparatus for cassette type tape recorder
NL8703069A (nl) Automatisch stopmechanisme voor een bandtoevoerinrichting.
EP0766242B1 (en) Tape recorder
US4210297A (en) Tape driving system for a tape recorder
US4646174A (en) Magnetic tape reproducing apparatus including automatic stop mechanism
KR19990078028A (ko) 자기기록및재생장치
JP3136680B2 (ja) テープレコーダ
JP2621386B2 (ja) テープ終端検出装置
KR920006082Y1 (ko) 브이 씨 알의 로딩링을 이용한 브레이크장치
JPS6038754A (ja) 記録又は再生装置
JPS5918776B2 (ja) カセツト式記録再生装置
JP2506564Y2 (ja) テ−ププレ−ヤ−におけるテ−プエンド検出機構
KR900003600B1 (ko) 테이프 구동장치의 자동 정지 기구
JPH034986Y2 (nl)
JPH0810840Y2 (ja) 回転ヘッド式テーププレーヤのクリーニング装置
JPS6138120Y2 (nl)
JPS6138119Y2 (nl)
KR900007316Y1 (ko) Dat방식 레코더의 테이프텐션 장치
KR100497495B1 (ko) 테이프 레코더의 테이프 풀림 방지장치
JP2840523B2 (ja) テープローディング機構
JPH0528586Y2 (nl)
JPH0554479A (ja) テーププレーヤ
KR100792288B1 (ko) 자기 기록/재생장치의 핀치롤러 구동메카니즘

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BV The patent application has lapsed