NL8701554A - MONOCLONAL ANTIBODIES FOR PSEUDOMONAS AERUGINOSA FLAGELLA. - Google Patents
MONOCLONAL ANTIBODIES FOR PSEUDOMONAS AERUGINOSA FLAGELLA. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8701554A NL8701554A NL8701554A NL8701554A NL8701554A NL 8701554 A NL8701554 A NL 8701554A NL 8701554 A NL8701554 A NL 8701554A NL 8701554 A NL8701554 A NL 8701554A NL 8701554 A NL8701554 A NL 8701554A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- monoclonal antibody
- composition
- pseudomonas aeruginosa
- human
- flagella
- Prior art date
Links
Classifications
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C07—ORGANIC CHEMISTRY
- C07K—PEPTIDES
- C07K16/00—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies
- C07K16/18—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from animals or humans
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C07—ORGANIC CHEMISTRY
- C07K—PEPTIDES
- C07K16/00—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies
- C07K16/12—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from bacteria
- C07K16/1203—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from bacteria from Gram-negative bacteria
- C07K16/1214—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from bacteria from Gram-negative bacteria from Pseudomonadaceae (F)
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61K—PREPARATIONS FOR MEDICAL, DENTAL OR TOILETRY PURPOSES
- A61K39/00—Medicinal preparations containing antigens or antibodies
- A61K39/395—Antibodies; Immunoglobulins; Immune serum, e.g. antilymphocytic serum
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61P—SPECIFIC THERAPEUTIC ACTIVITY OF CHEMICAL COMPOUNDS OR MEDICINAL PREPARATIONS
- A61P31/00—Antiinfectives, i.e. antibiotics, antiseptics, chemotherapeutics
- A61P31/04—Antibacterial agents
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C12—BIOCHEMISTRY; BEER; SPIRITS; WINE; VINEGAR; MICROBIOLOGY; ENZYMOLOGY; MUTATION OR GENETIC ENGINEERING
- C12N—MICROORGANISMS OR ENZYMES; COMPOSITIONS THEREOF; PROPAGATING, PRESERVING, OR MAINTAINING MICROORGANISMS; MUTATION OR GENETIC ENGINEERING; CULTURE MEDIA
- C12N5/00—Undifferentiated human, animal or plant cells, e.g. cell lines; Tissues; Cultivation or maintenance thereof; Culture media therefor
- C12N5/10—Cells modified by introduction of foreign genetic material
- C12N5/12—Fused cells, e.g. hybridomas
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61K—PREPARATIONS FOR MEDICAL, DENTAL OR TOILETRY PURPOSES
- A61K38/00—Medicinal preparations containing peptides
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Organic Chemistry (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Genetics & Genomics (AREA)
- Medicinal Chemistry (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Bioinformatics & Cheminformatics (AREA)
- Biochemistry (AREA)
- Immunology (AREA)
- Pharmacology & Pharmacy (AREA)
- Biotechnology (AREA)
- Public Health (AREA)
- Veterinary Medicine (AREA)
- Zoology (AREA)
- Wood Science & Technology (AREA)
- Biophysics (AREA)
- Microbiology (AREA)
- Molecular Biology (AREA)
- Proteomics, Peptides & Aminoacids (AREA)
- Animal Behavior & Ethology (AREA)
- Biomedical Technology (AREA)
- Cell Biology (AREA)
- Oncology (AREA)
- Communicable Diseases (AREA)
- Chemical Kinetics & Catalysis (AREA)
- General Chemical & Material Sciences (AREA)
- Nuclear Medicine, Radiotherapy & Molecular Imaging (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Mycology (AREA)
- Epidemiology (AREA)
- Preparation Of Compounds By Using Micro-Organisms (AREA)
- Medicines Containing Antibodies Or Antigens For Use As Internal Diagnostic Agents (AREA)
- Peptides Or Proteins (AREA)
- Micro-Organisms Or Cultivation Processes Thereof (AREA)
Description
«. s VO 9213«. s VO 9213
Monoklonale antilichamen voor Pseudomonas aeruginosa flagella.Monoclonal antibodies to Pseudomonas aeruginosa flagella.
De uitvinding heeft betrekking op de toepassing van immunologische technieken voor het verschaffen van nieuwe materialen, die bruikbaar zijn voor de diagnose en behandeling van bacteriêle infecties, in het bijzonder op de bereiding en toepassing van monoklonale anti-5 lichamen, die in staat zijn tot reactie met Pseudomonas aeruginosa flagella.The invention relates to the use of immunological techniques to provide new materials useful for the diagnosis and treatment of bacterial infections, in particular to the preparation and use of monoclonal antibodies capable of reaction with Pseudomonas aeruginosa flagella.
Gram-negatieve ziekten en de ernstigste complicaties daarvan, bijvoorbeeld bacteremie en endotoxemie, zijn de oorzaak van ernstige ziektegevallen en sterfte bij menselijke patiënten. Dit is in het bij-10 zonder het geval voor het gram-negatieve organisme Pseudomonas aeruginosa, dat in toenemende mate is geassocieerd met bacteriêle infecties, in het bijzonder nosocomiële infecties, gedurende de afgelopen 50 jaren.Gram-negative diseases and their most serious complications, for example bacteremia and endotoxemia, are the cause of serious illness and death in human patients. This is especially the case for the gram-negative organism Pseudomonas aeruginosa, which has been increasingly associated with bacterial infections, especially nosocomial infections, over the past 50 years.
De afgelopen decaden zijn antibiotica de aangewezen therapie geweest voor de bestrijding van gram-negatieve ziekten. De voortdurende 15 ernstige ziektegevallen en hoge mortaliteit, geassocieerd met gram- negatieve bacteriêle ziekte wijst echter op de beperkingen van de antibiotische therapie, in het bijzonder met betrekking tot P. aeruginosa.In recent decades, antibiotics have been the preferred therapy for fighting gram-negative diseases. However, the continuing serious illness and high mortality associated with gram-negative bacterial disease indicates the limitations of antibiotic therapy, particularly with respect to P. aeruginosa.
{Zie bijvoorbeeld V.G. Andriole, J. Lab. Clin. Med. 94 (1978) 196-199).{See, e.g., V.G. Andriole, J. Lab. Clin. Med. 94 (1978) 196-199).
Dit heeft geleid tot het zoeken naar alternatieve methoden voor preven-20 tie en behandeling.This has led to the search for alternative methods for prevention and treatment.
Eén methode, die werd onderzocht, is de vermeerdering van het immuunsysteem van de gastheer door actieve of passieve immunisering.One method that has been investigated is the enhancement of the host's immune system by active or passive immunization.
Er is bijvoorbeeld geconstateerd dat actieve immunisering van mensen of proefdieren met uit gehele cellen bestaande bacteriêle vaccins of ge-25 zuiverde bacteriêle endotoxinen uit P. aeruginosa leidt tot de ontwikkeling van specifieke opsonische antilichamen, primair gericht tegen determinanten op de repeterende oligosaccharide-eenheden van de lipo-polysaccharide (EPS) moleculen, gesitueerd op het buitencelmembraan van P. aeruginosa (zie M. Pollack, Immunoglobulins: Characteristics and 30 Uses of Intravenous Preparations, biz. 73-79, U.S. Department of Health and Human Services, 1979). Dergelijke antilichamen, hetzij actief opgewekt of passief overgebracht, zijn beschermend gebleken tegen de lethale effecten van P. aeruginosa infectie in een variëteit van diermodellen (Pollack, zie boven) en in sommige preliminaire onderzoekingen met «701554 * *· ? -2- mensen (zie L.S. Young en M. Pollack, Pseudomonas aeruginosa, biz. 119-132, Hans Huber, 1980).For example, it has been found that active immunization of humans or experimental animals with whole cell bacterial vaccines or purified bacterial endotoxins from P. aeruginosa leads to the development of specific opsonic antibodies directed primarily against determinants on the repeating oligosaccharide units of the lipopolysaccharide (EPS) molecules, located on the outer cell membrane of P. aeruginosa (see M. Pollack, Immunoglobulins: Characteristics and 30 Uses of Intravenous Preparations, biz. 73-79, US Department of Health and Human Services, 1979). Such antibodies, whether actively raised or passively transferred, have been shown to be protective against the lethal effects of P. aeruginosa infection in a variety of animal models (Pollack, supra) and in some preliminary studies with 701554 * *? -2- people (see L.S. Young and M. Pollack, Pseudomonas aeruginosa, biz. 119-132, Hans Huber, 1980).
De genoemde rapporten doen vermoeden dat immunotherapeutische benaderingen zouden kunnen worden toegepast voor het voorkomen en behan-5 delen van bacteriële ziekte, veroorzaakt door P. aeruginosa, zoals door toediening van gecombineerde menselijke immuunglobulinen, die anti-lichamen tegen de infecterende stam of stammen bevatten. Menselijke immuunglobulinen worden hier gedefinieerd als dat gedeelte van gefrac-tioneerd menselijk plasma, dat verrijkt is aan antilichamen, waaronder 10 specifieke antilichamen tegen stammen van P. aeruginosa zijn vertegenwoordigd. In verband met bepaalde inherente beperkingen in het gebruik van menselijke immuunglobulinecomponenten blijft deze benadering tot behandeling van ziekte als gevolg van P. aeruginosa in onderzoek (zie bijvoorbeeld M. S. Collins en r.e. Roby, Am. J. Med. 76 (3A) (1984) 15 168-174, en tot nu toe zijn er geen handelsprodukten beschikbaar, waar in deze componenten zijn toegepast.The said reports suggest that immunotherapeutic approaches could be used to prevent and treat bacterial disease caused by P. aeruginosa, such as by administering combined human immunoglobulins containing antibodies against the infecting strain or strains. Human immunoglobulins are defined herein as that portion of fragmented human plasma enriched for antibodies, including specific antibodies against P. aeruginosa strains. Due to certain inherent limitations in the use of human immunoglobulin components, this approach to treating disease due to P. aeruginosa remains under investigation (see, for example, MS Collins and re Roby, Am. J. Med. 76 (3A) (1984) 15 168-174, and hitherto no commercial products are available where these components have been used.
Eén van de beperkingen, verbonden met immuunglobulinecomposi-ties, is dat zij bestaan uit combinaties van monsters van duizend of meer donors, welke monsters zijn gekozen op de aanwezigheid van bijzon-20 dere anti-Pseudomonas antilichamen. De combinatie leidt tot een uitmid-deling van individuele antilichaamtiters, hetgeen op zijn best resul- · teert in bescheiden verhoging in de resulterende titer van de gewenste antilichamen.One of the limitations associated with immunoglobulin compositions is that they consist of combinations of samples from a thousand or more donors, which samples are selected for the presence of particular anti-Pseudomonas antibodies. The combination results in an averaging of individual antibody titers, which at best results in modest increases in the resulting titer of the desired antibodies.
Een andere beperking is dat het selectieproces zelf een kost-25 bare continue screening vereist van de donorcombinatie ter verzekering van produktconsistentie. Ondanks deze pogingen kunnen de immuunglobuline-produkten van batch tot batch en onder produkten uit verschillende geografische gebieden aanmerkelijke variaties vertonen.Another limitation is that the selection process itself requires a costly continuous screening of the donor combination to ensure product consistency. Despite these efforts, the immunoglobulin products may show significant variations from batch to batch and among products from different geographical areas.
Nog een andere beperking, inherent aan immuunglobulinecomposi-30 ties, is dat hun gebruik resulteert in gelijktijdige toediening van grote hoeveelheden van externe eiwitachtige stoffen, die virussen kunnen bevatten, zoals zulke, die onlangs geassocieerd bleken met Acquired Immune Deficiency Syndrome, of AIDS), met de mogelijkheid om nadelige biologische effecten te veroorzaken. De combinatie van lage titers van 35 gewenste antilichamen en een hoog gehalte aan externe stoffen kan dikwijls een beperking betekenen tot suboptimale niveaus van de hoeveelheid 8 7 0 1 5 3 4 -3- specifieke en derhalve gunstige immuunglobuline(s), die aan de patiënt kan worden toegediend.Yet another limitation inherent in immunoglobulin compositions is that their use results in the co-administration of large amounts of external proteinaceous substances, which may contain viruses, such as those recently found to be associated with Acquired Immune Deficiency Syndrome, or AIDS), with the potential to cause adverse biological effects. The combination of low titers of desired antibodies and a high content of external substances can often limit sub-optimal levels of the amount of specific and therefore beneficial immune globulin (s) to the patient. can be administered.
In 1975 rapporteerden Kohier en Milstein hun ontdekking dat bepaalde muizecellijnen konden worden gefuseerd met muizemiltcellen 5 onder vorming van hybridomen, elk waarvan antilichamen van een enkele specificiteit kan afscheiden/ met name monoklonale antilichamen (G. Kohier en C. Milstein, Nature, 256 (1975) 495-497). Door de komst van deze technologie werd het mogelijk in sommige gevallen grote hoeveelheden uitstekend specifieke murine antilichamen voor een bepaalde IQ determinant of determinanten op antigenen te bereiden. Vervolgens werd het door toepassing van later ontwikkelde technologieën mogelijk menselijke monoklonale antilichamen te produceren (zie bijvoorbeeld het Amerikaanse octrooischrift 4.464.465).In 1975, Kohier and Milstein reported their discovery that certain mouse cell lines could be fused to murine mouse cells 5 to form hybridomas, each of which can secrete antibodies of a single specificity / notably monoclonal antibodies (G. Kohier and C. Milstein, Nature, 256 (1975)). 495-497). The advent of this technology made it possible in some cases to prepare large amounts of excellently specific murine antibodies for a particular IQ determinant or determinants on antigens. Subsequently, using later developed technologies, it became possible to produce human monoclonal antibodies (see, for example, U.S. Patent 4,464,465).
Het wordt onderkend dat in sommige situaties monoklonale anti-15 lichamen van muizen of composities die zulke antilichamen bevatten problemen kunnen veroorzaken voor toepassing in mensen. Er is bijvoorbeeld gerapporteerd dat monoklonale antilichamen van muizen, gebruikt bij onderzoek voor de behandeling van bepaalde menselijke ziekten, een immuunreactie kunnen opwekken, die ze niet-effectief maakt (R.L. Levy 20 en R.A. Miller, Ann. Rev. Med. 34 (1983) 107-116). Het is echter mogelijk dat met recente vorderingen in recombinant DNA technologie, zoals de produktie van muis/mens monoklonale antilichamen deze problemen kunnen worden overwonnen. Ook zijn nu methoden voor de produktie van menselijke monoklonale antilichamen beschikbaar (zie Human Hybridomas en 25 Monoclonal Antibodies, Plenum Publishing Corp., 1985).It is recognized that in some situations, mouse monoclonal antibodies or compositions containing such antibodies may cause problems for use in humans. For example, it has been reported that murine monoclonal antibodies used in studies for the treatment of certain human diseases can elicit an immune response, rendering them ineffective (RL Levy 20 and RA Miller, Ann. Rev. Med. 34 (1983)). 107-116). However, it is possible that with recent advances in recombinant DNA technology, such as the production of mouse / human monoclonal antibodies, these problems can be overcome. Also, methods for the production of human monoclonal antibodies are now available (see Human Hybridomas and Monoclonal Antibodies, Plenum Publishing Corp., 1985).
Een aantal groepen heeft gerapporteerd over de produktie onder toepassing van hybridoom en/of celtransformatietechnologie van monoklonale antilichamen, beschermend tegen P. aeruginosa infecties. Er zijn monoklonale antilichamen geproduceerd, die reactief zijn met diver-30 se epitopen van P. aeruginosa, waaronder enkel- en multi-serotype specifieke oppervlakepitopen, zoals gevonden in LPS moleculen van de bacteriën (zie bijvoorbeeld de Amerikaanse octrooiaanvragen 734.624 en 807.394). Ook werden beschermende monoklonale antilichamen bereid, specifiek voor P. aeruginosa exotoxine A (zie bijvoorbeeld de Amerikaanse 35 octrooiaanvrage 742.170).A number of groups have reported on the production by hybridoma and / or cell transformation technology of monoclonal antibodies, protective against P. aeruginosa infections. Monoclonal antibodies have been produced which are reactive with various epitopes of P. aeruginosa, including single and multi-serotype specific surface epitopes, such as found in LPS molecules of the bacteria (see, for example, U.S. Patent Nos. 734,624 and 807,394). Protective monoclonal antibodies specific for P. aeruginosa exotoxin A were also prepared (see, for example, U.S. Patent Application 742,170).
8701554 ί $ -4-8701554 ί $ -4-
Hoewel het gebruik van monoklonale antilichamen, specifiek voor het LPS gebied van P. aeruginosa of de exotoxinen van de bacterie, in bepaalde situaties voldoende bescherming kan geven, verdient het in het algemeen de voorkeur bredere beschermingsmogelijkheden te hebben. Zo zou 5 het voor de profylactische behandeling voor potentiële infecties in mensen de voorkeur verdienen één of meer antilichamen toe te dienen, die beschermen tegen een aantal P. aeruginosa stammen. Evenzo zou het in therapeutische toepassingen, waar de serotypen van de infecterende stammen, niet bekend zijn, de voorkeur verdienen een antilichaam of com-10 binatie van antilichamen toe te dienen, die effectief zijn tegen de meeste, zo niet alle, klinisch belangrijke P. aeruginosa serotypen, in het ideale geval door het verschaffen van antilichamen, die dwars door de traditionele serotypeschema's reactief zijn.Although the use of monoclonal antibodies specific for the LPS region of P. aeruginosa or the exotoxins of the bacterium may provide sufficient protection in certain situations, it is generally preferred to have broader protection options. For example, for prophylactic treatment for potential infections in humans, it would be preferable to administer one or more antibodies protecting against a number of P. aeruginosa strains. Likewise, in therapeutic applications where the serotypes of the infecting strains are not known, it would be preferable to administer an antibody or combination of antibodies effective against most, if not all, clinically important P. aeruginosa serotypes, ideally by providing antibodies that are reactive across traditional serotype schemes.
Eén aspect aan P. aeruginosa fysiologie, dat blijkt bij te 15 dragen aan de virulentie van het organisme, is motiliteit, een vermogen dat primair het resultaat is van de aanwezigheid van een flagellum (zie T. Montie e.a., Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298).One aspect of P. aeruginosa physiology, which has been shown to contribute to the virulence of the organism, is motility, an ability primarily resulting from the presence of a flagellum (see T. Montie et al., Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298).
P. aeruginosa wordt gekenmerkt door een enkele flagellum aan één einde van zijn staafvormige structuur. Modelstudies met muizen met brandwon-20 den hebben getoond dat een groter percentage muizen overleefde wanneer niet-motiele P. aeruginosa stammen in experimentele brandwonden werden geënt dan wanneer motiele stammen werden gebruikt (A. McManus e.a.,P. aeruginosa is characterized by a single flagellum at one end of its rod-like structure. Model studies in mice with burns have shown that a greater percentage of mice survived when non-motile P. aeruginosa strains were inoculated in experimental burns than when motile strains were used (A. McManus et al.
Burns 6 (1980) 235-239 en T. Montie e.a. Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298). Andere studies betreffende de pathogenese van P. aeruginosa 25 doen vermoeden dat dieren, geïmmuniseerd met flagella antigeenpreparaten, werden beschermd bij brandwonden en geïnfecteerd met motiele stammen van de bacterie (zie I. Holder e.a., Infect, and Immun. 35. (1982) 276-280).Burns 6 (1980) 235-239 and T. Montie et al. Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298). Other studies regarding the pathogenesis of P. aeruginosa 25 suggest that animals immunized with flagella antigen preparations were protected from burns and infected with motile strains of the bacterium (see I. Holder et al., Infect, and Immun. 35. (1982) 276 -280).
Van belang is dat P aeruginosa flagella zijn bestudeerd door 30 serologisehe methoden en in twee antigene hoofdgroepen blijken te vallen, aangeduid als Hl en H2 door B. Lanyi (Acta Microbiol. Acad. Sci. Hung.Importantly, P aeruginosa flagella have been studied by serological methods and appear to fall into two main antigenic groups, designated H1 and H2 by B. Lanyi (Acta Microbiol. Acad. Sci. Hung.
17 (1970) 35-48) en als type a en type b door R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg. I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238). Serologisehe typering van flagella door beide laboratoria toonden dat Hl flagella (B. Lanyi, zie boven) of 35 flagella type b (R. Ansorg, zie boven) serologisch uniform was, d.w.z. dat geen subgroepen werden geïdentificeerd. Dit serologisch uniforme S701554 « * -5- flagellaire type zal worden aangeduid als type b. Het andere hoofd-antigen, H2 (B. Lanyi, zie boven) of type a flagella (R. Ansorg, zie boven) bevatte vijf subgroepen- Dit antigen zal worden aangeduid als flagella type a en de vijf subgroepen als aQ, a.,, aa^ en a^. De vijf 5 subgroepen van type a zijn uitgedrukt in variërende combinaties op diverse stammen van type a, die P. aeruginosa dragen met uitzondering van antigen a^. Het a^ antigen werd gevonden op elk type a flagella, hoewel de mate waarin tussen de stammen varieerde.17 (1970) 35-48) and as type a and type b by R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg. I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238). Serological typing of flagella by both laboratories showed that H1 flagella (B. Lanyi, supra) or flagella type b (R. Ansorg, supra) was serologically uniform, i.e., no subgroups were identified. This serologically uniform S701554 "* -5" flagellar type will be referred to as type b. The other main antigen, H2 (B. Lanyi, see above) or type a flagella (R. Ansorg, see above) contained five subgroups- This antigen will be referred to as flagella type a and the five subgroups as aQ, a., , aa ^ and a ^. The five subgroups of type a are expressed in varying combinations on various strains of type a carrying P. aeruginosa with the exception of antigen a. The antigen was found on each type of a flagella, although the extent varied between strains.
Een serotyperingsschema, gebaseerd op de warmtestabiele voor-10 naamste somatische antigenen van P. aeruginosa wordt aangeduid als het Habs schema, dat onlangs is opgenomen in het International Antigenic Typing System schema (zie Int. J. Syst. Bacteriol. S3 (1983) 256). De flagella typen van P. aeruginsa Habs referentiestammen zijn gekarakteriseerd door immunofluorescentie met polyklonale sera door R. Ansorg 15 (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238) of door coagglu-tinatie (R. Ansorg e.a., J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Habs stammen 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 en 12 zijn flagella type b dragende stammen en Habs stammen 1, 6, 8 en 9 dragen type a flagella. Aldus zou een groot aantal stammen van P. aeruginosa mogelijkerwijze kunnen worden 20 herkend door een klein aantal monoklonale antilichamen, specifiek voor flagellaire proteïnen.A serotyping scheme based on the heat-stable major somatic antigens of P. aeruginosa is referred to as the Habs scheme, which has recently been included in the International Antigenic Typing System scheme (see Int. J. Syst. Bacteriol. S3 (1983) 256 ). The flagella types of P. aeruginsa Habs reference strains have been characterized by immunofluorescence with polyclonal sera by R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238) or by coagglutination (R. Ansorg et al., J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Habs strains 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 and 12 are flagella type b bearing strains and Habs strains 1, 6, 8 and 9 carry type a flagella. Thus, a large number of P. aeruginosa strains could potentially be recognized by a small number of monoclonal antibodies specific for flagellar proteins.
Er bestaat derhalve een aanmerkelijke behoefte aan monoklonale antilichamen, die kunnen reageren met epitopen op flagellaire proteïnen en in sommige gevallen ook bescherming bieden tegen meervoudige sero-25 typen van P. aeruginosa. Verder zouden sommige van deze antilichamen geschikt zijn voor gebruik als profylactische en therapeutische behandelingen van P. aeruginosa infecties, alsmede voor de diagnose van dergelijke infecties. De uitvinding voldoet aan deze behoeften.There is therefore a significant need for monoclonal antibodies, which can react with epitopes on flagellar proteins and in some cases also protect against multiple sero-types of P. aeruginosa. Furthermore, some of these antibodies would be suitable for use as prophylactic and therapeutic treatments for P. aeruginosa infections, as well as for the diagnosis of such infections. The invention meets these needs.
Nieuwe cellijnen worden verschaft, die monoklonale antilichamen 30 kunnen produceren, die in staat zijn tot binding van flagella, aanwezig op de meeste stammen van P. aeruginosa bacterie. De monoklonale antilichamen reageren specifiek met epitopen op flagella-proteïnen van P. aeruginosa en kunnen onderscheiden tussen type a en type b flagella van de bacterie. Verder wordt een werkwijze verschaft voor de behande-35 ling van mensen, die gevoelig zijn voor infectie of reeds zijn geïnfecteerd met P. aeruginosa door toediening van een profylactische of thera- 5701554 > i -6- peutische hoeveelheid van een compositie, die ten minste één monoklonaal antilichaam of bindend fragment daarvan bevat, dat in staat is tot reactie met de flagella van P. aeruginosa stammen, welke compositie bij voorkeur tevens een fysiologisch aanvaardbare drager bevat. De compositie 5 kan ook één of meer van de volgende bestanddelen bevatten: verdere mono-klonale antilichamen, die in staat zijn tot reactie met P. aeruginosa exotoxine A; monoklonale antilichamen, die in staat zijn tot reactie met serotype determinanten op de LPS van P. aeruginosa; een gammaglobu-linefractie van menselijk bloedplasma; een gammaglobulinefractie van 10 menselijk bloedplasma, welk plasma kan zijn verkregen van een mens, die verhoogde spiegels van met P. aeruginosa reactieve immunoglobulinen vertoont; en één of meer antimicrobiële middelen. Verder worden klinische toepassingen van de monoklonale antilichamen verschaft, waaronder de vervaardiging van diagnostische pakketten.New cell lines are provided which can produce monoclonal antibodies capable of binding flagella present on most strains of P. aeruginosa bacteria. The monoclonal antibodies specifically react with epitopes on P. aeruginosa flagella proteins and can distinguish between type a and type b flagella of the bacterium. Furthermore, a method is provided for the treatment of people who are susceptible to or already infected with P. aeruginosa by administering a prophylactic or therapeutic amount of a composition containing at least one monoclonal antibody or binding fragment thereof capable of reacting with the flagella of P. aeruginosa strains, which composition preferably also contains a physiologically acceptable carrier. The composition 5 may also contain one or more of the following ingredients: further monoclonal antibodies capable of reaction with P. aeruginosa exotoxin A; monoclonal antibodies capable of reacting with serotype determinants on the LPS of P. aeruginosa; a gamma globulin fraction of human blood plasma; a gamma globulin fraction of human blood plasma, which plasma may have been obtained from a human, which exhibits elevated levels of P. aeruginosa reactive immunoglobulins; and one or more antimicrobial agents. Furthermore, clinical applications of the monoclonal antibodies are provided, including the manufacture of diagnostic packages.
15 De uitvinding heeft betrekking op nieuwe cellen, die in staat zijn tot produktie van monoklonale antilichamen en composities, die zulke antilichamen bevatten, welke composities in staat zijn tot selectieve onderkenning van de flagella, aanwezig op een aantal P. aeruginosa stammen, waar individuele antilichamen typisch één type P. aeruginosa 20 flagella onderkennen. De onderhavige cellen hebben identificeerbare chromosomen, waarin de kiem-lijn DNA daarvan of een precursorcel is herrangschikt voor codering van een antilichaam met een bindingsplaats voor een epitoop op een flagellair proteïne, dat gemeenschappelijk is onder bepaalde P. aeruginosa stammen. Voor type a flagellaire proteïnen kunnen 25 pan-reactieve monoklonale antilichamen worden geproduceerd; voor type b flagellaire proteïnen worden antilichamen omvat, die pan-reactief zijn of met ten minste ongeveer 70% van de flagella dragende stammen reageren. Deze monoklonale antilichamen kunnen worden toegepast op een ruime variëteit van manieren, waaronder diagnose en therapie.The invention relates to new cells capable of producing monoclonal antibodies and compositions containing such antibodies, which compositions are capable of selectively recognizing the flagella present on a number of P. aeruginosa strains, where individual antibodies typically recognize one type of P. aeruginosa 20 flagella. The subject cells have identifiable chromosomes in which their germline DNA or a precursor cell has been rearranged to encode an antibody with an epitope binding site on a flagellar protein common to certain P. aeruginosa strains. Pan-reactive monoclonal antibodies can be produced for type a flagellar proteins; for type b flagellar proteins, antibodies are included which are pan-reactive or react with at least about 70% of the flagellar-bearing strains. These monoclonal antibodies can be used in a wide variety of ways, including diagnosis and therapy.
30 De aldus verschafte monoklonale antilichamen zijn bijzonder ge schikt voor de behandeling of profylaxe van ernstige ziekten, veroorzaakt door P. aeruginosa. De oppervlakteprotelnen op de flagella van P. aeruginosa zouden beschikbaar zijn voor direkt contact door de anti-lichaammoleculen, daardoor waarschijnlijk de motiliteit van het orga-35 nisme inhibiterend en/of andere effecten, die gunstig zijn voor de geïnfecteerde gastheer vergemakkelijkend.The monoclonal antibodies thus provided are particularly suitable for the treatment or prophylaxis of serious diseases caused by P. aeruginosa. The surface proteins on the P. aeruginosa flagella would be available for direct contact by the antibody molecules, thereby likely inhibiting the motility of the organism and / or other effects beneficial to the infected host.
3701554 -7-3701554 -7-
De bereiding vein monoklonaie antilichamen kan geschieden door immortalisering van een cellijn, die in staat is tot expressie van nucleinezuursequenties, die coderen voor antilichamen, specifiek voor een epitoop op de flagellaire proteïnen van stammen van P. aeruginosa.The preparation of monoclonal antibodies can be accomplished by immortalizing a cell line capable of expressing nucleic acid sequences encoding antibodies specific for an epitope on the flagellar proteins of P. aeruginosa strains.
5 De gelmmortaliseerde cellijn kan een zoogdiercellijn zijn, die door oncogenesis, door transfectie, mutatie of dergelijke is getransformeerd. Dergelijke cellen omvatten myeloomlijnen, lymfoomlijnen, of andere cellijnen, die in staat zijn de expressie en secretie van het immuno-globuline of bindende fragment daarvan in vitro te ondersteunen. Het 10 immunoglobuline of fragment daarvan kan een natuurlijk voorkomend immunoglobuline zijn van een zoogdier, anders dan de voorkeursrauis of van menselijke bronnen, geproduceerd door transformatie van een lymfocyt, in het bijzonder een splenocyt, door middel van een virus of door fusie van de lymfocyt met een neoplastische cel, bijvoorbeeld een myeloom, 15 onder vorming van een hybridecellijn. Het splenocyt zal typisch worden verkregen uit een dier, dat geïmmuniseerd is tegen flagellaire antigënen of fragmenten daarvan, die een epitopische plaats bevatten. Immunise-ringsprotocols zijn algemeen bekend en kunnen aanmerkelijk variëren en toch effectief blijven. (Zie Golding, Monoclonal antibodies: Principles 20 and Practice, Academic Press (1983).The immortalized cell line can be a mammalian cell line transformed by oncogenesis, by transfection, mutation or the like. Such cells include myeloma lines, lymphoma lines, or other cell lines capable of supporting the expression and secretion of the immunoglobulin or binding fragment thereof in vitro. The immunoglobulin or fragment thereof may be a naturally occurring immunoglobulin from a mammal, other than the preferred murmur or from human sources, produced by transformation of a lymphocyte, in particular a splenocyte, by means of a virus or by fusion of the lymphocyte with a neoplastic cell, eg a myeloma, to form a hybrid cell line. The splenocyte will typically be obtained from an animal immunized against flagellar antigens or fragments thereof containing an epitopic site. Immunization protocols are well known and can vary considerably and still remain effective. (See Golding, Monoclonal antibodies: Principles 20 and Practice, Academic Press (1983).
De hybridecellijnen kunnen worden gekloond en gescreened volgens conventionele technieken en antilichamen in de bovenstaande cel-vloeistof kunnen worden ontdekt, die in staat zijn.tot binding met P. aeruginosa flagellaire determinanten. Vervolgens kunnen de geschikte 25 hybridecellijnen worden gekweekt in groot-schalige cultuur of geïnjecteerd in de peritoneale caviteit van een geschikte gastheer voor pro-duktie van ascitesvloeistof.The hybrid cell lines can be cloned and screened according to conventional techniques and antibodies discovered in the supernatant cell fluid capable of binding to P. aeruginosa flagellar determinants. Subsequently, the appropriate hybrid cell lines can be grown in large-scale culture or injected into the peritoneal cavity of a suitable host for ascites fluid production.
In één belichaming van de uitvinding zijn de cellen getransformeerde menselijke lymf ocyten, die menselijke monoklonaie antilichamen 30 vormen, bij voorkeur beschermend in vivo, tot toegankelijke epitopen, specifiek voor ten minste één flagellair proteïne. De lymfocyten kunnen worden verkregen van menselijke donors, die blootgesteld zijn of geweest zijn aan de geschikte flagella-dragende stammen van P. aeruginosa. Een cel-gedreven transformatieproces, dat de voorkeur verdient, is in 35 detail beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.464.465.In one embodiment of the invention, the cells are transformed human lymphocytes, which form human monoclonal antibodies, preferably protective in vivo, into accessible epitopes specific for at least one flagellar protein. The lymphocytes can be obtained from human donors who have been or have been exposed to the appropriate flagella-bearing strains of P. aeruginosa. A preferred cell-driven transformation process is described in detail in U.S. Patent 4,464,465.
3701554 -8-3701554 -8-
Door het hebben van de antiliehamen volgens de uitvinding, waarvan bekend is dat zij specifiek zijn voor de flagellaire proteïnen, kunnen in sommige gevallen de bovenstaande vloeistoffen van volgende experimenten worden gescreened in een vergelijkend onderzoek met de 5 onderhavige monoklonale antiliehamen als middel voor identificatie van verdere voorbeelden van anti-flagellaire monoklonale antiliehamen.By having the antibodies of the invention, which are known to be specific for the flagellar proteins, in some cases the supernatants from subsequent experiments can be screened in a comparative study with the subject monoclonal antibodies as a means of identifying further examples of anti-flagellar monoclonal antibodies.
Aldus kunnen hybridecellijnen gemakkelijk worden geproduceerd uit een variëteit van bronnen op basis van de beschikbaarheid van de onderhavige antiliehamen, die specifiek zijn voor de bijzondere flagellaire 10 antigenen.Thus, hybrid cell lines can be easily produced from a variety of sources based on the availability of the subject antibodies specific for the particular flagellar antigens.
Wanneer hybridecellijnen beschikbaar zijn, die antiliehamen produceren, die specifiek zijn voor de onderhavige epitope plaatsen, kunnen deze hybridecellijnen ook worden gefuseerd met andere neoplas- · tischè B-cellen, waarbij dergelijke andere B-cellen kunnen dienen als 15 recipiënten voor genome DNA codering voor de receptors. Terwijl neoplas-tische B-cellen van knaagdieren, in het bijzonder van muizen, het gebruikelijkst worden toegepast, kunnen andere species van zoogdieren worden gebruikt, zoals lagomorfa van runderen, schapen, paarden, varkens,, apen en dergelijke.When hybrid cell lines are available which produce antibodies specific for the subject epitopic sites, these hybrid cell lines can also be fused to other neoplastic B cells, such other B cells serving as genome DNA encoding receptacles for the receptors. While neoplastic B cells from rodents, especially mice, are most commonly used, other mammalian species may be used, such as bovine, ovine, equine, porcine, monkey, and monkey lagomorphs.
20 De monoklonale antiliehamen kunnen van elk der klassen of sub klassen van immunoglobulinen zijn, zoals IgM, IgD, ïgA, IgE of subklassen van IgG, bekend voor elke dierspecies. In het algemeen kunnen de · monoklonale antiliehamen intact of als bindingsfragmenten worden gebruikt, zoals Fv, Fab, F(ab')2, maar gewoonlijk intact.The monoclonal antibodies can be of any of the classes or subclasses of immunoglobulins, such as IgM, IgD, IgA, IgE, or subclasses of IgG, known for any animal species. In general, the monoclonal antibodies can be used intact or as binding fragments, such as Fv, Fab, F (ab ') 2, but usually intact.
25 De cellijnen volgens de uitvinding kunnen andere toepassingen vinden dan voor de direkte produktie van de monoklonale antiliehamen.The cell lines of the invention may find uses other than for the direct production of the monoclonal antibodies.
De cellijnen kunnen worden gefuseerd met andere cellen (zoals geschikte drug-gemerkte menselijke myeloma, muismyeloma of menselijke lymfoblas-toïde cellen), ter vorming van hybridomen, en aldus voorzien in de 30 transfer van de genen, die de monoklonale antiliehamen coderen, ook kunnen de cellijnen worden gebruikt als bron van de chromosomen, die de immunoglobulinen coderen, die kunnen worden geïsoleerd en volgens andere technieken dan fusie naar cellen kunnen worden overgebracht.. Verder kunnen de genen, die de monoklonale antiliehamen coderen, worden geïsoleerd 35 en gebruikt volgens recombinant DNA technieken voor de produktie van het specifieke immunoglobuline in een variëteit van gastheren. In het 3701554 *· * -9-The cell lines can be fused with other cells (such as appropriate drug-labeled human myeloma, mouse myeloma or human lymphoblastic cells) to form hybridomas, and thus provide for the transfer of the genes encoding the monoclonal antibodies. the cell lines are used as a source of the chromosomes encoding the immunoglobulins which can be isolated and transferred to cells by techniques other than fusion. Furthermore, the genes encoding the monoclonal antibodies can be isolated and used according to recombinant DNA techniques for the production of the specific immunoglobulin in a variety of hosts. In the 3701554 * · * -9-
In het bijzonder kan door vorming van cDNA bibliotheken uit boodschapper RNA, een enkele cDNA kloon, coderend voor het immunoglobuline en vrij van intronen, worden geïsoleerd en geplaatst in geschikte prokaryotische of eukaryotische expressievectors en vervolgens in een gastheer worden 5 getransformeerd voor uiteindelijke massaproduktie (zie in het algemeen de Amerikaanse octrooischriften 4.172.124, 4.350.683, 4.363.799, 4.381.292 en 4.423.147; zie verder Kennett e.a., Monoclonal Antibodies, Plenum, New York (1980) en de daarin geciteerde referenties).In particular, by forming cDNA libraries from messenger RNA, a single cDNA clone encoding the immunoglobulin and free of introns can be isolated and placed into suitable prokaryotic or eukaryotic expression vectors and then transformed into a host for final mass production (see generally, U.S. Pat. Nos. 4,172,124, 4,350,683, 4,363,799, 4,381,292, and 4,423,147; see further Kennett et al., Monoclonal Antibodies, Plenum, New York (1980) and references cited therein.
Meer specifiek kunnen in overeenstemming met hybride DNA tech-10 nologie de immunoglobulinen of fragmenten volgens de uitvinding worden geproduceerd in bacteriën of gist (zie Boss e.a., Nucl. Acid. Res. 12 3791 en Wood e.a., Nature 314, 446). Zo kan bijvoorbeeld de boodschapper RNA, overgedragen van de genen coderende voor de lichte en zware ketens van de monoklonale antilichamen, geproduceerd door een cellijn volgens 15 de uitvinding, worden geïsoleerd door differentiële cDNA hybridisering onder toepassing van cDNA uit andere BALB/c lymfocyten dan de onderhavige kloon. Het mRNA, dat niet hybridiseert, zal rijk zijn voor de boodschappen coderend voor de gewenste immunoglobulineketens. Voor zover noodzakelijk kan dit proces worden herhaald ter verdere verhoging van 20 de gewenste mRNA niveaus. De afgetrokken mRNA compositie kan dan in tegengestelde richting worden overgedragen ter verschaffing van.een cDNA mengsel, -dat verrijkt is voor de gewenste sequenties. Het RNA kan worden ge-hydrolyseerd met een geschikte RNase en het ssDNA kan dubbelstrengig worden gemaakt met DNA polymerase I en statistische primers, bijvoor-25 beeld statistisch gefragmenteerde kalfszwezerik DNA. Het Resulterende dsDNA kan dan worden gekloond door invoeging in een geschikte vector, bijvoorbeeld virusvectors, zoals lambda vectors of plasmide vectors, (zoals pBR322, pACYC184, enz.). Door ontwikkeling van sondes op basis van bekende sequenties voor de constante gebieden van de lichte en zwa-30 re ketens, kunnen de cDNA klonen met de gencodering voor de gewenste lichte en zware ketens worden geïdentificeerd door hybridisering.More specifically, in accordance with hybrid DNA technology, the immunoglobulins or fragments of the invention can be produced in bacteria or yeast (see Boss et al., Nucl. Acid. Res. 12 3791 and Wood et al., Nature 314, 446). For example, the messenger RNA transferred from the genes encoding the light and heavy chains of the monoclonal antibodies produced by a cell line of the invention can be isolated by differential cDNA hybridization using cDNA from BALB / c lymphocytes other than the present clone. The mRNA, which does not hybridize, will be rich in the messages encoding the desired immunoglobulin chains. This process can be repeated as necessary to further increase the desired mRNA levels. The subtracted mRNA composition can then be transferred in opposite directions to provide a cDNA mixture enriched for the desired sequences. The RNA can be hydrolyzed with an appropriate RNase and the ssDNA can be double-stranded with DNA polymerase I and random primers, eg statistically fragmented sweetbread DNA. The resulting dsDNA can then be cloned by insertion into a suitable vector, for example virus vectors, such as lambda vectors or plasmid vectors (such as pBR322, pACYC184, etc.). By developing probes based on known sequences for the constant regions of the light and heavy chains, the cDNA clones with the gene encoding for the desired light and heavy chains can be identified by hybridization.
Daarna kunnen de genen worden uitgesneden uit de plasmiden, gemanipuleerd ter verwijdering van overtollig DNA bovenstroom van de initiatie-code of constant gebied DNA, en vervolgens worden ingevoerd in een ge-35 schikte vector voor transformatie van een gastheer en uiteindelijke expressie van het gen.The genes can then be excised from the plasmids, engineered to remove excess DNA upstream from the initiation code or constant region DNA, and then introduced into a suitable vector for host transformation and final expression of the gene.
87015548701554
«- V«- V
-loop geschikte wijze kunnen zoogdiergastheren, (b.v. muizecellen) worden gebruikt ter behandeling van de keten (b.v. verbinden van de zware en lichte ketens) ter produktie van een intact immunoglobuline en verder desgewenst het immunoglobuline, vrij van de leidersequentie, af 5 te scheiden. Ook kan men unicellulaire microörganismen gebruiken voor de produktie van de twee ketens, waar verdere manipulatie nodig kan zijn ter verwijdering van de DNA sequenties, coderend voor de secretore leider en processignalen, terwijl voorzien wordt in een initiatiecode bij de 5' terminus van de sequentie, die voor de zware keten codeert.By appropriate means, mammalian hosts (e.g., mouse cells) can be used to treat the chain (e.g., linking the heavy and light chains) to produce an intact immunoglobulin and further, optionally, secrete the immunoglobulin free of the leader sequence. One can also use unicellular microorganisms for the production of the two chains, where further manipulation may be required to remove the DNA sequences encoding the secretory leader and process signals, while providing an initiation code at the 5 'terminus of the sequence, coding for the heavy chain.
10 Op deze. wi jze kunnen de immunoglobulinen worden bereid en behandeld teneinde te kunnen worden geassembleerd en glycosyleerd in andere cellen dan zoogdiercellen. Desgewenst kan elk van de ketens worden afgeknot teneinde tenminste het variabele gebied te behouden, welke gebieden dan kunnen worden gemanipuleerd ter verschaffing van andere immunoglobu-15 linen of fragmenten, specifiek voor de flagellaatepitopen.10 On this. Alternatively, the immunoglobulins can be prepared and treated to be assembled and glycosylated in cells other than mammalian cells. If desired, any of the chains can be truncated to retain at least the variable region, which regions can then be manipulated to provide other immunoglobulins or fragments specific for the flagellate epitopes.
De monoklonale antilichamen volgens de uitvinding zijn bijzonder nuttig wegens hun specificiteit voor antigenen over bijna alle P. aeruginosa varianten, die momenteel bekend zijn. Ook zijn sommige van de monoklonale antilichamen beschermend in vivo, waardoor zij kunnen 20 worden opgenomen in farmaceutische produkten, zoals antilichaamcombina-ties voor bacteriële infecties.The monoclonal antibodies of the invention are particularly useful because of their specificity for antigens across almost all P. aeruginosa variants currently known. Also, some of the monoclonal antibodies are protective in vivo, allowing them to be incorporated into pharmaceuticals, such as antibody combinations for bacterial infections.
Monoklonale antilichamen volgens de uitvinding vinden ook een ruime variëteit van toepassingen in vitro. Zo kunnen bijvoorbeeld de monoklonale antilichamen worden gebruikt voor het typeren van micro-25 organismen, voor het isoleren van specifieke P. aeruginosa stammen, voor de selectieve verwijdering van P. aeruginosa cellen in een heterogeen mengsel van cellen, en dergelijke.Monoclonal antibodies of the invention also find a wide variety of applications in vitro. For example, the monoclonal antibodies can be used to characterize microorganisms, isolate specific P. aeruginosa strains, selectively remove P. aeruginosa cells in a heterogeneous mixture of cells, and the like.
Voor diagnostische doeleinden kunnen de monoklonale antilichamen al dan niet voorzien zijn van een label. Diagnostische onderzoeken om-30 vatten typisch de detectie van de vorming van een complex door de binding van het monoklonale antilichaam aan het flagellum van het P. aeruginosa organisme. Indien niet voorzien van een label vinden de antilichamen toepassing in agglutinatie-onderzoeken. Verder kunnen antilichamen zonder label worden gebruikt in combinatie met andere, van een 35 label voorziene antilichamen (tweede antilichamen), die reactief zijn met het monoklonale antilichaam, zoals antilichamen, die specifiek zijn S 7 0 1 5 5 4 * i -11- voor immunoglobuline. Ook kunnen de monoklonale antilichamen direkt van een label worden voorzien. Er kan een ruime variëteit van labels worden gebruikt, zoals radionucliden, fluorescerende stoffen, enzymen, enzyme-substraten, enzymecofactors, enzyme-inhibitors, liganden (in het bijzon-5 der haptens), enz. Er zijn talrijke immunoassays beschikbaar en bij wijze vain voorbeeld omvatten sommige zulke beschreven in de Amerikaanse octrooi-schriften 3.817.827, 3.850.752, 3.901.654, 3.935.074, 3.984.533, 3.996.345, 4.034.074 en 4.098.876.For diagnostic purposes, the monoclonal antibodies may or may not be labeled. Diagnostic studies typically include the detection of complex formation by the binding of the monoclonal antibody to the flagellum of the P. aeruginosa organism. If not labeled, the antibodies find use in agglutination studies. Furthermore, unlabeled antibodies can be used in combination with other labeled antibodies (second antibodies), which are reactive with the monoclonal antibody, such as antibodies, which are specific for S 7 0 1 5 5 4 * i -11- immunoglobulin. The monoclonal antibodies can also be directly labeled. A wide variety of labels can be used, such as radionuclides, fluorescent substances, enzymes, enzyme substrates, enzyme co-factors, enzyme inhibitors, ligands (especially haptens), etc. Numerous immunoassays are available and for example example include some such described in U.S. Pat. Nos. 3,817,827, 3,850,752, 3,901,654, 3,935,074, 3,984,533, 3,996,345, 4,034,074, and 4,098,876.
Gewoonlijk worden de monoklonale antilichamen volgens de uit-10 vinding gebruikt in enzyme-immunoassays, waar de onderhavige antilichamen of tweede antilichamen uit een andere species worden geconjugeerd aan een enzyme. Wanneer een monster, dat P. aeruginosa van een bepaald serotype, zoals menselijk bloed of lysaat daarvan, wordt gecombineerd met de onderhavige antilichamen, vindt binding plaats tussen de anti-15 lichamen en de moleculen, die de gewenste epitoop vertonen. Dergelijke cellen kunnen dan uit de ongebonden reagentia worden afgescheiden en kan een tweede antilichaam (voorzien van een enzymelabel) worden toegevoegd. Daarna wordt de aanwezigheid van het antilichaam-enzymeconju-gaat, dat specifiek aan de cellen gebonden is, bepaald. Ook kunnen andere 20 conventionele technieken worden toegepast, die de deskundige bekend zijn.Usually, the monoclonal antibodies of the invention are used in enzyme immunoassays, where the subject antibodies or second antibodies from another species are conjugated to an enzyme. When a sample containing P. aeruginosa of a given serotype, such as human blood or lysate thereof, is combined with the subject antibodies, binding takes place between the antibodies and the molecules displaying the desired epitope. Such cells can then be separated from the unbound reagents and a second antibody (labeled with an enzyme label) can be added. Then, the presence of the antibody-enzyme conjugate, which is specifically bound to the cells, is determined. Other conventional techniques which are known to the person skilled in the art can also be used.
Ook kunnen pakketten worden verschaft voor gebruik met de onderhavige antilichamen voor detectie van B. aeruginosa in oplossingen of de aanwezigheid van P. aeruginosa flagellaire antigenen. Zo kan de onderhavige monoklonale antilichaamcompositie volgens de uitvinding 25 worden verschaft, gewoonlijk in een gelyofiliseerde vorm, 'hetzij op zichzelf, hetzij tezamen met verdere antilichamen, die specifiek zijn voor andere gram-negatieve bacteriën. De antilichamen, die geconjugeerd kunnen zijn met een label of ongeconjugeerd, worden in het pakket opgenomen met buffers, zoals Tris, fosfaat, carbonaat, enz., stabilisatoren, 30 biociden, inerte proteïnen, bijvoorbeeld runderserumalbumine, of derg.Packages may also be provided for use with the subject antibodies for detection of B. aeruginosa in solutions or the presence of P. aeruginosa flagellar antigens. Thus, the present monoclonal antibody composition of the invention can be provided, usually in a lyophilized form, either alone or together with further antibodies specific for other gram negative bacteria. The antibodies, which can be conjugated with a label or unconjugated, are included in the package with buffers, such as Tris, phosphate, carbonate, etc., stabilizers, biocides, inert proteins, eg bovine serum albumin, or the like.
In het algemeen zullen deze materialen aanwezig zijn in minder dan ongeveer 5 gew.%, berekend op de hoeveelheid actief antilichaam en gewoonlijk in een totale hoeveelheid van ten minste ongeveer 0,001 gew.%, berekend op de antilichaamconcentratie. Dikwijls zal het gewenst zijn 35 een inert versnijdingsmiddel of excipiëns op te nemen ter verdunning van de actieve ingrediënten, waarbij het excipiëns aanwezig kan zijn in 870 ? 534 i > -12- een hoeveelheid van 1-99 gew.% van de totale compositie. Wanneer een tweede antilichaam, dat in staat is tot binding van het monoklonale antilichaam, wordt toegepast zal dit gewoonlijk aanwezig zijn in een aparté. ampul. Het tweede antilichaam wordt typisch geconjugeerd aan 5 een label en samengesteld op analoge wijze als de hierboven beschreven samenstelling met het antilichaam.Generally, these materials will be present in less than about 5 wt% based on the amount of active antibody and usually in a total amount of at least about 0.001 wt% based on the antibody concentration. Often it will be desirable to include an inert excipient or excipient to dilute the active ingredients, the excipient being present in 870? 534 i -12- an amount of 1-99 wt% of the total composition. When a second antibody capable of binding the monoclonal antibody is used, it will usually be in a separate one. ampoule. The second antibody is typically conjugated to a label and assembled in an analogous manner to the above-described composition with the antibody.
De monoklonale antilichamen, in het bijzonder menselijke monoklonale antilichamen volgens de uitvinding kunnen ook worden opgenomen als componenten van farmaceutische composities, die een therapeutische 10 of profylactische hoeveelheid van ten minste één van de monoklonale antilichamen volgens de uitvinding met een farmaceutisch doelmatige drager bevatten. Een farmaceutische drager dient een verenigbare niet-toxische stof te zijn, die geschikt is om de monoklonale antilichamen aan de patiënt af te leveren. Steriel water, alcohol, vetten, wassen, 15 en inerte vaste stoffen kunnen als drager worden gebruikt. Farmaceutisch aanvaardbare hulpstoffen (buffermiddelen, dispergeermiddelen) kunnen « eveneens in de farmaceutische compositie worden opgenomen. Dergelijke composities kunnen een enkelvoudig monoklonaal antilichaam bevatten teneinde specifiek te zijn voor stammen van ëën flagellair type van 20 P. aeruginosa. Ook kan een farmaceutische compositie twee of meer monoklonale antilichamen bevatten onder vorming van een "cocktail". Zo zou bijvoorbeeld een cocktail, die monoklonale antilichamen tegen beide typen flagella of tegen groepen van de diverse P. aeruginosa stammen (b.v. verschillende serotypen) bevat, een universeel produkt zijn met 25 activiteit tegen de grote meerderheid van de klinische isolaten van de betrokken bacterie.The monoclonal antibodies, especially human monoclonal antibodies of the invention, may also be included as components of pharmaceutical compositions containing a therapeutic or prophylactic amount of at least one of the monoclonal antibodies of the invention with a pharmaceutically effective carrier. A pharmaceutical carrier should be a compatible non-toxic substance suitable for delivering the monoclonal antibodies to the patient. Sterile water, alcohol, fats, waxes, and inert solids can be used as a carrier. Pharmaceutically acceptable excipients (buffering agents, dispersants) can also be included in the pharmaceutical composition. Such compositions may contain a single monoclonal antibody to be specific for one P. aeruginosa flagellar type strains. Also, a pharmaceutical composition can contain two or more monoclonal antibodies to form a "cocktail". For example, a cocktail containing monoclonal antibodies to both types of flagella or to groups of the various P. aeruginosa strains (eg different serotypes) would be a universal product with activity against the vast majority of clinical isolates of the bacterium concerned.
De molverhouding van de verschillende monoklonale antilichaam-componenten zal gewoonlijk niet meer dan een factor 10 verschillen, doorgaans niet meer dan een factor 5, en zal gewoonlijk in een molver-30 houding van ongeveer 1:1-2 tot elk van de andere antilichaamcomponenten zijn.The molar ratio of the different monoclonal antibody components will usually differ by no more than a factor of 10, usually no more than a factor of 5, and will usually be in a molar ratio of about 1: 1-2 to each of the other antibody components .
De monoklonale antilichamen volgens de uitvinding kunnen ook worden gebruikt in combinatie met bestaande bloedplasmaprodukten, zoals in de handel verkrijgbaar gammaglobulins en immuunglobulineprodukten, 35 gebruikt voor de profylactische of therapeutische behandeling van P. aeruginosa ziekte in mensen. Bij voorkeur wordt het plasma voor 570 1 55 4 % i -13- immuunglobulinen verkregen van menselijke donors, die verhoogde niveaus vertonen van immunoglobulinen, reactief met P. aeruginosa (zie in het algemeen het compendium "Intravenous Immune Globulin and the Compromised Host”, Smer. J. Med. 76 (3a) (30 maart 1984), blz. 1-231).The monoclonal antibodies of the invention can also be used in combination with existing blood plasma products, such as commercially available gamma globulins and immunoglobulin products, used for the prophylactic or therapeutic treatment of P. aeruginosa disease in humans. Preferably, the plasma for 570 1 55 4% immunoglobulins is obtained from human donors showing elevated levels of immunoglobulins reactive with P. aeruginosa (see generally the Compendium "Intravenous Immune Globulin and the Compromised Host", Smer, J. Med, 76 (3a) (March 30, 1984), 1-231).
5 De onderhavige monoklonale antilichamen kunnen worden gebruikt als afzonderlijk toegediende composities, gegeven in samenhang met antibiotica of antimicrobiële middelen. De antimicrobiële middelen kunnen typisch een anti-pseudomonale penicilline (b.v. carbenicilline) bevatten tezamen met een aminoglycoside (b.v. gentamicine, tobramycine en derg.), 10 maar ook kunnen talrijke verdere middelen (cefalosporinen), die de deskundige bekend zijn, worden gebruikt.The subject monoclonal antibodies can be used as separately administered compositions, given in conjunction with antibiotics or antimicrobial agents. The antimicrobial agents may typically contain an anti-pseudomonal penicillin (eg carbenicillin) together with an aminoglycoside (eg gentamicin, tobramycin and the like), but numerous further agents (cephalosporins) known to those skilled in the art may also be used.
De monoklonale antilichamen en farmaceutische composities daarvan volgens de uitvinding zijn bijzonder geschikt voor orale of parenterale toediening. Bij voorkeur worden de farmaceutische composities parente-15 raai, met name subcutaan, intramusculair of intraveneus toegediend.The monoclonal antibodies and pharmaceutical compositions thereof of the invention are particularly suitable for oral or parenteral administration. Preferably, the pharmaceutical compositions are administered parenterally, in particular subcutaneously, intramuscularly or intravenously.
De uitvinding verschaft aldus composities voor parenterale toediening, die een oplossing van het monoklonale antilichaam of een cocktail daarvan bevatten, opgelost in een aanvaardbare drager, bij voorkeur een waterige drager. Er kan een variëteit van waterige dragers worden ge-20 bruikt, bijvoorbeeld water, gebufferd water, 0,4% zoutoplossing, 0,3% glycine en dergelijke. Deze oplossingen zijn steriel en in het algemeen vrij van deeltjesvormig materiaal. Deze composities kunnen worden gesteriliseerd volgens conventionele en bekende sterilisatietechnieken.The invention thus provides compositions for parenteral administration, containing a solution of the monoclonal antibody or a cocktail thereof, dissolved in an acceptable carrier, preferably an aqueous carrier. A variety of aqueous carriers can be used, for example, water, buffered water, 0.4% saline, 0.3% glycine and the like. These solutions are sterile and generally free from particulate matter. These compositions can be sterilized by conventional and known sterilization techniques.
De composities kunnen farmaceutisch aanvaardbare hulpstoffen bevatten, 25 voor zover nodig ter benadering van fysiologische condities, zoals pH-regelaars en buffers, toxiteit-regelende middelen en dergelijke, bijvoorbeeld natriumacetaat, natriumchloride, kaliumchloride, calcium-chloride, natriumlactaat en dergelijke. De concentratie van het antilichaam in deze composities kan binnen ruime grenzen variëren, met name 30 van minder dan ongeveer 0,5%, gewoonlijk tenminste ongeveer 1% tot zoveel als 15. of 20 gew.% en wordt primair gekozen op basis van vloeistof-volumes, viscositeiten en dergelijke, die de voorkeur verdienen voor de gekozen toedieningsvorm.The compositions may contain pharmaceutically acceptable excipients, as necessary to approximate physiological conditions, such as pH regulators and buffers, toxicity regulators and the like, for example, sodium acetate, sodium chloride, potassium chloride, calcium chloride, sodium lactate and the like. The concentration of the antibody in these compositions can vary within wide limits, typically from less than about 0.5%, usually at least about 1% to as much as 15. or 20% by weight, and is selected primarily on a liquid basis. preferred volumes, viscosities and the like for the chosen dosage form.
Een typische farmaceutische compositie voor intramusculaire 35 injectie kan bijvoorbeeld 1 ml steriel gebufferd water en 50 mg mono-klonaal antilichaam bevatten. Een typische compositie voor intraveneuze 8701554 -14- injectie kan bijvoorbeeld 250 ml steriele Ringer's oplossing en 150 mg monoklonaal antilichaam bevatten. Feitelijke methoden voor de bereiding van parenteraal toedienbare composities zijn de deskundige bekend of duidelijk en zijn in meer detail beschreven in bijvoorbeeld Remington's 5 Pharmaceutical Science, 15d ed., Mack Publishing Company (1980).For example, a typical pharmaceutical composition for intramuscular injection may contain 1 ml of sterile buffered water and 50 mg of monoclonal antibody. For example, a typical composition for intravenous 8701554-14 injection may contain 250 ml of sterile Ringer's solution and 150 mg of monoclonal antibody. Actual methods for the preparation of parenterally administrable compositions are known or understood to those skilled in the art and are described in more detail in, for example, Remington's 5 Pharmaceutical Science, 15d ed., Mack Publishing Company (1980).
De monoklonale antilichamen volgens de uitvinding kunnen worden gelyofiliseerd voor opslag en kunnen voor het gebruik in een geschikte drager worden gereconstitueerd. Deze techniek is effectief gebleken met conventionele immuunglobulinen, waarbij bekende lyofiliserings- en IQ reconstitutietechnieken kunnen worden toegepast. Het zou de deskundige duidelijk zijn dat lyofilisering en reconstitutie kunnen leiden tot verschillende mate van activiteitsverlies van het antilichaam (b.v. met conventionele immuunglobulinen neigen igM antilichamen tot groter activiteitsverlies dan igG antilichamen) en dat de gebruikte niveaus ter 15 compensatie kunnen moeten worden aangepast.The monoclonal antibodies of the invention can be lyophilized for storage and reconstituted in a suitable carrier before use. This technique has proven effective with conventional immunoglobulins, using known lyophilization and IQ reconstitution techniques. It would be apparent to those skilled in the art that lyophilization and reconstitution may result in varying degrees of loss of activity of the antibody (eg, with conventional immunoglobulins, igM antibodies tend to have greater loss of activity than igG antibodies) and the levels used may need to be adjusted for compensation.
De composities, die de onderhavige monoklonale antilichamen of een cocktail daarvan bevatten, kunnen worden toegediend voor de profylactische en/of therapeutische behandeling van P. aeruginosa infecties.The compositions containing the present monoclonal antibodies or a cocktail thereof can be administered for the prophylactic and / or therapeutic treatment of P. aeruginosa infections.
Bij therapeutische toepassing worden composities toegediend aan één 20 patiënt, die reeds met één of meer P. aeruginosa serotypen is geïnfecteerd, in een voldoende hoeveelheid om de infectie en zijn complicaties te genezen of althans partieel tot staan te brengen. Een hoeveelheid, die voldoende is om dit te bereiken, wordt gedefinieerd als een "therapeutisch effectieve dosis". Hoeveelheden, die voor dit gebruik effectief 25 zijn,, zijn afhankelijk van de ernst van de infectie en de algemene toestand van het eigen immuunsysteem van de patiënt, maar bedragen in het algemeen ongeveer 1 tot ongeveer 200 mg antilichaam per kilogram lichaamsgewicht, waarbij gewoonlijk dosis van 5-25 mg per kilogram worden gebruikt. Bedacht moet worden dat de materialen volgens de uitvinding in 30 het algemeen zullen worden toegepast in ernstige ziektetoestanden, dat wil zeggen levensbedreigende of potentieel levensbedreigende situaties, in het bijzonder bateremie en endotoxemie, veroorzaakt door P. aeruginosa.In therapeutic use, compositions are administered to one patient already infected with one or more P. aeruginosa serotypes in an amount sufficient to cure or at least partially arrest the infection and its complications. An amount sufficient to achieve this is defined as a "therapeutically effective dose." Amounts effective for this use depend on the severity of the infection and the general state of the patient's own immune system, but are generally from about 1 to about 200 mg of antibody per kilogram of body weight, usually containing dose of 5-25 mg per kilogram are used. It is to be remembered that the materials of the invention will generally be used in severe disease states, ie, life-threatening or potentially life-threatening situations, in particular bateremia and endotoxemia caused by P. aeruginosa.
In profylactische toepassingen worden composities, die het onder-35 havige antilichaam of een cocktail daarvan bevatten, toegediend aan een patiënt, die nog niet door P. aeruginosa is geïnfecteerd, ter verbete- 870 1 554 -15- ring van de weerstand van de patiënt tegen een dergelijke potentiële infectie. Een dergelijke hoeveelheid wordt gedefinieerd als een "profylactisch effectieve dosis". Bij deze toepassing zijn de precieze hoeveelheden eveneens afhankelijk van de gezondheidstoestand van de pa-5 tiênt en zijn algemene immuniteitsniveau, maar bedragen in het algemeen 0,1-25 mg per kilogram, in het bijzonder 0,5-2,5 mg per kilogram.In prophylactic applications, compositions containing the present antibody or a cocktail thereof are administered to a patient not yet infected by P. aeruginosa to improve the patient's resistance. against such a potential infection. Such an amount is defined as a "prophylactically effective dose." In this application, the precise amounts also depend on the patient's state of health and his general immunity level, but are generally 0.1-25 mg per kilogram, in particular 0.5-2.5 mg per kilogram. .
Enkelvoudige of meervoudige toedieningen van de composities kunnen worden uitgevoerd met doses en volgens één patroon, dat door de behandelende arts wordt gekozen. In ieder geval dienen de farmaceuti-10 sche composities een hoeveelheid van de één of meer antilichamen volgens de uitvinding te verschaffen, die voldoende is om de patiënt effectief te behandelen of te beschermen.Single or multiple administrations of the compositions can be done in doses and according to one pattern chosen by the treating physician. In any case, the pharmaceutical compositions should provide an amount of the one or more antibodies of the invention sufficient to effectively treat or protect the patient.
VOORBEELD IEXAMPLE I
Voorbeeld I toont de methodologie, gebruikt voor de bereiding ^ van een monoklonaal antilichaam van de muis dat specifiek aan P. aeruginosa flagella wordt gebonden.Example I shows the methodology used to prepare a mouse monoclonal antibody that is specifically bound to P. aeruginosa flagella.
Drie-maanden-oude BALB/c muizen werden acht maal intraperito-neaal geïmmuniseerd met levensvatbare P. aeruginosa Fisher immunotype 1 en Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27312 en 27313) bacteriën elke één tot 20 twee weken gedurende in totaal negen weken. De initiële bactenedoses 6 7 waren 8 x 10 en 1 x 10 organismen per muis voor respectievelijkThree-month-old BALB / c mice were immunized intraperitoneally eight times with viable P. aeruginosa Fisher immunotype 1 and Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27312 and 27313) bacteria every one to two weeks for a total of nine weeks. The initial bacterial doses of 6 7 were 8 x 10 and 1 x 10 organisms per mouse for, respectively
Fisher immunotype 1 en Fisher immunotype 2, en de dosis werd tijdens het verloop van de immuniseringen tot het 30- tot 60-voudige verhoogd.Fisher immunotype 1 and Fisher immunotype 2, and the dose was increased to 30- to 60-fold over the course of the immunizations.
Drie dagen na de laatste injectie werd de milt van één muis 25 aseptisch verwijderd en werd een enkelvoudige celsuspensie bereid door zacht roteren van het orgaan tussen de bevroren uiteinden van twee steriele glasplaatjes. Mononucleaire miltcellen werden in een 4:1 verhouding gecombineerd met logfase muizemyeloomcellen (NSI-1, verkregen van dr. C. Milstein, Molecular Research Council, Cambridge, Engeland) ^ en gefuseerd ter vorming van hybridomen volgens de procedure, beschreven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. De uiteindelijke hybridecelsus- g pensie werd verdund tot een concentratie van 1,5 x 10 cellen per ml in RPMI-hybride-HAT (RPMI 1640, bevattende 15% hitte-geïnactiveerd foetaal kalfserum, 1 mM natriumpyruvaat, 100 pg/ml penicilline en streptomycine, 35 -4 -7 -5Three days after the last injection, the spleen from one mouse was aseptically removed and a single cell suspension was prepared by gently rotating the organ between the frozen ends of two sterile glass slides. Mononuclear spleen cells were combined in a 4: 1 ratio with log phase mouse myeloma cells (NSI-1, obtained from Dr. C. Milstein, Molecular Research Council, Cambridge, England) and fused to form hybridomas according to the procedure described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. The final hybrid cell suspension was diluted to a concentration of 1.5 x 10 cells per ml in RPMI hybrid HAT (RPMI 1640, containing 15% heat-inactivated fetal calf serum, 1 mM sodium pyruvate, 100 µg / ml penicillin and streptomycin , 35 -4 -7 -5
1,0 x 10 M hypoxantine, 4,0 x 10 M aminopterine en 1,6 x 10 M1.0 x 10 M hypoxanthine, 4.0 x 10 M aminopterin and 1.6 x 10 M
g thymidine), die 2,0 x 10 per ml vers bereide BALB/c thymocyten als 8701554 -16- voedercellen bevatte.g thymidine) containing 2.0 x 10 per ml freshly prepared BALB / c thymocytes as 8701554-16 feed cells.
Het mengsel werd aangebracht op 96-putplaten (200 yl per put). De culturen werden gevoed door verwijdering en vervanging van 50% van het volume van elke put door verse RPMI-hybride-HAT elke twee tot drie 5 dagen. De bovenstaande cultuurvloeistof werd onderzocht op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen door enzyme-gebonden immuno-sorbant assay (ELISA) wanneer de celgroei ongeveer 40% samenvloeiing in de putten bereikte, gewoonlijk binnen 7-10 dagen.The mixture was applied to 96-well plates (200 µl per well). The cultures were fed by removing and replacing 50% of the volume of each well with fresh RPMI hybrid HAT every two to three days. The culture supernatant was tested for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies by enzyme-linked immunosorbant assay (ELISA) when cell growth reached about 40% confluence in the wells, usually within 7-10 days.
De bovenstaande cultuurvloeistoffen van de hybridecellen werden 10' gelijktijdig op buitenmembraanpreparaten van elk van de twee immuniserende bacteriën onderzocht. Buitenmembraanpreparaten werden geïsoleerd door een modificatie van de methode, beschreven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. Bacteriën (P. aeruginosa Fisher immunotype 1 en Fisher immunotype 2) werden geënt in trypticase sojacultuurvloeistof 15 (TSB) en gedurende 16-18 uur bij 34°C gekweekt met beluchting in een rondwentelend schudbad. De bacteriën werden geoogst door centrifugeren en tweemaal gewassen met fosfaat-gebufferde zoutoplossing (PBS, 0,14 M NaCl, 3 mM KC1, 8 mM Na2HPC>4.7 H O, 1,5 mM KH2PC>4, PH 7,2), bevattende 150 trypsine-inhibiterende eenheden (T.I.U.) aprotinine per ml.The supernatants of the hybrid cells were assayed 10 'simultaneously for outer membrane preparations of each of the two immunizing bacteria. Outer membrane preparations were isolated by a modification of the method described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. Bacteria (P. aeruginosa Fisher immunotype 1 and Fisher immunotype 2) were seeded in trypticase soy culture fluid (TSB) and grown at 34 ° C for 16-18 hours with aeration in a revolving shaking bath. The bacteria were harvested by centrifugation and washed twice with phosphate buffered saline (PBS, 0.14 M NaCl, 3 mM KCl, 8 mM Na2HPC> 4.7 HO, 1.5 mM KH2PC> 4, PH 7.2) containing 150 trypsin inhibitory units (TIU) aprotinin per ml.
20 De korrel van de laatste centrifugering werd opnieuw gesuspen deerd is 0,17 M triethanolamine, 20 mM dinatriumethyleendiamine-tetra-azijnzuur (EDTA) en vervolgens op ijs gedurende 10 minuten gehomogeniseerd. De vaste stof werd gekorreld door centrifugeren van het homoge-naat bij 14.900 x g en geëcarteerd, en de bovenstaande vloeistof werd 25. opnieuw gecentrifugeerd zoals beschreven. De vaste stof werd andermaal geëcarteerd en de membranen werden gekorreld door centrifugeren van de bovenstaande vloeistof bij 141.000 x g gedurende 1 uur. De bovenstaande vloeistof werd geëcarteerd en de membraan-vaste stof werd overnacht bewaard bij 4°C in 10 ml PBS, bevattende 75 T.I.ü. aprotinine per ml.The pellet from the last centrifugation was resuspended in 0.17 M triethanolamine, 20 mM disodium ethylenediamine tetraacetic acid (EDTA) and then homogenized on ice for 10 minutes. The solid was granulated by centrifugation of the homogenate at 14,900 x g and decanted, and the supernatant centrifuged again as described. The solid was sagged again and the membranes were granulated by centrifuging the supernatant at 141,000 x g for 1 hour. The supernatant was collected and the membrane solid was stored overnight at 4 ° C in 10 ml PBS containing 75 T.I.u. aprotinin per ml.
30 De vaste stof werd de volgende dag opnieuw gesuspendeerd door vortice-ren en vervolgens bemonsterd en bewaard bij -70°C. Het proteïnegehalte van elk monster werd bepaald volgens de methode van Lowry e.a. (J. Biol. Chem. 193 (1951) 265-275).The solid was resuspended the next day by vortexing, then sampled and stored at -70 ° C. The protein content of each sample was determined by the method of Lowry et al. (J. Biol. Chem. 193 (1951) 265-275).
De antigenplaten voor de ELISA werden als volgt geprepareerd.The antigen plates for the ELISA were prepared as follows.
35 De buitenmembraanpreparaten werden verdund tot 5 yg per ml proteïne in PBS en 50 yl van de oplossingen werd in elke put van 96-putplaten ge- 3701554 -17- bracht, afgesloten en overnacht bij 37°C geincubeerd. Ongebonden antigen werd uit de platen verwijderd en 100 μΐ 5 % (gewicht/volume) runder-serumalbumine (BSA) in PBS werd aan elke put toegevoegd, waarna de platen gedurende 1 uur bij 37°C werden geincubeerd.The outer membrane preparations were diluted to 5 µg per ml of protein in PBS and 50 µl of the solutions were placed in each well of 96-well plates, sealed and incubated overnight at 37 ° C. Unbound antigen was removed from the plates and 100 µl 5% (weight / volume) bovine serum albumin (BSA) in PBS was added to each well and the plates incubated at 37 ° C for 1 hour.
5 Na verwijdering van het ongeadsorbeerde BSA werd de bovenstaande cultuurvloeistof (50 μΐ) uit elke put van de fusieplaten gekopieerd in overeenkomstige putten van antigenplaten en 30 minuten bij 37 °C geincubeerd. Het ongebonden antilichaam werd uit de putten verwijderd en de platen werden driemaal gewassen met 10 μΐ 1 % (gewicht/volume) BSA-PBS 10 per put. Vervolgens werd per put 50 μΐ op passende wijze verdund gebio-tinyleerde geite-anti-muis IgG aan elke put toegevoegd en 30 minuten bij 37°C geincubeerd. De platen werden driemaal gewassen zoals hierboven beschreven, waarna 50 μΐ van een tevoren gevormd avidine:gebio-tinyleerde mierikswortel peroxydasecomplex (Vectastain ABC Kit, Vector 15 Laboratories, Inc., Burlingame, CA), bereid volgens de specificaties van de fabrikant, aan de putten toegevoegd. Na 30 minuten bij kamertemperatuur werd het Vectastain reagens uit de putten verwijderd, waarna de putten op de beschreven wijze werden gewassen en per put 100 μΐ substraat o-fenyleendiamine (0,8 mg/ml in 0,1 M citraatbuffer, pH 5,0, ge-20 mengd met een gelijk volume van 0,03' % (volume/volume) werd toege voegd. Het substraat werd 30 minuten bij kamertemperatuur in het donker geincubeerd, waarna de reacties werden beëindigd door toevoeging van 50 μΐ 3N H^SO^ per put.After removing the unadsorbed BSA, the supernatant (50 µl) culture fluid was copied from each well of the fusion plates into corresponding wells of antigen plates and incubated at 37 ° C for 30 minutes. The unbound antibody was removed from the wells and the plates were washed three times with 10 µl 1% (weight / volume) BSA-PBS 10 per well. Subsequently, 50 µl of appropriately diluted biotinylated goat anti-mouse IgG was added to each well per well and incubated at 37 ° C for 30 minutes. The plates were washed three times as described above, after which 50 μΐ of a pre-formed avidin: biotinylated horseradish peroxidase complex (Vectastain ABC Kit, Vector 15 Laboratories, Inc., Burlingame, CA), prepared according to the manufacturer's specifications, wells added. After 30 minutes at room temperature, the Vectastain reagent was removed from the wells, after which the wells were washed as described and per well 100 μΐ substrate o-phenylenediamine (0.8 mg / ml in 0.1 M citrate buffer, pH 5.0 , mixed with an equal volume of 0.03% (volume / volume) was added The substrate was incubated for 30 minutes at room temperature in the dark, after which the reactions were terminated by adding 50 µl 3N H 2 SO ^ per well.
Hybridoomcellen, die monoklonale antilichamen afscheidden, die 25· zich bonden aan één van de twee antigenpreparaten, werden opgespoord door meting van de absorptie bij 490 nm van de colorimetrische reacties in elke put op een Dynatech Model 580 MicroELISA reader. De cellen in een put, aangeduid Pa3 IVC2, produceerde antilichaam, dat zich alleen bond aan de Pisher Immunotype 2 antigenplaat. Deze put werd verder be-30 studeerd, zoals hieronder beschreven. Het monoklonale antilichaam en de klonale cellijn worden beide in de volgende tekst geïdentificeerd door de Pa3 IVC2 aanduiding. Pa3 IVC2 cellen uit de masterput werden gemini-kloneerd en gekloneerd door beperkende verdunningstechnieken, zoals beschreven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053.Hybridoma cells secreting monoclonal antibodies that bound to one of the two antigen preparations were detected by measuring the absorbance at 490 nm of the colorimetric reactions in each well on a Dynatech Model 580 MicroELISA reader. The cells in a well, designated Pa3 IVC2, produced antibody that bound only to the Pisher Immunotype 2 antigen plate. This well was further studied as described below. The monoclonal antibody and the clonal cell line are both identified in the following text by the Pa3 IVC2 designation. Pa3 IVC2 cells from the master well were miniaturized and cloned by limiting dilution techniques, as described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053.
35 Ascitesvloeistof, die het monoklonale antilichaam met hoge titer bevatte, werd bereid in CB6 muizen (BALB/c (vrouwelijk) x C57BL/6 5791554 -18- (mannelijk) F^) volgens procedures, beschreven in Infect. Ixnmun. 3j5 (1982) 1042-1053. Twee- tot drie-maanden-oude mannelijke CB6 F^ muizen werden intraperitoneaal geïnjecteerd met 0,5 ml Pristane (2, 5, 10, 14-tetramethylpentadecaan, Aldrich Chemical Co.) 10-21 dagen voor intra-5 peritoneale injectie met logfase Pa3 IVC2 cellen in RPMI. Elke muis 7 werd geïnjecteerd met 0,5-1 x 10 cellen m 0,5 ml. Na ongeveer twee weken werd de vloeistof, die zich had verzameld, elke twee tot drie dagen uit de muizen verwijderd. De concentratie van antilichaam in de ascitesvloeistof werd bepaald door agarosegelelektroforese, en alle 10: ascites die 5 mg/ml of meer antilichaam bevatte werd samengevoegd, be monsterd en bevroren bij -70°C.Ascites fluid containing the high titer monoclonal antibody was prepared in CB6 mice (BALB / c (female) x C57BL / 6 5791554-18 (male) F ^) according to procedures described in Infect. Ixnmun. 315 (1982) 1042-1053. Two- to three-month-old male CB6 F ^ mice were injected intraperitoneally with 0.5 ml Pristane (2, 5, 10, 14-tetramethylpentadecane, Aldrich Chemical Co.) 10-21 days before intra-5 peritoneal log phase injection Pa3 IVC2 cells in RPMI. Each mouse 7 was injected with 0.5-1 x 10 cells in 0.5 ml. After about two weeks, the liquid that had collected was removed from the mice every two to three days. The concentration of antibody in the ascites fluid was determined by agarose gel electrophoresis, and all 10: ascites containing 5 mg / ml or more of the antibody were pooled, sampled and frozen at -70 ° C.
Bovenstaande cultuurvloeistof van de gekloonde Pa3 IVC2 cellijn werd onderzocht door ELISA, zoals hierboven beschreven, op buitenmem-braanpreparaten van alle zeven P. aeruginosa Fisher immunotypestammen 15 (A.T.C.C. 27313-27318), P. aureofaciens (A.T.C.C. 13985) en Klebsiella pneumoniae (A.T.C.C. 8047), alle bereid zoals hierboven beschreven. Antilichaam PA3 IVC2, gebonden aan de buitenmembraanpreparaten van P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7 en niet aan andere Fisher immunotypen, P. aureofaciens of K. pneumoniae.Culture supernatant from the cloned Pa3 IVC2 cell line was examined by ELISA, as described above, on outer membrane preparations of all seven P. aeruginosa Fisher immunotype strains (ATCC 27313-27318), P. aureofaciens (ATCC 13985) and Klebsiella pneumoniae (ATCC 8047). ), all prepared as described above. Antibody PA3 IVC2, bound to the outer membrane preparations of P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7 and not to other Fisher immunotypes, P. aureofaciens or K. pneumoniae.
20 Het specieke antigen, geïdentificeerd door het antilichaam Pa3 IVC2 werd geïdentificeerd door radioimmuunprecipitatie. Deze omvat in het kort het incuberen van antigenen, die van een radialabel zijn voorzien, met Pa3 IVC2 antilichaam en een deeltjesvormige bron van proteïne A, hetgeen resulteert in de vorming van onoplosbare antilichaam:antigen 25 complexen. Deze complexen worden gewassen ter verwijdering van niet- specifiek gebonden antigen, waarna de complexen worden gedissocieerd en gescheiden in een polyacrylamidegel. De in het gel gevonden overwegende radioactieve species worden daarbij geïdentificeerd als de corresponderende antigenen, waaraan het antilichaam Pa3 IVC2 zich bindt.The specific antigen identified by the Pa3 IVC2 antibody was identified by radioimmunoprecipitation. Briefly, this includes incubating radially-labeled antigens with Pa3 IVC2 antibody and a particulate source of protein A, resulting in the formation of insoluble antibody: antigen complexes. These complexes are washed to remove non-specifically bound antigen, after which the complexes are dissociated and separated in a polyacrylamide gel. The predominant radioactive species found in the gel are thereby identified as the corresponding antigens to which the Pa3 IVC2 antibody binds.
30 Monsters (25 yg) van oplosbare P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 3, 4 en 5 buitenmembraanpreparaten werden radioactief gemerkt in 125 vaste fase met I met behulp van Iodo-gen (Pierce Chemical Co) (Biochem. Biophys. Res. Commun. 80 (1978) 849-857; Biochemistry 17 (1978) 4807-4817). Deze procedure resulteerde in de jodering van blootgestelde 35 tyrosineresidu1 s van de meeste, zo niet alle proteïnen in de buitenmembraanpreparaten.Samples (25 µg) of soluble P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 3, 4 and 5 outer membrane preparations were radiolabelled in 125 solid phase with I using Iodo gene (Pierce Chemical Co) (Biochem. Biophys. Res. Commun. 80 (1978) 849-857; Biochemistry 17 (1978) 4807-4817). This procedure resulted in the iodination of exposed tyrosine residues from most if not all proteins in the outer membrane preparations.
8701554 -19-8701554 -19-
Ter vermindering van niet-specifieke binding van de buitenmem- braanantigenen aan antilichaam Pa3 IVC2, werden de radioactief gemerkte 6 preparaten (5 x 10 tellingen per minuut per analyse) eerst 1 uur bij 4°C géïncubeerd met BALB/c normaal muizeserum (1:40 uiteindelijke ver-5 dunning). Vervolgens werd bovenstaande vloeistof (0/5 ml) van de Pa3 IVC2 cultuur, die het Pa3 IVC2 antilichaam bevatte, aan elk buitenmem-braanmonster toegevoegd. Na incubatie van antigen en antilichaam gedurende 1 uur bij 4°C werd de proteine-A bron, IgGSORB (0,095 ml per monster) (The Enzyme Center, Ine., Boston, MA) toegevoegd, waarna nog 10 30 minuten bij 4°C werd gexncubeerd (J. Immunol. 115 (1975) 1617-1622).To reduce nonspecific binding of the outer membrane antigens to antibody Pa3 IVC2, the radiolabeled 6 preparations (5 x 10 counts per minute per analysis) were first incubated with BALB / c normal mouse serum for 1 hour at 4 ° C (1: 40 final dilution). Then supernatant (0/5 ml) of the Pa3 IVC2 culture containing the Pa3 IVC2 antibody was added to each outer membrane sample. After incubation of antigen and antibody for 1 hour at 4 ° C, the protein A source, IgGSORB (0.095 ml per sample) (The Enzyme Center, Ine., Boston, MA) was added, followed by an additional 10 minutes at 4 ° C was incubated (J. Immunol. 115 (1975) 1617-1622).
IgGSORB werd bereid volgens de specificaties van de fabrikant en vlak voor het gebruik werden niet-specifieke reacties voorkomen door blokkering van potentieel reactieve plaatsen met cultuurmedia door tweemaal wassen van het IgGSORB met RPMI-hybride (RPMI-hyride-HAT media exclusief • 15 HAT).IgGSORB was prepared according to the manufacturer's specifications and just before use, nonspecific reactions were prevented by blocking potentially reactive sites with culture media by washing the IgGSORB twice with RPMI hybrid (RPMI hybrid HAT media exclusive • 15 HAT) .
De antigen-antilichaam-IgGSORB complexen werden 10 minuten bij 4°C gecentrifugeerd bij 1500 x g, tweemaal gewassen met fosfaat-RIPA buffer (10 mM fosfaat, pH 7,2, 0,15 M NaCl, 1,0 % (volume/volume)The antigen-antibody IgGSORB complexes were centrifuged at 1500 xg for 10 minutes at 4 ° C, washed twice with phosphate-RIPA buffer (10 mM phosphate, pH 7.2, 0.15 M NaCl, 1.0% (volume / volume). )
Triton X-100, 1,0 % (gewicht/volume) natriumdeoxycholaat, 0,1 % 20 (gewicht/volume) natriumdodecylsulfaat (SDS), en 1,0 % (volume/volume) aprotinine); tweemaal met een buffer met hoog zoutgehalte (0,1 M Tris-HC1, pH 8,0, 0,5 M LiCl, 1 % (volume/volume) beta-mercaptoêthanol); en eenmaal met lysisbuffer (0,02 M Tris-HCL, pH 7,5, 0,05 M NaCl, 0,05 % (volume/volume) Nonidet P-40) (Proc. Natl. Acad. Sci., ü.S.A. 76 25 (1979) 4479-4483). Antigen, gebonden aan het complex, werd vrijgèsteld door incubatie gedurende 10 minuten bij 95°C met monsterbuffer (0,125 M Tris-HCl, pH 6,8, 2 % (gewicht/volume) SDS, 2 % (volume/volume) beta-mercaptoêthanol en 20 % (volume/volume) glycerol) en verzameld in de bovenstaande vloeistof na centrifugeren bij 1500 x g gedurende 10 min.Triton X-100, 1.0% (weight / volume) sodium deoxycholate, 0.1% (weight / volume) sodium dodecyl sulfate (SDS), and 1.0% (volume / volume) aprotinin); twice with a high salt buffer (0.1 M Tris-HCl, pH 8.0, 0.5 M LiCl, 1% (volume / volume) beta-mercaptoethanol); and once with lysis buffer (0.02 M Tris-HCL, pH 7.5, 0.05 M NaCl, 0.05% (volume / volume) Nonidet P-40) (Proc. Natl. Acad. Sci., µl. SA 76 25 (1979) 4479-4483). Antigen, bound to the complex, was released by incubation for 10 minutes at 95 ° C with sample buffer (0.125 M Tris-HCl, pH 6.8, 2% (weight / volume) SDS, 2% (volume / volume) beta mercaptoethanol and 20% (volume / volume) glycerol) and collected in the supernatant after centrifugation at 1500 xg for 10 min.
30 De bovenstaande vloeistof monsters werden aangebracht op 14 % polyacrylamidegels, bevattende SDS bereid volgens de methode van B. Lugtenberg e.a. (FEBS Lett. 58 (1978) 254-258), zoals gemodificeerd door Hancock en Carey (J. Bacteriol. 140 (1979) 902-910) en de anti-genen werden in het gel gescheiden door elektroforese overnacht bij een 35 constante spanning van 50 V. Na fixatie van het gel in 40 % (volume/ volume) methanol, 10 % (volume/volume) azijnzuur en' 5 % (volume/volume) 870 1 55 4 -20- glycerol overnacht, werd het via een Biorad geldroger (Richmond, CA) gedroogd op Whatman 3 MM papier. Het gedroogde gel werd bedekt met kunststof wikkel en blootgesteld aan Kodak X-AR film gedurende 18 uur bij kamertemperatuur.The supernatant samples were applied to 14% polyacrylamide gels containing SDS prepared by the method of B. Lugtenberg et al. (FEBS Lett. 58 (1978) 254-258) as modified by Hancock and Carey (J. Bacteriol. 140 (1979). 902-910) and the anti-genes were separated in the gel by electrophoresis overnight at a constant voltage of 50 V. After fixation of the gel in 40% (volume / volume) methanol, 10% (volume / volume) acetic acid and '5% (volume / volume) 870 1 55 4 -20-glycerol overnight, it was dried on Whatman 3 MM paper via a Biorad money dryer (Richmond, CA). The dried gel was covered with plastic wrap and exposed to Kodak X-AR film for 18 hours at room temperature.
5 Resultaten van dit experiment toonden dat Pa3 IVC2 zich bond aan slechts één antigen in het buitenmembraanpreparaat van P. aeruginosa Fisher immunotype 2 en niet aan enig ander antigen, aanwezig in de andere buitenmembraanpreparaten. Het molecuulgewicht (MW) van het antigen in het gel was ongeveer 53.000 dalton, bepaald door vergelijking 14 10. van. zijn mobiliteit met die van C-gemerkte protelnestandaards (fosfo-rylase B, MW 92.500; BSA, MW 69.000; ovalbumine, MW 46.000; koolzuur-anhydrase, MW 30.000; cytochrome C, MW 12.000), die in hetzelfde gel werden gescheiden. Het molecuulgewicht van dit antigen correleerde met het molecuulgewicht van flagelline, het proteïne van de flagella van 15 P. aeruginsoa (Infect. Immun. 35 (1982) 281-288).Results from this experiment showed that Pa3 IVC2 bound to only one antigen in the outer membrane preparation of P. aeruginosa Fisher immunotype 2 and not any other antigen present in the other outer membrane preparations. The molecular weight (MW) of the antigen in the gel was about 53,000 daltons, as determined by equation 14 of. its mobility with that of C-labeled protein standards (phosphorylase B, MW 92,500; BSA, MW 69,000; ovalbumin, MW 46,000; carbonic anhydrase, MW 30,000; cytochrome C, MW 12,000), which were separated in the same gel. The molecular weight of this antigen correlated with the molecular weight of flagellin, the protein of the flagella of P. aeruginsoa (Infect. Immun. 35 (1982) 281-288).
Verder werd Pa3 IVC2 onderzocht volgens ELISA onder toepassing van P. aeruginosa Habs stammen 1-12 (A.T.C.C. 33348-33359), gefixeerd met ethanol op 96-put microtiterplaten. De antigenplaten werden als volgt geprepareerd.Furthermore, Pa3 IVC2 was tested by ELISA using P. aeruginosa Habs strains 1-12 (A.T.C.C. 33348-33359) fixed with ethanol on 96-well microtiter plates. The antigen plates were prepared as follows.
20 Overnachtvloeistofculturen van elk organisme werden gecentri fugeerd, tweemaal gewassen met PBS en vervolgens opnieuw gesuspendeerd in PBS tot een van 0,2 O.D. eenheden. De verdunde bacteriën werden - 660 in putten gebracht (50 μΐ per put) en vervolgens gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur gecentrifugeerd bij 1500 x g. Het PBS werd geaspi-25 reerd en vervolgens werd ethanol (95%) aan de putten toegevoegd gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur. Nadat de ethanol uit de putten was verwijderd werden de platen aan de lucht gedroogd en vervolgens tot het gebruik bedekt en bewaard bij 4°C.Overnight fluid cultures from each organism were centrifuged, washed twice with PBS and then resuspended in PBS to one of 0.2 O.D. units. The diluted bacteria were placed -660 wells (50 µl per well) and then centrifuged at 1500 x g for 15 minutes at room temperature. The PBS was aspirated and then ethanol (95%) was added to the wells for 15 minutes at room temperature. After the ethanol was removed from the wells, the plates were air dried and then covered and stored at 4 ° C until use.
De resultaten van de ELISA proeven, uitgevoerd als hierboven 30 beschreven, toonden dat Pa3 IVC2 zich bond aan ethanol-gefixeerde Habs stammen 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 en 12. Dit specificiteitspatroon toonde dat Pa3 IVC2, gebonden aan type b flagella van P. aeruginosa (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A 242 (1978) 228-238; J. Clin. Microbiol, 20 (1984) 84-88). Op basis van deze toekenning van specificiteit aan monoklonaal 35 Pa3 IVC2 dragen de P. aeruginosa referentiestammen, Fisher immunotype 2, Fisher immunotype 6 en Fisher immunotype 7 type b flagella. Uit de voor- 8701S54 -21- gaande experimentele gegevens werd geconcludeerd dat Pa3 1VC2 zich specifiek bindt aan P. aeruginosa flagelline type b.The results of the ELISA tests, performed as described above, showed that Pa3 IVC2 bound to ethanol-fixed Habs strains 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 and 12. This specificity pattern showed that Pa3 IVC2 bound to type b flagella of P. aeruginosa (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A 242 (1978) 228-238; J. Clin. Microbiol, 20 (1984) 84-88). Based on this assignment of specificity to monoclonal 35 Pa3 IVC2, the P. aeruginosa carry reference strains, Fisher immunotype 2, Fisher immunotype 6 and Fisher immunotype 7 type b flagella. From the preliminary experimental data, it was concluded that Pa3 1VC2 binds specifically to P. aeruginosa flagellin type b.
In vivo beschermende activiteit van Pa3 XVC2In vivo protective activity of Pa3 XVC2
Er werden dierproeven uitgevoerd om te bepalen of monoklonaal 5 antilichaam Pa3 IVC2 een muis zou beschermen, bedreigt met meervoudige LDg0 van levende P. aeruginosa bacterie. Het gekozen model was het gebrande muismodel (J. Trauma 23 (1983) 530-534). Aan groepen van muizen werd een ernstige brandwond gegeven volgens het beschreven protocol en vervolgens onmiddellijk bedreigt met 5-10 LD^'s van Fisher immunotype 7. 10 Vóór de brandwond en de bedreiging werd monoklonaal antilichaam intra-peritoneaal toegediend als ascites met hoge titer (0,2 ml intraperito-neaal). In de met Pa3 IVC2 behandelde dieren werd geen toename van het aantal overlevenden waargenomen in vergelijking met de dieren, die geen antilichaam ontvingen.Animal studies were performed to determine whether monoclonal antibody Pa3 IVC2 would protect a mouse threatening multiple LDg0 from live P. aeruginosa bacteria. The model chosen was the burned mouse model (J. Trauma 23 (1983) 530-534). Groups of mice were given a severe burn according to the described protocol and then immediately threatened with 5-10 LD ^ s of Fisher immunotype 7. 10 Before the burn and the threat, monoclonal antibody was administered intraperitoneally as high titer ascites (10). 0.2 ml intraperitoneally). In the animals treated with Pa3 IVC2, no increase in the number of survivors was observed compared to the animals, which received no antibody.
15 VOORBEELD IIEXAMPLE II
Voorbeeld II toont de methodologie voor de bereiding van een muizehybridoomcellijn, die een muizemonoklonaal antilichaam produceert tegen P. aeruginosa flagelline type b, dat in vivo beschermend is.Example II shows the methodology for the preparation of a mouse hybridoma cell line, which produces a mouse monoclonal antibody against P. aeruginosa flagellin type b, which is protective in vivo.
Volwassen vrouwelijke BALB/c muizen werden eerst intraperito- 20 neaal geïnjecteerd met levenskrachtige P. aeruginosa Fisher immunotype 6 0 (A.T.C.C. 27317) (8 x 10 organismen), twee weken later gevolgd door een -injectie van levensvatbare P. aeruginosa Fisher immunotype 5 0 (A.T.C.C. 27316) (4 x 10 organismen). Tijdens de daarop volgende periode van twee weken werden levensvatbare P. aeruginosa Fisher immunotype 5 25 en Fisher immunotype 6 tezamen toegediend in twee injecties per week.Adult female BALB / c mice were first injected intraperitoneally with viable P. aeruginosa Fisher immunotype 60 (ATCC 27317) (8 x 10 organisms) followed two weeks later by an injection of viable P. aeruginosa Fisher immunotype 50 (ATCC 27316) (4 x 10 organisms). During the subsequent two week period, viable P. aeruginosa Fisher immunotype 5 and Fisher immunotype 6 were co-administered in two injections per week.
De dosis van elk organisme werd verhoogd, zodanig dat de uiteindelijke dosis het tienvoudige was van de begindosis. Vier dagen na de laatste levensvatbare baGterie-injectie werd een laatste injectie gegeven van P. aeruginosa Fisher immunotype 6 buitenmembraanpreparaten (50 yg pro-30 teïne), bereid volgens J. Bacteriol. 136 (1978) 381-390). Drie dagen na de laatste immunisering werd van één muis de milt verwijderd en werden de miltcellen geprepareerd voor hybridisering op de in voorbeeld I beschreven wijze.The dose of each organism was increased such that the final dose was ten-fold the starting dose. Four days after the last viable Bacteria injection, a final injection of P. aeruginosa Fisher immunotype 6 outer membrane preparations (50 µg protein), prepared according to J. Bacteriol, was given. 136 (1978) 381-390). Three days after the last immunization, the spleen of one mouse was removed and the spleen cells were prepared for hybridization as described in Example I.
Bovenstaande cultuurvloeistoffen van de hybridoomcellen werden 35 onderzocht op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen door ELISA op de dag 10 na de fusie volgens de in voorbeeld I beschreven 6701554 -22- procedures, behalve dat het antigen voor de ELISA platen bestond uit levensvatbare bacteriën, geïmmobiliseerd in de putten van de 96-puts microtiterplaten. De platen werden als volgt geprepareerd.The culture supernatants of the hybridoma cells were examined for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies by ELISA on the day 10 after the fusion according to the 6701554 -22 procedures described in Example I, except that the antigen for the ELISA plates consisted of viable bacteria immobilized in the wells of the 96-well microtiter plates. The plates were prepared as follows.
Vijftig microliter poly-L-lysine (PLL) (1 ug/ml in PBS) werd 5 toegevoegd aan elke put van de 96-putplaten en 30 minuten bij kamertemperatuur geïncubeerd. Ongeadsorbeerd PLL werd verwijderd en de putten werden driemaal gewassen met PBS. De overnacht in TSB gegroeide bacterie-culturen werden éénmaal gewassen met PBS en vervolgens opnieuw gesuspendeerd in PBS tot O.D. ^ - 0,2. Vijftig microliter van de bacte- 10.-· riële suspensies werd toegevoegd aan elke put van de plaat en 1 uur bij 37°C met rust gelaten om te binden. Ongebonden bacteriën werden verwijderd, waarna de putten driemaal werden gewassen met zoutoplossing-Tween (0,9 % (gewicht/volume) NaCl, 0,05 % (volume/volume) Tween-20).Fifty microliters of poly-L-lysine (PLL) (1 µg / ml in PBS) was added to each well of the 96-well plates and incubated at room temperature for 30 minutes. Unadsorbed PLL was removed and the wells were washed three times with PBS. The bacterial cultures grown overnight in TSB were washed once with PBS and then resuspended in PBS to O.D. ^ - 0.2. Fifty microliters of the bacterial suspensions were added to each well of the plate and left to bind for 1 hour at 37 ° C. Unbound bacteria were removed and the wells washed three times with brine-Tween (0.9% (weight / volume) NaCl, 0.05% (volume / volume) Tween-20).
Niet-specifieke binding van de antilichamen werd geblokkeerd 15 door toevoeging van 200 μΐ/put blokkeringsbuffer (PBS, bevattende 5 % (gewicht/volume) niet-vette droge melk, 0,01 % (volume/volume) Anti-foam A (Sigma) en 0,01 % (gewicht/volume) thimerosal) aan de putten en incubatie gedurende 1 uur bij kamertemperatuur. Overmaatblokkeringsbuf-fer werd verdreven en de putten werden driemaal gewassen met zoutoplos-20 sing-Tween, zoals eerder beschreven.Nonspecific binding of the antibodies was blocked by adding 200 μl / well of blocking buffer (PBS containing 5% (weight / volume) non-fat dry milk, 0.01% (volume / volume) Anti-foam A (Sigma ) and 0.01% (weight / volume) thimerosal) at the wells and incubation for 1 hour at room temperature. Excess blocking buffer was driven off and the wells were washed three times with brine-Tween as previously described.
Bovenstaande cultuurvloeistoffen (50 yl) werden gekopieerd in de corresponderende putten van de analyseplaten en 30 minuten bij kamertemperatuur geïncubeerd. De bovenstaande cultuurvloeistoffen werden verwijderd en de putten werden vijfmaal met zoutoplossing-Tween gewassen.Culture supernatants (50 µl) were copied into the corresponding wells of the assay plates and incubated at room temperature for 30 minutes. The supernatant broths were removed and the wells were washed five times with brine-Tween.
25 Een enzyme-geconjugeerd tweede trapantilichaam (mierikswortel- peroxydase-geconjugeerde geiteanti-muis IgG + IgM) werd verdund in PBS, bevattende 0,1 % (volume/volume) Tween-20 en 0,2 % (gewicht/volume) BSA volgens eerder uitgevoerde titraties, waarna 50 yl van het reagens werd toegevoegd aan elke put en 30 minuten bij kamertemperatuur werd 30 geïncubeerd. De overmaat reagens werd verwijderd; de putten werden vijfmaal gewassen in zoutoplossing-Tween; per put werd 100 yl o-fenyleen-diaminesubstraat toegevoegd, waarna 30 minuten werd geïncubeerd zoals beschreven in voorbeeld I. De reacties werden beëindigd zoals vermeld in voorbeeld I en vervolgens afgelezen bij A^^ op een Bio-Tek 35 EL-310 Automated EIA'Plate Reader.An enzyme-conjugated second stage antibody (horseradish peroxidase conjugated goat anti-mouse IgG + IgM) was diluted in PBS containing 0.1% (volume / volume) Tween-20 and 0.2% (weight / volume) BSA according to titrations previously performed, after which 50 µl of the reagent was added to each well and incubated for 30 minutes at room temperature. The excess reagent was removed; the wells were washed five times in brine-Tween; 100 µl o-phenylene-diamine substrate was added per well, incubated for 30 minutes as described in Example 1. Reactions were terminated as stated in Example I and then read at A ^ ^ on a Bio-Tek 35 EL-310 Automated EIA Plate Reader.
8701554 -23-8701554 -23-
Volgens de beschreven methoden werden de bovenstaande cultuur-vloeistoffen van de fusie onderzocht op de aanwezigheid van antilichamen, die zich bonden aan P. aeruginosa Fisher immunotypen 1, 2, 3 of 4, maar niet aan controleplaten, geprepareerd door dezelfde PLL en blokkerings-5 procedure, maar zonder bacteriën. Bovenstaande vloeistoffen, die anti-lichaam bevatten, dat zich bond aan één van deze vier Fisher immunotypen, werden een tweede maal onderzocht met elk van de zeven Fisher immunotypebacteriën afzonderlijk. Antilichaam aanwezig in de bovenstaande vloeistof van één put, PaF^ IVE8, bond zich alleen aan 10 . P^ aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7« Cellen uit put PaF4 IVE8 werden gekloond door beperkende verdunningsmethoden, zoals beschreven in voorbeeld I. Het monoklonale antilichaam en de klonale cellijn uit deze put worden beide in de volgende tekst geïdentificeerd door de aanduiding PaF4 IVE8. Monoklonale antilichaam-bevattende ascitesvloëistof 15 met hoge titer werd gegenereerd zoals beschreven in voorbeeld I, behalve dat BALB/c muizen werden gebruikt in plaats van CB6F^.According to the methods described, the supernatants of the fusion culture were examined for the presence of antibodies which bound to P. aeruginosa Fisher immunotypes 1, 2, 3 or 4, but not to control plates prepared by the same PLL and blocking-5. procedure, but without bacteria. Supernatants containing antibody that bound to one of these four Fisher immunotypes were tested a second time with each of the seven Fisher immunotype bacteria separately. Antibody present in the single well supernatant, PaF ^ IVE8, bound only to 10. Aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6, and 7 cells from well PaF4 IVE8 were cloned by limiting dilution methods as described in Example 1. The monoclonal antibody and clonal cell line from this well are both identified in the following text by the designation PaF4 IVE8 . High-titer monoclonal antibody-containing ascites fluid was generated as described in Example I, except that BALB / c mice were used instead of CB6F1.
Specificiteit van PaF4 IVE8Specificity of PaF4 IVE8
Een onderzoek, uitgevoerd ter indentificatie van het antigen, gebonden door monoklonaal antilichaam PaF4 IVE8 was indirekte immuno-20 fluorescentie op bacteriële organismen. Elk van de zeven referentieAn investigation conducted to identify the antigen bound by monoclonal antibody PaF4 IVE8 was indirect immuno-fluorescence on bacterial organisms. Each of the seven reference
Fisher immunotypen van P. aeruginosa plus een niet-geflagelleerde stam van P. aeruginosa (PA103, A.T.C.C. 29260, J. Bacteriol. 62 (1951) 377-389) en Escherichia coli (G.S.C. A25) werden overnacht bij 37QC in TSB gegroeid. De bacteriën werden gecentrifugeerd en vervolgens twee-25 maal gewassen in PBS. Elke stam werd opnieuw gesuspendeerd in PBS tot een O.D.-__ =2,2.Fisher immunotypes of P. aeruginosa plus a non-flagellated strain of P. aeruginosa (PA103, A.T.C.C. 29260, J. Bacteriol. 62 (1951) 377-389) and Escherichia coli (G.S.C. A25) were grown overnight in TSB at 37QC. The bacteria were centrifuged and then washed twice in PBS. Each strain was resuspended in PBS to an O.D.-__ = 2.2.
660 nm660 nm
De bacteriële suspensies werden vervolgens verder verdund 1:150-en monsters van 20 μΐ werden geplaatst in individuele putten van Carlson glaasjes en op het glaasje gedroogd bij 4Ö°C. Bovenstaande cultuurvloei-30 stoffen (25 μΐ) van PaF4 IVE8 werden op de glaasjes in een vochtigheids-kamer bij kamertemperatuur gedurende 30 minuten op de gedroogde bacterie-monsters geïncubeerd. Ongebonden antilichaam werd van de glaasjes afgewassen door dompeling van de glaasjes in gedestilleerd water.The bacterial suspensions were then further diluted 1: 150 and 20 μΐ samples were placed in individual wells of Carlson slides and dried on the slide at 40 ° C. The culture fluids above (25 μΐ) of PaF4 IVE8 were incubated on the slides in a humidity chamber at room temperature for 30 minutes on the dried bacteria samples. Unbound antibody was washed from the slides by immersing the slides in distilled water.
Nadat de glaasjes werden gedroogd werd fluoresceïne-isothio-35 cyanaat (FITC)-geconjugeerde geit anti-muis IgG + IgM (25 μΐ per put van een 1:40 verdunning in PBS) gedurende 30 minuten bij kamertempera- 6701554 -24- tuur in een bevochtigde kamer in het donker op de glaasjes geincubeerd. De glaasjes werden opnieuw in gedestilleerd water gewassen, gedroogd en vervolgens bedekt met een dekglas, gemonteerd met glycerol in PBS (9:1). De glaasjes werden met een fluorescentiemicroscoop bezichtigd.After the slides were dried, fluorescein isothio-cyanate (FITC) -conjugated goat anti-mouse IgG + IgM (25 μΐ per well of a 1:40 dilution in PBS) for 30 min at room temperature in 70701554 -24- a humidified room incubated on the slides in the dark. The slides were again washed in distilled water, dried and then covered with a cover slip, mounted with glycerol in PBS (9: 1). The slides were viewed with a fluorescent microscope.
5 Fluorescerende kleuring werd alleen waargenomen bij P. aeru ginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7 en vertoonde een sinusoidaal patroon (lijn) uitgaande van slechts ëên einde van de organismen. Dit is consistent met de morfolofie en lokatie van de enkele polaire flagellum van deze bacteriën.Fluorescent staining was only observed in P. aeru ginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7 and showed a sinusoidal pattern (line) from only one end of the organisms. This is consistent with the morpholophy and location of the single polar flagellum of these bacteria.
10 De reactie van PaF4 IVE8 met flagella werd bevestigd door immunovloeianalyse. Buitenmembraanantigenen van P. aeruginosa Fisher immunotype 6 (zie voorbeeld I) werden gescheiden door elektroforese in een 14% polyacrylamidegel, dat SDS bevatte, zoals beschreven in voorbeeld I, behalve dat de elektroforese werd uitgevoerd gedurende 5 uur 15 bij een constant amperage van 80 mA. Voorgekleurde molecuulgewichtsmar-keringsmiddelen (lysozyme, MW 14.300; beta-lactoglobuline, MW 18.400; alfa-chymotrypsinogeen, MW 25.700; ovalbumine, MW 43.000; runderserum-albumine, MW 68.000; fosforylase B, MW 97.400; en myosine, MW 200.000) werden in hetzelfde polyacrylamidegel opgenomen.The reaction of PaF4 IVE8 with flagella was confirmed by immunofluidity analysis. Outer membrane antigens of P. aeruginosa Fisher immunotype 6 (see example I) were separated by electrophoresis in a 14% polyacrylamide gel containing SDS, as described in example I, except that the electrophoresis was performed for 5 hours at a constant amperage of 80 mA . Pre-stained molecular weight markers (lysozyme, MW 14,300; beta-lactoglobulin, MW 18,400; alpha-chymotrypsinogen, MW 25,700; ovalbumin, MW 43,000; bovine serum albumin, MW 68,000; phosphorylase B, MW 97,400; and myosin, MW 200,000). the same polyacrylamide gel included.
20 Antigenen werden overnacht bij 4°C bij een constant amperage van 200 mA uit het polyacrylamidegel overgedragen op een nitrocellulosemem-braan (NCM) (0,45 μιη) in een Tris-glycine-methanolbuffer (Proc. Natl. Acad. Sci., U.S.A. 76 (1979) 4350-4354), bevattende 0,05% (gewicht/vo-lume) SDS. Na de overdracht werd het NCM gedurende 1 uur bij kamertem-25 peratuur geincubeerd in 0,05% (volume/volume) Tween-20 in PBS (PBS-Tween) (J. Immunol. Meth. 55 (1982) 297-307). Bij deze behandeling en alle volgende behandelingen werd de schotel, die het NCM bevatte, geplaatst op een schommelplatform teneinde verdeling van de oplossing over het gehele NCM te verzekeren.Antigens were transferred from the polyacrylamide gel overnight at 4 ° C at a constant amperage of 200 mA to the nitrocellulose membrane (NCM) (0.45 µl) in a Tris-glycine methanol buffer (Proc. Natl. Acad. Sci.,). USA 76 (1979) 4350-4354), containing 0.05% (w / v) SDS. After the transfer, the NCM was incubated in 0.05% (volume / volume) Tween-20 in PBS (PBS-Tween) (J. Immunol. Meth. 55 (1982) 297-307) for 1 hour at room temperature. . In this treatment and all subsequent treatments, the tray containing the NCM was placed on a rocking platform to ensure distribution of the solution throughout the NCM.
30 Na 1 uur werd de PBS-Tween oplossing afgegoten en werd PaF4 IVE8 ascites (verdund 1:1000 in PBS-Tween) toegevoegd en met het NCM gedurende 1 uur bij kamertemperatuur geincubeerd. Het NCM werd vervolgens vijfmaal, steeds 5 minuten, gewassen met PBS-Tween ter verwijdering van ongebonden antilichaam- Alkalische fosfatase-geconjugeerde geit 35 anti-muis IgG + IgM (Tago, Ine.) werd verdund volgens de specificaties van de fabrikant en met het NCM gedurende 1 uur bij kamertemperatuur 8701554 i i -25- gelncubeerd. Het NCM werd vijfmaal op de beschreven wijze gewassen, waarna substraat-bevattend broomchloorindolylfosfaat en nitrablauw tetra-zolium (Sigma) bereid zoals beschreven in Proc. Natl. Acad. Sci., U.S.A.After 1 hour, the PBS-Tween solution was decanted and PaF4 IVE8 ascites (diluted 1: 1000 in PBS-Tween) was added and incubated with the NCM for 1 hour at room temperature. The NCM was then washed five times, 5 minutes each, with PBS-Tween to remove unbound antibody-Alkaline phosphatase-conjugated goat anti-mouse IgG + IgM (Tago, Ine.), Diluted according to manufacturer's specifications and NCM incubated for 1 hour at room temperature 8701554 ii -25-. The NCM was washed five times as described, after which substrate containing bromochloroindolyl phosphate and nitra blue tetrazolium (Sigma) was prepared as described in Proc. Natl. Acad. Sci., U.S.A.
80 (1983) 4045-4049) werd toegevoegd en 10-20 minuten bij kamertempera-5 tuur gelncubeerd. De reactie werd beëindigd door wegwassen van het substraat met gedestilleerd water.80 (1983) 4045-4049) was added and incubated for 10-20 minutes at room temperature. The reaction was stopped by washing the substrate away with distilled water.
De resultaten van dit experiment toonden dat PaF4 IVE8 zich specifiek bond aan een enkel antigen met een molecuulgewicht van 53.00 dalton in het buitenste membraanpreparaat. De resultaten van het 10 indirekte immunofluorescentie-onderzoek en immunovloeien tonen dat PaF4 IVE8 zich bindt aan de flagella van P. aeruginosa.The results of this experiment showed that PaF4 IVE8 specifically bound to a single antigen with a molecular weight of 53.00 daltons in the outer membrane preparation. The results of the indirect immunofluorescence study and immunoflowering show that PaF4 IVE8 binds to the flagella of P. aeruginosa.
Het flagellatype, dat PaF4 IVE8 onderkende werd door ELISA bepaald. Habs stammen 1-12 (A.T.C.C. 33348-33359) werden elk gebonden aan putten van 96-puts microtiterplaten (Linbro) met PLL, waarna de ELISA 15 werd uitgevoerd zoals eerder in dit voorbeeld beschreven. De bron vanThe flagella type, which recognized PaF4 IVE8, was determined by ELISA. Habs strains 1-12 (A.T.C.C. 33348-33359) were each bound to wells of 96-well microtiter plates (Linbro) with PLL, after which the ELISA was performed as described earlier in this example. The source of
PaF4 IVE8 antilichaam was bovenstaande cultuurvloeistof. Positieve reacties werden waargenomen in putten, die Habs stammen 2, 3, 4, 5, 7, 10, * 11 en 12 bevatten, waaruit blijkt dat PaF4 IVE8 zich bindt aan type b flagella. De beschermingsgegevens in vivo worden gepresenteerd in voor-20 beeld IV.PaF4 IVE8 antibody was supernatant culture fluid. Positive reactions were observed in wells containing Habs strains 2, 3, 4, 5, 7, 10, * 11 and 12, showing that PaF4 IVE8 binds to type b flagella. The in vivo protection data are presented in Example IV.
VOORBEELD IIIEXAMPLE III
Voorbeeld III toont de methodologie voor de bereiding v.an een muizehybridoomcellijn, die een monoklonaal antilichaam produceert, dat reactief is met anti-P. aeruginosa flagella type a, dat beschermend is 25 in vivo.Example III shows the methodology for the preparation of a mouse hybridoma cell line producing a monoclonal antibody reactive with anti-P. aeruginosa flagella type a, which is protective in vivo.
De lymfoldecelbron voor de fusie was een milt uit een geïmmuniseerde BALB/c muis,die in de loop van een periode van zes weken viermaal intraperitoneaal was geïnjecteerd met gezuiverd type a flagella (10-20 ug proteïne) uit Habs stammen 6 en 8 (A.T.C.C. 33353 en 33355). Flagella 30 werden gezuiverd volgens de methode, beschreven in Infect. Immun. 35 (1982) 281-288, met dit verschil dat de laatste centrifugering van flagella was bij 100.000 x g gedurende 1 uur in plaats van 40.000 x g gedurende 3 uur. Een tweede modificatie, die voor sommige procedures werd toegepast, was de flagella van de bacterie te scheiden gedurende 35 30 seconden in een menger in plaats van 3 minuten (Infect. Immun. 49 (1985) 770-774).The lymphoid cell source for the fusion was a spleen from an immunized BALB / c mouse injected intraperitoneally four times with purified type a flagella (10-20 µg protein) from Habs strains 6 and 8 (ATCC) over a six week period. 33353 and 33355). Flagella 30 were purified according to the method described in Infect. Immun. 35 (1982) 281-288, except that the final centrifugation of flagella was at 100,000 x g for 1 hour instead of 40,000 x g for 3 hours. A second modification, which was used for some procedures, was to separate the flagella from the bacterium for 30 seconds in a mixer instead of 3 minutes (Infect. Immun. 49 (1985) 770-774).
£721554 -26-£ 721554 -26-
Proteïneconcentraties van elk preparaat werden bepaald met de Bio-Rad Protein Assay (Bio-Rad) en de aanwezigheid van verontreinigend lipopolysaccharide (LPS) werd bepaald door meting van het KDO gehalte (Anal. Biochem. 85 (1978) 595-601). De molecuulgewichten van de fla-5 gellaprotelnen werden bepaald door vergelijking van hun migratie in een SDS pölyacrylamidegel met de migratie van standaardprotelnemerkers (BRL) (zie voorbeeld II). Het molecuulgewicht van Habs 6 flagelline was 51.700 dalton en dat van Habs 8 flagelline 47.200 dalton. Deze waarden stemmen overeen met die van Infect. Immun. 49 (1985) 770-774.Protein concentrations of each preparation were determined by the Bio-Rad Protein Assay (Bio-Rad) and the presence of contaminating lipopolysaccharide (LPS) was determined by measuring the KDO content (Anal. Biochem. 85 (1978) 595-601). The molecular weights of the fla-5 gellable proteins were determined by comparing their migration in an SDS polyacrylamide gel with the migration of standard protein markers (BRL) (see Example II). The molecular weight of Habs 6 flagellin was 51,700 daltons and that of Habs 8 flagellin was 47,200 daltons. These values correspond to those of Infect. Immun. 49 (1985) 770-774.
10. Fusie van splenocyten uit flagelline-geïmmuniseerde muizen en NS-1 myeloomcellen werd drie dagen na de laatste immunisering uitgevoerd, zoals beschreven in de voorbeelden I en II. Toen de hybridoom-cellen groeiden tot een samenvloeiing van ongeveer 40% (dag 7) werden de bovenstaande cultuurvloeistoffen gekopieerd in overeenkomstige putten 15 van drie verschillende antigenplaten, PLL-gebonden P. aeruginosa Fisher immunotype 1 (zie voorbeeld II voor de bereiding) en formaline-gefixeer-de Habs 6 en Habs 9.10. Fusion of splenocytes from flagellin-immunized mice and NS-1 myeloma cells was performed three days after the last immunization, as described in Examples I and II. When the hybridoma cells grew to a confluence of about 40% (day 7), the culture supernatants were copied into corresponding wells of three different antigen plates, PLL-bound P. aeruginosa Fisher immunotype 1 (see Example II for the preparation) and formalin - fix the Habs 6 and Habs 9.
De bacteriën voor de formaline-gefixeerde antigenplaten werden gegroeid, gewassen en verdund zoals beschreven voor PLL-gebonden anti-20 genplaten. Verdunde bacteriën (0,2 O.D.-eenheden bij Agg^) werden toegevoegd aan individuele putten (50 μΐ per put) van Linbro 96-puts microti terplaten, waarna de platen gedurende 20 minuten bij kamertemperatuur werden gecentrifugeerd bij 1200 x g. De bovenstaande vloeistoffen werden uit de putten verwijderd en 75 μΐ 0,2%'s (volume/volume) formaline in 25· PBS werd aan elke put toegevoegd en gedurende 15 minuten*bij kamertemperatuur geïncubeerd. Nadat de formaline uit de putten was verwijderd, werden de platen aan de lucht gedroogd en tot het gebruik bij 4°C bewaard. Formaline bracht geen wijziging in de antigeniciteit van de flagella, zoals blijkt uit het vermogen van anti-flagella antisera tot 30 agglutinatie van met formaline behandelde organismen (Acta Microbiol.The bacteria for the formalin-fixed antigen plates were grown, washed and diluted as described for PLL-linked anti-gene plates. Diluted bacteria (0.2 O.D. units at Agg ^) were added to individual wells (50 µl per well) of Linbro 96-well microtiter plates and the plates centrifuged at 1200 x g for 20 minutes at room temperature. The supernatants were removed from the wells and 75 µl 0.2% (volume / volume) formalin in 25 PBS was added to each well and incubated at room temperature for 15 minutes *. After the formalin was removed from the wells, the plates were air dried and stored at 4 ° C until use. Formalin did not alter the antigenicity of the flagella, as evidenced by the ability of anti-flagella antisera to agglutinate formalin-treated organisms (Acta Microbiol.
Acad. Sci., Hung. 17 (1970) 3548). P. aeruginosa Fisher immunotype 1 stam werd als controle gebruikt, omdat deze stam niet-geflagelleerd was, zoals bij beitskleuring bleek (Manual of Clin. Microbiol. (1985) ed. Amer. Soc. Microbiol., blz. 1099). Hybridecellen in de put, aangeduid als 35 FA6 11(35 produceerde een antilichaam, dat zich bond aan Habs 6 en Habs 9 (beide flagella type a dragende stammen), maar niet aan Fisher immunotype 1.Acad. Sci., Hung. 17 (1970) 3548). P. aeruginosa Fisher immunotype 1 strain was used as a control because this strain was non-flagellated, as was shown by staining (Manual of Clin. Microbiol. (1985) ed. Amer. Soc. Microbiol., P. 1099). Wellbore hybrid cells, designated 35 FA6 11 (35 produced an antibody, which bound to Habs 6 and Habs 9 (both flagella type a carrying strains), but not to Fisher immunotype 1.
8701554 -27-8701554 -27-
Cellen uit de put FA6 IIG5 werden in een subcultuur gekweekt en gekloond zoals beschreven in de vorige voorbeelden. Het monoklonale antilichaam en de klonale cellijn uit deze put worden in het hiernavolgende verder aangeduid als FA6 IIG5. Ascites werd geproduceerd in BALB/c muizen, 5 zoals beschreven in voorbeeld II.Well cells FA6 IIG5 were subcultured and cloned as described in the previous examples. The monoclonal antibody and the clonal cell line from this well are hereinafter further referred to as FA6 IIG5. Ascites was produced in BALB / c mice, as described in Example II.
Specificiteit van FA6 IIGSSpecificity of FA6 IIGS
De specificiteit van het antilichaam FA6 IIG5 werd bepaald door indirekte immunofluorescentie en immunovloeiing. De indirekte immuno-fluorescentie werd in wezen uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld II 10 met de volgende modificaties.The specificity of the FA6 IIG5 antibody was determined by indirect immunofluorescence and immunofluidity. The indirect immuno-fluorescence was performed essentially as described in Example II with the following modifications.
Bacterieculturen, die overnacht waren gegroeid op trypticase-soja-agar bij 30°C werden van de platen verwijderd met wattenstaafjes en opnieuw gesuspendeerd in PBS tot een Aggg van 0,2 0.D.-eenheden. Formaline (0,37% (volume/volume) in PBS eindconcentratie) werd aan de 15 suspensie onder wervelen toegevoegd. Na incubatie bij kamertemperatuur gedurende 15 minuten werden de bacteriën 1:12 verdund in PBS, waarna 20 μΐ van de suspensie werd geplaatst in individuele putten van Carlson glaasjes. Na droging werden de glaasjes geprepareerd voor bezichtiging, zoals beschreven in voorbeeld II. De bron van antilichaam was boven-20 staande cultuurvloeistof van de FA6 IIG5 cellijn.Bacterial cultures grown overnight on trypticase soy agar at 30 ° C were removed from the plates with cotton swabs and resuspended in PBS to an Aggg of 0.2 OD units. Formalin (0.37% (volume / volume) in PBS final concentration) was added to the suspension under vortexing. After incubation at room temperature for 15 minutes, the bacteria were diluted 1:12 in PBS and 20 μΐ of the suspension was placed in individual wells of Carlson slides. After drying, the slides were prepared for viewing as described in Example II. The source of antibody was supernatant culture fluid from the FA6 IIG5 cell line.
Fluorescerende kleuring door het FA6 IIG5 antilichaam werd alleen waargenomen met P. aeruginosa stammen, die type a flagella dragen en bij geen. die type b dragen. Het waargenomen fluorescentiepatroon was een sinusoldaal lijnpatroon, hetgeen toont dat het FA6 IIG5 zich aan de 25 flagella bond. Het fluorescentiesignaal werd versterkt door behandeling van de bacteriën met formaline, maar de behandeling was niet nodig om de flagellaire kleuring met het antilichaam zichtbaar te maken.Fluorescent staining by the FA6 IIG5 antibody was observed only with P. aeruginosa strains carrying type a flagella and none. who wear type b. The observed fluorescence pattern was a sinusoidal line pattern, showing that the FA6 IIG5 bound to the flagella. The fluorescence signal was enhanced by treatment of the bacteria with formalin, but treatment was not necessary to visualize flagellar staining with the antibody.
Immunovloeiing werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld II.Immunofluid was performed as described in Example II.
De bronnen van flagella type a antigenen waren de gezuiverde flagellaire 30 preparaten (zie dit voorbeeld). Antigenen werden gescheiden in 10% poly-acrylamidegels, die SDS bevatten (Nature 227 (1970) 680-685) en overgedragen op een NCM. Preparaten van FA6 IIG5, hetzij bovenstaande cultuurvloeistof, hetzij ascites verdund 1:1000, werden met het NCM tot reactie gebracht en de reactie werd ontdekt met een geschikt enzyme-geconju-35 geerd reagens en enzymesubstraat, zoals beschreven in voorbeeld II.The sources of flagella type a antigens were the purified flagellar preparations (see this example). Antigens were separated into 10% polyacrylamide gels containing SDS (Nature 227 (1970) 680-685) and transferred to an NCM. Formulations of FA6 IIG5, either supernatant or ascites diluted 1: 1000, were reacted with the NCM and the reaction was discovered with a suitable enzyme-conjugated reagent and enzyme substrate, as described in Example II.
570 1 55 4.570 1 55 4.
-28--28-
De immunovloeiing toonde dat FA6 IIG5 zich specifiek bond aan het 51.700 MW flagelline van Habs 6 en het 47.200 MW flagelline van Habs 8.Immunofluid showed that FA6 IIG5 specifically bound to Habs 6's 51,700 MW flagellin and Habs 8's 47,200 MW flagellin.
Bevestiging dat FA6 IIG5 alleen met flagella type a reageerde en niet met type b werd verkregen door ELISA, waarin Habs stammen 1-12 5 individueel werden gebonden met PLL aan de putten van Linbro 96-puts microtiterplaten. Het antilichaam bond zich alleen aan Habs stammen 1, 6, 8 en 9, die de enige flagella type a dragende stammen van de 12 zijn (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Onderzoek betreffende bescherming in vivo wordt gepresenteerd in voorbeeld IV.Confirmation that FA6 IIG5 reacted only with flagella type a and not with type b was obtained by ELISA, in which Habs strains 1-12 were individually bound with PLL to the wells of Linbro 96 well microtiter plates. The antibody bound only to Habs strains 1, 6, 8 and 9, which are the only flagella type a carrying strains of the 12 (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). In vivo protection studies are presented in Example IV.
10 VOORBEELD IVEXAMPLE IV
Voorbeeld IV toont de bescherming van muizen, die passief zijn geïmmuniseerd met antilichamen PaF4 IVE8 en FA6 IIG5 tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muismodel.Example IV shows the protection of mice passively immunized with antibodies PaF4 IVE8 and FA6 IIG5 against threats with P. aeruginosa in the burned mouse model.
De anti-flagella monoklonale antilichamen werden in het gebrande 15 muizemodel beproefd volgens de methode, beschreven in J. Trauma 23 (1983) 530-534. Voor het beschermingsonderzoek werden alle antilichamen gezuiverd door proteïne A-Sepharose chromatografie (Immunochemistry 15 (1978) 429-436) en gedialyseerd in PBS buffer. De voor de dierproeven gebruikte flagella type a dragende stam was P. aeruginosa PA220 (van 20 dr. James Pennington, Boston) en de flagella type b stam was de referentie P. aeruginosa Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313).The anti-flagella monoclonal antibodies were tested in the burned mouse model according to the method described in J. Trauma 23 (1983) 530-534. For the protection study, all antibodies were purified by protein A Sepharose chromatography (Immunochemistry 15 (1978) 429-436) and dialyzed in PBS buffer. The flagella type a carrier strain used for the animal experiments was P. aeruginosa PA220 (from Dr. James Pennington, Boston) and the flagella type b strain was the reference P. aeruginosa Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313).
Per muis werd 1-2 uur voor het branden en de bedreiging 40 ug gezuiverd monoklonaal antilichaam intraveneus toegediend. Onmiddellijk na de branding ontvingen de dieren 0,5 ml koude PBS subeschar, die de 25 bedreigende bacteriën bevatte. De bedreigingsdosis was ongeveer 10 LD^J s voor elk organisme. De resultaten van de dierproeven zijn vermeld in de tabellen A en B.Per mouse, 40 µg of purified monoclonal antibody was administered intravenously 1-2 hours before burning and the threat. Immediately after the branding, the animals received 0.5 ml cold PBS subschar containing the threatening bacteria. The threat dose was approximately 10 LD ^ Js for each organism. The results of the animal experiments are shown in Tables A and B.
8701554 -29-8701554 -29-
TABEL· ATABLE · A
Beschermingsonderzoek van een anti-flagella type a ^ monoklonaal antilichaam in het gebrande muizemodel.Protection study of an anti-flagella type alpha monoclonal antibody in the burned mouse model.
% overleving per dag2% survival per day 2
Behandeling 1 2 3 4 5 6 7 8 9 MFA6fXIG5lla 100 100 100 100 100 90 90 80 80 b" 100 20 10 10 10 10 10 10 10Treatment 1 2 3 4 5 6 7 8 9 MFA6fXIG5lla 100 100 100 100 100 90 90 80 80 b "100 20 10 10 10 10 10 10 10
PaF4 IVESPaF4 IVES
Niet-specifiek anti- LPS monoklonaal 100 40 30 20 10 10 10 10 10 antilichaam PBS, zonder 7 7 .- 80 80 80 80 80 80 80 80 80 bacteriën 1 Muizen werden subeschar bedreigd met ongeveer 10 LD^^'s van P. aeruginosa PA 220.Non-specific anti-LPS monoclonal 100 40 30 20 10 10 10 10 10 antibody PBS, without 7 7 .- 80 80 80 80 80 80 80 80 80 bacteria 1 Mice were endangered with approximately 10 LDPs of P. aeruginosa PA 220.
2 ...2 ...
Het percentage rs gebaseerd op de overleving van muxzen m uit 10 dieren bestaande groepen, met uitzondering van de PBS alleen controlegroep, die uit 5 muizen bestond. De dagen worden geteld na het branden van de bedreiging.The percentage rs based on the survival of muxzen m from 10 animal groups, excluding the PBS control group only, which consisted of 5 mice. The days are counted after the threat has burned.
.3 7 C * 55 4 -30-.3 7 C * 55 4 -30-
TABEL BTABLE B
Beschermingsonderzoek van een anti-flagella type b ^ monoklonaal antilichaam in het gebrande muizemodel.Protection study of an anti-flagella type b monoclonal antibody in the burned mouse model.
% overleging per dag1% consultation per day 1
Behandeling 123456789Treatment 123456789
AnpaF41I^8la b' 100 100 90 90 90 90 90 90 90AnpaF41I ^ 8la b '100 100 90 90 90 90 90 90 90
AnFA6fIIG5lla ^ 100 20 10 10 10 10 10 10 10AnFA6fIIG5lla ^ 100 20 10 10 10 10 10 10 10
Niet-specifieke anti- LPS monoklonaal 100 20 20 20 20 20 20 20 20 antilichaam poe zoTifipy z' ^ ·- · 100 100 100 100 100 100 100 100 100 bacteriënNon-specific anti-LPS monoclonal 100 20 20 20 20 20 20 20 20 antibody poe zoTifipy z '^ · - · 100 100 100 100 100 100 100 100 100 bacteria
Muizen werden subeschar bedreigd met ongeveer 10 LD^'s van P. aeruginosa Fisher immunotype 2.Mice were threatened subeschar with approximately 10 LD ^ s of P. aeruginosa Fisher immunotype 2.
87015548701554
Zie voetnoot 2 bij tabel A.See footnote 2 to table A.
-31--31-
Zeer significante overleving werd waargenomen in muizen, die waren behandeld met het anti-a antilichaam of anti-b antilichaam en vervolgens bedreigd met het corresponderende antigen. Omgekeerd stierf 80-90% van de onbehandelde, maar bedreigde muizen of dieren, behandeld 5 met een niet-passend anti-flagellair monoklonaal antilichaam of niet-specifiek anti-LPS antilichaam. Het onvermogen van het anti-flagella type a antilichaam om muizen van een dodelijke bedreiging van flagella type b dragende P. aeruginosa Fisher immunotype 2 te beschermen, en het onvermogen van het anti-flagella type b antilichaam om muizen te be-10 schermen tegen een dodelijke bedreiging van type a dragende P. aeruginosa PA220, bevestigde in vivo de specificiteit van de antilichamen, die in vitro was aangenomen. Overleving van gebrande, maar niet geïnfecteerde muizen toonde dat de brandwond zelf niet dodelijk was.Very significant survival was observed in mice treated with the anti-a antibody or anti-b antibody and then threatened with the corresponding antigen. Conversely, 80-90% of the untreated but threatened mice or animals treated with an inappropriate anti-flagellar monoclonal antibody or nonspecific anti-LPS antibody died. The inability of the anti-flagella type a antibody to protect mice from a lethal threat of flagella type b-bearing P. aeruginosa Fisher immunotype 2, and the inability of the anti-flagella type b antibody to protect mice against a fatal threat from type a-bearing P. aeruginosa PA220, confirmed in vivo the specificity of the antibodies, which had been assumed in vitro. Survival from burned, but uninfected mice showed that the burn itself was not fatal.
VOORBEELD YEXAMPLE Y
15 Voorbeeld V toont de extensieve kruisreactiviteit van PaF4 IVE8 en Fa6 IIG5 met P. aeruginosa klinische isolaten, waaruit de klinische bruikbaarheid van deze antilichamen voor de immunotherapie van P. aeruginosa infecties blijkt.Example V shows the extensive cross-reactivity of PaF4 IVE8 and Fa6 IIG5 with P. aeruginosa clinical isolates, demonstrating the clinical utility of these antibodies for the immunotherapy of P. aeruginosa infections.
Klinische isolaten werden verkregen uit ziekenhuizen en klinie-20 ken. De isolaten waren afkomstig van een variëteit van isolatieplaatsen, waaronder bloed, wonden, ademhalingswegen, urine en oren. In totaal werden 157 isolaten onderzocht.Clinical isolates were obtained from hospitals and clinics. The isolates came from a variety of isolation sites, including blood, wounds, respiratory system, urine, and ears. A total of 157 isolates were examined.
PaF4 IVE8 bond zich specifiek aan 34 klinische isolaten (22%), terwijl het flagella type a antilichaam, FA6 IIG5, zich bond aan 102 25 klinische isolaten (65%), dus in totaal 136 van 157 isolaten (87%).PaF4 IVE8 specifically bound to 34 clinical isolates (22%), while the flagella type a antibody, FA6 IIG5, bound to 102 clinical isolates (65%), making a total of 136 of 157 isolates (87%).
Van de 21 stammen, die door geen van beide antilichamen werden herkend, waren 19 niet-geflagelleerd, zoals bij beitskleuring bleek- Beide antilichamen in combinatie bonden zich derhalve aan 136 van 138 (98%) ge-flagelleerde klinische isolaten, hetgeen eerdere rapporten bevestigt 30 (Zbl. Bakt. Hyg., I Abt. Orig. A 242 (1978) 228-238).Of the 21 strains, which were not recognized by either antibody, 19 were non-flagellated, as shown by stain staining- Both antibodies in combination therefore bound 136 of 138 (98%) flagellated clinical isolates, confirming previous reports 30 (Zbl. Bakt. Hyg., I Abt. Orig. A 242 (1978) 228-238).
VOORBEELD VIEXAMPLE VI
Voorbeeld VI toont methoden voor de produktie van menselijke monoklonale antilichamen, die zich binden P. aeruginosa tybe b flagella.Example VI shows methods for the production of human monoclonal antibodies that bind P. aeruginosa tybe b flagella.
35 Een perifeer bloedmonster van een individu, geïmmuniseerd met een hoog moleculair polysaccharidepreparaat (Infect. Immun. 45 (1984) 309) diende als bron van B cellen.A peripheral blood sample from an individual immunized with a high molecular weight polysaccharide preparation (Infect. Immun. 45 (1984) 309) served as a source of B cells.
370 1 554 ψ ·* -32-370 1 554 * * -32-
Mononucleaire cellen werden uit het bloed afgescheiden volgens stan-daardcentrifugeringstechnieken op Ficoll-Paque (Scand. J. Clin. Lab. Invest. 21 (1968) 77) en tweemaal gewassen in calcium/magnesium-vrije fosfaat-gebufferde zoutoplossing (PBS).Mononuclear cells were separated from the blood by standard centrifugation techniques on Ficoll-Paque (Scand. J. Clin. Lab. Invest. 21 (1968) 77) and washed twice in calcium / magnesium-free phosphate buffered saline (PBS).
5 De mononucleaire cellen werden verarmd aan T-cellen onder toe passing van een gemodificeerde E-rozetprocedure. De cellen werden eerst 7The mononuclear cells were depleted in T cells using a modified E-rosette procedure. The cells first turned 7
opnieuw gesuspendeerd tot een concentratie van 1 x 10 cellen/ml in PBSresuspended to a concentration of 1 x 10 cells / ml in PBS
van 4°C, bevattende 20% foetaal kalfserum (FCS). Van deze suspensie werd 1 ml geplaatst in een 17 x 100 ml polystyreen rondbodembuis, waaraan g 10 1 x 10 met 2-amino-isothiouroniumbromide (AET)-behandelde rode schape- bloedcellen werd toegevoegd uit een 10%'s (volume/volume) oplossing in Iscove's gemodificeerd Dulbecco's medium (Iscove's medium) (zie J. Immun. Methods 27 (1979) 61). De suspensie werd 5-10 minuten zeer zacht bij 4°C gemengd, waarna de E-rozetcellen werden verwijderd door centrifu-15 geren op Ficoll-Paque gedurende 8 minuten bij 2500 x g bij 4°C. E-rozet-negatieve perifere mononucleaire bloedcellen (E PBMC), die zich verenigden aan het grensvlak, werden verzameld en eenmaal gewassen in Iscove's medium, en vervolgens opnieuw gesuspendeerd in hetzelfde medium, bevattende 15% (volume/volume) FCS, L-glutamine (2 mxnol/1) penicilline -4 20 (100 lü/ml), streptomycine (100 ug/ml), hypoxanthine (1 x 10 M), amino- -7 -5 pterine (4 x 10 M) en thymidine (1,6 x 10 M). Dit medium wordt verder aangeduid als HAT-medium.of 4 ° C, containing 20% fetal calf serum (FCS). 1 ml of this suspension was placed in a 17 x 100 ml polystyrene round bottom tube, to which g 10 1 x 10 with 2-aminoisothiouronium bromide (AET) -treated red sheep blood cells was added from a 10% (volume / volume) solution in Iscove's modified Dulbecco's medium (Iscove's medium) (see J. Immun. Methods 27 (1979) 61). The suspension was mixed very gently at 4 ° C for 5-10 minutes, after which the E-rosette cells were removed by centrifugation on Ficoll-Paque for 8 minutes at 2500 x g at 4 ° C. E-rosette negative peripheral blood mononuclear cells (E PBMC), which united at the interface, were collected and washed once in Iscove's medium, then resuspended in the same medium containing 15% (volume / volume) FCS, L-glutamine (2 mxnol / 1) penicillin -4 20 (100 lü / ml), streptomycin (100 µg / ml), hypoxanthine (1 x 10 M), amino- -7 -5 pterine (4 x 10 M) and thymidine (1 , 6 x 10 M). This medium is further referred to as HAT medium.
Cel-gedreven transformatie van de E PBMC werd tot stand gebracht door co-cultivering van deze cellen met een transformerende cellijn.Cell-driven transformation of the E PBMC was accomplished by co-cultivating these cells with a transforming cell line.
25' De transformerende cellijn was een Epstein-Barr nucleair antigen (EBNA) positief menselijke lymfoblastoidecellijn, afgeleid door ethylmethaan-sulfonaat (EMS) mutagenese van de GM 1500 lymfoblastoidecellijn, gevolgd door selectie in tegenwoordigheid van 30 yg/ml 6-thioguanine om de cellen hypoxanthine-guaninefosforibosyltransferase (HGPRT) deficiënt en aldus 30 HAT-gevoelig te maken. Deze cellijn wordt aangeduid als de 1A2 cellijn en werd gedeponeerd bij de American Type Culture Collection (A.T.C.C.) op 29 maart 1982 onder A.T.C.C. No. CRL 8119. 1A2 cellen in logaritmische groeifase werden gesuspendeerd in HAT-medium en vervolgens gecombineerd met de E PBMC1s in een verhouding van vijftien 1A2 cellen per PBMC. 35 Het celmengsel werd geplateerd in dertig rondbodem 96-puts microtiter-platen (Costar 3799) bij een concentratie van 32.000 cellen/put in een 870 1 554 -33- volume van 200 μΐ per put, en gelncubeerd bij 37°C in een bevochtigde atmosfeer, die 6% C02 bevatte. De culturen werden gevoed op de dagen 5 en 8 na het plateren door vervanging van de helft van de bovenstaande vloeistof met vers HAT-medium. Zestien dagen na het plateren vertoonde 5 100% van de putten prolifererende cellen en in de meeste van de putten waren de cellen van voldoende dichtheid voor verwijdering en beproeving van bovenstaande vloeistoffen op anti-P. aeruginosa antilichamen.25 'The transforming cell line was an Epstein-Barr nuclear antigen (EBNA) positive human lymphoblastoid cell line, derived by ethyl methane sulfonate (EMS) mutagenesis of the GM 1500 lymphoblastoid cell line, followed by selection in the presence of 30 µg / ml 6-thioguanine to the cells hypoxanthine-guanine phosphoribosyl transferase (HGPRT) deficient and thus render HAT sensitive. This cell line is referred to as the 1A2 cell line and was deposited with the American Type Culture Collection (A.T.C.C.) on March 29, 1982 under A.T.C.C. No. CRL 8119. 1A2 cells in logarithmic growth phase were suspended in HAT medium and then combined with the E PBMC1s at a ratio of fifteen 1A2 cells per PBMC. The cell mixture was plated in thirty round bottom 96-well microtiter plates (Costar 3799) at a concentration of 32,000 cells / well in an 870 1 554 -33 volume of 200 µl per well, and incubated at 37 ° C in a humidified atmosphere, containing 6% CO2. The cultures were fed on days 5 and 8 after plating by replacing half of the supernatant with fresh HAT medium. Sixteen days after plating, 100% of the wells showed proliferating cells, and in most of the wells the cells were of sufficient density to remove and test supernatants for anti-P. aeruginosa antibodies.
Bovenstaande vloeistoffen werden gescreend, op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen onder toepassing van de ELISA-10 techniek, zoals beschreven in voorbeeld II met de volgende modificaties. Een combinatie van de zeven Fisher immunotype referentiestammen (A.T.C.C. 27312-27318) (A-__ = 0,2 O.D.-eenheden) werd gebonden aan DOÜ platbodem 96-puts microtiterplaten (Immulon II, Dynatech) voorbehandeld met poly-L-lysine, gelncubeerd en gewassen zoals beschreven in voor-15 beeld II. Na blokkering van niet-specifieke bindingsplaatsen en wassen van de platen werd per put 50 μΐ PBS, bevattende 0,1% (volume/volume) Tween-20 en 0,2% (gewicht/volume) BSA toegevoegd. Bovenstaande cultuur-vloeistoffen werden vervolgens gekopieerd door plateren in de corresponderende putten van assayplaten en in controleplaten, die werden behan-20 deld met PLL en geblokkeerd, maar geen bacteriën bevatten. Na incubatie en wassen werden enzyme-geconjugeerde tweede-trapantilichamen (50 μΐ per put), mierikswortelperoxydase-geconjugeerde geit anti-mens IgG en geit anti-mens IgM, op passende wijze verdund in PBS, bevattende 0,1% (volume/volume) Tween-20 en 0,2% (gewicht/volume) BSA, aan de putten toe-25 gevoegd en werd de assay voltooid zoals beschreven in voorbeeld II.Supernatants were screened for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies using the ELISA-10 technique as described in Example II with the following modifications. A combination of the seven Fisher immunotype reference strains (ATCC 27312-27318) (A -__ = 0.2 OD units) was bound to DOÜ flat bottom 96-well microtiter plates (Immulon II, Dynatech) pretreated with poly-L-lysine, incubated and washed as described in Example II. After blocking non-specific binding sites and washing the plates, 50 µl PBS containing 0.1% (volume / volume) Tween-20 and 0.2% (weight / volume) BSA was added per well. The culture supernatants were then copied by plating into the corresponding wells of assay plates and in control plates, which were treated with PLL and blocked, but did not contain bacteria. After incubation and washing, enzyme-conjugated second-stage antibodies (50 μΐ per well), horseradish peroxidase-conjugated goat anti-human IgG and goat anti-human IgM were appropriately diluted in PBS containing 0.1% (volume / volume) Tween-20 and 0.2% (weight / volume) BSA, was added to the wells and the assay was completed as described in Example II.
Bovenstaande vloeistoffen, die antilichaam bevatten, dat zich bond aan de combinatie van Fisher immunotypen, maar niet aan de controleplaat, werden een tweede maal onderzocht onder toepassing van elk van de zeven Fisher immunotype bacteriën afzondelijk. Antilichaam aanwezig in 30 de bovenstaande vloeistof van één put, 20H11, bond zich alleen aan P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7. De cellen werden herhaaldelijk onderworpen aan subcultuur bij afnemende lage celdichtheden, totdat alle putten met groei antilichaam afscheidden. De cellijn en het monoklonale antilichaam (IgM isotype) worden beide in het hiernavolgende aangeduid 35 als 20H11.Supernatants containing antibody that bound to the combination of Fisher immunotypes, but not the control plate, were tested a second time using each of the seven Fisher immunotype bacteria separately. Antibody present in the single well supernatant, 20H11, bound only to P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7. The cells were repeatedly subcultured at decreasing low cell densities until all wells with growth antibody separated. The cell line and the monoclonal antibody (IgM isotype) are both referred to below as 20H11.
8701554 -34-8701554 -34-
Een tweede transformatie werd uitgevoerd, waarbij de bron van B cellen afkomstig was van het perifere bloed van een blaasfibrose-patiënt, waarvan bekend was dat hij een chronische P. aeruginosa infectie had. E PBMC's werden bereid als hierboven beschreven en gecoculti-5 veerd met de transformerende cellijn, 1A2, in een verhouding van 72 1A2 cellen per E PBMC. Het celmengsel werd geplateerd in vijftien rondbodem 4 96-puts microtiterplaten in een concentratie van 7,4 x 10 cellen per put en vervolgens gekweekt zoals boven.A second transformation was performed in which the source of B cells came from the peripheral blood of a bladder fibrosis patient known to have a chronic P. aeruginosa infection. E PBMCs were prepared as described above and co-cultured with the transforming cell line, 1A2, at a ratio of 72 1A2 cells per E PBMC. The cell mixture was plated in fifteen round-bottom 4 96-well microtiter plates at a concentration of 7.4 x 10 cells per well and then cultured as above.
Bovenstaande vloeistoffen werden 16 dagen na het plateren van 10 de transformatie onderzocht volgens ELISA op de aanwezigheid van anti- P. aeruginosa antilichamen. De assay werd uitgevoerd als beschreven voor de vorige transformatie, behalve dat de combinatie van P. aeruginosa stammen, gebruikt voor de eerste screening, was samengesteld uit Fisher immunotype referentiestammen F2, F4, F6 en F7 (A.T.C.C. 27313, 27315, 15 27316 en 27317) en drie klinische isolaten van de Genetic SystemsSupernatants were examined 16 days after plating the transformation according to ELISA for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies. The assay was performed as described for the previous transformation, except that the combination of P. aeruginosa strains used for the initial screening was composed of Fisher immunotype reference strains F2, F4, F6 and F7 (ATCC 27313, 27315, 15 27316 and 27317 ) and three clinical isolates from the Genetic Systems
Corporation Organism Bank (GSCOB), die verschillende LPS immunotypen en flagellatypen hadden. Het klinische isolaat PSA 1277 (GSCOB) draagt type a flagella en Fisher immunotype 1 LPS; het tweede isolaat PSA G98 (GSCOB) draagt type a flagella en Fisher immunotype 3 LPS? en de derde, PSA F625 20 (GSCOB) draagt type b flagella en Fisher immunotype 5 LPS. Dit mengsel van referentiestammen en klinische isolaten zal worden aangeduid als dë P. aeruginosa geflagelleerde combinatie. Bovenstaande vloeistoffen, die antilichaam bevatten dat zich bond aan platen, die de P. aeruginosa geflagelleerde combinatie bevatten, maar niet aan de met PLL-beklede con-25^ troleplaten, werden volgens ELISA een tweede maal onderzocht op de individuele stammen van de combinatie. Eén put, 3C1, bond zich aan referentiestammen F2, F6 en F7 en aan het klinische isolaat F625.Corporation Organism Bank (GSCOB), which had different LPS immunotypes and flagella types. The clinical isolate PSA 1277 (GSCOB) carries type a flagella and Fisher immunotype 1 LPS; the second isolate PSA G98 (GSCOB) carries type a flagella and Fisher immunotype 3 LPS? and the third, PSA F625 (GSCOB) carries type b flagella and Fisher immunotype 5 LPS. This mixture of reference strains and clinical isolates will be referred to as the P. aeruginosa flagellated combination. Supernatants containing antibody which bound to plates containing the P. aeruginosa flagellated combination, but not to the PLL-coated control plates, were tested a second time according to ELISA for the individual strains of the combination. One well, 3C1, bound to reference strains F2, F6 and F7 and to the clinical isolate F625.
Klonen van de 3C1 cellijn geschiedde door eerst de cellen te onderwerpen aan subcultuur in twee· ronden van lage-dichtheidsubcultuur, 30 eerst bij 20 cellen per put van 96-puts platen, gevolgd door kweken bij 2 cellen per put. Formeel klonen van de specifieke antilichaam-produce-rende cellen geschiedde door plateren van de cellen bij een dichtheid van ongeveer 1 cel/put in 72-puts Terasaki platen in een volume van 10 lil HAT-medium zonder de aminopterinecomponent (HT-medium) per put.Cloning of the 3C1 cell line was done by first subculturing the cells in two rounds of low density subculture, first at 20 cells per well of 96 well plates, followed by culture at 2 cells per well. Formal cloning of the specific antibody-producing cells was accomplished by plating the cells at a density of approximately 1 cell / well in 72-well Terasaki plates in a volume of 10 µl HAT medium without the aminopterin component (HT medium) per pit.
35 De platen werden 2-3 uur in een incubator geplaatst om de cellen te laten bezinken naar de bodem van de putten en werden vervolgens microsco- 8701554 -35- pisch onderzocht door twee individuen voor putten,.die een enkele cel bevatten. De putten werden dagelijks gevoed met HT-medium en toen de uitgroei voldoende was werden de cellen overgebracht naar een 96-puts rondbodemplaat. Alle putten met uitgroei werden onderzocht volgens 5 ELISA op P. aeruginosa stammen, die type b flagella droegen, en alle bleken het geschikte antilichaam te produceren. De cellijn en het mono-klonale antilichaam (IgM isotype) worden in het volgende aangeduid als 3C1.The plates were placed in an incubator for 2-3 hours to allow the cells to settle to the bottom of the wells and were then examined microscopically by two individuals for wells containing a single cell. The wells were fed daily with HT medium and when the outgrowth was sufficient, the cells were transferred to a 96-well round bottom plate. All the outgrowth wells were examined by ELISA for P. aeruginosa strains carrying type b flagella and all were found to produce the appropriate antibody. The cell line and the monoclonal antibody (IgM isotype) are referred to below as 3C1.
Het door 20H11 en 3C1 geïdentificeerde antigen was flagellair, 10 zoals getoond door indirekte immunofluorescentie en immunovloeiing.The antigen identified by 20H11 and 3C1 was flagellar, as shown by indirect immunofluorescence and immunofluidity.
De technieken werden in principe zoals beschreven in voorbeelden II en III toegepast. Voor het indirekte immunofluorescentie-onderzoek werden P. aeruginosa stammen met type b flagella, referentie Fisher immuno-typen F2, F6 en F7 (A.T.C.C. 27313, 27317 en 27318) en een stam met type 15 a flagella, referentie Fisher immunotype 4 (A.T.C.C. 27315) geprepareerd als beschreven in voorbeeld III. Het flagellatype van de referentie-stammen werd bepaald door typering met de muizemonoklonale antilichamen PaF4 IVE8 en FA6 IIG5. De glaasjes werden geprepareerd voor inspectie, zoals beschreven in voorbeeld II. De bronnen van beide antilichamen 20 waren bovenstaande cultuurvloeistoffen en het FITC-geconjugeerde reagens was FITC-geconjugeerd geit anti-mens Ig (polyvalent) 1:100 verdund in PBS, bevattende 0,5% (gewicht/volume) rundergammaglobulinen (Miles Scientific, Cat. No. 82-041-2) en 0,1% (gewicht/volume) natriumazide als conserveringsmiddel.The techniques were basically used as described in Examples II and III. For the indirect immunofluorescence study, P. aeruginosa strains with type b flagella, reference Fisher immuno types F2, F6 and F7 (ATCC 27313, 27317 and 27318) and a strain with type 15 a flagella, reference Fisher immunotype 4 (ATCC 27315) ) prepared as described in Example III. The flagella type of the reference strains was determined by typing with the mouse monoclonal antibodies PaF4 IVE8 and FA6 IIG5. Slides were prepared for inspection as described in Example II. The sources of both antibodies were supernatant culture fluids and the FITC conjugated reagent was FITC conjugated goat anti-human Ig (polyvalent) diluted 1: 100 in PBS containing 0.5% (weight / volume) bovine gamma globulins (Miles Scientific, Cat No. 82-041-2) and 0.1% (weight / volume) sodium azide as a preservative.
25 Fluorescerende kleuring door de 20H11 en 3C1 antilichamen werd alleen waargenomen met P. aeruginosa stammen met type b flagella en niet met de flagella type a dragende stam, referentie Fisher immunotype 4.Fluorescent staining by the 20H11 and 3C1 antibodies was observed only with P. aeruginosa strains with type b flagella and not with the flagella type a carrying strain, reference Fisher immunotype 4.
Het waargenomen fluorescentiepatroon was een sinusoxdaal lijnpatroon, uitgaande van één uiteinde van de bacterie, hetgeen toonde dat de anti-30 lichamen zich bonden aan de flagella van de bacterie.The observed fluorescence pattern was a sinus oxalin line pattern, starting from one end of the bacterium, showing that the antibodies bound to the bacterial flagella.
Immunovloeiing werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld II. Gezuiverde type b flagella van de P. aeruginosa referentiestammen Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) en gezuiverde flagella type a van referentiestammen Habs 6 en Habs 8 (A.T.C.C. 33353 en 33355) werden bereid zo-35 als in voorbeeld III beschreven. Antigenen werden gescheiden in een 10% polyacrylamidegel (zie voorbeeld III) en overgedragen op een NCM.Immunofluid was performed as described in Example II. Purified type b flagella from the P. aeruginosa reference strains Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) and purified flagella type a from reference strains Habs 6 and Habs 8 (A.T.C.C. 33353 and 33355) were prepared as described in Example III. Antigens were separated in a 10% polyacrylamide gel (see Example III) and transferred to an NCM.
57 ö155 4 -36-57 ö155 4 -36-
Bovenstaande cultuurvloeistoffen, bevattende 20H11 of 3C1 antilichamen, bovenstaande cultuurvloeistof bevattende een niet-specifiek menselijk antilichaam en cultuurmedia werden met het NCM geïncubeerd en de reactie werd ontdekt met een alkalisch fosfatase-geconjugeerd geit anti-mens Ig 5 (polyvalent), verdund in PBS bevattende 0,05% (volume/volume) Tween-20. Enzymesubstraat werd bereid zoals beschreven in voorbeeld II. De immuno-vloeiing toonde dat beide antilichamen zich bonden aan het 53.000 MW flagellineprotelne van Fisher immunotype 2 en niet aan het 51.700 MW flagellineproteïne van Habs 6 noch aan het 47.200 MW flagellineprotelne 10 van Habs 8. Er werd geen reactie waargenomen met het niet-specifieke menselijke antilichaam of met de cultuurmedia.Culture supernatants containing 20H11 or 3C1 antibodies, culture supernatant containing non-specific human antibody and culture media were incubated with the NCM and the reaction was discovered with an alkaline phosphatase-conjugated goat anti-human Ig 5 (polyvalent) diluted in PBS containing 0.05% (volume / volume) Tween-20. Enzyme substrate was prepared as described in Example II. The immunofluidity showed that both antibodies bound to the 53,000 MW flagellin protein of Fisher immunotype 2 and not to the 51,700 MW flagellin protein of Habs 6 nor to the 47,200 MW flagellin protein of Habs 8. No reaction was observed with the nonspecific human antibody or with the culture media.
Verdere bevestiging dat antilichamen 20H11 en 3C1 zich alleen bonden aan type b flagella en niet aan type a werd verkregen door ELISA, waarin Habs stammen 1-12 individueel werden gebonden met PLL aan de put-15 ten van Immulon 96-puts microtiterplaten. De antilichamen bonden zich alleen aan Habs stammen 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 en 12, die type b dragende stammen zijn (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84).Further confirmation that antibodies 20H11 and 3C1 bound only to type b flagella and not to type a was obtained by ELISA, in which Habs strains 1-12 were individually bound with PLL to the wells of Immulon 96 well microtiter plates. The antibodies bound only to Habs strains 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 and 12, which are type b carrying strains (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84).
VOORBEELD VIIEXAMPLE VII
Voorbeeld VII toont methoden voor de produktie van een menselijk 20 monoklonaai antilichaam, dat zich bindt aan P. aeruginosa type a flagella.Example VII shows methods for the production of a human monoclonal antibody that binds to P. aeruginosa type a flagella.
Een perifeer bloedmonster van een individu, geïmmuniseerd met een hoogmoleculair polysaccharidepreparaat (Infect. Immun, 34 (1981) 461) diende als bron van B cellen. De mononucleaire cellen werden uit 25 het bloed afgescheiden en vervolgens verarmd aan T-celleii, zoals beschreven in voorbeeld VI. Daarna werden de cellen bevroren in FCS, bevattende 10% dimethylsulfoxyde in een vloeibare stikstofdamptank. Op een latere datum werden de cellen snel tot 37°C ontdooid, éénmaal gewassen in Iscove's medium en opnieuw gesuspendeerd in HAT-medium. Cel-gedreven 30 transformatie werd tot stand gebracht door co-cultivering van de E PBMC's met 1A2 cellen in een verhouding van 30 1A2 cellen per E PBMC. Het cel-mengsel werd geplateerd in 30 96-puts weefselcultuurplaten in een concentratie van 62.000 cellen per put. De zevende dag na het plateren werden de culturen gevoed door vervanging van de helft van het volume met 35 HAT-medium. Op de veertiende dag na het plateren werd celproliferatie waargenomen in 100% van de putten en bovenstaande vloeistoffen werden uit de putten verwijderd en onderzocht.A peripheral blood sample from an individual immunized with a high molecular weight polysaccharide preparation (Infect. Immun, 34 (1981) 461) served as a source of B cells. The mononuclear cells were separated from the blood and then depleted in T cell slate as described in Example VI. The cells were then frozen in FCS containing 10% dimethyl sulfoxide in a liquid nitrogen vapor tank. At a later date, the cells were rapidly thawed to 37 ° C, washed once in Iscove's medium and resuspended in HAT medium. Cell-driven transformation was accomplished by co-cultivating the E PBMCs with 1A2 cells at a ratio of 30 1A2 cells per E PBMC. The cell mixture was plated into 96 well tissue culture plates at a concentration of 62,000 cells per well. On the seventh day after plating, the cultures were fed by replacing half the volume with HAT medium. On the fourteenth day after plating, cell proliferation was observed in 100% of the wells and supernatants were removed from the wells and examined.
8701554 -37-8701554 -37-
De bovenstaande vloeistoffen werden volgens ELISA onderzocht op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen door gebruik van de geflagelleerde P. aeruginosa combinatie en PLL-behandelde platen als controle, zoals beschreven in voorbeeld VI. Bovenstaande vloeistoffen, 5 die antilichamen bevatten, die zich bonden aan de geflagelleerde combinatie, maar niet aan de PLL controleplaten, werden opnieuw onderzocht op de individuele bacteriestammen van de geflagelleerde combinatie.The supernatants were tested for the presence of anti-P by ELISA. aeruginosa antibodies using the flagellated P. aeruginosa combination and PLL-treated plates as a control, as described in Example VI. Supernatants containing antibodies that bound to the flagellated combination but not to the PLL control plates were re-examined for the individual bacterial strains of the flagellated combination.
Eên put, 21B8, bevatte antilichaam dat zich bond aan PSA 1277, PSA G98 en referentie Fisher immunotype 4, dat wil zeggen de drie stammen van 10 : de geflagelleerde combinatie, die type a flagella dragen.One well, 21B8, contained antibody that bound to PSA 1277, PSA G98 and reference Fisher immunotype 4, i.e., the three strains of 10: the flagellated combination bearing type a flagella.
Klonen van de 21B8 cellijn geschiedde zoals beschreven in voorbeeld VI voor de 3C1 cellijn met de volgende modificaties in de formele kloningstrap. Nadat de putten van de Terasaki platen waren onderzocht op de aanwezigheid van slechts één enkele cel, werd elke cel van de 15 Terasaki plaat overgebracht naar één individuele put van een 96-puts rondbodemcultuurplaat in een volume van 100 μΐ HAT-medium zonder de aminopterinecomponent (HT-medium). In alle putten werden niet-transfor-merende HAT-gevoelige lymfoblastoxdecellen opgenomen in een dichtheid van 500 cellen/put als voedingscellen. Vijf dagen na het plateren werd 20 100 μΐ HAT-medium aan de putten toegevoegd om de voedingscellen selec tief te doden. Op de dagen 7 en 9 na het plateren werden de putten opnieuw gevoed door vervanging van de helft van de bovenstaande vloeistof door HAT-medium. Vervolgens werden de cellen gevoed met HT-medium, totdat de cellen van voldoende dichtheid waren om de aanwezigheid van anti-25 lichaam volgens ELISA te ontdekken. Alle putten met uitgroei produceerden antilichaam, dat zich bond aan flagella type a dragende P. aeruginosa stammen. De cellijn en het monoklonale antilichaam (IgG^ isotype) worden in het volgende beide aangeduid als 21B8.Cloning of the 21B8 cell line was done as described in Example VI for the 3C1 cell line with the following modifications in the formal cloning step. After the wells of the Terasaki plates were examined for the presence of only a single cell, each cell of the 15 Terasaki plate was transferred to one individual well of a 96-well round-bottom culture plate in a volume of 100 μΐ HAT medium without the aminopterin component ( HT medium). In all wells, non-transforming HAT-sensitive lymphoblast oxide cells were included at a density of 500 cells / well as feeder cells. Five days after plating, 100 µl HAT medium was added to the wells to selectively kill the nutrient cells. On days 7 and 9 after plating, the wells were refed by replacing half of the supernatant with HAT medium. The cells were then fed with HT medium until the cells were of sufficient density to detect the presence of ELISA antibody. All the outgrowth wells produced antibody which bound to flagella type a carrying P. aeruginosa strains. The cell line and the monoclonal antibody (IgG ^ isotype) are both referred to as 21B8 in the following.
Het door 21B8 geïdentificeerde antigen was flagella, zoals ge-30 toond door indirekte immunofluorescentie en immunovloeiing {zie voorbeeld VI voor beschrijvingen van de technieken). Fluorescerende kleuring door het 21B8 antilichaam werd alleen waargenomen met P. aeruginosa referentiestam Fisher immunotype 4 (A.T.C.C. 27315), dat type a flagella draagt, en niet met P. aeruginosa referentiestam immunotype 2 (A.T.C.C. 35 27313) dat type a flagella draagt. Het waargenomen fluorescentiepatroon was een sunusoldaal lijnpatroon, uitgaande van een uiteinde van de 8701354 -38- bacterie, tonend dat het antilichaam was gebonden aan de flagella van de bacterie.The antigen identified by 21B8 was flagella, as shown by indirect immunofluorescence and immunoflowing (see Example VI for descriptions of the techniques). Fluorescent staining by the 21B8 antibody was observed only with P. aeruginosa reference strain Fisher immunotype 4 (A.T.C.C. 27315) carrying type a flagella, and not with P. aeruginosa reference strain immunotype 2 (A.T.C.C. 35 27313) carrying type a flagella. The fluorescence pattern observed was a sunusol line pattern, starting from one end of the 8701354-38 bacterium, showing that the antibody was bound to the bacterial flagella.
Immunovloeiing werd uitgevoerd zoals in voorbeeld II beschreven. Gezuiverde type a flagella van de P. aeruginosa referentiestam Habs 6 5 (A.T.C.C. 33353) en gezuiverde flagella type b van de P. aeruginosa referentiestam Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) werden bereid zoals in voorbeeld III beschreven. Antigenen werden gescheiden in een 10% polyacrylamidegel (zie voorbeeld III) en overgedragen op een NCM. Bovenstaande cultuurvloeistoffen, bevattende 21B8 of een niet-specifiek men- 10. selijk antilichaam en cultuurmedia werden tot reactie gebracht met het NCM en de reactie werd ontdekt met een alkalisch fosfatase-geconjugeerd geit anti-mens Ig (polyvalent) en enzymesubstraat, zoals beschreven in voorbeelden II en VI. De immunovloeiing toonde dat het 21B8 antilichaam zich alleen bond aan het 51.700 MW flagellineproteïne van Habs 6 en niet 15 aan het 53.000 MW flagellineproteïne van Fisher immunotype 2. Geen reactie werd waargenomen met het niet-specifieke menselijke antilichaam of de cultuurmedia.Immunofluid was performed as described in Example II. Purified type a flagella from the P. aeruginosa reference strain Habs 65 (A.T.C.C. 33353) and purified flagella type b from the P. aeruginosa reference strain Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) were prepared as described in Example III. Antigens were separated in a 10% polyacrylamide gel (see Example III) and transferred to an NCM. Culture supernatants containing 21B8 or a non-specific human antibody and culture media were reacted with the NCM and the reaction was discovered with an alkaline phosphatase conjugated goat anti-human Ig (polyvalent) and enzyme substrate, as described in examples II and VI. Immunofluid showed that the 21B8 antibody bound only to the 51,700 MW flagellin protein of Habs 6 and not to the 53,000 MW flagellin protein of Fisher immunotype 2. No reaction was observed with the non-specific human antibody or culture media.
VOORBEELD VIIIEXAMPLE VIII
Voorbeeld VIII toont bescherming van muizen, die passief zijn 20 geïmmuniseerd met menselijke anti-flagella antilichamen, 20H11, 3C1 en 21B8, tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example VIII shows protection of mice passively immunized with human anti-flagella antibodies, 20H11, 3C1 and 21B8, against threats with P. aeruginosa in the roasted mouse model.
De menselijke anti-flagella monoklonale antilichamen werden beproefd in het gebrande muizemodel (zie voorbeeld IV). 21B8 en 20H11 antilichamen werden bereid door precipitatie van bovenstaande cultuur-25· vloeistoffen, gegenereerd uit de respectievelijke cellijnen met ammonium-sulfaat (50% uiteindelijke concentratie) (Selected Methods in Cellular Immunology, San Francisco, 1980, 279-286). Het precipitaat werd gesolu-biliseerd in PBS, overnacht bij 4°C gedialyseerd tegen PBS en dan steriel gefiltreerd alvorens aan dieren te worden toegediend. De bron van anti-30 licham 3C1 en het niet-specifieke anti-LPS antilichaam, dat bij het onderzoek als negatieve controle werd gebruikt, was bovenstaande cultuur-vloeistof. Als positieve controle voor elk onderzoek werd het geschikte gezuiverde monoklonale muize-antilichaam PaF4 IVE8 of FA6 IIG5 opgenomen.The human anti-flagella monoclonal antibodies were tested in the roasted mouse model (see Example IV). 21B8 and 20H11 antibodies were prepared by precipitation of the above culture liquids generated from the respective cell lines with ammonium sulfate (50% final concentration) (Selected Methods in Cellular Immunology, San Francisco, 1980, 279-286). The precipitate was solubilized in PBS, dialyzed against PBS overnight at 4 ° C and then sterile filtered before administration to animals. The source of anti-body 3C1 and the nonspecific anti-LPS antibody used as negative control in the study was supernatant culture fluid. As a positive control for each study, the appropriate purified mouse monoclonal antibody PaF4 IVE8 or FA6 IIG5 was included.
35 De flagella type a dragende stam, die bij de dierproeven werd gebruikt, was het klinische isolaat PSA A522 (GSC0B), dat in staat is 8701554 -39- tOt expressie van Fisher immunotype 1 LPS, en de flagella type b stam was klinisch isolaat PSA A447 (GSCOB), dat in staat tot expressie van Fisher immunotype 6 LPS. De menselijke antilichamen (0,45 ml) werden voorgemengd met de bacteriën (meer dan 5 DD^g's in 0,05 ml) en subeschar 5 geënt, onmiddellijk nadat de brandwond was veroorzaakt. De resultaten van de dierproeven zijn vermeld in tabellen C, D en E.The flagella type a carrying strain used in the animal studies was the clinical isolate PSA A522 (GSC0B), capable of expressing Fisher immunotype 1 LPS, and the flagella type b strain was clinical isolate PSA A447 (GSCOB), capable of expressing Fisher immunotype 6 LPS. The human antibodies (0.45 ml) were pre-mixed with the bacteria (more than 5 DD ^ g's in 0.05 ml) and seeded sub-scar immediately after the burn was caused. The results of the animal experiments are shown in Tables C, D and E.
3701554 J * -40-3701554 J * -40-
TABEL· CTABLE · C
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type a monoklonale antilichaam 21B8 in het gebrande muizemodel.Protection study of the human anti-flagella type a monoclonal antibody 21B8 in the burned mouse model.
% overleving per dag3% survival per day 3
Behandeling 123456789Treatment 123456789
Sj;£la3ella a' 100 100 100 100 88 88 88 88 88Shellazella a '100 100 100 100 88 88 88 88 88
Menselijke anti- a.00 100 100 100 100 100 100 100 100 flagella a, 21B8Human anti-a. 100 100 100 100 100 100 100 100 100 flagella a, 21B8
Menselijke anti- 100 00000000 flagella b, 21B8 PBS 100 25 12 12 12 12 12 12 12Human anti-100 00000000 flagella b, 21B8 PBS 100 25 12 12 12 12 12 12 12
Muizen werden subeschar bedreigd met meer dan 5 LD^^'s van P. aeruginosa PSA A522.Mice were endangered subeschar with more than 5 LDs of P. aeruginosa PSA A522.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen • per groep van 8 dieren. De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 8 animals. The days are from burning and threatening.
3 Gezuiverd antilichaam (10 pg in 0,45 ml PBS) werd voorgemengd met de bacteriën en na het branden en bedreigen subeschar toegediend.3 Purified antibody (10 µg in 0.45 ml PBS) was premixed with the bacteria and sub-shed after burning and threatening.
8701554 -41-8701554 -41-
TABEL DTABLE D
Beschermingsondezoek van het menselijke anti-flagella type ^ b monoklonale antilichaam 20H11 in het gebrande muizemodel.Protection study of the human anti-flagella type ^ b monoclonal antibody 20H11 in the burned mouse model.
% overleving dag2% survival day 2
Behandeling 1 2 3 4 5 6 7 8 9Treatment 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Muize anti-flagella b, 100 1Q0 1Q0 1(J0 100 100 100 1Q0 1QQMouse anti-flagella b, 100 1Q0 1Q0 1 (J0 100 100 100 1Q0 1QQ
PaF4 IVE81PaF4 IVE81
Menselijke anti- ioo 100 100 100 100 100 100 100 100 flagella b, 20H11Human anti-100 100 100 100 100 100 100 100 100 flagella b, 20H11
Menselijke anti- 100 0 0 0 0 0 0 0 0 flagella a, 21B8Human anti-100 0 0 0 0 0 0 0 0 flagella a, 21B8
Media 80 00000000 ^ Muizen werden subeschar bedreigd met meer dan 5 's van P. aeruginosa klinisch isolaat, PSA A447.Media 80 00000000 ^ Mice were endangered subeschar with more than 5's of P. aeruginosa clinical isolate, PSA A447.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 5 dieren. De dagen zijn vanaf het branden en Bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 5 animals. The days are from burning and threatening.
87015548701554
Zie voetnoot 3 bij tabel C.See footnote 3 to table C.
3 * -42-3 * -42-
TABEL ETABLE E
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type^ b monoklonale antilichaam 3C1 in het gebrande muizemodel.Protection study of the human anti-flagella type ^ b monoclonal antibody 3C1 in the burned mouse model.
2 % overleving per dag2% survival per day
Behandeling 123456789Treatment 123456789
Muize anti-flagella b, 1Q0 100 100 100 100 100 100 100 i00Mouse anti-flagella b, 1Q0 100 100 100 100 100 100 100 i00
PaF4 IVE83PaF4 IVE83
Menselijke anti" 100 ioo 80 80 80 80 80 80 80 flagella b, 3C1Human anti 100 100 80 80 80 80 80 80 80 flagella b, 3C1
Niet-specifiek anti- LPS monoklonaal 100 00000000 antilichaam 1 Muizen werden subeschar bedreigd met meer dan 5 LD^^'s van PSA A447.Non-Specific Anti-LPS Monoclonal 100 00000000 Antibody 1 Mice were endangered with more than 5 LDVs of PSA A447.
2 % overleging was gebaseerd op het aantal overlevende muizen in groepen van 5 dieren. De dagen zijn na het branden en bedreigen.2% consultation was based on the number of surviving mice in groups of 5 animals. The days are after burning and threatening.
^ Gezuiverd antilichaam (40 pg) werd 2 uur vóór het branden en bedreigen intraveneus toegediend.Purified antibody (40 µg) was administered intravenously 2 hours before burning and threatening.
8701554 -43-8701554 -43-
Zeer significante overleving werd waargenomen in muizen, die behandeld waren met het anti-flagella type a antilichaam of met ëën van de twee anti-flagella type b antilichamen, en vervolgens bedreigd met het corresponderende antigen. Omgekeerd stierf 88-100% van de onbehan-5 delde, maar bedreigde muizen, of muizen behandeld met een niet-passend anti-flagellair monoklonaal antilichaam of niet-specifiek anti-LPS antilichaam. Zoals werd waargenomen met de monoklonale muize-antilichamen (zie voorbeeld IV) beschermen de menselijke anti-flagella antilichamen specifiek tegen lethale bedreiging alleen met de organismen, die het 10 . overeenkomstige flagellatype dragen, dat wil zeggen dat het menselijke anti-flagella type a antilichaam bescherming verleende tegen lethale bedreiging met het flagella type a dragende organisme en niet het type b, en dat de anti-flagella type b antilichamen muizen beschermden, die waren bedreigd met flagella type b dragende stammen, maar niet het 15 type a dragende organisme-VOORBEELD IXVery significant survival was observed in mice treated with the anti-flagella type a antibody or with one of the two anti-flagella type b antibodies, then threatened with the corresponding antigen. Conversely, 88-100% of the untreated, but endangered, mice, or mice treated with an inappropriate anti-flagellar monoclonal antibody or non-specific anti-LPS antibody died. As observed with the mouse monoclonal antibodies (see Example IV), the human anti-flagella antibodies specifically protect against lethal threat only with the organisms containing it. wear corresponding flagella type, i.e., the human anti-flagella type a antibody conferred protection against lethal threat to the flagella type a carrier organism and not the type b, and that the anti-flagella type b antibodies protected mice threatened with flagella type b bearing strains, but not the type a carrying organism EXAMPLE IX
Voorbeeld IX toont de dwars-reactiviteit van de menselijke anti-flagella antilichamen 20H11, 3C1 en 21B8 met P. aeruginosa klinische isolaten.Example IX shows the cross-reactivity of the human anti-flagella antibodies 20H11, 3C1 and 21B8 with P. aeruginosa clinical isolates.
20 P. aeruginosa klinische isolaten (115), verkregen van zieken huizen en klinieken en voornamelijk geïsoleerd van brandwonden en bloed, werden geïdentificeerd als dragende flagella type a of type b door typering met de monoklonale muize-antilichamen FA6 IIG5 of PaF4 IVE8 (zie voorbeelden II, III en V). Van de klinische isolaten werden vijf-25 - en-vijftig geïdentificeerd als dragende type a flagella door reactie met het monoklonale muize-antilichaam FA6 IIG5, en 59 werden geïdentificeerd als type b dragend door hun reactie met het monoklonale muize-antilichaam PaF4 IVE8.P. aeruginosa clinical isolates (115), obtained from hospitals and clinics and isolated primarily from burns and blood, were identified as carrying flagella type a or type b by typing with the mouse monoclonal antibodies FA6 IIG5 or PaF4 IVE8 (see examples II, III and V). Of the clinical isolates, five-fifty-five were identified as carrying type a flagella by reaction with the murine monoclonal antibody FA6 IIG5, and 59 were identified as carrying type b by their reaction with the murine monoclonal antibody PaF4 IVE8.
De dwars-reactiviteit van het anti-flagella type a menselijke 30 monoklonale antilichaam 21B8 was extensief. Het antilichaam herkende 54 van de 56 flagella type a dragende klinische isolaten (96%). De dwars-reactiviteit van 20H11 met de isolaten, die type b flagella dragen, was eveneens extensief: 20H11 herkende alle 59 isolaten (100%). Daarentegen bond het andere anti-flagella type b monoklonale antilichaam, 3C1, 35 slechts 43 van de 59 isolaten (73%). Deze resultaten tonen dat 20H11 zich bindt aan een pan-reactief epitoop (d.w.z. een epitoop, aanwezig 8701554 * * -44- op ten minste 95% van de geflagelleerde P. aeruginosa stammen) , terwijl 3C1 zich bindt aan een epitoop dat niet op alle type b flagellinemoleculen aanwezig is. Zelfs hoewel het flagella type b antigen serologisch uniform is wanneer geanalyseerd met polyklonale antisera, tonen de dwars-reacti-5 viteitspatronen van 20H11 en 3C1 verrassenderwijze, dat de type b flagella ten minste twee afzonderlijke epitopen heeft, die door monoklonale antilichamen kunnen worden geïdentificeerd.The cross-reactivity of the anti-flagella type a human monoclonal antibody 21B8 was extensive. The antibody recognized 54 of the 56 flagella type a bearing clinical isolates (96%). The cross reactivity of 20H11 with the isolates carrying type b flagella was also extensive: 20H11 recognized all 59 isolates (100%). In contrast, the other anti-flagella type b monoclonal antibody, 3C1, 35 bound only 43 of the 59 isolates (73%). These results show that 20H11 binds to a pan-reactive epitope (ie an epitope, present 8701554 * * -44- on at least 95% of the flagellated P. aeruginosa strains), while 3C1 binds to an epitope that is not present on all type b flagellin molecules are present. Even though the flagella type b antigen is serologically uniform when analyzed with polyclonal antisera, the cross reactivity patterns of 20H11 and 3C1 surprisingly show that the type b flagella has at least two separate epitopes, which can be identified by monoclonal antibodies.
De extensieve dwars-reactiviteit van antilichamen 21B8 en 20H11 met p. aeruginosa klinische isolaten toont de bijzondere klinische bruik-10 baarheid van deze antilichamen in de immunotherapie van P. aeruginosa infecties.The extensive cross-reactivity of antibodies 21B8 and 20H11 with p. aeruginosa clinical isolates demonstrate the particular clinical utility of these antibodies in the immunotherapy of P. aeruginosa infections.
VOORBEELD XEXAMPLE X
Voorbeeld 10 toont methoden voor de produktie van een ander menselijk monoklonaal antilichaam, dat zich bindt aan P. aeruginosa 15 type b flagella, alsmede de beschermende activiteit van dat antilichaam tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example 10 shows methods for the production of another human monoclonal antibody that binds to P. aeruginosa type b flagella, as well as the protective activity of that antibody against P. aeruginosa threat in the roasted mouse model.
Een getransformeerde cellijn werd bereid en gekloond op de in voorbeeld VII beschreven wijze, behalve dat het getransformeerde cel-mengsel werd geplateerd op 20 96-puts weefselcultuurplaten in een con-20 centratie van ongeveer 2250 E PBMC per put. De bovenstaande vloeistoffen werden eerst onderzocht volgens ELISA aan de geflagelleerde combinatie, zoals beschreven in voorbeeld VI, behalve dat Fisher immunotype 2 en 4 referentiestammen in de combinatie ontbraken. Positieve putten werden vervolgens onderzocht op elk van de stammen in de geflagelleerde 25' combinatie, inclusief Fisher immunotype 2 en 4. De uiteindelijk geïsoleerde cellijn en het monoklonale antilichaam (IgG isotype) worden in het hiernavolgende aangeduid als 12D7.A transformed cell line was prepared and cloned as described in Example VII, except that the transformed cell mixture was plated on 20 96-well tissue culture plates at a concentration of about 2250 U PBMC per well. The supernatants were first tested by ELISA on the flagellated combination, as described in Example VI, except that Fisher immunotype 2 and 4 reference strains were missing in the combination. Positive wells were then examined for each of the strains in the flagellated 25 'combination, including Fisher immunotype 2 and 4. The ultimately isolated cell line and monoclonal antibody (IgG isotype) are referred to below as 12D7.
Het 12D7 menselijke monoklonale antilichaam toonde extensieve dwars-reactiviteit met anti-flagella type a isolaten, herkennende 54 ' 30 van de 56 beproefde flagella type a dragende klinische isolaten (96%).The 12D7 human monoclonal antibody showed extensive cross-reactivity with anti-flagella type a isolates, recognizing 54 'of 56 tested flagella type a carrying clinical isolates (96%).
De beschermende activiteit van het 12D7 monoklonale antilichaam wordt in tabel F getoond. Het beschermingsonderzoek werd uitgevoerd op de in voorbeeld IV beschreven wijze, behalve dat de bedreigende dosis 1 LD^q0 bedroeg en .dat de bedreigende stam 16.24 was, een klinisch isolaat, 25 uitdrukkende Fisher immunotype 2 LPS en type a flagella.The protective activity of the 12D7 monoclonal antibody is shown in Table F. The protective study was performed as described in Example IV except that the threatening dose was 1 LD-q0 and that the threatening strain was 16.24, a clinical isolate, expressing Fisher immunotype 2 LPS and type a flagella.
8701554 -45-8701554 -45-
TABEL· FTABLE · F
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type^ a monoklonale antilichaam 12D7 in het gebrande muizemodel.Protection study of the human anti-flagella type ^ a monoclonal antibody 12D7 in the burned mouse model.
% overleving per dag1% survival per day 1
Behandeling^ 123456789Treatment ^ 123456789
Menselijke antx- 100 3.00 100 100 100 100 100 100 100 flagella ar 12D7Human antx- 100 3.00 100 100 100 100 100 100 100 flagella ar 12D7
Menselijke aati- 90 90 90 90 90 90 90 90 90Human aati 90 90 90 90 90 90 90 90 90 90
Fisher 2 LPS, 2H9Fisher 2 LPS, 2H9
Mmze anti-flagelia 100 10q 100 100 100 100 100 100 100 a, 11G5Mmze anti-flagelia 100 10q 100 100 100 100 100 100 100 a, 11G5
Menselijke anti- 25 2 25 flagella b, 15F4 1 Muizen werden subeschar bedreigd met 1 LD^qQ (950 CPU) van P. aeruginosa 1624.Human anti-flagella b, 15F4 1 Mice were endangered with 1 LD ^ qQ (950 CPU) of P. aeruginosa 1624.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 10 dieren, behalve de 15F4 groep, die 8 dieren bevatte. De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 10 animals, except for the 15F4 group, which contained 8 animals. The days are from burning and threatening.
33
Gezuiverd antilichaam (50 pg in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 8701554 uur vóór het branden en bedreigen.Purified antibody (50 µg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 8701554 hours before burning and threatening.
> « -46-> «-46-
VOOKBEELD XIFORE IMAGE XI
Voorbeeld XI toont de produktie van een menselijk monoklonaal antilichaam, dat reactief is met flagella b type P. aeruginosa en de bescherming van muizen, die passief zijn geïmmuniseerd met dit anti-5 lichaam tegen bedreiging met P, aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example XI shows the production of a human monoclonal antibody reactive with flagella b type P. aeruginosa and the protection of mice passively immunized with this antibody against threat of P. aeruginosa in the burned mouse model.
Een getransformeerde cellijn werd bereid en gekloond op de in voorbeeld X beschreven wijze, behalve dat de transformatieverhouding van de 1A2 tot B cellen ongeveer 60:1 bedroeg en dat het getransformeerde celmengsel werd geplateerd op 15 platen in een concentratie van onge-1.0 veer 1930 E PBMC per put. Ook werden de cellen onderzocht in een combinatie van P. aeruginosa stammen, omvattende G98 (Fisher 3 immunotype, flagella type a) en 1739 (een klinisch isolaat van Fisher 5 immunotype, flagella type b), en bevestigd op een andere combinatie van P.' aeruginosa stammen; 1277, G98, 1739 en Fisher immunotypen F2, F4, F6 en F7.A transformed cell line was prepared and cloned in the manner described in Example X, except that the transformation ratio of the 1A2 to B cells was approximately 60: 1 and the transformed cell mixture was plated on 15 plates at a concentration of about 1.0 spring 1930 U PBMC per well. Cells were also tested in a combination of P. aeruginosa strains, including G98 (Fisher 3 immunotype, flagella type a) and 1739 (a clinical isolate of Fisher 5 immunotype, flagella type b), and confirmed on another combination of P. ' aeruginosa strains; 1277, G98, 1739, and Fisher immunotypes F2, F4, F6, and F7.
15 De uiteindelijk geïsoleerde cellijn en het afgescheiden monoklonale antilichaam (IgG^ isotype) worden in het volgende aangeduid als 2B8.The ultimately isolated cell line and the secreted monoclonal antibody (IgG ^ isotype) are referred to as 2B8 in the following.
Een immunofluorescentie-onderzoek, uitgevoerd met 2B8, was positief op een flagella type b, Fisher 2 immunotypestarn, maar negatief in een flagella type a, Fisher immunotype 4 referentiestam. Bij klinische 20 isolaatbeproeving 59/59 (100%) van geflagelleerde type b isolaten was het resultaat positief.An immunofluorescence study, performed with 2B8, was positive on a flagella type b, Fisher 2 immunotype strain, but negative in a flagella type a, Fisher immunotype 4 reference strain. In clinical isolate test 59/59 (100%) of flagellated type b isolates, the result was positive.
De beschermende activiteit van 2B8 wordt getoond in tabel G.The protective activity of 2B8 is shown in Table G.
Het beschermende onderzoek werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld X, behalve dat klinisch isolaat F164 (Fisher immunotype 4, 25 flagella type b) voor de bedreiging werd gebruikt.The protective study was performed as described in Example X except that clinical isolate F164 (Fisher immunotype 4, flagella type b) was used for the threat.
370 f554 -47-370 f554 -47-
TABEL GTABLE G
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella typ| b monoklonale antilichaam 2B8 in het gebrande muizemodel- % overleging per dag2Screening study of the human anti-flagella typ | b monoclonal antibody 2B8 in the burned mouse model% consultation per day2
Behandeling 12345 6 789Treatment 12345 6 789
Menselijke anti- g 100 gg 89 gg gg gg gg gg 8g flagella b, 2b8Human anti-g 100 µg 89 µg gg gg gg gg 8g flagella b, 2b8
Muize anti-flagella 1οσ χ00 100 100 100 100 90 90 90 b, PaF4 IVE8Mouse anti-flagella 1οσ χ00 100 100 100 100 90 90 90 b, PaF4 IVE8
Muize anti—Fisher 2 LPsV VH34 90 20 20 20 20 20 20 20 20Mouse anti-Fisher 2 LPsV VH34 90 20 20 20 20 20 20 20 20
Muizen werden subeschar bedreigd met 1 (1Q5 cfü) van P. aeruginosa F164.Mice were subeschar threatened with 1 (1Q5 cfü) of P. aeruginosa F164.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 10 dieren, behalve de groep 2B8, die 9 dieren bevatten-De dagen zijn vanaf’ het branden en bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 10 animals, except group 2B8, which contained 9 animals - The days are from burning and threatening.
2 Gezuiverd antilichaam (50 pg in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 2 uur vóór het branden en bedreigen.2 Purified antibody (50 µg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 2 hours before burning and threatening.
44
Gezuiverd antilichaam (5 pg in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 2 uur vóór het branden en bedreigen.Purified antibody (5 µg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 2 hours before burning and threatening.
d/01554d / 01554
VOORBEELD XIIEXAMPLE XII
-48--48-
Voorbeeld XII toont de produktie van een ander menselijk mono-klonaal antilichaam, dat reactief is met flagella b type P. aeruginosa, en de bescherming van muizen, die passief met dit antilichaam zijn ge-5 immuniseerd tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muize-model.Example XII shows the production of another human monoclonal antibody, which is reactive with flagella b type P. aeruginosa, and the protection of mice passively immunized with this antibody against threats with P. aeruginosa in the roasted mouse model.
Een getransformeerde cellijn werd bereid en gekloond op de in voorbeeld VII beschreven wijze met de volgende uitzonderingen. Een ander individu werd geïmmuniseerd (Infect. Immun. 45 (1984) 309) en diende als 10 bron van B cellen, en het plateringsniveau van E PBMC bedroeg ongeveer 2000 cellen per put. De screening geschiedde op gecombineerd Fisher 1-7 immunotypen. De uiteindelijk geïsoleerde cellijn en het afgescheiden monoklonale antilichaam (IgG1 isotype) worden in het volgende beide aangeduid als 14C1.A transformed cell line was prepared and cloned in the manner described in Example VII with the following exceptions. Another individual was immunized (Infect. Immun. 45 (1984) 309) and served as a source of B cells, and the plating level of E PBMC was about 2000 cells per well. Screening was done for combined Fisher 1-7 immunotypes. The ultimately isolated cell line and the secreted monoclonal antibody (IgG1 isotype) are both referred to as 14C1 in the following.
15 Bij klinische beproeving bleken 59/59 (100%) van geflagelleerde type b isolaten positief met 14C1. Het beschermingsonderzoek werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld XI en de resultaten zijn vermeld in tabel H.In clinical trials, 59/59 (100%) of flagellated type b isolates were positive with 14C1. The protection study was performed as described in Example XI and the results are reported in Table H.
870 1 554 4- J; -49-TABEL Η870 1 554 4-J; -49-TABLE Η
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type^ b monoklonale antilichaam 14C1 in het gebrande muizemodel.Protection study of the human anti-flagella type ^ b monoclonal antibody 14C1 in the burned mouse model.
— % overlevenden per dag-% of survivors per day
Behandeling 123456789Treatment 123456789
Menselijke anti- 100· ioo 100 100 100 90 90 90 90 flagella b, 14C1 MU^ZS, 100 100 100 100 100 100 100 100 100 b, PaF4 IVE8 , 100 40 20 20 20 20 20 20 20Human anti-100io 100 100 100 90 90 90 90 flagella b, 14C1 MU ^ ZS, 100 100 100 100 100 100 100 100 100 b, PaF4 IVE8, 100 40 20 20 20 20 20 20 20
Fisher 2 LPS, VH3 1 Muizen werden subeschar bedreigd met 1 LD^Q0 (90 CFü) van P. aeruginosa F164.Fisher 2 LPS, VH3 1 Mice were endangered with 1 LD ^ Q0 (90 CFü) of P. aeruginosa F164.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 10 dieren, behalve de PaF4 IVE8 groep, die 9 dieren bevatte- De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 10 animals, except for the PaF4 IVE8 group, which contained 9 animals. The days are from burning and threatening.
33
Gezuiverd antilichaam (50 ug in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 2 uur vóór het branden en bedreigen.Purified antibody (50 µg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 2 hours before burning and threatening.
8701554 -50- üit het voorgaande zal duidelijk zijn dat de cellijnen volgens de uitvinding middelen verschaffen voor de produktie van monoklonale antilichamen en fragmenten daarvan, die reactief zijn met P. aeruginosa flagella en dwars-beschermend tegen diverse P. aeruginosa stammen. Ver-5 rassenderwijze werd een aantal monoklonale antilichamen geïsoleerd, die reactief waren met verschillende epitopen op elk type flagella. De antilichamen volgens de uitvinding maken het mogelijk, dat profylactische en therapeutische composities economischer en gemakkelijker worden geproduceerd voor toepassing tegen infecties, veroorzaakt door de meeste 10 P. aeruginosa stammen. Verder verschaffen de cellijnen antilichamen, die toepassing vinden in immuno-onderzoek en andere bekende procedures.From the foregoing, it will be apparent that the cell lines of the invention provide agents for the production of monoclonal antibodies and fragments thereof, which are reactive with P. aeruginosa flagella and cross-protective against various P. aeruginosa strains. Surprisingly, a number of monoclonal antibodies, which were reactive with different epitopes on each type of flagella, were isolated. The antibodies of the invention allow prophylactic and therapeutic compositions to be produced more economically and more readily for use against infections caused by most P. aeruginosa strains. Furthermore, the cell lines provide antibodies, which find use in immunoassays and other known procedures.
17 9155417 91554
Claims (32)
Applications Claiming Priority (6)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US88198486A | 1986-07-03 | 1986-07-03 | |
US88198486 | 1986-07-03 | ||
US06/946,554 US4834976A (en) | 1986-07-03 | 1986-12-24 | Monoclonal antibodies to pseudomonas aeruginosa flagella |
US94655486 | 1986-12-24 | ||
US4814387A | 1987-05-15 | 1987-05-15 | |
US4814387 | 1987-05-15 |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8701554A true NL8701554A (en) | 1988-02-01 |
NL194961B NL194961B (en) | 2003-05-01 |
NL194961C NL194961C (en) | 2003-09-02 |
Family
ID=27367280
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8701554A NL194961C (en) | 1986-07-03 | 1987-07-02 | Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell line, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and package for detecting thereof. |
Country Status (19)
Country | Link |
---|---|
JP (1) | JP2639422B2 (en) |
KR (1) | KR910002373B1 (en) |
AT (1) | AT399885B (en) |
AU (1) | AU615162B2 (en) |
BE (1) | BE1000743A3 (en) |
CH (1) | CH677796A5 (en) |
DE (1) | DE3722098C2 (en) |
DK (1) | DK172840B1 (en) |
ES (1) | ES2013321A6 (en) |
FR (1) | FR2601458B1 (en) |
GB (1) | GB2192185B (en) |
IE (1) | IE60888B1 (en) |
IL (1) | IL83047A (en) |
IT (1) | IT1221940B (en) |
LU (1) | LU86938A1 (en) |
NL (1) | NL194961C (en) |
OA (1) | OA08629A (en) |
PT (1) | PT85247B (en) |
SE (1) | SE506421C2 (en) |
Families Citing this family (9)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4772464A (en) * | 1985-08-01 | 1988-09-20 | Miles Laboratories, Inc. | Protective antibodies to serotypic determinants of flagellar antigens |
NZ218499A (en) * | 1985-12-10 | 1990-04-26 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies against pseudomonas aeruginosa, pharmaceutical compositions and detection methods |
DK172840B1 (en) * | 1986-07-03 | 1999-08-09 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies to Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparations containing such antibodies, and c. |
CA1341375C (en) * | 1988-10-12 | 2002-07-09 | Baxter International Inc. | Compositions and methods for the treatment and prevention of gram-negative bacterial infections |
JPH02299594A (en) * | 1989-01-30 | 1990-12-11 | Sumitomo Chem Co Ltd | Human monoclonal antibody and production thereof |
AU5525490A (en) * | 1989-04-14 | 1990-11-16 | Biocontrol Systems, Incorporated | Process and device for detecting a particular motile organism |
DE69131861T2 (en) * | 1990-01-18 | 2000-05-18 | Cura Nominees Pty Ltd | GLYCOAL CALALID |
CA2751433A1 (en) * | 2009-02-04 | 2010-08-12 | Kalobios Pharmaceuticals, Inc. | Combination antibiotic and antibody therapy for the treatment of pseudomonas aeruginosa infection |
EP2542577A1 (en) * | 2010-03-01 | 2013-01-09 | Lostam Biopharmaceuticals Ltd | Improved therapeutic antibodies against flagellated pseudomonas aeruginosa |
Family Cites Families (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB8422649D0 (en) * | 1984-09-07 | 1984-10-10 | Technology Licence Co Ltd | Monoclonal antibodies |
JP2691708B2 (en) * | 1984-09-26 | 1997-12-17 | 住友製薬株式会社 | Human monoclonal antibody and method for producing the same |
AU5991786A (en) * | 1985-06-06 | 1987-01-07 | Genetic Systems Corporation | Protective human monoclonal antibodies to pseudomonas aeruginosa exotoxin a |
EP0211352B1 (en) * | 1985-08-01 | 1994-03-16 | Miles Inc. | Protective antibodies to serotypic determinants of flagellar antigens |
US4918163A (en) * | 1985-09-27 | 1990-04-17 | Pfizer Inc. | Monoclonal antibodies specific for lipid-A determinants of gram negative bacteria |
ZA868673B (en) * | 1985-12-10 | 1988-07-27 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies cross-reactive and cross-protective against p.aeruginosa serotypes |
NZ218499A (en) * | 1985-12-10 | 1990-04-26 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies against pseudomonas aeruginosa, pharmaceutical compositions and detection methods |
DK172840B1 (en) * | 1986-07-03 | 1999-08-09 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies to Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparations containing such antibodies, and c. |
-
1987
- 1987-06-30 DK DK198703366A patent/DK172840B1/en not_active IP Right Cessation
- 1987-06-30 AU AU74958/87A patent/AU615162B2/en not_active Expired
- 1987-06-30 GB GB8715347A patent/GB2192185B/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-01 IL IL83047A patent/IL83047A/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 IE IE176987A patent/IE60888B1/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 FR FR878709370A patent/FR2601458B1/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-02 NL NL8701554A patent/NL194961C/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 IT IT21163/87A patent/IT1221940B/en active
- 1987-07-02 ES ES878701936A patent/ES2013321A6/en not_active Expired - Fee Related
- 1987-07-02 SE SE8702734A patent/SE506421C2/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 JP JP62166234A patent/JP2639422B2/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-03 OA OA59157A patent/OA08629A/en unknown
- 1987-07-03 PT PT85247A patent/PT85247B/en unknown
- 1987-07-03 KR KR1019870007069A patent/KR910002373B1/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 BE BE8700743A patent/BE1000743A3/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 CH CH2545/87A patent/CH677796A5/de not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 AT AT0168387A patent/AT399885B/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 DE DE3722098A patent/DE3722098C2/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-03 LU LU86938A patent/LU86938A1/en unknown
Also Published As
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US5662905A (en) | Monoclonal antibody compositions cross-reactive and cross-protective against P. aeruginosa serotypes | |
US4834976A (en) | Monoclonal antibodies to pseudomonas aeruginosa flagella | |
FI89278C (en) | METHOD FOR FRAMSTATING AV MONOCLONAL HUMAN ANTIKROPP MOT SEROTYPISKA LIPOPOLYSACKARIDDETERMINANTER PAO GRAMNEGATIVA BAKTERIER | |
EP0440266A2 (en) | Human monoclonal antibodies against bacterial toxins | |
JPH02283294A (en) | Human monoclonal antibody | |
JP2645343B2 (en) | Pharmaceutical compositions comprising cross-protective human monoclonal antibodies or binding fragments thereof | |
NL194961C (en) | Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell line, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and package for detecting thereof. | |
US4970070A (en) | Protective monoclonal antibody compositions for infections due to group B streptococcus | |
US5089262A (en) | E87ag antigens of pseudomonas aeruginosa and monoclonal antibodies against them and hybridomas thereof | |
JPS63500035A (en) | Protective human monoclonal antibody against Pseudomonas aeruginosa exotoxin A | |
JP4044733B2 (en) | Humanized antibody recognizing verotoxin II and cell line producing the antibody | |
EP0256713A2 (en) | Therapeutic human antipseudomonas aeruginosa antibodies | |
JPH0361428B2 (en) | ||
JPH0355106B2 (en) |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BA | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BB | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
V4 | Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent |
Effective date: 20070702 |