NL8702817A

NL8702817A - Drukinrichting met draaibaar drukwiel.

Info

Publication number: NL8702817A
Application number: NL8702817A
Authority: NL
Original assignee: Qume Corp
Priority date: 1974-07-01
Filing date: 1987-11-24
Publication date: 1988-03-01
Also published as: DE2529310C2; NL7507753A; IT1040782B; GB1502956A; SE7811890L; SE7507470L; JPS5938114B2; NL183345B; SE438744B; FR2276934B1; JPH0442194B2; NL183345C; DE2529310A1; CA1039217A; FR2276934A1; JPS5964376A; JPS5125931A; SE407299B; US4118129A

Description

N.0. 34.748 1 ' '

Drukinrichting met draaibaar drukwiel.

De uitvinding heeft betrekking op een elektromechanische drukin-richting van het type, waarin een draaibaar drukwiel wordt gebruikt.

Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een druksysteem van het genoemde type, waarin het draaibare drukwiel door een tweetal 5 motoren onder besturing van een elektronisch besturingsstelsel zowel gedraaid als verplaatst wordt.

Er zijn druksystemen bekend, waarbij het draaibare drukwiel op een wagen is gemonteerd om over de breedte van het drukgebied tijdens het drukken te worden verplaatst. De wagen wordt typisch van links naar 10 rechts over een reeks kabels en schijven verplaatst, die incrementaal door een gelijkstroommotor worden aangedreven, die door een elektronisch besturingsstelsel wordt bestuurd. Wanneer het wagen-wielstelsel van de ene drukpositie naar de andere drukpositie langs een regel wordt verplaatst, wordt het drukwiel gedraaid, zodat het tekenkussen, dat het 15 volgende af te drukken teken draagt, is uitgericht met het slageinde van een drukhamer, die eveneens op de wagen is gemonteerd, wanneer de wagen tijde!ijk wordt gestopt. Wanneer de wagen stopt, wordt de drukhamer in werking gesteld om het zich op het kussen bevindende teken tegen een inktlint en de kant van het drukmedium te slaan teneinde dit teken 20 af te drukken. Nadat de hamer terugspringt, wordt de wagen naar de volgende tekenplaats verplaatst, wordt het drukwiel gedraaid, zodat het juiste tekenkussen met de drukhamer is uitgelijnd en wordt het volgende teken gedrukt. Dit proces duurt voort, totdat een volledige regel is bedrukt, waarna de wagen naar de beginpositie wordt teruggebracht, ge-25 reed voor het drukken van de volgende regel tekens.

De juiste werking van draaibare druksystemen hangt af van een aantal faktoren. In de eerste plaats moeten nauwkeurige instelmechanismen worden gebruikt, zowel voor het wagenverplaatsingsmechanisme als het, het drukwiel draaiende mechanisme teneinde te verzekeren, dat de tekens 30 op nauwkeurige juiste plaats met de juiste oriëntatie worden gedrukt.

Hiertoe worden in het verleden zowel optische als mechanische codeerin-richtingen gebruikt en hoewel voor bepaalde toepassingen bevredigend, meer in het bijzonder waar een lage snelheid wordt gebruikt, bleken zij niet geheel bevredigend in toepassingen, die een grote verscheidenheid 35 van tekenspatiëring of lettertypen met verschillend totaal aantal tekens vereisen.

Een andere faktor, die kritisch de prestatie van draaibare druksystemen nadelig beïnvloedt, is de wijze, waarop de drukhamer in wer- .8702817 ff , 2 king wordt gesteld tijdens het daadwerkelijke drukken van een teken. In het verleden zijn de hameraandrijfeenheden zodanig uitgevoerd, dat zij een gelijkblijvende hamerslagkracht leveren, ongeacht het teken, dat moet worden gedrukt in een poging een uniforme drukdichtheid van teken-5 tot-teken en regel-tot-regel te verkrijgen. Echter vereisen niet alle tekens in een bepaald lettertype een identieke slagkracht om met uniforme dichtheid te drukken. Verschillende tekentypen bleken verschillende slagkrachten te vereisen voor het verkrijgen van een uniforme dichtheid langs een gehele regel verschillende tekens. Anderzijds is 10 het in bepaalde toepassingen gewenst gekozen tekens of woorden of zinnen met een dichtheid te drukken, die verschilt van het overige gedrukte materiaal, teneinde de informatieve inhoud van het te drukken doku-ment te verbeteren, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een cursieve druk, een bepaalde nadruk voor een bepaald symbool, woord of zin of 15 dergelijke. Verder is een hameraandrijfeenheid, die in staat is een variabele hamerslagkracht te hebben ten zeerste gewenst. Wanneer het bijbehorende druksysteem wordt gebruikt voor het leveren van verscheidene kopieën van het te drukken dokument bij toepassingen, waarbij het vereiste totale aantal kopieën van dokument-tot-dokument verschilt.

20 Conventionele hameraandrijfeenheden, die slechts een constante hamersl agkracht leveren, zijn totaal ongeschikt voor die toepassingen, die een of meer van de bovengenoemde eisen stellen.

De uitvinding verschaft een draaibaar druksysteem, dat buitengewoon goedkoop kan worden vervaardigd, dat een buitengewoon flexibele en 25 nauwkeurige instelling van het drukwiel en de wagen met hoge snelheden verschaft en een veranderlijke drukhamerslag levert, die over een groot gebied van waarden kan worden ingesteld. In de voorkeursuitvoeringsvorm zijn de stapmotoren van het drukwiel en de wagen elk voorzien van een opto-elektronische positie-aftastketen voor het opwekken van nauwkeuri-30 ge positiebesturingssignalen voor het bijbehorende elektronische bestu-ringsstelsel, waarbij de positie-aftasteenheid is voorzien van een opto-elektronische terugkoppel keten voor het verschaffen van een nauwkeurige zelfregeling van de waarde van de uitgangssignalen hiervan.

Het elektronische besturingsstelsel bevat een tekenregister voor 35 het opslaan van gegevens, die een te drukken teken voorstellen, die uit een bijbehorende bron worden geleverd, een geheugeninrichting voor het opslaan van zowel tekenkiesinformatie als hamerintensiteitinformatie, behorende bij de afzonderlijke tekens op het drukwiel, een drukwielpo-sitieteller voor het opwekken van signalen, die een aanduiding zijn van 40 de momentele hoekstand van het drukwiel, een rekeneenheid voor het op- ,8702817 3 wekken van signalen, die een hoekstand van het gewenste teken op het drukwiel ten opzichte van de tekendrukpositie en de initiële optimale draairichting van het wiel voorstellen, een wagenpositieten er voor het aangeven van de momentele positie van het drukwielteken ten opzichte 5 van de eerstvolgende drukpositie langs een regel, en een tempeer- en besturingseenheid, die reageert op de signalen, die door de bovengenoemde eenheden worden opgewekt voor het opwekken van besturingssigna-len voor een hameraandrijfeenheid, een drukwielaandrijfeenheid en een wagenaandrijfeenheid, alsmede tempeersignalen voor het voortschakelen 10 van de drukwiel- en wagenpositietellers en kiessignalen voor het specificeren van het uit het geheugen lezen van de tekenkies- of hamerinten-siteitinformatie.

Het tekenkiesinformatiegedeelte van het geheugen specificeert het adres op het drukwiel van een te drukken teken en wordt gebruikt voor 15 het besturen van de instelling van het drukwiel, voordat een gespecificeerd teken wordt gedrukt. Het hamerintensiteitinformatiegedeelte van het geheugen specificeert de intensiteit, waarmede de drukhamer tegen het overeenkomstige teken op het drukwiel moet slaan en wordt gebruikt om de hamers!agintensiteit tijdens het drukken van het gespecificeerde 20 teken te besturen. De eerstgenoemde informatie wordt gebruikt voor het besturen van de instelling van het drukwiel, voordat een gespecificeerd teken wordt gedrukt en de laatstgenoemde informatie wordt gebruikt voor het besturen van de hamers!agintensiteit tijdens het drukken van het gespecificeerde teken.

25 De drukwielaandrijfeenheid en de wagenaandrijfeenheid zijn elk voorzien van een servobesturingsstelsel, dat zowel in een positiemodus als een snel heidsmodus kan werken, waarbij de eerste modus wordt gebruikt, wanneer het drukwiel op de wagen statisch wordt ingesteld voor het drukken en de laatstgenoemde modus wordt gebruikt gedurende de be-30 weging van het drukwiel of de wagen. In de positiemodus wordt een refe-rentiesignaal gebruikt, dat een afwijking van het drukwiel of de wagen van een nulpositie aangeeft, voor het opwekken van een correctiesignaal om het bijbehorende, beweegbare orgaan opnieuw in de nulpositie in te stellen. In de snel heidsmodus, worden de positiereferentiesignalen van 35 de bijbehorende opto-elektronische positie-aftastketen gevormd en verwerkt voor het verkrijgen van een aantal sequentieel bemonsterde referenties! gnal en, die de momentele snelheid van het bijbehorende beweegbare orgaan aangeven, terwijl de positiesignalen van de bijbehorende positieteller worden omgezet in een correctiesignaal, dat een vooraf 40 vastgestelde ideale motorsnelheid voorstelt. De momentele snelheidssig- 8702817 * 4 nalen en de ideale snelheidssignalen worden gecombineerd voor het leveren van een optimale foutcorrectiespanning voor het aandrijven van de bijbehorende motor, zodat de motor zodanig wordt aangedreven, dat de optimale versnel!ings-vertragingskromme van het servosysteem wordt ge-5 volgd teneinde het bijbehorende beweegbare orgaan in de juiste positie zonder doorschieten in te stellen.

De uitvinding zal nader worden beschreven onder verwijzing naar de tekening.

Fig. 1 is een bovenaanzicht van een draaibare drukinrichting, 10 waarin de uitvinding is toegepast.

Fig. 2 is een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1 en laat de optische codeerinrichting van het drukwiel zien.

Fig. 2A is een vooraanzicht van het drukwiel.

Fig. 3 is een vooraanzicht van de optische codeerschijf.

15 Fig. 4 is een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn IV-IV van fig. 2 en laat de lichtbronnen van de optische codeerinrichting zien.

Fig. 5 is een gedeeltelijke doorsnede langs de lijn V-V van fig. 2 en laat de lichtontvangers van de optische codeerinrichting zien.

Fig. 6 is een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn VI-VI van 20 fig. 2 en laat het positieverband tussen de lichtaftasters en de tem-peermerktekens van de schijf van de codeerinrichting zien.

Fig. 7 is een gedeeltelijke schematische voorstelling van de opto-elektronische codeereenheid.

Fig. 8 is een blokschema van het elektronische besturingsstelsel. 25 Fig. 9 is een schematische voorstelling van de drukwielpositietel- lereenheid van fig. 8.

Fig. 10 is een schematische voorstelling van de rekeneenheid van fig. 8.

Fig. 11 is een blokschema van de tempeer- en besturingseenheid van 30 fig. 8.

Fig. 12 en 13 zijn golfvormdiagrammen, die de werking van het systeem van fig. 8 illustreren en fig. 14 is een blokschema van de drukwielaandrijfeenheid.

Thans wordt verwezen naar de tekeningen. Fig. 1 is een bovenaan-35 zicht van een drukinrichting, waarin een roterend drukwiel is toegepast. De drukinrichting 10 heeft een tweetal eindwanden 11, 12 en een voet 13 voor het onderbrengen van de elektrische en mechanische onderdelen van de voorkeursuitvoeringsvorm. Een wagenstelsel 14 wordt verschuifbaar ondersteund op een tweetal steunstangen 15, 16, die zich la-40 teraal tussen de zijwanden 11, 12 uitstrekken. Het wagenstelsel 14 is .8702817 5 voorzien van een voetplaat 18, die voorziet In een ondersteuning voor een stelsel 20 voor het aandrijven van een draaibaar drukwiel, weergegeven in fig. 2, een drukhamersolenoTdestelsel 21 en een inktlintpa-troon 22 en een patroonaandrijfinrichting (niet weergegeven) en een 5 tweetal inktlintgelei dingen 23, 24.

De drukhamersolenoTdestelsel 21 is voorzien van een verplaatsbare hamer 25, een solenoTde 26, een draaibare hamers!agarm 27 en een hamerterugspringaanslag 28.

Een conventionele degel 30 is draaibaar bevestigd aan de eindwan-10 den 11, 12 achterwaarts van het patroonstelsel 14 en is bij voorkeur voorzien van een op zich bekend voedingsmechanisme.

Het wagenstelsel 14 wordt in de tegengestelde richtingen aangegeven door de pijl 31, verplaatst met behulp van een omkeerbare gelijk-stroommotor 32, die aan de voet 13 is bevestigd en voorzien is van een 15 schijf 33, die op de aandrijfas is gemonteerd. De draaiende beweging van de schijf 33 wordt omgezet in een translatiebeweging van het wagenstelsel 14 met behulp van een aandrijfkabel 34, die om de rol 33 is geslagen om een tweetal poelies 35, 36 loopt, respectievelijk bevestigd aan de elndwanden 11, 12 en bevestigd aan de voetplaat 18 van het wa-20 genstelsel 14.

Tijdens de werking veroorzaakt het in werking stellen van de geil jkstroommotor 32 met signalen van een eerste polariteit of fase het draaien van de schijf 33 in een eerste richting, met als gevolg de verplaatsing van het wagenstelsel 14 in een eerste richting door de kabel 25 34. Wanneer signalen van een tegengestelde polariteit of fase aan de gelijkstroommotor 32 worden toegevoerd, draait de schijf 33 in de tegengestelde richting met als gevolg een verplaatsing van het wagenstelsel 14 in de tegengestelde richting door de kabel 34.

De verscheidene onderdelen van het elektronische besturingsstel-30 sel, dat onderstaand wordt beschreven, zijn niet in fig. 1 weergegeven, doch zijn bij voorkeur gemonteerd op conventionele insteekbare gedrukte kaarten, die zich in de drukinrichting 10 achter de degel 30 bevinden.

Fig. 2 is een gedeeltelijk zij-aanzicht, dat de configuratie van het stelsel 20 laat zien, dat het draaibare drukwiel aandrijf. Een con-35 ventionele omkeerbare gelijkstroommotor is voorzien van een uitgangsas 39, op het ene einde waarvan een draaibaar drukwiel 40 losneembaar door de naaf 41 is bevestigd. Verwezen wordt naar fig. 2A. De draaibare drukschijf 40 is voorzien van een aantal zich in radiale richting uitstrekkende spaken 43, die onder eenzelfde hoek om de as hiervan zijn 40 verdeeld. Elke spaak 43 eindigt in een verbreed tekenkussengedeelte 44, .8702817 6 waarop een opstaand teken is gebosseleerd. In de voorkeursuitvoerings-vorm is het draaibare drukwiel 40 voorzien van 96 spaken, waarvan er 94 eindigen in tekenkussens en de overige twee voorzien zijn van een in-dexkussen, dat dient om de positie langs een regel van het eerstvolgen-5 de te drukken teken aan te geven. Met de optische codeerschijf en de tellerlogica, die onderstaand worden beschreven, kunnen desgewenst draaibare drukwielen met verschillende aantal spaken tot een maximum van 192 worden gebruikt, om aan de eisen van een bepaalde toepassing te vol doen.

10 Aan het andere einde van de aandrijfas 39 van de gel 1jkstroommotor is een optische codeerschijf 46 aangebracht, zoals weergegeven in fig.

3. De schijf 46 is bij voorkeur vervaardigd uit een opaak materiaal en is voorzien van een langs de omtrek aangebracht tempeerspoor, bestaande uit een aantal transparante hierin gevormde gleuven 47. De schijf 46 is 15 bovendien voorzien van een indexgleuf 48, die hierin radiaal inwaarts van het tempeerspoor is gevormd. Zoals de vakman duidelijk zal zijn, kan desgewenst de schijf 46 worden vervaardigd op een complementaire wijze uit een transparant materiaal, in welk geval de gleuven 47, 48 zouden bestaan uit opake merktekens, die hierop zijn aangebracht. In de 20 voorkeursuitvoeringsvorm is de drukwielcodeerschijf voorzien van 192 tempeerspoorgleuven.

Aan het codeerschijfeinde van de gelijkstroommotor 38 is een huis 50 bevestigd, voorzien van een in neerwaartse richting openende gleuf 51, waarin een gedeelte van de codeerschijf 46 is opgenomen.

25 Verwezen wordt nu naar fig. 4. Een tweetal licht-emitterende dio den 52, 53 of andere equivalente lichtbronnen zijn in de buitenwand 54 van het huis 50 bevestigd. Verwezen wordt vervolgens naar fig. 5. Een aantal licht-gevoelige elementen 56-59 zijn in de binnenwand 54 bevestigd, waarbij het element 56 zodanig is aangebracht, dat het licht ont-30 vangt van de bron 53 en de elementen 57-59 zodanig zijn aangebracht, dat zij licht ontvangen van de bron 52.

Fig. 6 illustreert de positieverbanden tussen de ontvangers 56-59 en tempeergleuven 47, 48 van de schijf 46. Zoals weergegeven in deze figuur is de ontvanger 56 in het huis 50 uitgelijnd met de weg van de 35 indexgleuf 48 zodanig dat het licht van de bron 53 eenmaal per omwenteling de ontvanger 56 bereikt, op het moment dat de indexgleuf 48 de lichtweg tussen bron 53 en ontvanger 56 vrijgeeft. Lichtontvangers 57, 58 zijn in de weg van de tempeergleuven 47 gemonteerd, zodat de hoeveelheid licht, die hierop uit de bron 52 valt wordt bestuurd door tem-40 peergleuven 47. Bovendien zijn lichtontvangers 57, 58 langs het tem- 8702817 7 peerspoor aangebracht op een afstand van elkaar, die zodanig gerelateerd is aan de afstand van de tempeergleuven 47, dat de uitgangssignalen van dit paar lichtvangers 57, 58 steeds 90“ uit fase zullen zijn.

De ontvanger 59 is geplaatst boven de rand van de schijf 46, zodat 5 licht van de bron 53 continu hierop valt, wanneer de bronnen 52, 53 zijn bekrachtigd.

Verwezen wordt nu naar fig. 7. De ontvanginrichting 56 is voorzien van een fototransistor met een collector, die gekoppeld is met een re-ferentiespanningsbron V en een emitter die gekoppeld is met de ingang 10 van een Schmitt-trekkerteken 60 of dergelijke. De uitgang van de Schmitt-trekker 60 die een positiefgaande impuls met de aanduiding INDEX afgeeft, welke puls eenmaal per omwenteling van het drukwiel 40 optreedt, is gekoppeld met een uitgangsklem 61.

De lichtontvangers 57 - 59 zijn conventionele fotocellen, elk 15 voorzien van een kathode, die met gemeenschappelijke aarde is gekoppeld, tezamen met de kathode van de lichtemitierende diode 52. De anode van de fotocel 57 is enerzijds direkt en anderzijds indirekt via een inverter 52 gekoppeld met ingangen van een signaalconditioneringseen-heid 63. Verder 1s de anode van de fotocel 58 zowel direkt als indirekt 20 via een inverter 64 met ingangen van de signaalconditioneereenheid 63 gekoppeld. De signaalconditioneringseenheid 63 is een conventionele inrichting, die onafhankelijk de individuele signalen Vj_, Vj, V2 en V£ versterkt, de grootte van de versterkte signalen vertolkt in symmetrisch rond de nulspanning liggende niveaus en de in-25 dividuele signalen instelt op een piek-piek amplitude van 20 volt. De aldus geconditioneerde uitgangssignalen van de signaalconditioneringseenheid 63, aangeduid met V{, Vf en V£ worden individueel gekoppeld met de individuele ingangen van een aantal Schmitt-trekkereenheden 65, 66 en 67, die elk een positiefgaande impuls 30 respectievelijk aangeduid door X, Y en Z opwekken, telkens wanneer de ingangsspanning een vooraf vastgesteld drempelniveau overschrijdt, zoals in het onderstaande zal worden beschreven. De Schmitt-trekkerscha-kelingen 63, 66 zijn zodanig uitgevoerd, dat zij een uitgangsimpuls leveren wanneer de grootte van de ingangsspanning stijgt tot 0,707 maal 35 de maximum amplitude van de ingangsgolfvorm. De Schmitt-trekkerschake-ling 67 1s zodanig uitgevoerd, dat zij een positieve uitgangsimpuls opwekt telkens wanneer de ingangsspanning de nul voltwaarde in de positieve richting overschrijdt. De X, Y en Z impulstreinvormige positie-signalen, die aldus worden opgewekt, en die in fig. 12 zijn weergege-40 ven, worden toegevoerd aan een drukwielpositieteller, weergegeven in 8702817 8 fig. 10 en worden gebruikt voor het afnemen van de besturingssignalen voor het onderstaand beschreven doeleinde.

De uitgangssignalen V{, vf, V£ en v£ worden eveneens gekoppeld met een drukwielaandrijfeen-5 heid, weergegeven in fig. 14 voor een doeleinde, dat later zal worden beschreven.

Een belangrijk kenmerk van de voorkeursuitvoeringsvorm is de zelf geregelde besturing van de intensiteit van het licht, geëmitteerd door de bronnen 52, 53. De anode van de intensiteitsbesturingsfotocel 10 59 is gekoppeld met een eerste ingang van een differentiële versterker 68, terwijl de tweede ingang een referentiespanning vanaf aarde krijgt aangeboden via een zenerdiode 69. De uitgang van de versterker 68 is over een belastingsimpedantie 70 gekoppeld met de basis van een transistor 71, die gebruikt wordt voor het regelen van de grootte van 15 de spanning, die vanaf een referentiespanningsbron V wordt toegevoerd aan de anode van de lichtbron 53. Tijdens de werking varieert de lichtemissie van de bronnen 52 of 53, welke verandering in intensiteit wordt afgetast door de fotocel 59, waardoor de spanning over dit element wordt veranderd. Deze potentiaal verandering wordt afgetast door de dif-20 ferentiële versterker 68, zodat de voorspanning op de basis van de transistor 71 wordt veranderd. Deze veranderde voorspanning laat de grootte van de spanning, toegevoerd aan de anode van de bron 53 dienovereenkomstig veranderen zodat de lichtemissie nagenoeg constant wordt gehouden.

25 Een soortgelijke codeerschijf en zelf-geregelde optisch elektroni sche positie-aftaster is aangebracht voor de wagengelijkstroommotor 32 voor het opwekken van positie-impulsen voor het identificeren van de momentele positie van het wagenstelsel 14 langs de drukas. Aangezien de elementen nagenoeg identiek zijn aan die welke reeds werden beschreven 30 onder verwijzing naar fig. 2, 3 en 4-7, worden verdere bijzonderheden weggelaten.

Fig. 8 toont het elektrische besturingsstelsel in de voorkeursuitvoeringsvorm. Teken- en wagenspatieergegevens, opgewekt door een conventionele gegevensbron, zoals het uitgangsbufferregister 80 van een 35 digitale computer, worden door een eerste en tweede gegevensbus 81, 82 gekoppeld met een tekenregister 83 en een positieteleenheid 84. Het tekenregister 83 is een conventionele inrichting, die uit een aantal bits bestaande lineaire tekens kan aanvaarden en deze opslaan in responsie op het toevoeren van een strobe-impuls op de strobelijn 85, In de voor-40 keursuitvoeringsvorm zijn de tekens zeven bit ASCII codetekens. De po- 8702817 9 sitieteleenheid 84 is een conventionele teller, die uit een aantal bits bestaande informatie kan aanvaarden, die het aantal wagenstappen tussen aangrenzende gedrukte tekens in responsie op het toevoeren van een strobe-impuls op de strobel eiding 86 specificeert. De positieteleenheid 5 84 heeft een ingang, waaraan de signalen van de wagenpositie-aftaster vanuit de wagenpositie-aftasteenheid 87 wordt toegevoerd voor het voortschakelen van de positieteleenheid 84. De signalen van de wagenpositie-af taster worden via een bus 88 eveneens gekoppeld met een onderstaand beschreven wagenaandrijfeenheid. De uitgang van de positietel-10 eenheid 84, aangeduid met Δ C, wordt gekoppeld met een ingang van een tempeer- en besturingseenheid 89 en tevens met de wagenaandrijfeenheid via een bus 90.

De uitgang van het tekenregister 83 is gekoppeld met de gegevens-ingang of een dood geheugen of ROM 91, tezamen met een besturingssig-15 naai uit de temperings- en besturingseenheid 88, genaamd KIEZEN, ROM 91 is een conventionele 256 x 8 biteenheid, die funktioneel verdeeld is in twee helften, schematisch aangegeven door de gebroken lijn. De eerste helft wordt gebruikt voor het opslaan van het twee-complement van de positie op het drukwiel 40 van de tekens van het drukwiellettertype. De 20 tweede helft wordt gebruikt voor het opslaan van hamerintensiteitte-kens, die de gewenste intensiteit specificeren, waarmede de drukhamer voor de afzonderlijke tekens in het lettertype moet worden bediend. Het klessignaal specificeert het gedeelte van het ROM, d.w.z. eerste of tweede gedeelte, waaruit het teken moet worden afgelezen.

25 De tekenpositietekens worden door een gegevensbus 92 gekoppeld met een eerste ingang van een rekeneenheid 93, die uitvoerig in fig. 10 is geïllustreerd. De hamerintensiteittekens worden door een gegevensbus 94 gekoppeld met een hameraandrijfeenheid 95, uitvoerig beschreven in de moederaanvrage 75.07753 tezamen met een besturingssignaal, aangeduid 30 met SLAAN uit de tempeer- en besturingseenheid 89. Het uitgangssignaal van de hameraandrijfeenheid 95 bestuurt de bediening van de drukhamer-solenolde 96.

Het andere ingangssignaal naar de rekeneenheid 93 wordt verkregen via een gegevensbus 97 uit een positietelinrichting 98, uitvoerig weer-35 gegeven in fig. 9. De positieteleenheid 98 specificeert de momentele positie van het drukwiel 40 tijdens de werking in reactie op het toevoeren van de X, Y, Z positie-impulsen uit de wielpositie-aftaster 99 en kloksignalen uit de tempeer- en besturingseenheid 89.

De rekeneenheid 93 vergelijkt eerst het uitgangssignaal van de po-40 sitieteleenheid 98, dat de initiële positie van het drukwiel 40 spe- 8702817 10 cificeert, met het tekenuitgangssignaal van het ROM 91 om de draairichting vast te stellen, om de kortste hoekweg te verschaffen, die nodig is om het tekenkussen, dat het gewenste te drukken teken draagt, uit te lijnen met het slageinde van de solenoïdehamer. Een signaal, dat de 5 optimale draaiingsrichting specificeert wordt via een geleider 100 gekoppeld met de temperings- en besturingseenheid 89. Tevens vergelijkt de rekeneenheid 93 continu de toestand van de positieteleenheid 98 met het teken uit de eerste helft van het ROM 91 en wekt een uit een aantal bits bestaand signaal op, dat deze toestand voorstelt, welk signaal via 10 een gegevensbus 101 wordt gekoppeld met de tempeer- en besturingseenheid 88 en via de gegevensbus 102 met een drukwiel aandrijfeenheid 103.

Behalve de bovengenoemde KIES- en SLAG-signalen wekt de tempeer-en besturingseenheid 89 een RICHTINGS-besturingssignaal en een DRUK-WIELBEWEGINGS-signaal, die gekoppeld worden met de drukwielaandrijfeen-15 heid 103, gebruikt voor het besturen van het draaien van de drukwielge-lijkstroommotor 38.

Verder wekt de tempeer- en besturingseenheid 89 KLOK-signalen op voor het voortschakelen van de positieteleenheden 84, 98 en een bestu-ringssignaal, genaamd WAGENVERPLAATSING, dat gekoppeld wordt met de in-20 gang van een wagenaandrijfeenheid 105 in wezen op dezelfde wijze als de drukwiel aandrijfeenheid 103. Het uitgangssignaal van de wagenaandrijfeenheid 105 wordt gebruikt voor het besturen van de incrementele draaiing van de wagengelijkstroommotor 32.

Fig. 9 illustreert de positietelIer 98. Deze eenheid is voorzien 25 van eerste en tweede paren besturings-flip-floppen 120, 121 respectievelijk 122, 123. Het eerste paar besturings-flip-floppen 120, 121 bestuurt de werking van een omhoog-impulsgenerator, bestaande uit een tweetal flip-floppen 126, 127 en bereidt tevens een eerste conditione-rings-flip-flop 130 voor. Het tweede paar besturings-flip-floppen 122, 30 123 bereidt op een soortgelijke wijze de werking van een omlaag-impuls-generator 128, 129 voor en bereidt de werking van een tweede conditio-nerings-flip-flop 131 voor. Zowel de omhoog-impulsgenerator als de om-laag-impulsgenerator worden geklokt door een uitwendig kloksignaal, opgewekt door de tempeer- en besturingseenheid 89, die in de voorkeurs-35 uitvoeringsvorm een 500 kHz kloksignaaltrein is, zoals weergegeven in fig. 13. De omhoog-impuls- en omlaag-impulsgeneratoren incrementeren en respectievelijk decrementeren een positieteller 136. In de voorkeursuitvoeringsvorm is de positieteller 136 een teller met een schaal van 256 gewijzigd, zoals weergegeven om te werken als een teller met een 40 schaal van 192, die hetzij op nul wordt teruggesteld na het bereiken ,8702817 11 van de telling 191, wanneer geïncrementeerd door de omhoog-impulsge-nerator of vooraf wordt ingesteld op een telling van 191 na het passeren door nul, wanneer gedecrementeerd door de omlaag-impulstelIer.

Verwezen wordt naar fig. 12. Tijdens de werking bereidt, in res-5 ponsie op het ontvangen van X, Y en Z besturingssignalen van de druk-wielpositie-aftaster 99 die wordt opgewekt telkens wanneer het drukwiel incrementeel wordt gedraald, een van de twee paren besturings-flip-floppen 120, 123, de bijbehorende impulsgenerator voor afhangende van de draaiingsrichting van het drukwiel 40. Wanneer in een eerste rich-10 ting gedraaid, wordt de flip-flop 120 ingesteld door het optreden van Z ware en positieve Y overgang, waarna een positieve over-gang van X de flip-flop 121 laat instellen, waardoor de flip-floppen 126, 127 worden vrijgegeven on door het binnenkomende kloksignaal te worden geklokt. Bovendien wordt de terugstelklamp van de conditionele 15 flip-flop 130 door de Ingestelde toestand van de flip-floppen 120, 121 verwijderd.

Daarna doorloopt de eerstvolgende vier klokimpulscycli de omhoog-impulsgenerator vier opeenvolgende binaire toestanden, hetgeen leidt tot het opwekken van een omhoog-impuls op de leiding 141, die wordt 20 toegevoerd aan de incrementerende ingang van de teller 136. Daarna worden met de RUST overgangen waar aan de uitgang van de EN-poort 116, de flip-floppen 120, 121 teruggesteld, waardoor de omhoog-impulsgenerator flip-floppen 126, 127 en de conditionerings-flip-flop 130 buiten werking worden gesteld totdat de eerstvolgende juiste reeks van Z, 25 Y en X signalen optreedt.

Indien de teller 136 een telling 191 bevatte voordat de flip-flop 126 werd ingesteld, een toestand, aangegeven door de decoderingspoorten 137-139, wordt de conditionerings-flip-flop 130 ingesteld door de flipflop 126 Q ware overgang en wordt de teller 136 op nul teruggesteld 30 door het resulterende uitgangssignaal van de 0F-poort 135. Ook de teller 136 wordt op nul teruggesteld door het signaal, opgewekt door de 0F-poort 135 in responsie op het opwekken van het uitgangssignaal van de EN-poort 134 wanneer de RUST en INDEX signalen beide waar zijn.

De werking van de posltieteleenheid 98 in de neerwaartse modus is 35 nagenoeg gelijk aan die, welke bovenstaand werd beschreven, waarbij de flip-floppen 122, 123 de werking van de neerwaartse impulsgenerator flip-floppen 128, 129 voorbereiden en de werking van de flip-flop 131 conditioneren. In dit geval wordt echter de flip-flop 122 ingesteld door Z waar en een latere overgang van X (waar), terwijl 40 de flip-flop 123 wordt ingesteld door Y (waar), die optreedt nadat de 8702817 12 flip-flop 122 werd ingesteld. Het resulterende vrijgeven van de omlaag-impulsgeneratorflip-floppen 128, 129 veroorzaakt het opwekken van een enkele omlaag-impuls op de leiding 14Γ, waardoor de teller 136 wordt geTfncrementeerd. Bovendien, indien de teller 136 een telling nul be-5 vat, aangegeven door de decodeerpoort 140 wanneer de flip-flop 128 waar overgaat, wordt de teller 136 vooraf ingesteld door de conditionerings-flip-flop 131 voor het bevatten van een telling 191. Nadat de teller 136 is gedecrementeerd, worden de flip-floppen 122, 123 en 131 teruggesteld door het optreden van een RUST (waar) signaal.

10 Verder bevat de positieteleenheid 98 vier inverterende EN-poorten 109-112 voor het opwekken van de 0]_, 02» 03 en 04 besturings-signalen, eveneens weergegeven in fig. 12, die voor een later te beschrijven doeleinde worden gekoppeld met de drukwielaandrijfeenheid 103.

15 De uitgangen van de drukwielpositietelIer 136, n.1. PC1-PC128 zijn elk gekoppeld met een eerste ingang van een verschillende van een aantal afzonderlijke verge!ijkingseenheden 142 - 149 van de rekeneenheid 93, weergegeven in fig. 10 tezamen met het gewenste drukwielpositiete-ken uit het ROM 91 uit het eerste gedeelte hiervan. De respectievelijke 20 uitgangssignalen van de afzonderlijke vergelijkingsinrichting 142-149 worden op de volgende wijze bemonsterd.

Eerst worden de vier meestal significante uitgangsbits van de vergelijkingsinrichting 124-125 bemonsterd in een vier bit binaire optel-Ier 150 om vast te stellen of het verschil tussen de positie van het 25 teken, dat men wenst te drukken, gespecificeerd door het ROM 91 en de momentele wielpositie groter is dan het getal 96. Indien dit het geval is, wekt de stuurpoort 151 een uitgangsimpuls op, genaamd OMKEER-im-puls, die een aantal exclusieve OF-poorten 153-159 conditioneert om het de optelIer 160 mogelijk te maken het twee-complement van het verschil-30 signaal uit de vergelijkingsinrichtingen 142-149 op te wekken. Verder wordt het omkeersignaal gekoppeld met de tempeer- en besturingseenheid 89 om deze eenheid te conditioneren voor het opwekken van een omgekeerd richtingssignaal, dat, zoals bovenstaand werd opgemerkt, wordt gekoppeld met de drukwielaandrijfeenheid 103.

35 Indien het verschil signaal niet groter is dan 96, wordt het verschil teken eenvoudig door de optel!er 160 overgedragen. Uit verschil teken, genaamd Δ W aan de uitgang van de optelIer 160 wordt gekoppeld met een nul detector 162 in een tempeer- en besturingseenheid 89, weergegeven in fig. 11. De nul detector 162 is een conventionele eenheid voor 40 het opwekken van een signaal van een vooraf vastgesteld niveau, telkens 8702817 13 wanneer het ingangssignaal naar deze eenheid nul is. Het uitgangssignaal van de nuldetector 162 wordt gekoppeld met een eerste ingang van een EN-poort 163, terwijl het andere ingangssignaal het RUST-signaal van de positieteleenheid 98 is. Het uitgangssignaal van de EN-poort 163 5 wordt gekoppeld met de gegevensingang van een D-type flip-flop 164, waarvan een klokingang is gekoppeld met de uitgang van een klokgenera-tor 165.

De uitgang van de klok 165 is verder over een conventionele ver-tragingsinrichting 166 gekoppeld met een eerste ingang van een EN-poort 10 167, waarvan de overige ingangssignalen zijn het uitgangssignaal van de nul detector 162 omgekeerd door een conventionele inverter en het ^-uitgangssignaal van de flip-flop 164. Het uitgangssignaal van de EN-poort 167, dat een vertraagd signaal bevat, aangevende, dat Δ W gelijk is aan nul, wordt gekoppeld met de klokingang van een D-type 15 flip-flop, waarvan de gegevensingang is gekoppeld met een referentie-spanning V. Het terugstelingangssignaal naar de flip-flop 170 wordt verkregen uit het uitgangssignaal van de nuldetector 162, dat de flipflop 170 laat terugstellen, wanneer Δ W vals overgaat. Het uitgangssignaal van de flip-flop 170 is het besturingssignaal BEWEEG DRUKWIEL, 20 dat, zoals reeds werd opgemerkt, wordt gekoppeld met een ingang van de drukwielaandrijfeenheid 103,

Het uitgangssignaal van de vertragingseenheid 166 is verder gekoppeld met de klokingang van een D-type flip-flop 172, waarvan een gegevensingang is gekoppeld met het OMKEER-besturingssignaal uit de reken-25 eenheid 93. De flip-flop 172 wordt ingesteld telkens wanneer het om-keersignaal waar is voor het opwekken van het richtingssignaal, dat eveneens wordt gekoppeld met de drukwielaandrijfeenheid 103 voor het besturen van de draairichting van het drukwiel 40.

Het uitgangssignaal van de flip-flop 164, dat een binair KIES-sig-30 naai is, gebruikt voor het aangeven van het lezen van een teken uit hetzij het eerste of het tweede gedeelte van het ROM 90, wordt eveneens gekoppeld met de ingang van een conventionele monostabiele multivibrator 173, die een berustingstijd voor de mechanische onderdelen, bijvoorbeeld het drukwiel 40 verschaft, voor het afdrukken van een symbool 35 op het drukmedium. Het uitgangssignaal van de monostabiele multivibrator 173 wordt toegevoerd aan de ingang van een HAMER monostabiele multivibrator 174, dat een slagbesturingssignaal opwekt voor het trekkeren van de werking van de hameraandrijfeenheid 95. Het uitgangssignaal van de hamer-monostabiele multivibrator 174 wordt gekoppeld met de ingang 40 van een WAGEN-monostabiele multivibrator 175, waarvan de uitgang is ge- . 87 02 8 1 7 14 koppeld met de klokingang van een D-type flip-flop 176, gebruikt voor het voorbereiden van de wagengelijkstroommotor. Het terugstel ingangssignaal naar de flip-flop 176 wordt verkregen van het uitgangssignaal van een nul-detector 179, gelijk aan de nul detector 162, die een uit-5 gangssignaal opwekt, telkens wanneer de wagenpositieteleenheid 184 naar de nul toestand is gelncrementeerd, waardoor wordt aangegeven, dat de wagen zich in de eerstvolgende juiste drukpositie bevindt. Het uitgangssignaal van de wagen monostabiele multivibrator 175 wordt via een inverter 177 eveneens gekoppeld met de ingang van een terugstelmonosta-10 biele multivibrator 178, die een terugstelimpuls opwekt voor het terugstellen van de flip-floppen 164 en 172 nadat de monostabiele multivibrator 175 is afgelopen.

Tijdens de werking met de wagen in de drukpositie, wordt in responsie op het opwekken van een strobe-impuls op de strobeleiding 85 15 (fig. 8) het eerst volgende gewenste te drukken teken via de gegevens-bus 81 gekoppeld met een tekenregister 83, alwaar het blijft tot het optreden van de eerstvolgende strobe-impuls. Met de KIES-flip-flop 164 initieel teruggesteld (fig. 11), wordt het twee-complement van het gewenste teken uit het ROM 91 gelezen en gekoppeld met de vergelijkings-20 inrichtingen 142-149 in de rekeneenheid 93, tezamen met het uitgangssignaal van de drukwielpositieteller 136 in de positieteleenheid 98.

Een vergelijking van de twee tekens vindt plaats en de flip-flop 172 van de tempeer- en besturingseenheid 89 wordt ingesteld op de binaire configuratie overeenkomende met de optimale draairichting van het druk-25 wiel 40. Nagenoeg gelijktijdig wordt de flip-flop 170 ingesteld door Δ W f nul, via de nul detector 162, inverter 168 en EN-poort 167, waardoor het draaien van het drukwiel 40 wordt bereid. Het uitgangssignaal van de optelIer 160 van de rekeneenheid 93 wordt bemonsterd door de nul detector 162 en het drukwiel 40 kan voortgaan met draaien totdat 30 Δ W gelijk is aan nul, waardoor wordt aangegeven, dat het drukwiel zich in de juiste positie bevindt.

Wanneer Δ W gelijk is aan nul, wordt de flip-flop 170 teruggesteld om het draaien van het drukwiel 40 te beëindigen en de eerstvolgende RUST-impuls maakt het de flip-flop 164 mogelijk te worden ingesteld 35 door de klok 165 teneinde het niveau van het kiessignaal te veranderen, waardoor het teken uitlezen uit het onderste gedeelte van het ROM 91 wordt gespecificeerd en de EN-poort 167 wordt geblokkeerd. Daarna wordt het hamer-intensiteitsteken gekoppeld met de hameraandrijfeenheid 95, waarna de hamer monostabiele multivibrator 174 een SLAG-bevelsignaal 40 opwekt, dat leidt tot het in werking stellen van de drukhamersolenoT- 8702817 15 de 96. Nadat de hamer-monostabiele multivibrator 174 is afgelopen, wekt de WAGEN-monostabiele multivibrator 175 een WAGEN-impuls 90, dat de flip-flop 176 instelt om het mogelijk te maken, dat de wagen naar de eerstvolgende tekenpositie wordt verplaatst. Wanneer de wagen naar deze 5 eerstvolgende tekenpositie wordt verplaatst, wordt de positieteleenheid 84 gedecrementeerd door de wagenpositie-aftastinrichting, totdat Δ C gelijk is aan nul. Wanneer Δ C gelijk is aan nul, stelt de nuldetector 179 de flip-flop 176 terug om een verdere beweging van de wagen te beëindigen. Verdere werking verloopt op de reeds eerder beschreven wij-10 ze.

Fig. 14 toont de drukwielaandrijfeenheid 103, zoals uit deze figuur blijkt, zijn een aantal elektronische overdrachtsschakelaars 201 -204 aangebracht, elk voorzien van een overdrachtsingangsklem, respectievelijk gekoppeld met de referentiesigna!en V}, Vg» 15 Vj, Vj en een besturingsingangsklem, gekoppeld met referentiesignalen 0χ, 02* 03» 04» waarbij de referen-tiesignalen worden geleverd door de drukwielpositieaftaster 99 en een positietel!er 98. De overdrachtsuitgangsklemmen van de schakelaars 201-204 zijn over een sommeringsnetwerk 206 gekoppeld met de ingang van 20 een conventionele differentiatorschakeling 207. De uitgang van de different! atorschakeüng 207 wordt gekoppeld met een eerste ingang van een sommeringsnetwerk 208, waarvan het uitgangssignaal wordt gekoppeld met een eerste ingang van een differentiële versterker 209.

Δ W signalen worden via de gegevensbus 102 gekoppeld met de ingang 25 van een snel heidsdecodeerinrichting 211, voorzien van een conditione-ringsingang, gekoppeld met het besturingssignaal voor het bewegen van het drukwiel, afkomstig van de temperings- en besturingseenheid 89. De snel heidsdecodeerinrichting 211 is een conventionele schakeling, voorzien van een aantal decodeerpoorten, die aanspreken op het 7 bit binai-30 re code Δ W teken voor het opwekken van besturingssignalen, die een gewenste motorsnelheid voorstellen. Deze besturingssignalen worden via de gegevensbus 212 gekoppeld met de ingang van een snel heidskieseenheid 214. De snel heidskieseenheid 214 heeft een conditionerende ingang, gekoppeld met het richtingbesturingssignaal uit de temperings- en de be-35 sturingseenheid 89. De snelheidskieseenheid 214 is een conventionele schakeling, die een spanning opwekt, die een niveau heeft, dat de gewenste motorsnelheid voorstelt in responsie op de besturingsingangssig-nalen uit de snelheidsdecodeerinrichting 211. De uitgang van de snelheidskieseenheid 214 is gekoppeld met de overblijvende ingang van het 40 sommeringsnetwerk 208.

.8702817 16

Het besturingssignaal voor het BEWEGEN VAN HET DRUKWIEL uit de temperings- en besturingseenheid 89 wordt eveneens gekoppeld met de be-sturingselektrode van een elektronische overdrachtsschakelaar 216, waarvan een overdrachtsingang is gekoppeld met Vj referenties!’gna-5 len, toegevoerd door de drukwielpositie-aftaster 99. De overdrachtsschakelaar 216 wordt zodanig bestuurd, dat het positiesignaal wordt gekoppeld met de overdrachtsuitgangsklem hiervan, telkens wanneer het besturingssignaal voor het BEWEGEN VAN HET DRUKWIEL fout is, (d.w.z. wanneer het drukwiel zich in een stationaire modus bevindt).

10 Het overdrachtsuitgangssignaal van de schakelaar 216 aangeduid met POSITIEFOUT, wordt gekoppeld met de eerste ingang van de differentiële versterker 209. De overige ingang naar de differentiële versterker 209 is gekoppeld met aardreferentiepotentiaal.

De uitgang van de differentiële versterker 209 is door een weer-15 stand 218 teruggekoppeld met de eerste ingang van de besturingsverster-ker 220. De uitgang van de besturingsversterker 220 is gekoppeld met de drukwiel motor 38 en wordt gebruikt om de werking hiervan te besturen.

De motoraandrijfketen is voltooid met een weerstand 221, die gekoppeld is met aardreferentiepotentiaal en de terugkoppellus 222, gekoppeld met 20 de overige ingang van de besturingsversterker 220.

De drukwieldrijfeenheid 103 is voorzien van een elektronische ser-vo-besturingsschakeling voor het besturen van de werking van de druk-wielmotor 38 in twee modi: een positiemodus en een snel heidsmodus. In de positiemodus, wordt de statische positie van het drukwiel 40 bewaakt 25 door de fotocel 57 teneinde de positie van het wiel te laten samenvallen met het negatiefgaande nuldoorgangspunt van het spanningsniveau Vi (fig. 12). Hiertoe wordt het V{ positiesignaal via de overdrachtsschakelaar 216 gekoppeld met de differentiële versterker 209, die een correctiespanning van de juiste polariteit en grootte opwekt, 30 telkens wanneer het drukwiel 40 van deze positie afdwaalt. De resulterende foutspanning wordt versterkt door de besturingsversterker 220 en toegevoerd aan de motor 38 om het drukwiel 40 opnieuw in te stellen.

In de snel heidsmodus, aangegeven door het besturingssignaal "waar", wordt de overdrachtsschakelaar 216 buiten werking gesteld en 35 wordt de motor 38 bestuurd door het verschil tussen de momentele motor-snelheid en de hoekafstand, die het wiel moet afleggen voor het bereiken van de juiste drukpositie, aangeduid met Δ W. Hierdoor wordt verzekerd, dat de snelheid van de motor 38 op elk gegeven ogenblik nauwkeurig de optimale versnellings-vertragingskromme van het servostelsel 40 volgt, zodast het wiel snel in de juiste drukpositie kan worden inge- .8702817 17 steld zonder door te schieten.

De momentele snelheid van het drukwiel 40 wordt bewaakt door fotocellen 57, 58 en voorgesteld door referentiesignalen V{,

Vf, V£, Vj (tig- 12). Deze signalen wor-5 den sequentieel bemonsterd door overdrachtsschakel aars 201 - 204, bestuurd door signalen 0^ - 04, zodat gedurende het interval van 315° - 45" V{ over het sommeringsnetwerk 206 gekoppeld is met de ingang van de differentiator 207; V£ is hiermede gekoppeld gedurende het interval van 45* naar 135°; Vf is hiermede gekoppeld gedu-10 rende het interval van 135" - 225°; en v£ is hiermede gekoppeld gedurende het interval van 225° - 315°. De differentiator 207 wekt in responsie op het hieraan toegevoerde ingangssignaal een refe-rentie-uitgangssignaal op, dat continu is over het gehele 360" interval tussen aangrenzende nulpunten en dat de momentele snelheid van het 15 drukwiel 40 voorstelt.

Gelijktijdig worden de Δ W signalen gedecodeerd door de snel hei ds-decodeerinrichting 211, die een van negen snelheidskieslijnen conditioneert, die gekoppeld zijn met de snel heidskieseenheid 214. De snel-heidskieseenheid 214 wekt in responsie hierop een spanningsreferentie-20 signaal op, dat evenredig is aan de hoekpositiefout. Het resulterende referentiesignaal wordt gekoppeld met het sommeringsnetwerk 208.

De twee referentiesignalen van de differentiator 207 en de snel-heidskieseenheid 214 worden gecombineerd in het sommeringsnetwerk 208 en gebruikt voor het besturen van de snelheid van de motor 38 totdat de 25 twee referentiesignalen elkaar uitbalanceren. Wanneer het netto uitgangssignaal van het sommeringsnetwerk 208 nul is, is de snelheid van de motor 38 constant.

Wanneer de motor 38 draait, vermindert de hoekpositiefout en verandert Δ W dienovereenkomstig, waardoor een andere leiding van de negen 30 snel heidskiesleidingen in de buis 212 wordt gekozen. In responsie hierop wekt de snel heidskieseenheid 214 een referentiespanningssignaal op, dat een andere grootte heeft, overeenkomende met de gewijzigde hoekpositiefout, met het gevolg, dat de snelheid van de motor 38 dienovereenkomstig wordt gewijzigd. De snelheid en positiefout worden aldus conti-35 nu bewaakt, totdat het drukwiel 40 zich binnen de grens van de desbetreffende nul positie bevindt.

Verwezen wordt naar fig. 11. Het optreden van deze positie wordt aangegeven door Δ W, gelijk aan nul, waardoor de flip-flop 170 wordt teruggesteld, en de snelheidsmodus wordt beëindigd en de positiemodus 40 opnieuw tot stand wordt gebracht. De uiteindelijke instelling van het 8702817 * 18 drukwlel 44 in de nul positie wordt bestuurd door het referenties!gnaal V{, dat door een overdrachtsschakelaar 216 geconditioneerd door BEWEGING DRUK WIEL fout wordt overgebracht naar de ingang van de differentiële versterker 209.

5 Teneinde het moge!ijk te maken, dat het drukwiel 40 in deze nul positie tot rust komt, zorgt de monostabiele multivibrator 173 voor een vertraging van ongeveer twee milliseconden voordat de hamer-monostabie-le multivibrator 74 in werking wordt gesteld. Zoals bovenstaand opgemerkt, veroorzaakt het in werking stellen van de hamer-monostabiele 10 multivibrator 74 voor het opwekken van een slagimpuls voor de hameraan-drijfeenheid 95.

Een voordeel van de uitvinding is gelegen in het feit, dat lettertypen kunnen worden ondergebracht, die een verschillend aantal tekens hebben. Zoals beschreven, is de voorkeursuitvoering in staat letterty-15 pen te behandelen, die tot een maximum van 192 individuele druktekens hebben. Om het stelsel boven deze capaciteit uit te breiden, wordt de decodeer!ogica voor de drukwielpositieteller 136 gewijzigd voor het verschaffen van de vrije en vooringestelde funkties op desbetreffende tel interval!en en de logische elementen 151, 152 van de rekeneenheid, 20 die de optimale hoekrichtingtest uitvoeren, worden op soortgelijke wijze gewijzigd voor het opwekken van het omkeersignaal telkens wanneer het verschil tussen het te drukken teken en het startadres van het drukwiel groter is dan N/2, waarin N het totale aantal lettertypen is.

Een ander voordeel van stelsels vervaardigd volgens de uitvinding 25 is verkregen in de drukwielaftasteenheid en de wagenpositie-aftasteen-heid, die beide immuun zijn voor variaties in de lichtintensiteitsuit-gang van de lichtbron, zodat de drukwiel- en wagenpositiereferentiesig-nalen steeds precies gedefinieerd zijn.

Tenslotte verschaffen de besturingsstelsels van de draaiende druk-30 inrichting volgens de uitvinding een buitengewoon nauwkeurige instelling van het drukwiel en de wagen in de positiemodus, terwijl dan gelijktijdig de beweging van het drukwiel en de wagen naar opeenvolgende drukposities in de snel heidsmodus op een optimale wijze worden bestuurd, zodat de motor de optimale versnel!ings-vertragingskromme van 35 hetzelfde stelsel volgt en zonder doorschieten tot rust komt.

Hoewel bovenstaand een voorkeursuitvoeringsvorm word beschreven kunnen verscheidene wijzigingen, alternatieve constructies en equivalenten worden aangebracht zonder dat het kader van de in de conclusies overgelegde rechten wordt verlaten.

8702817

Claims

1. DrukInrichting met een draaibaar drukwiel, voorzien van een verplaatsbare wagen, een inrichting voor het verplaatsen van de wagen langs een drukregel, een draaibaar drukwiel, dat op de wagen is gemon-5 teerd, welk draaibare drukwiel is voorzien van een aantal afzonderlijke druktekens, die langs het radiale midden van het wiel zijn verdeeld, een inrichting voor het draaien van het drukwiel, een inrichting om de druktekens tegen een drukorgaan te drukken, een eerste positie-aange-vende inrichting voor het opwekken van signalen, die de momentele posi-10 tie van het drukwiel voorstellen, welke eerste positie-aangevende inrichting is voorzien van een codeerschijf, die draaibaar met het drukwiel is gemonteerd en voorzien is van een aantal afwisselend aangebrachte opake en doorschijnende gedeelten, aangebracht in een nagenoeg cirkel vormige tempeerspoor om het radiale midden van de schijf en een 15 inrichting, die reageert op de drukwielpositiesignalen voor het in werking stellen van de afdrukinrichting, met het kenmerk, dat de eerste positie-aangevende inrichting is voorzien van een lichtbron, een aantal lichtgevoelige inrichtingen, die reageren op de hoekverplaatsing van de opake en doorschijnende spoorgedeelten, wanneer het drukwiel wordt ge-20 draaid voor het opwekken van een tweetal positiesignaaltreinen, die een nagenoeg constant faseverschil hebben en een terugkoppel inrichting om de intensiteit van de lichtbron nagenoeg constant te houden.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de terugkoppel inrichting is voorzien van een energie-inrichting voor het toe- 25 voeren van elektrische energie aan de lichtbron, lichtgevoelige inrichtingen, die zodanig zijn aangebracht, dat zij continu lichtstralen onderscheppen, die door de lichtbron worden uitgezonden voor het opwekken van een elektrisch signaal, dat de intensiteit van de lichtstralen voorstelt, een verge!ijkingsinrichting voor het vergelijken van het in-30 tensiteitssignaal met een standaardsignaal, dat een vooraf tot stand gebrachte gewenste lichtintensiteit voorstelt, een inrichting voor het opwekken van een correctiesignaal, wanneer het intensiteitssignaal verschilt van het standaardsignaal en een inrichting om het correctiesignaal te koppelen van een energie-inrichting voor het veranderen van de 35 grootte van de lichtintensiteit teneinde de gewenste lichtintensiteit opnieuw tot stand te brengen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de lichtbron is voorzien van een licht-uitzendende diode en de vergelijkingsinrichting is voorzien van een differentiële versterker met een eerste 40 ingang, die gekoppeld is met het standaardsignaal en een tweede ingang, .8702817 die gekoppeld is met de uitgang van de inrichting, die het intensi-teitssignaal opwekt.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het faseverschil nagenoeg 90° bedraagt.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wagen- verplaatsingsinrichting is voorzien van een motor met een draaibare as en een inrichting om de beweging van de draaibare as om te zetten in een translatiebeweging van de wagen en verder voorzien van een tweede positie-aangevende inrichting voor het opwekken van signalen, die de 10 momentele positie van de wagen voorstellen en een inrichting, die reageert op de wagenpositiesignalen voor het besturen van het in werking stellen van de wagenverplaatsingsinrichting, en dat de tweede positie-aangevende inrichting is voorzien van een lichtbron, een optische co-deerschijf, die aan de draaibare as is bevestigd en voorzien is van een 15 aantal afwisselend aangebrachte opake en doorschijnende gedeelten, die om het radiale midden van de schijf zijn aangebracht voor het vormen van een nagenoeg cirkelvormig tempeerspoor, tenminste een lichtgevende inrichting, die reageert op de hoekverplaatsing van de opake en doorschijnende tempeerspoorgedeelten van de optische codeerschijf, wanneer 20 de schijf wordt gedraaid voor het opwekken van een positiesignaaltrein, en een terugkoppel inrichting om de intensiteit van de lichtbron nagenoeg constant te houden.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de terugkoppel inrichting van de tweede positie-indicator is voorzien van een 25 energie-inrichting voor het toevoeren van elektrische energie aan de lichtbron, lichtgevoelige inrichtingen, die zodanig zijn aangebracht, dat zij continu lichtstralen onderscheppen, die door de lichtbron worden uitgezonden voor het opwekken van een elektrisch signaal, dat de intensiteit van de lichtstralen voorstelt, een vergelijkingsinrichting 30 voor het vergelijken van het intensiteitssignaal met een standaardsignaal, dat een vooraf tot stand gebrachte, gewenste lichtintensiteit voorstelt, een inrichting voor het opwekken van een correctiesignaal, wanneer het intensiteitssignaal verschilt van het standaardsignaal en een inrichting voor het koppelen van het correctiesignaal me de ener-35 gie-inrichting om de grootte van de lichtintensiteit te veranderen teneinde de gewenste lichtintensiteit opnieuw tot stand te brengen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de lichtbron is voorzien van een lichtemitterende diode en de vergelijkingsinrichting is voorzien van een differentiële versterker met een eerste 40 ingang, die gekoppeld is met het standaardsignaal en een tweede ingang, - 87 0 2 8 17 die gekoppeld is met de uitgang van de inrichting, die het intensi-teitssignaal opwekt. ******** . 87 C 2 8 1 7