NL8701610A - Toestel ter oefening van de abdominale spieren. - Google Patents

Description

rv ' VO 9235

Toestel ter oefening van de abdominale spieren.

De uitvinding heeft betrekking op een verbeterd toestel ten gebruike bij het oefenen van de abdominale spieren, en geschikt voor zowel toepassing in huis als professionele toepassing. Een belangrijk met de uitvinding beoogd doel bestaat in verbetering 5 van de fysiologische doeltreffendheid van de bekende oefening van het overeind-gaan-zitten, met.het oog op de abdominale spierkracht en -toniciteit.

Bij de gebruikelijke oefening van het overeind-gaan-zitten ligt de oefenpersoon achterover op de grond met zijn gezicht naar 10 boven, met zijn heupen en knieën ongeveer 90°gebogen, en met zijn handen achter het hoofd geplaatst.

De onderhavige uitvinding verschaft nu een op speciale wijze uitgevoerd toestel, waar de oefenende persoon op ligt om de oefening uit te voeren. Bij gebruik van het uitgevonden toestel ligt 15 de oefenende persoon in hoofdzaak, zoals beschreven voor de gebruikelijke oefening voor het overeindgaanzitten, met het oefentoestel geplaatst tussen de oefenende persoon en de vloer. Overeenkomstig de uitvinding zijn nu voorzieningen getroffen voor het, als een wieg opnemend ondersteunen van het bekken in een bekkenkomgedeelte, terwijl 20 het lumbale- of lende-gedeelte van de ruggegraat wordt ondersteund door een langwerpig steungedeelte in aanvaardbare z.g. Lordosispositie, d.w.z. ruggegraatkrommings-positie (uitrekking).

De uitvinding zal nader blijken uit hieronder volgende beschrijving - waarin wordt verwezen naar de tekening - en uit de 25 daarachter volgende conclusies.

Fig. 1 verduidelijkt de toepassing van het uitgevonden toestel bij een oefening voor het overeindgaanzitten; fig. 2 is een bovenaanzicht van het toestel; fig. 3 is een eindaanzicht van het toestel; 30 fig. 4 laat het toestel in perspectief zien; fig. 5 is een bij fig. 2 behorend zijaanzicht; fig. 6 is een doorsnede-met-aanzicht volgens de lijn A-A in fig. 2;

35 fig. 7 is een doorsnede-met-aanzicht volgens de lijn B-B

in fig. 2; V 1 S ίΟ -2- -¾ fig.8 is een doorsnede-met-aanzicht volgens de lijn C-C in fig. 2; en fig.9 is een enigszins schematisch zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede en laat zien, hoe het oefentoestel zich verhoudt ten 5 opzichte van het onderste gedeelte van de ruggegraat en ten opzichte van bepaalde belangrijke spiergroepen; en

fig.. 10 i's een doorsnede-met-aanzicht volgens de lijn D-D

in fig. 2.

Overeenkomstig de tekening is het oefentoestel 10 als 10. eenheidslichaam gevormd, bestaande uit een betrekkelijk dunne, door spuitgieten gevornde schaal uit kunststof, met variërende mate van buigzaamheid en stijfheid op van dat eenheidslichaam deel uitmakende plaatsen. De verschillen in buigzaamheid zijn een gevolg van de fysische eigenschappen van het bij het spuitgieten toegepaste kunststof-15 materiaal, in verband met de inherente uitvoering van het toestel. Het overgangsbereik (gearceerd tussen de lijnen B-B en C-C in fig.2), gelegen tussen het bekkengedeelte en het lendegedeelte van de ruggegraat, ondersteunt het schommelmechanisme en de bekken-kom, en is bij het spuitgieten van het toestel stijver dan de aangrenzende gedeelten 20 uitgevoerd. Wanneer het toestel door vacuum gevormd of op andere wijze vervaardigd is, kan het zijn voorzien van ribben of versterkt zijn om te zorgen voor dezelfde stijfheid in het overgangsbereik.

Het oefentoestel 10 omvat in hoofdzaak een komgedeelte 12 van ellipsvormige gedaante, zodanig dat het het achterwerk van de 25 gebruiker opnemen en het bekken ondersteunen kan, en een voor het ondersteunen van het lumbale tuggegraatgedeelte bestemd ondersteunings-gedeelte 14 dat zich vanuit het komgedeelte uitstrekt en uitgelijnd is met de symmetrieas. In het tussengebied tussen de twee gedeelten, gelegen tussen de lijnen B-B en C-C (het gearceerde bereik in fig. 2) 30 bevindt zich een overgangsbereik, dat aan het oppervlak convex gewelfd is ter aanpassing aan de handhaving van de normale lumbo-sacrale hoek (gedefinieerd als de anatomische overgang tussen het heiligbeen van het bekken en de L 5-wervel, d.w.z. de vijfde lendewervel). £ Algemeen is men het er over eens, dat een normale lumbo-sacrale hoek ongeveer 35 35° tot 40° bedraagt.J Dit vormt een belangrijk veiligheidsaspect van #701810 βτ 'jj- -3- het uitgevonden toestel. De symmetrieas strekt rich uit volgens de lijn A-A in fig. 2.

Het ondersteuningsgedeelte 14 van het lumbale ruggegraat-gedeelte is het duidelijkst te zien in de figuren 5 en 6 en, blijkens 5 die figuren, aan het oppervlak flauw convex gebogen of opwaarts gewelfd, zodat bij gebruik van het toestel met het achterwerk van de gebruiker in het komvormige opneemgedeelte 12 en het onderste gedeelte van de rug op het lende-ondersteuningsgedeelte 14 geplaatst, een gewenste mate van zogenaamde Lordosis, d.w.z. ruggegraatskromming in het lende-10 gedeelte van de ruggegraat en een anatomisch aanvaardbare lumbo-sacrale hoek wordt gehandhaafd in achteroverliggende, neutrale positie. Met de uitdrukking "anatomisch aanvaardbaar" wordt hier bedoeld, dat in het algemeen door deskundigen op het gebied van de anatomie een lumbo-sacrale hoek in de orde van grootte van 35° tot 40°als 15 normaal wordt aanvaard, waarbij de nauwkeurige mate van helling gewoonlijk van persoon tot persoon binnen dat bereik min of meer zal variëren. Voor elk individu afzonderlijk zal derhalve het ondersteuningsgedeelte 14 voor het lendegedeelte van de ruggegraat de normale lumbo-sacrale hoek van de persoon handhaven, van welke hoek wordt 20 aangenomen, dat die ligt tussen 35 en 40°, en wel in een gemakkelijke en goed ondersteunde positie, terwijl het lichaam van de gebruiker zich in de neutrale achteroverliggende positie bevindt.

Wanneer een begin wordt gemaakt met de oefening van het overeindgaanzitten, veert het buigzame overgangsgebied (gearceerd 25 tussen de lijnen B-B en C-C in fig. 2) achterwaarts naar de vloer naarmate het lendegedeelte van de ruggegraat vlakker wordt, onder het aldus creëren van natuurlijke bekkenkanteling en vermijding van een te grote lumbo-sacrale hoek of een excessieve ruggegraat-kromming, hetgeen schadelijk voor het ondereinde van de ruggegraat 20 kan zijn. Bekkenkanteling is een bekende oefening voor zowel degeen die enthousiast oefeningen doet als voor lijders aan pijnen in het onderste gedeelte van de rug, en bestaat in het buigen van het bekken om het onderste gedeelte van de rug vlakker te maken om aldus de belastingen op de gevoelige tussenwervelschijven te verlichten.

35 In het bijzonder uit de zijaanzicht fig. 5 en de 8701S10 * τ -4- doorsnede-met-aanzicht fig.6 blijkt ook, dat het ondersteuningsge-deelte 14 voor het lumbale ruggegraatgedeelte tevens flauw concaaf gebogen is langs de symmetrieas A-A. De concave vorm wordt minder geprononceerd aan de omtrekken, waardoor het ondereinde van de rug van de gebruiker 5 daarin "als in een wieg" wordt ondersteund.

Een schommelgedeelte 16 strekt zich onder de bekkenkom als . een convex, elliptisch uitsteeksel uit. Dit schommelgedeelte heeft een diepere holte, naarmate het overgaat naar de omtrek van de bekken-kom.

Door dit convexe, elliptische uitsteeksel is het mogelijk, met het 10 toestel 10 zodanig te oefenen, dat het als één geheel om een dwars op de symmetrieas gelegen as van voren naar achteren schommelt, wanneer de abdominale spieren wordt geoefend in het verloop van een reeks oefeningen voor het overeindgaanzitten. Zoals blijkt uit fig.2 is het schommelgedeelte uitgelijnd met de symemtrieas A-A, zodat met het 15 toestel als één geheel heen en weer kan worden geschommeld, waardoor bij gebruik- de schuine abdominalespiering gestimuleerd en geactiveerd worden, zoals hieronder nog nader gedetailleerd zal worden beschreven.

De elliptische vorm van het schommelgedeelte 16 is die factor, welke de juiste plaatsing van het zwenkpunt van de schommelbeweging verzekert, 20 en vormt een kritische factor voor de doelmatigheid van het uitgevonden toestel. Het zwaartepunt van het lichaam ligt op of nabij het tweede heiligbeenuitsteeksel en het zwenkpunt van het schommelgedeelte is ééndelig gevormd in het komgedeelte 12, om aldus gecontoureerd uitsteeksel te bepalen. Dienovereenkomstig wordt in het bovenste (naar boven ge-25 keerde); voor het opnemen van het achterwerk bestemde bereik van het komgedeelte 12 een verdieping 20 bepaald, welke samenvalt met de plaats van het schommel-uitsteeksel, zoals het te zien is in de figuren 4 en 8. De verdieping 20 neemt het staartbeen van de gebruiker "als in een wieg" op, naarmate de voor het opnemen van 30 het achterwerk bestemde bereiken 22 het benige staartbeen boven de verdieping ondersteunen onder het aldus op effectieve wijze verminderen van de wrijvings- en drukkrachten, welke gewoonlijk bij de gebruikelijke oefening van het overeindgaanzitten worden ondervonden.

35 Het bekkenkomgedeelte 12 omvat een tweetal ondiep concaaf gebogen, het achterwerk opnemende en ondersteunende bereiken 22 8701610 $ % -5- aan tegenover elkaar gelegen zijden van de syicmetrieas A-A, zoals het beste blijkt uit de figuren 6 en 10. De overgang tussen de verdieping 20 en de voor het opnemen van het achterwerk bestemde bereiken 22 aan weerszijden van de verdieping omvat een driehoekig 5 gevormd ondiep verlaagd gelegen overgangsgedeelte, dat geleidelijk buitenwaarts en omhoog reikt in de configuratie van een driehoek, gelijkend op de vorm van het heiligbeen en zich uitstrekkend tot in het bereik van overgang tussen het bekkengedeelte 12 en het lende-gedeelte 14. Door deze driehoekvormige configuratie wordt een 10 effectieve uitlijning verkregen van bekken, lumbo-sacrale hoek, en staart-been over het daarvoor geschikte opneembereik van het toestel. Deze bescheiden driehoekvormige verdieping is het beste te zien in fig. 2 als de contourarcering aan weerszijden van de symmetrieas A-A en met de daar in het midden doorheen lopende lijn B-B, en in de 15 figuren 4 en 8.

Aan weerszijden van het toestel 10 bevindt zich, in de onderste helft van het bekkengedeelte 12, een tweetal uitstekende handvat-gedeelten 24, zoals blijkt uit de figuren 2,4,5,6 en 10. Het is de bedoeling, dat de gebruiker deze handvatten als hulp bij het uitvoeren 20 van oefeningen, en tevens voor het justeren en handhaven van de positie van het toestel naar gelang van de anatomie van die gebruiker, aanvat en aldus neer comfort en doelmatigheid ervaart. Deze handvatten 24 zijn zodanig uitgevoerd, dat zij geschikt zijn voor verschillende armlengtes en om de ellebogen in een vleugelconfiguratie van de zij-25 den van het lichaam van de gebruiker verwijderd te houden. Door deze uitvoering wordt risico voor botsingen van de benig uitstekende ellebogen met de grond of met het oefenondersteuningsvlak effectief vermeden, en kan de gebruiker bij het oprichten profiteren van gedeeltelijke hulp door de kracht van de bovenste extremiteiten van 30 de romp.

Aan weerszijden van het ondervlak van het toestel 10 bevindt zich een tweetal uitsteeksels 25 (figuren 3 tot 5en 10), welke fungeren om het te sterk naar opzij schommelen van het toestel te verhinderen. Hierdoor wordt de kans op letsel voor de handen van de 35 gebruiker, wanneer deze dóór de handvatten 24 grijpen, effectief verminderd. Deze "zij-stabilisatoren" zijn ééndelig in het bekken-kom- 8701510 ? £ -6- gedeelte 12 gevormd.

Opgemerkt wordt, dat hetzij één. of beide oppervlakken van het toestel 10 in fig. 2 al dan niet van een oppervlakstructuur kunnen zijn voorzien ter vermindering van het optreden van slipbewegingen 5 tussen het toestel en de anatomie van de gebruiker of tussen het toestel en het oefenondersteuningsvlak in het verloop van een oefenprogramma .

Thans wordt, voor een beschrijving van de werking van het uitgevonden toestel,in het bijzonder nader verwezen naar de figuren 1, 2, 9 en 10 10.

De gebruiker of gebruikster ligt daarbij op zijn of haar rug (achterover) met zijn/haar heupen en knieën gebogen en met zijn/haar voeten plat op de grond. Het oefentoestel 10 wordt dan met het opneem-gedeelte 12 ervan in positie onder het achterwerk geschoven, waarbij 15 zich het ondersteuningsgedeelte 14 voor het lendegedeelte van de ruggegraat onder het onderste gedeelte van de rug bevindt. De geschikte handvatlengte, passende bij de armlengte van de gebruiker, wordt dan aangegrepen, waarbij de vingers over en dóór de handvatopening worden gestoken en deze omvatten, zodat de gebruiker of gebruikster 20 het comfort en de uitlijning van het toestel 10 naar gelang van zijn of haar anatomie -..fijn kan instellen.

Begonnen wordt nu met de gebruikelijke oefening van het overeind-gaan-zitten, onder het daarbij steeds vastgegrepen houden van de handvatten 24. De armkracht van de bovenarmen kan worden 25 gebruikt om gedeeltelijk de buikspieren bij het oprichten van het bovengedeelte van de romp bij de oefening van het overeind-gaan-zitten te helpen.Het is daarbij niet noodzakelijk een volledige overeind- . zittende positie te bereiken.

Als gevolg van de betrekkelijke, smalheid van het schommel-30 gedeelte 16, zoals blijkt uit fig.2, zal het toestel 10, bij het schommelen van de ene naar de andere zijde zijwaartse instabiliteit demonstreren.De gebruiker wordt daardoor gedwongen, op het middelste, schommeluitsteeksel 16 te balanceren. Dit balanceren is een reflex-, werkzaamheid, uitgaande van de hersencentra welke tijdens de oefening 35 van het overeindgaanzitten met het toestel de zijspieren activeren 8701610 -7- # « (interne en externe schuine, abdominale spieren) .Zonder dit toestel 10 zouden deze spieren bij de gebruikelijke oefening van het overeindgaanzitten niet effectief geactiveerd worden.

Thans verwijzende naar de figuren 1, 9 en 10 blijkt daaruit, 5 dat door het van de éne naar de andere zijde schommelen van het toestel 10 in pijlrichting E de schuine abdominale spieren worden geactiveerd zonder de noodzaak van verdraaiing van het onderste rugge-graatgedeelte. Aangezien de bottenopbouw van het onderste ruggegraat-gedeelte niet op speciale wijze dienstig is voor verdraaiing-10 bewegingen, en aangezien, wanneer men bij de gebruikelijke oefeningen van het overeindgaanzitten, specifiek deze schuine spieren wil activeren, een verdraaiing van het onderste ruggegraatgedeelte nodig is, zal het duidelijk zijn, dat door het uitsluiten van verdraaiings-activiteit het risico voor schade aan het onderste deel van de rugge-15 graat wordt verminderd. Een aanvullend voordeel van dit mechanisme bestaat in vermindering van de tijdfactor, die de gebruiker moet spenderen aan zijn oefeningen van het overeindgaanzitten voor het afwerken van de gehele abdominale spiergordel, waardoor de tijdfactor met 66% effectief wordt verminderd. Gebruikelijk was het namelijk,, dat 20 voor de oefening van het overeindgaanzitten één voorwaarts rechtop- zitbeweging nodig was, één rechtop-zitbeweging met draaiing naar links, en vervolgens één rechtop-zitbeweging met draaiing naar rechts voor effectieve eefening van de abdominale spiergordel. Met het toestel volgens de onderhavige uitvinding is slechts één oefening van-25 overeindgaanzitten vereist, welke dan recht vooruit moet worden uitgevoerd, in tegenstelling met drie afzonderlijke rechtop-zitacties.

Een verdere, aanvullende bijzonderheid bestaat in het feit, dat aangezien de gehele abdominale spiergordel tijdens de oefening van het overeindgaanzitten wordt geactiveerd, een groter oprijs-.

30 potentiaal wordt bereikt, dank zij het feit dat meer spieren worden . betrokken bij de oefening, en die oefening als zodanig daardoor makkelijker is uit te voeren. Deze bijzonderheid, gecombineerd met het grotere comfort, biedt voor die gebruiker, die anders niet in staat zou zijn tot het uitvoeren van een effectieve oefening 35 van overeindgaanzitten, een positieve versterking.

8701310 ί ί.

-8-

Tijdens het verloop van de oefening van het overeindgaanzitten schommelt het toestel 10 voorwaarts en vergt meer werkkracht van de onderste abdominale musculatuur. Dit voorwaartse schommelen vermindert het optreden van vervangende spierwerkzaamheid door de ilio-psoas 5 spier en de quadriceps-beenspier. en verhoogt het effectieve bewegings-bereik over hetwelk de abdominale spieren in hun oefening geïsoleerd zijn, waardoor deze over een groter bewegingsbereik werkzaam zijn.

Fig. 9 laat de voorwaartse en achterwaartse schommelbeweging in pij1-richting D zien. Het zwenkpunt van de schommelinrichting 16 wordt 10' bepaald door de elliptische gedaante van het schommelgedeelte, welke minder geprononceerd is, naarmate het overgaat naar de omtrek van het bekkenkomgedeelte 12, zoals het beste blijkt uit figuren 4 tot 8 en 10. Door de toegepaste constructie komt het zwenkpunt effectief onder het natuurlijke zwaartepunt van de anatomie van de gebruiker te liggen, 15 waardoor een zachte voorwaartse en achterwaartse schommelbeweging wordt verschaft, effectievere spierwerkingen optreden, en het op het juiste tijdstip helpen bij de bekken-kantelbeweging, zoals in het voorgaande beschreven wordt bevorderd. Het bekken-kantel-mechanisme blijkt het beste in fig.9 en is aangegeven door de pijl-20 richting F.

Thans speciaal verwijzende naar de figuren 5 en 6 doet het opwaarts gebogen ondersteuningsgedeelte voor het lendegedeelte van de ruggegraat, zoals in het voorgaande beschreven, dienst om de normale ruggegraatskromming te handhaven. Die ruggegraatkromming wordt 25 meer in het algemeen gehandhaafd in staande, gewichtdragende stand, en is inherent aan de sterke bouw van het onderste gedeelte van de ruggegraat. Het gebruikelijke rechtovereind gaan zitten, uitgevoerd zonder het toestel volgens de onderhavige uitvinding, geschiedt met de heupen en met de knieën ongeveer 90° gebogen, en met het 30 onderste ruggegraatgedeelte vlak gericht naar de vloer, door de bekken-kantelbeweging. Deze houding vermindert de kans op letsel aan het onderste ruggegraatgedeelte dank zij een vermindering van te sterke ruggegraatkromming of extra rek van het onderste ruggegraatgedeelte.

Met het onderste ruggegraatgedeelte vlak naar de vloer gekeerd is 35 de ruggegraat echter niet op adequate wijze beschermd. Bij het 8701610 ♦ % -9- uitvoeren van de gebruikelijke oefening van het overeind gaan zitten zonder gebruikmaking van het toestel 10, heeft de gebruiker de natuurlijke neiging, de lange "hefboomann", welke wordt gevormd door het bovenste gedeelte van de romp te verkorten. Dit geschiedt door de 5 ruggegraat te buigen tot in een ruggegraatkromming en zo. op effectieve wijze het hefboomsysteem en hierdoor het "oprichf-voordeel te verbeteren. Dit kan echter resulteren in letsel aan het onderste ruggegraatgedeelte, speciaal ter plaatse van de lende-heiligbeen-overgang. Deze factor wordt nog verder gecompliceerd door de om-10 standigheid, dat bij de gebruikelijke oefening van het overeind-gaanzitten de ruggegraat beweegt in de richting naar de bekken-constructie, welke relatief onbeweeglijk is, op grond van het contact van het bekken met de vloer, hetgeen de eventueel tot letsel aan de overgang tussen lendenen en heiligbeen leidende krachten vergroot.

15 Wanneer daarentegen de oefening van het overeindgaanzitten wordt uitgevoerd met het toestel 10, zal het, daarbij speciaal verwijzende naar fig. 9, duidelijk zijn, dat wanneer de oefenende persoon begint met overeindgaanzitten, het ondersteuningsgedeelte voor het lendegedeelte van de ruggegraat achterwaarts naar de vloer in pijl-20 richting B buigt, waardoor eventuele vergroting van de normale ruggegraat skromming wordt tegengegaan, hetgeen helpt bij het op gang brengen van het overeindgaanzitten in pijlrichting C. Dit verschijnsel is gebaseerd op de derde wet van Newton volgens welke er "voor elke actie een gelijke reactie in tegengestelde richting" is. Hierdoor 25 wordt de veiligheid bij het uivoeren van de oefening voor het overeindgaanzitten effectief bevorderd, aangezien de meer schadelijke krachten plaatsvinden bij het op gang brengen van de oefening van het overeindgaanzitten.

Wanneer het ondersteuningsgedeelte 14 voor het lendegedeelte 30 van de ruggegraat achterwaarts naar de vloer veert in pijlrichting B, reageert het bekkenkomgedeelte 12 van het toestel door voorwaarts in pijlrichting F te veren, waardoor een bekken-kantelmanoeuvre zoals in het voorgaande vermeld, wordt teweeggebracht.

Het buigzame overgangsbereik, zoals gearceerd tussende 35 lijnen B-B en C-C in fig. 2, ligt tussen het ondersteuningsgedeelte 14 -ΐ: -y n « ' λ λ j Jy i o 1 ö -10- * m.

voor het lendegedeelte van de ruggegraat en het bekkengedeelte 12 en verzekert de handhaving van de normale lumbo-sacrale hoek,waardoor spanningen worden verminderd en letsel aan de lumbo-sacrale anatomie wordt voorkómen.

5 Het juiste tijdstip voor deze acties wordt bepaald door de plaatsing van het zwenk- of kantelpunt in het schommelgedeelte 16 en daardoor door de elliptische vorm van het schommelgedeelte, zoals in het voorgaande uiteengezet.

Na beëindiging van de beginfase van de oefening van het 10 overeindgaanzitten met het toestel 10, activeert de gebruiker of gebruikster zijn of haar gehele abdominale spieren-gordel naarmate hij of zij zich- balancerend opricht tegen de door de helling van het schommelgedeelte 16 bepaalde weerstand in. Naarmate die weerstand van het schommelgedeelte wordt overwonnen aan het zwenkpunt, 15 schommelt het toestel 10 voorwaarts en draagt daarbij het bekken van de gebruiker in pijlrichting D. Als gevolg van dit schommel-mechanisme wordt, doordat de abdominale-spierbevestigingen aan de ribbenkast en aan het bekken passief uiteenbewegen, een groter beroep gedaan op de spieren over een langer bewegingsbereik. Tegelijkertijd 20 blijken de spieren, welke normaliter een vervangende werking uitoefenen voor de abdominale spieren, namelijk de ilio-psoas en de quadriceps femoris,hun bevestigingspunten passief nader tot elkaar te verplaatsen, waardoor deze spieren onwerkzaam worden als hulp voor het oprichten bij het uitvoeren van de oefening van het overeindgaan-25 zitten.

Het toestel 10 doet, geplaatst tussen lichaam en vloer of oefen-ondersteuningsoppervlak, dienst om de anatomie van de gebruiker in een gemakkelijke positie bij het oprichten van het lichaam voor het uitvoeren van de oefening te ondersteunen.

30 Thans verwijzend naar de figuren 2 en 10 blijken de handvatten 24 zodanig te zijn uitgevoerd, dat zij passen voor verschilllende armlengtes. De gebruiker grijpt de handvatten van boven aan, door zijn vingers dóór één van de openingen te steken om het onderoppervlak vast te grijpen, waarbij de duim in de op het bovenopper- 35 vlak door de zij stabilisatoren 25 gevormde verdieping komt te rusten.

8701810 4f ^ -11-

Door deze uitvoering wordt de kans op letsel aan de handen . van de gebruiker bij het uitvoeren van zijn oefeningsroutine effectief verminderd en worden de ellebogen in'een vleugelconfiguratie van de zijden van het lichaam verwijderd gehouden, zodat er geen botsing 5 van de benige ellebogen met de vloer kan: plaatsvinden. De handvatten 24 doen dienst om gedeeltelijk te helpen bij het oprichten van. het bovenste rompgedeelte tot in het overeindzittende bewegingsbereik, met gebruik van de kracht van de bovenste extremiteiten, en om een bijdrage te leveren tot het door de gebruiker handhaven van. zijn .

10' juiste stand en behouden van zijn gemak: op het toestel 10. Een verdere bijzonderheid van de gedeeltelijke, hulp door de krachten van. de bovenste extremiteiten bestaat hierin» dat’ hierdoor zwakkere individuen de oefening kunnen uitvoeren en er een positieve versterking van ervaren, terwijl de sterkere individuen in staat worden-15 gesteld de oefening vaker te herhalen-, dan in overeenstemming zou zijn met de normale vermoeidheid van de abdominale spieren, zodat de vooruitgang in de spierkracht en in uithoudingsvermogen optimaal wordt beïnvloed.

Het oefenprogramma kan aanvankelijk worden begonnen -op een zacht 20 ondersteuningsoppervlak , zoals op een bed of oefenmat, waardoor de schommelbewegingen en ook het beroep, dat voor het oprichten op de abdominale musculatuur moet worden gedaan, worden gereduceerd.

Het moeilijkheidsniveau kan vervolgens progressief worden verhoogd door te oefenen op een in toenemende mate steviger wordend oppervlak, 25 Het aangrijpen van. de handvatten bij het uitvoeren van de oefening met het uitgevonden toestel is niet absoluut essentieel in die zin, dat de relatieve handpositie namelijk niet kritisch is voor de goede werking van het toestel.

Ofschoon het toestel volgens de-uitvinding de wijze,waarop 30 zich de belasting, waaraan de anatomie van. de gebruiker wordt onderworpen, doet gevoelen, effectief verzacht, dient.toch . het oefenen met dat toestel, wanneer dat pijnlijk of in fysiologisch opzicht schadelijk zou zijn, onmiddellijk te worden gestaakt en een arts te worden geraadpleegd.

35 Hoewel de bovenstaande uiteenzettingen in hoofdzaak gericht. .

6701S10 -12- waren op de uitvoering van de gebruikelijke of conventionele oefening van het overeindgaanzitten,zal het duidelijk zijn, dat het oefentoestel volgens de uitvinding ook kan worden toegepast voor een aantal andere oefeningen ter bescherming of het geriefelijk 5 houden van de ruggegraat van de gebruiker, en om het bereiken van het met enkele oefeningen beoogde doel te bevorderen. In het bijzonder kunnen vloer- of matoefeningen, waarbij het onderste gedeelte van de romp met inbegrip van de benen,zijn betrokken, zoals beenhef-oefeningen of het achteroverliggende stand uitvoeren van rijwiel-10 bewegingen, effectief met gebruikmaking van het toestel volgens de onderhavige uitvinding worden verricht.

Een verdere, of aanvullende, component kan worden toegevoegd aan, of afzonderlijk worden aangeschaft ten gebruike bij, het oefentoestel volgens de uitvinding, zoals in het bijzonder met onderbroken lijnen 15 in de figuren 5 en 8 weergegeven. In die figuren is een aanvullende schoen-of wig-constructie weergegeven, welke in hoofdzaak past onder het schommelgedeelte 16 en de helling van het contactoppervlak van de schommelgedeelten 16 ten opzichte van het ondersteuningsvlak (vloer of mat), waar de oefening op moet worden uitgevoerd, vergroot. De be-20 doeling hiervan is in het bijzonder een vergroting van de hellingshoek van het schommelgedeelte 16 en daardoor van de weerstand tegen het schommelen, en tevens een vergroting van de mate van het naar opzij kantelen van het toestel. Hierdoor wordt de moeilijkheidsgraad van de oefening voor het overeindgaanzitten voor een geoefende op het 25 onderhavige gebied vergroot. In feite kunnen, naarmate de gebruiker meer geoefend raakt, verschillende van dergelijke aanvullende schoenen 30 worden toegepast, eventueel met een codering door een bepaalde kleur, om daarmee de mate van bekwaamheid, welke vereist is of die moet worden bereikt, aan te geven. Alternatief kan het 30 ondervlak van de aanvullingsschoen 30 ook beweegbaar of kantelbaar zijn - zoals bijvoorbeeld door de werking van een hydraulische cilinder -in het bijzonder voor installaties van het uitgevonden oefentoestel in omgevingen, waarbij het voortduren! en doorlopend in gebruik is, zoals in een fitness-school of dergelijke.

35 Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat het beschreven oefentoestel op effectieve wijze zeer eenvoudig in gebruik is, 8701610 * -* -13- en dat het een aantal ingebouwde veiligheden heeft, welke er toe bijdragen de gebruiker te beschermen tegen mogelijke risico's, welke zich voordoen bij de gebruikelijke oefening van het overeind-gaanzitten. De aan de het uitgevonden toestel inherente een-5 voud betekent, dat het tegen naar verhouding lage kosten voor de eindaf-name in kwantiteiten kan worden vervaardigd.

870 1 GIG-

Claims (12)

1. Toestel ten gebruike bij het uitvoeren van oefeningen voor de abdominale spieren, omvattende: een bekkenkomgedeelte voor het opnemen van het achterwerk en voor het ondersteunen van het bekken met een langssymmetrieas; 5 een ondersteuningsgedeelte voor het lendegedeelte van de ruggegraat met een overgangsgedeelte, dat zich achterwaarts vanuit het bekkenkomgedeelte uitstrekt, en opwaarts is gewelfd voor het ondersteunen van de anatomische overgang tussen het heiligbeen en het lende-ruggegraatgedeelte onder een anatomisch aanvaardbare lumbo-10 sacrale hoek, welk ondersteuningsgedeelte voor het lende-ruggegraatgedeelte uitgelijnd is met de as van symmetrie; en waarbij: het genoemde ondersteuningsgedeelte voor het lende-ruggegraat-gedeelte flauw-convex opwaarts zodanig gewelfd is, dat bij 15 gebruik met het achterwerk van de gebruiker geplaatst in de bekken-opneemkom, het onderste gedeelte van de rug van de gebruiker én de lumbo-sacrale hoek zich bevinden op dat ondersteuningsgedeelte voor het lendegedeelte van de ruggegraat en het overgangsgedeelte, en anatomisch aanvaardbaar wordt ondersteund; en 20 het genoemde ondersteuningsgedeelte voor het lende-ruggegraat gedeelte verder ondiep concaaf, om een symmetrieas gebogen is, zodanig, dat zijwaartse steun wordt verleend aan het onderste gedeelte van de ruggegraat· bij plaatsing daarin tijdens gebruik.

2. Toestel volgens conclusie 1, en verder voorzien van een 25 schommelgedeelte, dat zich onder het genoemde bekkenkomgedeelte uitstrekt, zodanig dat bij gebruik het toestel als één geheel van voren naar achteren schommelt om een as dwars op de symmetrieas; waarbij het genoemde schommelgedeelte een in hoofdzaak elliptische vorm heeft, welke een zwenkpunt bepaalt, dat het gemak 30 bevordert van het voorwaarts schommelen, zodanig, dat een beroep wordt gedaan op een meer geïsoleerde abdominale spieractiviteit van de gebruiker over een groter bewegingsbereik.

3. Toestel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het genoemde schommelgedeelte uitgelijnd is met de symmetr ieas en 35 onderaan zodanig is gebogen, dat een schommelbeweging van de éne zijde 8701610 -15- naar de andere zijde van het oefentoestel wordt teweeggebracht, één en ander zodanig dat door een reflex de schuin verlopende abdominale spieren van de gebruiker tijdens gebruik worden geactiveerd.

4. Toestel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat 5 het genoemde bekkenkomgedeelte een tweetal achterwerk- opneem- en -ondersteuningsbereiken bevat aan weerszijden van de symmetrieas, alsmede een verdieping welke is uitgelijnd met de genoemde symmetrieas en zich geleidelijk buitenwaarts en omhoog uitstrekt in de configuratie van een driehoek en gelijkenis vertoont met de 10 anatomische vorm van het bekkenheiligbeen, welke verdieping zich uitstrekt tot in het overgangsbereik tussen het bekkenopneemgedeelte en het ondersteuningsgedeelte voor het lende-ruggegraatgedeelte.

5. Toestel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het genoemde schommelgedeelte één geheel vormend in het genoemde 15 bekkenkomgedeelte is aangebracht als een uitsteeksel met elliptische contour; terwijl de genoemde verdieping is bepaald in het bovenvlak van het bekkenkomgedeelte, hetdiepst is aan zijn begin en ondieper wordt naarmate die verdieping zich verder naar de omtrek van dat bekkenkomgedeelte uitstrekt.

6. Toestel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het bekkenkomgedeelte een tweetal omlaaggerichte uitsteeksels bevat, telkens één aan elke zijde daarvan, zodanig dat de mate van zijwaartse schommelbeweging van het toestel er door wordt begrensd.

7. Toestel volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat 25 een tweetal handvatgedeelten is gevormd, een aan de buitenzijde van elk van de genoemde uitsteeksels; waarbij die handvatgedeelten elk door ten minste één, dóór de dikte van het materiaal van het toestel heen reikende opening gevormd zijn .

8. Toestel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat 30 het genoemde bekkenkomgedeelte, het ondersteuningsgedeelte voor het lendegedeelte van de ruggegraat, het schommmelgedeelte, de omlaag gerichte uitsteeksels, èn de handvatgedeelten eendelige bestanddelen van één enkel eenheidslichaam zijn .

9. Toestel volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat 35 het toestel de vorm heeft van een eenheidslichaam vervaardigd als betrekkelijk dun gevormde schaal uit geïnjecteerd - d.w.z. diepgetrokken -geëxtrudeerd of vacuum-gevormd kunststofmateriaal. 870 1 510 * '* -Ιδ ιο. Toestel volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het overgangsbereik tussen het genoemde bekkenkomgedeelte en het genoemde ondersteuningsgedeelte voor het lende-ruggegraatgedeelte buigzamer is,dan de er aan grenzende gedeelten, terwijl het genoemde schommelgedeelte 5 minder buigzaam.is dan de er aan grenzende gedeelten.

11. Toestel volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het toestel is voorzien van een gestructureerd oppervlak teneinde eventuele slip tussen het toestel en de anatomie van de gebruiker bij het gebruik te verminderen.

12. Toestel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat elk genoemd handvatgedeelte een aantal grijp-handvatten bevat, ter aanpassing aan verschillende armlengtes; waarbij die handvatten de bovenste extremiteiten van de gebruiker in een vleugelconfiguratie met de armen van de gebruiker van de lichaamszijden verwijderd houden, één en ander 15 zodanig dat daardoor letsel aan de ellebogen van de gebruiker door botsing met het oefenoppervlak, of met het vlak waarop het toestel is geplaatst, wordt voorkomen.

13. Toestel volgens conclusie 2, gekenmerkt door een verdere aanvullingsconstructie welke past onder en aansluit op het schommel- 20 gedeelte, teneinde een andere hellingshoek in te kunnen stellen van het ondersteunde schommelgedeelte ten opzichte van een oppervlak waar het toestel op is geplaatst. / 870131ó