NL194961C - Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell line, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and package for detecting thereof. - Google Patents
Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell line, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and package for detecting thereof. Download PDFInfo
- Publication number
- NL194961C NL194961C NL8701554A NL8701554A NL194961C NL 194961 C NL194961 C NL 194961C NL 8701554 A NL8701554 A NL 8701554A NL 8701554 A NL8701554 A NL 8701554A NL 194961 C NL194961 C NL 194961C
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- flagella
- monoclonal antibody
- pseudomonas aeruginosa
- aeruginosa
- antibody
- Prior art date
Links
Classifications
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C07—ORGANIC CHEMISTRY
- C07K—PEPTIDES
- C07K16/00—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies
- C07K16/18—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from animals or humans
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C07—ORGANIC CHEMISTRY
- C07K—PEPTIDES
- C07K16/00—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies
- C07K16/12—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from bacteria
- C07K16/1203—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from bacteria from Gram-negative bacteria
- C07K16/1214—Immunoglobulins [IGs], e.g. monoclonal or polyclonal antibodies against material from bacteria from Gram-negative bacteria from Pseudomonadaceae (F)
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61K—PREPARATIONS FOR MEDICAL, DENTAL OR TOILETRY PURPOSES
- A61K39/00—Medicinal preparations containing antigens or antibodies
- A61K39/395—Antibodies; Immunoglobulins; Immune serum, e.g. antilymphocytic serum
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61P—SPECIFIC THERAPEUTIC ACTIVITY OF CHEMICAL COMPOUNDS OR MEDICINAL PREPARATIONS
- A61P31/00—Antiinfectives, i.e. antibiotics, antiseptics, chemotherapeutics
- A61P31/04—Antibacterial agents
-
- C—CHEMISTRY; METALLURGY
- C12—BIOCHEMISTRY; BEER; SPIRITS; WINE; VINEGAR; MICROBIOLOGY; ENZYMOLOGY; MUTATION OR GENETIC ENGINEERING
- C12N—MICROORGANISMS OR ENZYMES; COMPOSITIONS THEREOF; PROPAGATING, PRESERVING, OR MAINTAINING MICROORGANISMS; MUTATION OR GENETIC ENGINEERING; CULTURE MEDIA
- C12N5/00—Undifferentiated human, animal or plant cells, e.g. cell lines; Tissues; Cultivation or maintenance thereof; Culture media therefor
- C12N5/10—Cells modified by introduction of foreign genetic material
- C12N5/12—Fused cells, e.g. hybridomas
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61K—PREPARATIONS FOR MEDICAL, DENTAL OR TOILETRY PURPOSES
- A61K38/00—Medicinal preparations containing peptides
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Organic Chemistry (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Genetics & Genomics (AREA)
- Medicinal Chemistry (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Bioinformatics & Cheminformatics (AREA)
- Biochemistry (AREA)
- Immunology (AREA)
- Pharmacology & Pharmacy (AREA)
- Biotechnology (AREA)
- Public Health (AREA)
- Veterinary Medicine (AREA)
- Zoology (AREA)
- Wood Science & Technology (AREA)
- Biophysics (AREA)
- Microbiology (AREA)
- Molecular Biology (AREA)
- Proteomics, Peptides & Aminoacids (AREA)
- Animal Behavior & Ethology (AREA)
- Biomedical Technology (AREA)
- Cell Biology (AREA)
- Oncology (AREA)
- Communicable Diseases (AREA)
- Chemical Kinetics & Catalysis (AREA)
- General Chemical & Material Sciences (AREA)
- Nuclear Medicine, Radiotherapy & Molecular Imaging (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Mycology (AREA)
- Epidemiology (AREA)
- Preparation Of Compounds By Using Micro-Organisms (AREA)
- Medicines Containing Antibodies Or Antigens For Use As Internal Diagnostic Agents (AREA)
- Peptides Or Proteins (AREA)
- Micro-Organisms Or Cultivation Processes Thereof (AREA)
Description
1 1949611 194961
Compositie omvattende een component die in staat is tot reactie met Pseudomonas aeruginosa flagella, farmaceutisch preparaat, cellijm, monoklonaal antilichaam, werkwijze ter bepaling van Pseudomonas aeruginosa, alsmede het pakket voor het detecteren daarvan 5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een compositie omvattende een component die in staat is tot reactie met Pseudomonas aeruginosa bacteriën.Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell glue, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and the package for detecting it. The present invention relates to a composition comprising a component which is able to react with Pseudomonas aeruginosa bacteria.
Een dergelijke compositie is bekend uit Pollack, Immunoglobulins: Characteristics and Uses of Interven· ous Preparations, biz. 73-79, US Department of Health and Human services, 1979.Such a composition is known from Pollack, Immunoglobulins: Characteristics and Uses of Interventions, biz. 73-79, US Department of Health and Human Services, 1979.
Gram-negatieve ziekten en de ernstigste complicaties daarvan, bijvoorbeeld bacteremie en endotoxemie, 10 zijn de oorzaak van ernstige ziektegevallen en sterfte bij menselijke patiënten. Dit is in het bijzonder het geval voor het gram-negatieve organisme Pseudomonas aeruginosa, dat in toenemende mate is geassocieerd met bacteriële infecties, in het bijzonder noscomiêle infecties, gedurende de afgelopen 50 jaren.Gram-negative diseases and their most serious complications, for example bacteremia and endotoxemia, are the cause of serious cases of disease and death in human patients. This is particularly the case for the gram-negative organism Pseudomonas aeruginosa, which is increasingly associated with bacterial infections, especially noscomic infections, during the past 50 years.
De afgelopen decaden zijn antibiotica de aangewezen therapie geweest voor de bestrijding van gram-negatieve ziekten. De voortdurende ernstige ziekte gevallen en hoge mortaliteit, geassocieerd met 15 gram-negatieve bacteriële ziekte wijst echter op de beperkingen van de antibiotische therapie, in het bijzonder met betrekking tot P. aeroginosa (zie bijvoorbeeld V.G. Andriole, J. Lab Clin Med. Med 94 (1978) 196-199).In recent decades, antibiotics have been the preferred therapy for combating gram-negative diseases. However, the ongoing severe disease cases and high mortality associated with 15 gram-negative bacterial disease points to the limitations of antibiotic therapy, particularly with regard to P. aeroginosa (see, for example, VG Andriole, J. Lab Clin Med. Med 94 (1978) 196-199).
Een methode voor de preventie en behandeling van Pseudomonas in het in de aanhef genoemde artikel. Het betreft de vermeerdering van het immuunsysteem van de gastheer door actieve of passieve immunise-20 ring. Er is bijvoorbeeld geconstateerd dat actieve immunisering van mensen of proefdieren met uit gehele cellen bestaande bacteriële vaccins of gezuiverde bacteriële endotoxinen uit P. aeruginosa leidt tot de ontwikkeling van specifieke opsonische antilichamen, primair gericht tegen determinanten op de repeterende oligosaccharide-eenheden van de lipopolysaccharide (LPS) moleculen, gesitueerd op het buitencel-membraan van P. aeruginosa. Dergelijke antilichamen, hetzij actief opgewekt of passief overgebracht, zijn 25 beschermend gebleken tegen de lethale effecten van P. aeruginosa infectie in een variëteit van dier- modellen (Pollack, zie boven) en in sommige preliminaire onderzoekingen met mensen (zie L.S. Young en M. Pollack, Pseudomonas aeruginosa, biz. 119-132, Hans Huber, 1980).A method for the prevention and treatment of Pseudomonas in the article mentioned in the preamble. It concerns the amplification of the host's immune system by active or passive immunization. For example, it has been found that active immunization of humans or laboratory animals with whole-cell bacterial vaccines or purified bacterial endotoxins from P. aeruginosa leads to the development of specific opsonic antibodies, primarily directed against determinants on the repeat oligosaccharide units of the lipopolysaccharide (LPS) ) molecules located on the outer cell membrane of P. aeruginosa. Such antibodies, whether actively raised or passively transmitted, have been found to be protective against the lethal effects of P. aeruginosa infection in a variety of animal models (Pollack, see above) and in some preliminary human studies (see LS Young and M. Pollack, Pseudomonas aeruginosa, biz. 119-132, Hans Huber, 1980).
De genoemde rapporten doen vermoeden dat immunotherapeutische benaderingen zouden kunnen worden toegepast voor het voorkomen en behandelen van bacteriële ziekte, veroorzaakt door P. aerugi-30 nosa, zoals door toediening van gecombineerde menselijke immuunglobulinen, die anti-lichamen tegen de infecterende stam of stammen bevatten. Menselijke immuunglobulinen worden hier gedefinieerd als dat gedeelte van gefractioneerd menselijk plasma, dat verrijkt is aan antilichamen, waaronder specifieke antilichamen tegen stammen van P. aeruginosa zijn vertegenwoordigd. In verband met bepaalde inherente beperkingen in het gebruik van menselijke immuunglobulinecomponenten blijft deze benadering tot 35 behandeling van ziekte als gevolg van P. aeruginosa in onderzoek (zie bijvoorbeeld M. S. Collins en R.E. Roby, Am. J. Med. 76 (3A) (1984) 168-174, en tot nu toe zijn er geen handelsproducten beschikbaar, waarin deze componenten zijn toegepast Eén van de beperkingen, verbonden met immuunglobulinecomposities, is dat zij bestaan uit combinaties van monsters van duizend of meer donors, welke monsters zijn gekozen op de aanwezigheid van bijzon· 40 dere anti-Pseudomonas antilichamen. De combinatie leidt tot een uitmiddeling van individuele antilichaamti-ters, hetgeen op zijn best resulteert in bescheiden verhoging in de resulterende titer van de gewenste antilichamen.The reports mentioned suggest that immunotherapeutic approaches could be used to prevent and treat bacterial disease caused by P. aerugi-nosa, such as by administration of combined human immunoglobulins containing antibodies against the infecting strain or strains. Human immunoglobulins are defined herein as that portion of fractionated human plasma that is enriched in antibodies, including specific antibodies against strains of P. aeruginosa. In connection with certain inherent limitations in the use of human immunoglobulin components, this approach to treatment of P. aeruginosa disease remains under investigation (see, for example, MS Collins and RE Roby, Am. J. Med. 76 (3A) (1984) 168-174, and so far no commercial products are available in which these components have been applied One of the limitations associated with immunoglobulin compositions is that they consist of combinations of samples from a thousand or more donors, which samples have been selected for the presence of special anti-Pseudomonas antibodies The combination leads to an averaging of individual antibody titers, which at best results in modest increase in the resulting titer of the desired antibodies.
Een andere beperking is dat het selectieproces zelf een kostbare continue screening vereist van de donorcombinatie ter verzekering van productconsjstentie. Ondanks deze pogingen kunnen de immuunglobu-45 lineproducten van batch tot batch en onder producten uit verschillende geografische gebieden aanmerkelijke variaties vertonen.Another limitation is that the selection process itself requires costly continuous screening of the donor combination to ensure product consistency. Despite these attempts, the immunoglobu-45 line products can show significant variations from batch to batch and among products from different geographical areas.
Nog een andere beperking, inherent aan immuunglobulinecomposities, is dat hun gebruik resulteert in gelijktijdige toediening van grote hoeveelheden van externe eiwitachtige stoffen, die virussen kunnen bevatten, zoals zulke, die onlangs geassocieerd bleken met Acquired Immune Deficiency Syndrome, of 50 AIDS), met de mogelijkheid om nadelige biologische effecten te veroorzaken. De combinatie van lage titers van gewenste antilichamen en een hoog gehalte aan externe stoffen kan dikwijls een beperking betekenen tot suboptimale niveaus van de hoeveelheid specifieke en derhalve gunstige immuunglobuline(s), die aan de patiënt kan worden toegediend.Yet another limitation inherent in immunoglobulin compositions is that their use results in the simultaneous administration of large amounts of external proteinaceous substances, which may contain viruses, such as those recently found to be associated with Acquired Immune Deficiency Syndrome, or 50 AIDS) with the possibility of causing adverse biological effects. The combination of low titers of desired antibodies and a high content of external substances can often mean a limitation to suboptimal levels of the amount of specific and therefore beneficial immunoglobulin (s) that can be administered to the patient.
In 1975 rapporteerden Kohier en Milstein hun ontdekking dat bepaalde muizecellijnen konden worden 55 gefuseerd met muizemiltcellen onder vorming van hybridomen, elk waarvan antilichamen van een enkele specificiteit kan afscheiden, met name monoklonale antilichamen (G. Kohier en C. Milstein, Nature, 256 (1975) 495-497). Door de komst van deze technologie werd het mogelijk in sommige gevallen grote 194961 2 hoeveelheden uitstekend specifieke murine antilichamen voor een bepaalde determinant of determinanten op antigenen te bereiden. Vervolgens werd het door toepassing van later ontwikkelde technologieën mogelijk menselijke monoklonale antilichamen te produceren (zie bijvoorbeeld het Amerikaanse octrooi-schrift 4.464.465).In 1975, Kohier and Milstein reported their discovery that certain mouse cell lines could be fused with mouse spleen cells to form hybridomas, each of which can secrete antibodies of a single specificity, particularly monoclonal antibodies (G. Kohier and C. Milstein, Nature, 256 (1975) ) 495-497). With the advent of this technology it became possible in some cases to prepare large amounts of excellently specific murine antibodies for a particular determinant or determinants for antigens. Subsequently, the use of later developed technologies made it possible to produce human monoclonal antibodies (see, for example, U.S. Pat. No. 4,464,465).
5 Het wordt onderkend dat in sommige situaties monoklonale anti-lichamen van muizen of composities die zulke antilichamen bevatten problemen kunnen veroorzaken voor toepassing in mensen. Er is bijvoorbeeld gerapporteerd dat monoklonale antilichamen van muizen, gebruikt bij onderzoek voor de behandeling van bepaalde menselijke ziekten, een immuunreactie kunnen opwekken, die ze niet-effectief maakt (R.L. Levy en R.A. Miller, Ann. Rev. Med. 34 (1983) 107-116). Het is echter mogelijk dat met recente vorderingen in 10 recombinant DNA technologie, zoals de productie van muis/mens monoklonale antilichamen deze problemen kunnen worden overwonnen. Ook zijn nu methoden voor de productie van menselijke monoklonale antilichamen beschikbaar (zie Human Hybridomas en Monoclonal Antibodies, Plenum Publishing Corp., 1985).It is recognized that in some situations monoclonal antibodies of mice or compositions containing such antibodies may cause problems for use in humans. For example, it has been reported that mouse monoclonal antibodies used in research for the treatment of certain human diseases can elicit an immune response that makes them ineffective (RL Levy and RA Miller, Ann. Rev. Med. 34 (1983) 107 -116). However, it is possible that with recent advances in recombinant DNA technology, such as the production of mouse / human monoclonal antibodies, these problems can be overcome. Methods for the production of human monoclonal antibodies are now also available (see Human Hybridomas and Monoclonal Antibodies, Plenum Publishing Corp., 1985).
Een aantal groepen heeft gerapporteerd over de productie onder toepassing van hybridoom en/of 15 celtransformatietechnologie van monoklonale antilichamen, beschermend tegen P. aeruginosa infecties. Er zijn monoklonale antilichamen geproduceerd, die reactief zijn met diverse epitopen van P. aeruginosa, waaronder enkel- en multi-serotype specifieke oppervlakepitopen, zoals gevonden in LPS moleculen van de bacteriën (zie bijvoorbeeld de Amerikaanse octrooiaanvragen 734.624 en 807.394). Ook werden beschermende monoklonale antilichamen bereid, specifiek voor P. aeruginosa exotoxine A (zie bijvoorbeeld de 20 Amerikaanse octrooiaanvrage 742.170).A number of groups have reported on the production using hybridoma and / or cell transformation technology of monoclonal antibodies, protecting against P. aeruginosa infections. Monoclonal antibodies have been produced that are reactive with various P. aeruginosa epitopes, including single and multi-serotype specific surface epitopes, as found in bacteria LPS molecules (see, for example, U.S. Patent Applications 734,624 and 807,394). Protective monoclonal antibodies were also prepared specifically for P. aeruginosa exotoxin A (see, e.g., U.S. Patent Application No. 742,170).
Hoewel het gebruik van monoklonale antilichamen, specifiek voor het LPS gebied van P. aeruginosa of de exotoxinen van de bacterie, in bepaalde situaties voldoende bescherming kan geven, verdient het in het algemeen de voorkeur bredere beschermingsmogelijkheden te hebben. Zo zou het voor de profylactische behandeling voor potentiële infecties in mensen de voorkeur verdienen één of meer antilichamen toe te 25 dienen, die beschermen tegen een aantal P. aeruginosa stammen. Evenzo zou het in therapeutische toepassingen, waar de serotypen van de infecterende stammen niet bekend zijn, de voorkeur verdienen een antilichaam of combinatie van antilichamen toe te dienen, die effectief zijn tegen de meeste, zo niet alle, klinisch belangrijke P. aeruginosa serotypen, in het ideale geval door het verschaffen van antilichamen, die dwars door de traditionele serotypeschema’s reactief zijn.Although the use of monoclonal antibodies specific to the LPS region of P. aeruginosa or the exotoxins of the bacterium can provide adequate protection in certain situations, it is generally preferred to have wider protection options. For prophylactic treatment for potential infections in humans, it would be preferable to administer one or more antibodies that protect against a number of P. aeruginosa strains. Similarly, in therapeutic applications where the serotypes of the infecting strains are not known, it would be preferable to administer an antibody or combination of antibodies that are effective against most, if not all, clinically important P. aeruginosa serotypes in ideally by providing antibodies that are reactive across traditional serotype schemes.
30 Eén aspect aan P, aeruginosa fysiologie, dat blijkt bij te dragen aan de virulentie van het organisme, is motiliteit, een vermogen dat primair het resultaat is van de aanwezigheid van een flagellum (zie T. Montie e.a., Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298).One aspect of P, aeruginosa physiology, which appears to contribute to the virulence of the organism, is motility, a capacity that is primarily the result of the presence of a flagellum (see T. Montie et al., Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298).
P. aeruginosa wordt gekenmerkt door een enkele flagellum aan één einde van zijn staafvormige structuur. Modelstudies met muizen met brandwonden hebben getoond dat een groter percentage muizen 35 overleefde wanneer niet-motiele P. aeruginosa stammen in experimentele brandwonden werden geënt dan wanneer motiele stammen werden gebruikt (A. McManus e.a., Bums 6 (1980) 235-239 en T. Montie e.a. Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298). Andere studies betreffende de pathogenese van P. aeruginosa doen vermoeden dat dieren, geïmmuniseerd met flagella antigeenpreparaten, werden beschermd bij brandwonden en geïnfecteerd met motiele stammen van de bacterie (zie I. Holder e.a., Infect, and Immun. 40 35(1982)276-280).P. aeruginosa is characterized by a single flagellum at one end of its rod-shaped structure. Model studies with mice with burn wounds have shown that a greater percentage of mice survived when non-motile P. aeruginosa strains were inoculated in experimental burns than when motile strains were used (A. McManus et al., Bums 6 (1980) 235-239 and T. Montie et al. Infect, and Immun. 38 (1982) 1296-1298). Other studies on the pathogenesis of P. aeruginosa suggest that animals immunized with flagella antigen preparations were protected from burns and infected with motile strains of the bacterium (see I. Holder et al., Infect, and Immun. 40 35 (1982) 276- 280).
Van belang is dat P. aeruginosa flagella zijn bestudeerd door serologische methoden en in twee antigene hoofdgroepen blijken te vallen, aangeduid als Hl en H2 door B. Lanyi (Acta Microbiol. Acad. Sd. Hung. 17 (1970) 35-48) en als type a en type b door R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg. I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238). Serologische typering van flagella door beide laboratoria toonden dat H1 flagella (B. Lanyi, zie boven) of 45 flagella type b (R. Ansorg, zie boven) serologisch uniform was, d.w.z. dat geen subgroepen werden geïdentificeerd. Dit serologisch uniforme flagellaire type zal worden aangeduid als type b. Het andere hoofdantigen, H2 (B. Lanyi, zie boven) of type a flagella (R. Ansorg, zie boven) bevatte vijf subgroepen. Dit antigen zal worden aangeduid als flagella type a en de vijf subgroepen als ag, a1t a2, a3 en a4. De vijf subgroepen van type a zijn uitgedrukt in variërende combinaties op diverse stammen van type a, die P.Importantly, P. aeruginosa flagella have been studied by serological methods and appear to fall into two main antigenic groups, designated H1 and H2 by B. Lanyi (Acta Microbiol. Acad. Sd. Hung. 17 (1970) 35-48) and as type a and type b by R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg. I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238). Serological typing of flagella by both laboratories showed that H1 flagella (B. Lanyi, see above) or 45 flagella type b (R. Ansorg, see above) was serologically uniform, i.e. no subgroups were identified. This serologically uniform flagellar type will be referred to as type b. The other major antigen, H2 (B. Lanyi, see above) or type a flagella (R. Ansorg, see above) contained five subgroups. This antigen will be referred to as flagella type a and the five subgroups as ag, a1t a2, a3 and a4. The five subgroups of type a are expressed in varying combinations on various strains of type a, which are P.
50 aeruginosa dragen met uitzondering van antigen ag. Het 3g antigen werd gevonden op elk type a flagella, hoewel de mate waarin tussen de stammen varieerde.Wear 50 aeruginosa with the exception of antigen ag. The 3g antigen was found on each type of a flagella, although the degree of variation between the strains.
Een serotyperingsschema, gebaseerd op de warmtestabiele voornaamste somatische antigenen van P. aeruginosa wordt aangeduid als het Habs schema, dat onlangs is opgenomen in het International Antigenic Typing System schema (zie Int. J. Syst. Bacteriol. 33 (1983) 256). De flagella typen van P. aeruginsa Habs 55 referentiestammen zijn gekarakteriseerd door immunofluorescentie met polyklonale sera door R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238) of door coagglutinatie (R. Ansorg e.a., J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Habs stammen 2,3,4,5,7,10,11 en 12 zijn flagella type b dragende 3 194961 stammen en Habs stammen 1, 6, 8 en 9 dragen type a flagella. Aldus zou een groot aantal stammen van P. aeruginosa mogelijkerwijze kunnen worden herkend door een klein aantal monoklonale antilichamen, specifiek voor flagellaire proteïnen.A serotyping scheme based on the heat-stable principal somatic antigens of P. aeruginosa is referred to as the Habs scheme, recently included in the International Antigenic Typing System scheme (see Int. J. Syst. Bacteriol. 33 (1983) 256). The flagella types of P. aeruginsa Habs 55 reference strains are characterized by immunofluorescence with polyclonal sera by R. Ansorg (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A, 242 (1978) 228-238) or by coagglutination (R Ansorg et al., J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Habs strains 2,3,4,5,7,10,11 and 12 are flagella type b bearing 3 194961 strains and Habs strains 1, 6, 8 and 9 bear type a flagella. Thus, a large number of strains of P. aeruginosa could possibly be recognized by a small number of monoclonal antibodies, specifically for flagella proteins.
Er bestaat derhalve een aanmerkelijke behoefte aan monoklonale antilichamen, die kunnen reageren met 5 epitopen op flagellaire proteïnen en in sommige gevallen ook bescherming bieden tegen meervoudige serotypen van P. aeruginosa. Verder zouden sommige van deze antilichamen geschikt zijn voor gebruik als profylactische en therapeutische behandelingen van P, aeruginosa infecties, alsmede voor de diagnose van dergelijke infecties.There is therefore a substantial need for monoclonal antibodies that can respond with epitopes to flagella proteins and in some cases also offer protection against multiple serotypes of P. aeruginosa. Furthermore, some of these antibodies would be suitable for use as prophylactic and therapeutic treatments of P, aeruginosa infections, as well as for the diagnosis of such infections.
De in de aanhef gevoerde compositie wordt daartoe volgens de uitvinding gekenmerkt doordat deze 10 component een monoklonaal antilichaam of bindend fragment daarvan is dat in staat is tot specifieke reactie met flagella van Pseudomonas aeruginosa bacteriën.To this end, the composition described in the opening paragraph is characterized according to the invention in that this component is a monoclonal antibody or binding fragment thereof that is capable of specific reaction with flagella of Pseudomonas aeruginosa bacteria.
Een compositie volgens de uitvinding is bruikbaar voor de diagnose en/of behandeling van bacteriële infecties en kan bescherming bieden tegen een- of meervoudige serotypen van P. aeruginosa.A composition according to the invention is useful for the diagnosis and / or treatment of bacterial infections and may offer protection against single or multiple serotypes of P. aeruginosa.
Een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het monoklonale antilichaam 15 of bindende fragment daarvan in vivo beschermend is. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat zo'n anti-lichaam of fragment daarvan zowel voor diagnostische doeleinden alsook voor therapeutische doeleinden kan worden aangewend.A preferred embodiment of the invention is characterized in that the monoclonal antibody or binding fragment thereof is protective in vivo. This embodiment is preferred because such an antibody or fragment thereof can be used both for diagnostic purposes and for therapeutic purposes.
Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de genoemde component een monoklonaal antilichaam of bindend fragment daarvan is dat in staat is tot specifieke reactie 20 met flagellair proteïne-epitoop van Pseudomonas aeruginosa. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat antilichamen die binden aan een flagellaire proteïne-epitoop bruikbaar zijn voor diagnose of behandeling van infecties door meerdere serotypen van Pseudomonas aeruginosa.A further preferred embodiment of the invention is characterized in that said component is a monoclonal antibody or binding fragment thereof that is capable of specific reaction with flagella protein epitope from Pseudomonas aeruginosa. This embodiment is preferred because antibodies that bind to a flagella protein epitope are useful for diagnosis or treatment of infections by multiple serotypes of Pseudomonas aeruginosa.
Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het monoklonale antilichaam in staat is de binding te blokkeren aan de epitoop van monoklonale antilichamen geproduceerd 25 door cellijnen, aangeduid als ATCC Accession Numbers HB9129, HB9130, CRL9300 en CRL9301. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat zulke antilichamen bruikbaar zijn voor het selecteren van antilichamen die epitopen op flagella van Pseudomonas aeruginosa herkennen. De geselecteerde antilichamen zijn bruikbaar voor diagnose en/of behandeling van een Pseudomonas aeruginosa infectie.A further preferred embodiment of the invention is characterized in that the monoclonal antibody is capable of blocking the binding to the epitope of monoclonal antibodies produced by cell lines, designated ATCC Accession Numbers HB9129, HB9130, CRL9300 and CRL9301. This embodiment is preferred because such antibodies are useful for selecting antibodies that recognize Pseudomonas aeruginosa epitopes on flagella. The selected antibodies are useful for diagnosis and / or treatment of a Pseudomonas aeruginosa infection.
Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de genoemde 30 component een monoklonaal antilichaam of bindend fragment daarvan is dat in staat is tot reactie met met type a of type b flagella van flagellair proteïne-epitoop van Pseudomonas aeruginosa. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat daarmee een reactie met zowel type a als met type b flagella eiwit kan worden gerealiseerd. Een voorkeursvariant van deze uitvoeringsvorm wordt gekenmerkt doordat een tweede monoklonaal antilichaam in staat is tot reactie met een type flagella dat niet reactief is ten opzichte van het 35 eerste monoklonale antilichaam. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat wanneer het ene antilichaam met type b flagella reageert en het andere met type a flagella, meerdere serotypen van Pseudomonas aeruginosa worden gedekt. Een voorkeursuitvoeringsvorm van deze uitvoeringsvormen wordt gekenmerkt doordat het eerste antilichaam een humaan monoklonaal antilichaam is. De reden voor deze voorkeur is dat bij gebruik van een humaan monoklonaal antilichaam geen afweerreactie tegen het 40 antilichaam optreedt, zoals wel het geval is bij gebruik van een heteroloog antilichaam. Het heeft in deze uitvoeringsvormen verder de voorkeur dat ten minste een van de monoklonale antilichamen in vivo beschermend is. De reden voor deze voorkeur is dat de compositie dan zowel voor diagnostiek als voor behandeling van een Pseudomonas aeruginosa infectie bruikbaar is.A further preferred embodiment of the invention is characterized in that said component is a monoclonal antibody or binding fragment thereof that is capable of reacting with type A or type B flagella of flagella protein epitope from Pseudomonas aeruginosa. This embodiment is preferred because it allows a reaction with both type a and type b flagella protein to be achieved. A preferred variant of this embodiment is characterized in that a second monoclonal antibody is capable of reacting with a type of flagella that is not reactive with respect to the first monoclonal antibody. This embodiment is preferred because when one antibody reacts with type b flagella and the other with type a flagella, multiple serotypes of Pseudomonas aeruginosa are covered. A preferred embodiment of these embodiments is characterized in that the first antibody is a human monoclonal antibody. The reason for this preference is that when a human monoclonal antibody is used, no immune response to the antibody occurs, as is the case when a heterologous antibody is used. It is further preferred in these embodiments that at least one of the monoclonal antibodies is protective in vivo. The reason for this preference is that the composition is then useful both for diagnosis and for treatment of a Pseudomonas aeruginosa infection.
Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de compositie verder 45 een gammaglobuline fractie van humaan bloedplasma en/of een antibioticum omvat. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat aldus een betere antibacteriële respons kan worden verkregen dan met het antilichaam, gammaglobuline of antibioticum alleen.A further preferred embodiment of the invention is characterized in that the composition further comprises a gamma globulin fraction of human blood plasma and / or an antibiotic. This embodiment is preferred because a better antibacterial response can thus be obtained than with the antibody, gamma globulin or antibiotic alone.
De uitvinding verschaft verder een farmaceutische compositie gekenmerkt doordat deze een compositie als hierboven gedefinieerd alsmede een fysiologisch aanvaardbare drager omvat. Zo'n compositie heeft het 50 voordeel dat zij voor toediening aan patiënten geschikt is.The invention further provides a pharmaceutical composition characterized in that it comprises a composition as defined above as well as a physiologically acceptable carrier. Such a composition has the advantage that it is suitable for administration to patients.
De uitvinding verschaft tevens een farmaceutische compositie welke gekenmerkt wordt doordat deze dient ten gebruike voor de behandeling of preventie van een Pseudomonas aeruginosa infectie, welke compositie een monoklonaal antilichaam, reactief met een flagellair proteïne van Pseudomonas aeruginosa en in vivo beschermend, een antimicrobieel middel, een gammaglobuline fractie van humaan bloedplasma 55 en een fysiologisch aanvaardbare drager omvat. Een dergelijke compositie heeft het voordeel van een bijzondere effectiviteit voor het doden van Pseudomonas aeruginosa bacteriën. Een voorkeursvariant van deze compositie wordt gekenmerkt doordat het antilichaam een humaan monoklonaal antilichaam is en de 194961 4 gammaglobuline fractie van humaan bloedplasma verkregen is van mensen die verhoogde concentraties vertonen van immunoglobulinen die reactief zijn ten opzichte van Pseudomonas aeruginosa bacteriën en/of producten daarvan. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur vanwege een grotere bescherming tegen infectie.The invention also provides a pharmaceutical composition characterized in that it is for use in the treatment or prevention of a Pseudomonas aeruginosa infection, which composition is a monoclonal antibody reactive with a flagella protein of Pseudomonas aeruginosa and in vivo protective, an antimicrobial agent, a gamma globulin fraction of human blood plasma 55 and a physiologically acceptable carrier. Such a composition has the advantage of a special effectiveness for killing Pseudomonas aeruginosa bacteria. A preferred variant of this composition is characterized in that the antibody is a human monoclonal antibody and the 194961 4 gamma-globulin fraction of human blood plasma is obtained from people exhibiting increased concentrations of immunoglobulins reactive to Pseudomonas aeruginosa bacteria and / or products thereof. This embodiment is preferred because of greater protection against infection.
5 De uitvinding verschaft verder een farmaceutische compositie gekenmerkt doordat deze ten minste twee monoklonale antilichamen omvat, elk specifiek reactief met een verschillend type van Pseudomonas aeruginosa flagellair proteïne en geschikt voor behandeling of voorkoming van Pseudomonas aeruginosa infecties. Zo’n compositie heeft de voorkeur omdat zij geschikt is voor behandeling van een bredere selectie van meerdere serotypen van Pseudomonas aeruginosa bacteriën. Bij voorkeur is hierin ten minste één van 10 de monoklonale antilichamen een humaan monoklonaal antilichaam. Daarvan is het voordeel dat het niet zo’n sterke immuunreactie opwekt als een heteroloog antilichaam. Ook wordt geprefereerd dat de compositie verder ten minste één humaan monoklonaal antilichaam bevat, dat in staat is tot reactie met ten minste één serotypische determinant op een lipopolysaccharidemolecuul van Pseudomonas aeruginosa en/of een monoklonaal antilichaam, dat reactief is met exotoxine A. Het voordeel van zo’n combinatie van antilicha-15 men is een grotere effectiviteit tegen Pseudomonas aeruginosa.The invention further provides a pharmaceutical composition characterized in that it comprises at least two monoclonal antibodies, each specifically reactive with a different type of Pseudomonas aeruginosa flagellair protein and suitable for treatment or prevention of Pseudomonas aeruginosa infections. Such a composition is preferred because it is suitable for treatment of a wider selection of multiple serotypes of Pseudomonas aeruginosa bacteria. Preferably, at least one of the monoclonal antibodies herein is a human monoclonal antibody. The advantage of this is that it does not elicit such a strong immune response as a heterologous antibody. It is also preferred that the composition further contain at least one human monoclonal antibody capable of reacting with at least one serotypic determinant on a lipopolysaccharide molecule of Pseudomonas aeruginosa and / or a monoclonal antibody reactive with exotoxin A. The benefit of such a combination of antibodies is a greater effectiveness against Pseudomonas aeruginosa.
De uitvinding verschaft verder een cellijn die gekenmerkt wordt doordat deze een monoklonaal antilichaam produceert, dat in staat is tot specifieke reactie met type a of type b Pseudomonas aeruginosa flagella.The invention further provides a cell line characterized in that it produces a monoclonal antibody capable of specific reaction with type a or type b Pseudomonas aeruginosa flagella.
Een voorkeursuitvoeringsvorm hiervan wordt gekenmerkt doordat het monoklonale antilichaam in vivo 20 beschermend is tegen Pseudomonas aeruginosa. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur omdat het door de cellijn geproduceerde antilichaam breed toepasbaar is, zowel voor diagnostiek als voor behandeling van een Pseudomonas aeruginosa infectie.A preferred embodiment of this is characterized in that the monoclonal antibody is protective in vivo against Pseudomonas aeruginosa. This embodiment is preferred because the antibody produced by the cell line is widely applicable both for diagnosis and for treatment of a Pseudomonas aeruginosa infection.
Een voorkeursuitvoeringsvorm van de cellijn wordt gekenmerkt doordat deze een hybride cellijn is. Het is gunstig dat zo’n hybride cellijn een antilichaam produceert dat slechts één enkele epitoop van Pseudomo-25 nas aeruginosa flagella herkent.A preferred embodiment of the cell line is characterized in that it is a hybrid cell line. Advantageously, such a hybrid cell line produces an antibody that recognizes only a single epitope of Pseudomo-25 nas aeruginosa flagella.
Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de cellijn wordt gekenmerkt doordat deze humane monoklonale antilichamen produceert. Een voordeel daarvan is dat ze bij toediening aan een mens geen immuunreactie tegen het antilichaam opwekken.A further preferred embodiment of the cell line is characterized in that it produces human monoclonal antibodies. An advantage thereof is that they do not elicit an immune response to the antibody when administered to a human.
Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de cellijn wordt gekenmerkt doordat deze één van ATCC 30 Accession Numbers HB9129, HB9130 of CRL9300 en CRL9301 is. Deze zijn door deponering onder de genoemde nummers bij het ATCC voor het publiek toegankelijk.A further preferred embodiment of the cell line is characterized in that it is one of ATCC Accession Numbers HB9129, HB9130 or CRL9300 and CRL9301. These are accessible to the public by depositing the numbers mentioned at the ATCC.
De uitvinding verschaft verder een werkwijze voor het produceren van monoklonale antilichamen, specifiek voor flagellaire proteïnen van Pseudomonas aeruginosa en geschikt voor behandeling of voorkoming van Pseudomonas aeruginosa infecties, welke werkwijze gekenmerkt wordt doordat ten minste 35 één van de hierboven gespecificeerde cellijnen wordt gekweekt en de antilichamen worden gewonnen.The invention further provides a method for producing monoclonal antibodies, specifically for Pseudomonas aeruginosa flammable proteins and suitable for treatment or prevention of Pseudomonas aeruginosa infections, which method is characterized in that at least one of the cell lines specified above is cultured and the antibodies be won.
Ook verschaft de uitvinding een monoklonaal antilichaam gekenmerkt door dezelfde bindingsspecificiteit als één van de monoklonale antilichamen, aangeduid als FA6 IIG5, Pa3 IVC2, PaF4 IVE8,20H11 en 21B8. Het voordeel van dergelijke antilichamen is dat ze voor diagnose en behandeling van infecties bruikbaar zijn, die door meerdere serotypen van Pseudomonas aeruginosa zijn veroorzaakt.The invention also provides a monoclonal antibody characterized by the same binding specificity as one of the monoclonal antibodies, designated FA6 IIG5, Pa3 IVC2, PaF4 IVE8,20H11 and 21B8. The advantage of such antibodies is that they are useful for diagnosis and treatment of infections caused by multiple Pseudomonas aeruginosa serotypes.
40 Een voorkeursuitvoeringsvorm van dit monoklonale antilichaam wordt gekenmerkt, doordat het geconjugeerd is met een label, dat in staat is een waarneembaar signaal te leveren. Zulke gelabelde antilichamen zijn bijzonder geschikt voor gebruik in diagnostische tests voor Pseudomonas aeruginosa infecties. Voorkeur heeft dat het label fluorescerend of een enzym is. De reden voor deze voorkeur is dat fluorescerende en enzym labels gemakkelijk in een standaard immuuntest kunnen worden geconfigureerd.A preferred embodiment of this monoclonal antibody is characterized in that it is conjugated to a label capable of providing a detectable signal. Such labeled antibodies are particularly suitable for use in diagnostic tests for Pseudomonas aeruginosa infections. Preferred is that the label is fluorescent or an enzyme. The reason for this preference is that fluorescent and enzyme labels can be easily configured in a standard immunoassay.
45 De uitvinding betreft verder een werkwijze ter bepaling van de aanwezigheid van Pseudomonas aeruginosa in een monster, welke werkwijze gekenmerkt wordt doordat het monster wordt gecombineerd met een monoklonaal antilichaam, dat reactief is met Pseudomonas aeruginosa flagella en complexvorming wordt waargenomen.The invention further relates to a method for determining the presence of Pseudomonas aeruginosa in a sample, which method is characterized in that the sample is combined with a monoclonal antibody that is reactive with Pseudomonas aeruginosa flagella and complex formation is observed.
Tevens verschaft de uitvinding een pakket ten gebruike voor het detecteren van de aanwezigheid van 50 Pseudomonas aeruginosa bacteriën, dat gekenmerkt wordt doordat dit pakket een monoklonale antilichaam-compositie, die ten minste één monoklonaal antilichaam bevat, dat reageert met een typespecifiek flagellair proteïne van de bacterie, en labels voor het verschaffen van een waarneembaar signaal, covalent gebonden aan het antilichaam of gebonden aan tweede antilichamen, die reactief zijn met het monoklonale antilichaam bevat.The invention also provides a package for the detection of the presence of 50 Pseudomonas aeruginosa bacteria, characterized in that this package comprises a monoclonal antibody composition, which contains at least one monoclonal antibody, which reacts with a type-specific flagellain protein of the bacterium and labels for providing a detectable signal, covalently bound to the antibody or bound to second antibodies, which are reactive with the monoclonal antibody.
55 Nieuwe cellijnen worden verschaft, die monoklonale antilichamen kunnen produceren, die in staat zijn tot binding van flagella, aanwezig op de meeste stammen van P. aeruginosa bacterie. De monoklonale anti-lichamen reageren specifiek met epitopen op flagella-proteïnen van P. aeruginosa en kunnen onder- 5 194961 scheiden tussen type a en type b flagella van de bacterie. Verder wordt een werkwijze verschaft voor de behandeling van mensen, die gevoelig zijn voor infectie of reeds zijn geïnfecteerd met P. aeruginosa door toediening van een profylactische of therapeutische hoeveelheid van een compositie, die ten minste één monoklonaal antilichaam of bindend fragment daarvan bevat, dat in staat is tot reactie met de flagella van 5 P. aeruginosa stammen, welke compositie bij voorkeur tevens een fysiologisch aanvaardbare drager bevat, te compositie kan ook één of meer van de volgende bestanddelen bevatten: verdere monoklonale antilichamen, die in staat zijn tot reactie met P. aeruginosa exotoxine A; monoklonale antilichamen, die in staat zijn tot reactie met serotype determinanten op de LPS van P. aeruginosa; een gammaglobulinefractie van menselijk bloedplasma; een gammaglobulinefractie van menselijk bloedplasma, welk plasma kan zijn 10 verkregen van een mens, die verhoogde spiegels van met P. aeruginosa reactieve immunoglobulinen vertoont en één of meer antimicrobiële middelen. Verder worden klinische toepassingen van de monoklonale antilichamen verschaft, waaronder de vervaardiging van diagnostische pakketten.New cell lines are provided that can produce monoclonal antibodies capable of binding flagella present on most strains of P. aeruginosa bacterium. The monoclonal antibodies specifically react with epitopes on P. aeruginosa flagella proteins and can, between 194961, separate between type a and type b flagella of the bacterium. Furthermore, a method is provided for the treatment of people who are susceptible to infection or have already been infected with P. aeruginosa by administering a prophylactic or therapeutic amount of a composition containing at least one monoclonal antibody or binding fragment thereof, contained in is capable of reacting with the flagella of 5 P. aeruginosa strains, which composition preferably also contains a physiologically acceptable carrier, the composition may also contain one or more of the following components: further monoclonal antibodies capable of reacting with P aeruginosa exotoxin A; monoclonal antibodies capable of reacting with serotype determinants on the P. aeruginosa LPS; a human blood plasma gamma globulin fraction; a human blood plasma gamma globulin fraction, which plasma may be obtained from a human who exhibits elevated levels of P. aeruginosa reactive immunoglobulins and one or more antimicrobial agents. Furthermore, clinical applications of the monoclonal antibodies are provided, including the manufacture of diagnostic packages.
De uitvinding heeft betrekking op nieuwe cellen, die in staat zijn tot productie van monoklonale antilichamen en composities, die zulke antilichamen bevatten, welke composities in staat zijn tot selectieve 15 onderkenning van de flagella, aanwezig op een aantal P. aeruginosa stammen, waar individuele antilichamen typisch één type P. aeruginosa flagella onderkennen. De onderhavige cellen hebben identificeerbare chromosomen, waarin de kiem-lijn DNA daarvan of een precursorcel is herrangschikt voor codering van een antilichaam met een bindingsplaats voor een epitoop op een flagellair proteïne, dat gemeenschappelijk is onder bepaalde P. aeruginosa stammen. Voor type a flagellaire proteïnen kunnen pan-reactieve monoklo-20 nale antilichamen worden geproduceerd; voor type b flagellaire proteïnen worden antilichamen omvat, die pan-reactief zijn of met ten minste ongeveer 70% van de flagella dragende stammen reageren. Deze monoklonale antilichamen kunnen worden toegepast op een ruime variëteit van manieren, waaronder ! diagnose en therapie.The invention relates to new cells which are capable of producing monoclonal antibodies and compositions containing such antibodies, which compositions are capable of selective recognition of the flagella present on a number of P. aeruginosa strains, where individual antibodies typically recognize one type of P. aeruginosa flagella. The subject cells have identifiable chromosomes in which the germ-line DNA thereof or a precursor cell is rearranged for encoding an antibody with a binding site for an epitope on a flagella protein that is common among certain P. aeruginosa strains. For type a flagellain proteins, pan-reactive monoclonal antibodies can be produced; for type b flagella proteins, antibodies are included that are pan-reactive or react with at least about 70% of the flagella-bearing strains. These monoclonal antibodies can be used in a wide variety of ways, including! diagnosis and therapy.
De aldus verschafte monoklonale antilichamen zijn bijzonder geschikt voor de behandeling of profylaxe 25 van ernstige ziekten, veroorzaakt door P, aeruginosa. De oppervlakteproteïnen op de flagella van P. aeruginosa zouden beschikbaar zijn voor direct contact door de anti-lichaammoleculen, daardoor waarschijnlijk de motiliteit van het organisme inhibiterend en/of andere effecten, die gunstig zijn voor de geïnfecteerde gastheer vergemakkelijkend.The monoclonal antibodies thus provided are particularly suitable for the treatment or prophylaxis of serious diseases caused by P, aeruginosa. The surface proteins on the P. aeruginosa flagella would be available for direct contact by the antibody molecules, thereby probably inhibiting the motility of the organism and / or facilitating other effects beneficial to the infected host.
De bereiding van monoklonale antilichamen kan geschieden door immortalisering van een cellijn, die in 30 staat is tot expressie van nucleïnezuursequenties, die coderen voor antilichamen, specifiek voor een epitoop op de flagellaire proteïnen van stammen van P. aeruginosa. De geïmmortaliseerde cellijn kan een zoogdiercellijn zijn, die door oncogenesis, door transfectie, mutatie of dergelijke is getransformeerd.The preparation of monoclonal antibodies can be effected by immortalizing a cell line capable of expressing nucleic acid sequences encoding antibodies specific for an epitope on the flagella proteins of P. aeruginosa strains. The immortalized cell line can be a mammalian cell line transformed by oncogenesis, transfection, mutation or the like.
Dergelijke cellen omvatten myeloomlijnen, lymfoomlijnen, of andere cellijnen, die in staat zijn de expressie en secretie van het immunoglobuline of bindende fragment daarvan in vitro te ondersteunen. Het Immu-35 noglobuline of fragment daarvan kan een natuurlijk voorkomend immunoglobuline zijn van een zoogdier, anders dan de voorkeursmuis of van menselijke bronnen, geproduceerd door transformatie van een lymfocyt, in het bijzonder een splenocyt, door middel van een virus of door fusie van de lymfocyt met een neoplastische cel, bijvoorbeeld een myeloom, onder vorming van een hybridecellijn. Het splenocyt zal typisch worden verkregen uit een dier, dat geïmmuniseerd is tegen flagellaire antigenen of fragmenten 40 daarvan, die een epitopische plaats bevatten. Immuniseringsprotocols zijn algemeen bekend en kunnen aanmerkelijk variëren en toch effectief blijven. (Zie Golding, Monoclonal Antibodies: Principles and Practice,Such cells include myeloma lines, lymphoma lines, or other cell lines that are capable of supporting the expression and secretion of the immunoglobulin or binding fragment thereof in vitro. The Immunoglobulin or fragment thereof may be a naturally occurring immunoglobulin from a mammal, other than the preferred mouse or from human sources, produced by transformation of a lymphocyte, in particular a splenocyte, by virus or by fusion of the lymphocyte with a neoplastic cell, for example a myeloma, to form a hybrid cell line. The splenocyte will typically be obtained from an animal immunized against flagella antigens or fragments thereof containing an epitopic site. Immunization protocols are well known and can vary considerably and still remain effective. (See Golding, Monoclonal Antibodies: Principles and Practice,
Academic Press (1983).Academic Press (1983).
De hybridecellijnen kunnen worden gekloond en gescreend volgens conventionele technieken en antilichameri in de bovenstaande celvloeistof kunnen worden ontdekt, die in staat zijn tot binding met 45 P. aeruginosa flagellaire determinanten. Vervolgens kunnen de geschikte hybridecellijnen worden gekweekt in grootschalige cultuur of geïnjecteerd In de peritoneale caviteit van een geschikte gastheer voor productie van ascitesvloeistof.The hybrid cell lines can be cloned and screened by conventional techniques and antibodies can be detected in the above cell fluid, which are capable of binding with 45 P. aeruginosa flagella determinants. Subsequently, the appropriate hybrid cell lines can be grown in large-scale culture or injected into the peritoneal cavity of a suitable host for production of ascites fluid.
In één belichaming van de uitvinding zijn de cellen getransformeerde menselijke lymfocyten, die menselijke monoklonale antilichamen vormen, bij voorkeur beschermend in vivo, tot toegankelijke epitopen, 50 specifiek voor ten minste één flagellair proteïne. De lymfocyten kunnen worden verkregen van menselijke donors, die blootgesteld zijn of geweest zijn aan de geschikte flagella-dragende stammen van P. aeruginosa. Een cel-gedreven transformatieproces, dat de voorkeur verdient, is in detail beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.464.465.In one embodiment of the invention, the cells are human lymphocytes transformed, forming human monoclonal antibodies, preferably protecting in vivo, into accessible epitopes, specific for at least one flagellain protein. The lymphocytes can be obtained from human donors who have been or have been exposed to the appropriate strain-bearing strains of P. aeruginosa. A preferred cell-driven transformation process is described in detail in U.S. Patent No. 4,464,465.
Door het hebben van de antilichamen volgens de uitvinding, waarvan bekend is dat zij specifiek zijn voor 55 de flagellaire proteïnen, kunnen in sommige gevallen de bovenstaande vloeistoffen van volgende experimenten worden gescreend in een vergelijkend onderzoek met de onderhavige monoklonale antilichamen als middel voor identificatie van verdere voorbeelden van anti-flagellaire monoklonale antilichamen. Aldus 194961 6 kunnen hybridecellijnen gemakkelijk worden geproduceerd uit een variëteit van bronnen op basis van de beschikbaarheid van de onderhavige antilichamen, die specifiek zijn voor de bijzondere flagellaire antigenen.By having the antibodies of the invention that are known to be specific to the flagella proteins, in some cases the supernatants of subsequent experiments can be screened in a comparative study with the present monoclonal antibodies as a means of identifying further examples of anti-flammable monoclonal antibodies. Thus, 194961 6, hybrid cell lines can be easily produced from a variety of sources based on the availability of the subject antibodies, which are specific to the particular flagella antigens.
Wanneer hybridecellijnen beschikbaar zijn, die antilichamen produceren, die specifiek zijn voor de onderhavige epitope plaatsen, kunnen deze hybridecellijnen ook worden gefuseerd met andere neoplasti-5 sche B-cellen, waarbij dergelijke andere B-cellen kunnen dienen als recipiënten voor genome DNA codering voor de receptors. Terwijl neoplastische B-cellen van knaagdieren, in het bijzonder van muizen, het gebruikelijkst worden toegepast, kunnen andere species van zoogdieren worden gebruikt, zoals lagomorfa van runderen, schapen, paarden, varkens, apen en dergelijke.When hybrid cell lines are available that produce antibodies specific to the present epitope sites, these hybrid cell lines can also be fused with other neoplastic B cells, such other B cells serving as recipients for genomic DNA coding for the receptors. While neoplastic B cells from rodents, in particular from mice, are most commonly used, other species of mammals can be used, such as lagomorpha from cattle, sheep, horses, pigs, monkeys and the like.
De monoklonale antilichamen kunnen van elk der klassen of subklassen van immunoglobulinen zijn, 10 zoals IgM, IgD, IgA, IgE of subklassen van IgG, bekend voor elke dierspecies. In het algemeen kunnen de monoklonale antilichamen intact of als bindingsfragmenten worden gebruikt, zoals Fv, Fab, F^b^, maar j gewoonlijk intact.The monoclonal antibodies may be of any of the classes or subclasses of immunoglobulins, such as IgM, IgD, IgA, IgE, or subclasses of IgG, known for each animal species. In general, the monoclonal antibodies can be used intact or as binding fragments, such as Fv, Fab, F ^ b ^, but usually intact.
De cellijnen volgens de uitvinding kunnen andere toepassingen vinden dan voor de directe productie van de monoklonale antilichamen. De cellijnen kunnen worden gefuseerd met andere cellen (zoals geschikte 15 drug-gemerkte menselijke myeloma, muismyeloma of menselijke lymfoblastoïde cellen), ter vorming van hybridomen, en aldus voorzien in de transfer van de genen, die de monoklonale antilichamen coderen. Ook kunnen de cellijnen worden gebruikt als bron van de chromosomen, die de immunoglobulinen coderen, die kunnen worden geïsoleerd en volgens andere technieken dan fusie naar cellen kunnen worden overgebracht. Verder kunnen de genen, die de monoklonale antilichamen coderen, worden geïsoleerd en gebruikt 20 volgens recombinant DNA technieken voor de productie van het specifieke immunoglobuline in een variëteit van gastheren. In het bijzonder kan door vorming van cDNA bibliotheken uit boodschapper RNA, een enkele cDNA kloon, coderend voor het immunoglobuline en vrij van intronen, worden geïsoleerd en geplaatst in geschikte prokaryotische of eukaryotische expressievectors en vervolgens in een gastheer worden getransformeerd voor uiteindelijke massaproductie (zie in het algemeen de Amerikaanse octrooischriften 25 4.172.124, 4.350.683, 4.363.799, 4.381.292 en 4.423.147; zie verder Kennett e.a., Monoclonal Antibodies,The cell lines according to the invention can find other uses than for the direct production of the monoclonal antibodies. The cell lines can be fused with other cells (such as suitable drug-labeled human myeloma, mouse myeloma or human lymphoblastoid cells), to form hybridomas, and thus provide for the transfer of the genes encoding the monoclonal antibodies. The cell lines can also be used as the source of the chromosomes, which encode the immunoglobulins, which can be isolated and transferred to cells by techniques other than fusion. Furthermore, the genes encoding the monoclonal antibodies can be isolated and used according to recombinant DNA techniques for the production of the specific immunoglobulin in a variety of hosts. In particular, by forming cDNA libraries from messenger RNA, a single cDNA clone encoding the immunoglobulin and free of introns, it can be isolated and placed in suitable prokaryotic or eukaryotic expression vectors and then transformed into a host for final mass production (see in U.S. Pat. Nos. 4,172,124, 4,350,683, 4,363,799, 4,381,292 and 4,423,147, see also Kennett et al., Monoclonal Antibodies,
Plenum, New York (1980) en de daarin geciteerde referenties).Plenum, New York (1980) and the references cited therein).
Meer specifiek kunnen in overeenstemming met hybride DNA technologie de immunoglobulinen of fragmenten volgens de uitvinding worden geproduceerd in bacteriën of gist (zie Boss e.a., Nucl. Acid.More specifically, in accordance with hybrid DNA technology, the immunoglobulins or fragments of the invention can be produced in bacteria or yeast (see Boss et al., Nucl. Acid.
Res. 12 3791 en Wood e.a., Nature 314, 446). Zo kan bijvoorbeeld de boodschapper RNA, overgedragen 30 van de genen coderende voor de lichte en zware ketens van de monoklonale antilichamen, geproduceerd door een cellijn volgens de uitvinding, worden geïsoleerd door differentiële cDNA hybridisering onder toepassing van cDNA uit andere BALB/c lymfocyten dan de onderhavige kloon. Het mRNA, dat niet hybridiseert, zal rijk zijn voor de boodschappen coderend voor de gewenste immunoglobulineketens. Voor zover noodzakelijk kan dit proces worden herhaald ter verdere verhoging van de gewenste mRNA niveaus.Res. 12, 3791 and Wood et al., Nature 314, 446). For example, the messenger RNA transferred from the genes coding for the light and heavy chains of the monoclonal antibodies produced by a cell line according to the invention can be isolated by differential cDNA hybridization using cDNA from BALB / c lymphocytes other than the present clone. The mRNA, which does not hybridize, will be rich in the messages encoding the desired immunoglobulin chains. If necessary, this process can be repeated to further increase the desired mRNA levels.
35 De afgetrokken mRNA compositie kan dan in tegengestelde richting worden overgedragen ter verschaffing van een cDNA mengsel, dat verrijkt is voor de gewenste sequenties. Het RNA kan worden gehydrolyseerd met een geschikte RNase en het ssDNA kan dubbelstrengig worden gemaakt met DNA polymerase I en statistische primers, bijvoorbeeld statistisch gefragmenteerde kalfszwezerik DNA. Het resulterende dsDNA kan dan worden gekloond door invoeging in een geschikte vector, bijvoorbeeld virusvectors, zoals lambda 40 vectors of plasmide vectors, (zoals pBR322, pACYC184, enz.). Door ontwikkeling van sondes op basis van bekende sequenties voor de constante gebieden van de lichte en zware ketens, kunnen de cDNA klonen met de gencodering voor de gewenste lichte en zware ketens worden geïdentificeerd door hybridisering.The subtracted mRNA composition can then be transferred in the opposite direction to provide a cDNA mixture that is enriched for the desired sequences. The RNA can be hydrolyzed with a suitable RNase and the ssDNA can be double-stranded with DNA polymerase I and statistical primers, for example statistically fragmented calf thymus DNA. The resulting dsDNA can then be cloned by insertion into a suitable vector, for example virus vectors, such as lambda 40 vectors or plasmid vectors, (such as pBR322, pACYC184, etc.). By developing probes based on known sequences for the constant regions of the light and heavy chains, the cDNA clones with the gene coding for the desired light and heavy chains can be identified by hybridization.
Daarna kunnen de genen worden uitgesneden uit de plasmiden, gemanipuleerd ter verwijdering van overtollig DNA bovenstroom van de initiatiecode of constant gebied DNA, en vervolgens worden ingevoerd 45 in een geschikte vector voor transformatie van een gastheer en uiteindelijke expressie van het gen.The genes can then be excised from the plasmids, manipulated to remove excess DNA upstream from the initiation code or constant region DNA, and then introduced into a suitable vector for transformation of a host and eventual expression of the gene.
Op geschikte wijze kunnen zoogdiergastheren, (b.v. muizecellen) worden gebruikt ter behandeling van de keten (b.v. verbinden van de zware en lichte ketens) ter productie van een intact immunoglobuline en verder desgewenst het immunoglobuline, vrij van de leidersequentie, af te scheiden. Ook kan men unicellulaire micro-organismen gebruiken voor de productie van de twee ketens, waar verdere manipulatie nodig kan zijn 50 ter verwijdering van de DNA sequenties, coderend voor de secretore leider en processignalen, terwijl voorzien wordt in een initiatiecode bij de 5' terminus van de sequentie, die voor de zware keten codeert. Op deze wijze kunnen de immunoglobulinen worden bereid en behandeld teneinde te kunnen worden geassembleerd en glycosyleerd in andere cellen dan zoogdiercellen. Desgewenst kan elk van de ketens worden afgeknot teneinde ten minste het variabele gebied te behouden, welke gebieden dan kunnen 55 worden gemanipuleerd ter verschaffing van andere immunoglobulinen of fragmenten, specifiek voor de flagellaatepitopen.Suitably, mammalian hosts (e.g., mouse cells) can be used to treat the chain (e.g., joining the heavy and light chains) to produce an intact immunoglobulin and further optionally secrete the immunoglobulin free from the leader sequence. It is also possible to use unicellular microorganisms for the production of the two chains, where further manipulation may be required to remove the DNA sequences, encoding the secretory leader and process signals, while providing an initiation code at the 5 'terminus of the sequence encoding the heavy chain. In this way, the immunoglobulins can be prepared and treated in order to be assembled and glycosylated in cells other than mammalian cells. If desired, each of the chains can be truncated in order to at least retain the variable region, which regions can then be manipulated to provide other immunoglobulins or fragments specific to the flagelate epitopes.
De monoklonale antilichamen volgens de uitvinding zijn bijzonder nuttig wegens hun specificiteit voor 7 194961 antigenen over bijna alle P. aeruginosa varianten, die momenteel bekend zijn. Ook zijn sommige van de monoklonale antilichamen beschermend in vivo, waardoor zij kunnen worden opgenomen in farmaceutische producten, zoals antilichaamcombinaties voor bacteriële infecties.The monoclonal antibodies according to the invention are particularly useful because of their specificity for 7 194961 antigens over almost all P. aeruginosa variants currently known. Also, some of the monoclonal antibodies are protective in vivo, allowing them to be incorporated into pharmaceutical products, such as antibody combinations for bacterial infections.
Monoklonale antilichamen volgens de uitvinding vinden ook een ruime variëteit van toepassingen In vitro.Monoclonal antibodies according to the invention also find a wide variety of applications in vitro.
5 Zo kunnen bijvoorbeeld de monoklonale antilichamen worden gebruikt voor het typeren van micro- organismen, voor het isoleren van specifieke P. aeruginosa stammen, voor de selectieve verwijdering van P. aeruginosa cellen in een heterogeen mengsel van cellen, en dergelijke.For example, the monoclonal antibodies can be used to characterize microorganisms, to isolate specific P. aeruginosa strains, to selectively remove P. aeruginosa cells in a heterogeneous mixture of cells, and the like.
Voor diagnostische doeleinden kunnen de monoklonale antilichamen al dan niet voorzien zijn van een label. Diagnostische onderzoeken omvatten typisch de detectie van de vorming van een complex door de 10 binding van het monoklonale antilichaam aan het flagellum van het P. aeruginosa organisme. Indien niet voorzien van een label vinden de anti-lichamen toepassing in agglutinatie-onderzoeken. Verder kunnen anti-lichamen zonder label worden gebruikt in combinatie met andere, van een label voorziene antilichamen (tweede antilichamen), die reactief zijn met het monoklonale antilichaam, zoals antilichamen, die specifiek zijn voor immunoglobuline. Ook kunnen de monoklonale antilichamen direct van een label worden voorzien.For diagnostic purposes, the monoclonal antibodies may or may not be labeled. Diagnostic studies typically include the detection of the formation of a complex by the binding of the monoclonal antibody to the flagellum of the P. aeruginosa organism. If not labeled, the antibodies find application in agglutination studies. Furthermore, non-labeled antibodies can be used in combination with other labeled antibodies (second antibodies) that are reactive with the monoclonal antibody, such as antibodies specific for immunoglobulin. The monoclonal antibodies can also be labeled directly.
15 Er kan een ruime variëteit van labels worden gebruikt, zoals radionucliden, fluorescerende stoffen, enzymen, enzymesubstraten, enzymecofactors, enzyme-inhibitors, liganden (in het bijzonder haptens), enz. Er zijn talrijke immunoassays beschikbaar en bij wijze van voorbeeld omvatten sommige zulke beschreven in de Amerikaanse octrooischriften 3.817.827, 3.850.752, 3.901.654, 3.935.074, 3.984.533, 3.996.345, 4.034.074 en 4.098.876.A wide variety of labels can be used, such as radionuclides, fluorescent substances, enzymes, enzyme substrates, enzyme co-factors, enzyme inhibitors, ligands (in particular haptens), etc. Numerous immunoassays are available and, for example, some include such described in U.S. Pat. Nos. 3,817,827, 3,850,752, 3,901,654, 3,935,074, 3,984,533, 3,996,345, 4,034,074 and 4,098,876.
20 Gewoonlijk worden de monoklonale antilichamen volgens de uitvinding gebruikt in enzyme- immunoassays, waar de onderhavige antilichamen of tweede antilichamen uit een andere species worden geconjugeerd aan een enzyme. Wanneer een monster, dat P. aeruginosa van een bepaald serotype, zoals menselijk bloed of lysaat daarvan, wordt gecombineerd met de onderhavige antilichamen, vindt binding plaats tussen de anti-lichamen en de moleculen, die de gewenste epitoop vertonen. Dergelijke cellen 25 kunnen dan uit de ongebonden reagentia worden afgescheiden en kan een tweede antilichaam (voorzien van een enzymelabel) worden toegevoegd. Daarna wordt de aanwezigheid van het antilichaam-enzymeconjugaat, dat specifiek aan de cellen gebonden is, bepaald. Ook kunnen andere conventionele technieken worden toegepast, die de deskundige bekend zijn.Usually, the monoclonal antibodies of the invention are used in enzyme immunoassays, where the subject antibodies or second antibodies from another species are conjugated to an enzyme. When a sample comprising P. aeruginosa of a particular serotype, such as human blood or lysate thereof, is combined with the subject antibodies, binding takes place between the antibodies and the molecules that exhibit the desired epitope. Such cells can then be separated from the unbound reagents and a second antibody (provided with an enzyme label) can be added. The presence of the antibody-enzyme conjugate, which is specifically bound to the cells, is then determined. Other conventional techniques may also be used which are known to the skilled person.
Ook kunnen pakketten worden verschaft voor gebruik met de onderhavige antilichamen voor detectie van 30 P. aeruginosa in oplossingen of de aanwezigheid van P. aeruginosa flagellaire antigenen. Zo kan de onderhavige monoklonale antilichaamcompositie volgens de uitvinding worden verschaft, gewoonlijk in een gelyofiliseerde vorm, hetzij op zichzelf, hetzij tezamen met verdere antilichamen, die specifiek zijn voor andere gram-negatieve bacteriën. De antilichamen, die geconjugeerd kunnen zijn met een label of ongeconjugeerd, worden in het pakket opgenomen met buffers, zoals Tris, fosfaat, carbonaat, enz., 35 stabilisatoren, biociden, inerte proteïnen, bijvoorbeeld runderserumalbumine, of derg. In het algemeen zullen deze materialen aanwezig zijn in minder dan ongeveer 5 gew.%, berekend op de hoeveelheid actief antilichaam en gewoonlijk in een totale hoeveelheid van ten minste ongeveer 0,001 gew.%, berekend op de antilichaamconcentratie. Dikwijls zal het gewenst zijn een inert versnijdingsmiddel of excipiêns op te nemen ter verdunning van de actieve ingrediënten, waarbij het excipiêns aanwezig kan zijn in een hoeveelheid van 40 1-99 gew.% van de totale compositie. Wanneer een tweede antilichaam, dat in staat is tot binding van het monoklonale antilichaam, wordt toegepast zal dit gewoonlijk aanwezig zijn in een aparte ampul. Het tweede antilichaam wordt typisch geconjugeerd aan een label en samengesteld op analoge wijze als de hierboven beschreven samenstelling met het antilichaam.Packages may also be provided for use with the subject antibodies for detection of P. aeruginosa in solutions or the presence of P. aeruginosa flagella antigens. Thus, the present monoclonal antibody composition of the invention can be provided, usually in a lyophilized form, either by itself or together with further antibodies specific to other gram-negative bacteria. The antibodies, which may be conjugated labeled or unconjugated, are included in the package with buffers such as Tris, phosphate, carbonate, etc., stabilizers, biocides, inert proteins, for example, bovine serum albumin, or the like. Generally, these materials will be present in less than about 5% by weight based on the amount of active antibody and usually in a total amount of at least about 0.001% by weight based on antibody concentration. It will often be desirable to include an inert excipient or excipients to dilute the active ingredients, wherein the excipients may be present in an amount of 40 to 99% by weight of the total composition. When a second antibody capable of binding the monoclonal antibody is used, it will usually be present in a separate ampoule. The second antibody is typically conjugated to a label and assembled in an analogous manner to the composition described above with the antibody.
De monoklonale antilichamen, in het bijzonder menselijke monoklonale antilichamen volgens de 45 uitvinding kunnen ook worden opgenomen als componenten van farmaceutische composities, die een therapeutische of profylactische hoeveelheid van ten minste één van de monoklonale antilichamen volgens de uitvinding met een farmaceutisch doelmatige drager bevatten. Een farmaceutische drager dient een verenigbare niet-toxische stof te zijn, die geschikt is om de monoklonale antilichamen aan de patiënt af te leveren. Steriel water, alcohol, vetten, wassen, en inerte vaste stoffen kunnen als drager worden gebruikt.The monoclonal antibodies, in particular human monoclonal antibodies according to the invention, can also be included as components of pharmaceutical compositions which contain a therapeutic or prophylactic amount of at least one of the monoclonal antibodies according to the invention with a pharmaceutically effective carrier. A pharmaceutical carrier should be a compatible non-toxic substance suitable for delivering the monoclonal antibodies to the patient. Sterile water, alcohol, fats, waxes, and inert solids can be used as a carrier.
50 Farmaceutisch aanvaardbare hulpstoffen (buffermiddelen, dispergeermiddelen) kunnen eveneens in de farmaceutische compositie worden opgenomen. Dergelijke composities kunnen een enkelvoudig monoklo-naai antilichaam bevatten teneinde specifiek te zijn voor stammen van één flagellair type van P. aeruginosa.Pharmaceutically acceptable excipients (buffering agents, dispersing agents) can also be included in the pharmaceutical composition. Such compositions may contain a single monoclonal antibody to be specific for strains of one flagella type from P. aeruginosa.
Ook kan een farmaceutische compositie twee of meer monoklonale antilichamen bevatten onder vorming van een "cocktail”. Zo zou bijvoorbeeld een cocktail, die monoklonale antilichamen tegen beide typen 55 flagella of tegen groepen van de diverse P. aeruginosa stammen (b.v. verschillende serotypen) bevat, een | universeel product zijn met activiteit tegen de grote meerderheid van de klinische isolaten van de betrokken bacterie.A pharmaceutical composition may also contain two or more monoclonal antibodies to form a "cocktail." For example, a cocktail containing monoclonal antibodies against both types of 55 flagella or against groups of the various P. aeruginosa strains (eg different serotypes) would be a universal product with activity against the vast majority of the clinical isolates of the bacterium concerned.
194961 8194961 8
De molverhouding van de verschillende monoklonale antilichaamcomponenten zal gewoonlijk niet meer dan een factor 10 verschillen, doorgaans niet meer dan een factor 5, en zal gewoonlijk in een molverhouding van ongeveer 1:1-2 tot elk van de andere antilichaamcomponenten zijn.The molar ratio of the different monoclonal antibody components will usually not differ by more than a factor of 10, usually not more than a factor of 5, and will usually be in a molar ratio of about 1: 1-2 to each of the other antibody components.
De monoklonale antilichamen volgens de uitvinding kunnen ook worden gebruikt in combinatie met 5 bestaande bloedplasmaproducten, zoals in de handel verkrijgbaar gammaglobuline en immuunglobulinepro-ducten, gebruikt voor de profylactische of therapeutische behandeling van P. aeruginosa ziekte in mensen. Bij voorkeur wordt het plasma voor immuunglobulinen verkregen van menselijke donors, die verhoogde niveaus vertonen van immunoglobulinen, reactief met P. aeruginosa (zie in het algemeen het compendium ’’Intravenous Immune Globulin and the Compromised Host", Amer. J. Med. 76 (3a) (30 maart 1984), 10 blz. 1-231).The monoclonal antibodies of the invention can also be used in combination with existing blood plasma products, such as commercially available gamma globulin and immunoglobulin products, used for the prophylactic or therapeutic treatment of P. aeruginosa disease in humans. Preferably, the immunoglobulin plasma is obtained from human donors showing elevated levels of immunoglobulins reactive with P. aeruginosa (see generally the Intravenous Immune Globulin and the Compromised Host compendium, American J. Med. 76 ( 3a) (March 30, 1984), 10 pp. 1-231).
De onderhavige monoklonale antilichamen kunnen worden gebruikt als afzonderlijk toegediende composities, gegeven in samenhang met antibiotica of antimicrobiële middelen. De antimicrobiële middelen kunnen typisch een anti-pseudomonale penicilline (b.v. carbenicilline) bevatten tezamen met een aminoglycoside (b.v. gentamicine, tobramycine en derg.), maar ook kunnen talrijke verdere middelen (cefalospori-15 nen), die de deskundige bekend zijn, worden gebruikt.The present monoclonal antibodies can be used as separately administered compositions given in conjunction with antibiotics or antimicrobial agents. The antimicrobial agents may typically contain an anti-pseudomonal penicillin (e.g., carbenicillin) together with an aminoglycoside (e.g., gentamicin, tobramycin, and the like.), But numerous further agents (cephalosporins known to those skilled in the art) may also be used .
De monoklonale antilichamen en farmaceutische composities daarvan volgens de uitvinding zijn bijzonder geschikt voor orale of parenterale toediening. Bij voorkeur worden de farmaceutische composities parente-raal, met name subcutaan, intramusculair of intraveneus toegediend. De uitvinding verschaft aldus composities voor parenterale toediening, die een oplossing van het monoklonale antilichaam of een cocktail 20 daarvan bevatten, opgelost in een aanvaardbare drager, bij voorkeur een waterige drager. Er kan een variëteit van waterige dragers worden gebruikt, bijvoorbeeld water, gebufferd water, 0,4% zoutoplossing, O, 3% glycine en dergelijke. Deze oplossingen zijn steriel en in het algemeen vrij van deeltjesvormig materiaal. Deze composities kunnen worden gesteriliseerd volgens conventionele en bekende sterilisatie-technieken. De composities kunnen farmaceutisch aanvaardbare hulpstoffen bevatten, voor zover nodig ter 25 benadering van fysiologische condities, zoals pH-regelaars en buffers, toxiteit-regelende middelen en dergelijke, bijvoorbeeld natriumacetaat, natriumchloride, kaliumchloride, calciumchloride, natriumtactaat en dergelijke. De concentratie van het antilichaam in deze composities kan binnen ruime grenzen variëren, met name van minder dan ongeveer 0,5%, gewoonlijk ten minste ongeveer 1% tot zoveel als 15 of 20 gew.% en wordt primair gekozen op basis van vloeistofvolumes, viscositeiten en dergelijke, die de voorkeur verdienen 30 voor de gekozen toedieningsvorm.The monoclonal antibodies and pharmaceutical compositions thereof according to the invention are particularly suitable for oral or parenteral administration. The pharmaceutical compositions are preferably administered parenterally, in particular subcutaneously, intramuscularly or intravenously. The invention thus provides compositions for parenteral administration containing a solution of the monoclonal antibody or a cocktail thereof dissolved in an acceptable carrier, preferably an aqueous carrier. A variety of aqueous carriers can be used, for example, water, buffered water, 0.4% saline, 0.1% glycine and the like. These solutions are sterile and generally free of particulate material. These compositions can be sterilized according to conventional and known sterilization techniques. The compositions may contain pharmaceutically acceptable excipients, as needed to approximate physiological conditions, such as pH adjusters and buffers, toxicity regulators, and the like, for example, sodium acetate, sodium chloride, potassium chloride, calcium chloride, sodium contactate and the like. The concentration of the antibody in these compositions can vary within wide limits, in particular from less than about 0.5%, usually at least about 1% to as much as 15 or 20% by weight, and is primarily selected based on liquid volumes, viscosities and the like, which are preferred for the chosen dosage form.
Een typische farmaceutische compositie voor intramusculaire injectie kan bijvoorbeeld 1 ml steriel gebufferd water en 50 mg monoklonaal antilichaam bevatten. Een typische compositie voor intraveneuze injectie kan bijvoorbeeld 250 ml steriele Ringer’s oplossing en 150 mg monoklonaal antilichaam bevatten. Feitelijke methoden voor de bereiding van parenteraal toedienbare composities zijn de deskundige bekend 35 of duidelijk en zijn in meer detail beschreven in bijvoorbeeld Remington's Pharmaceutical Science, 15d ed., Mack Publishing Company (1980).A typical pharmaceutical composition for intramuscular injection may contain, for example, 1 ml of sterile buffered water and 50 mg of monoclonal antibody. A typical composition for intravenous injection may, for example, contain 250 ml of sterile Ringer's solution and 150 mg of monoclonal antibody. Actual methods for the preparation of parenterally administrable compositions are known or clear to those skilled in the art and are described in more detail in, for example, Remington's Pharmaceutical Science, 15d ed., Mack Publishing Company (1980).
De monoklonale antilichamen volgens de uitvinding kunnen worden gelyofiliseerd voor opslag en kunnen vóór het gebruik in een geschikte drager worden gereconstrueerd. Deze techniek is effectief gebleken met conventionele immuunglobulinen, waarbij bekende lyofiliserings- en reconstitutietechnieken kunnen worden 40 toegepast. Het zou de deskundige duidelijk zijn dat lyofilisering en reconstitutie kunnen leiden tot verschillende mate van activiteitsverlies van het antilichaam (b.v. met conventionele immuunglobulinen neigen IgM antilichamen tot groter activiteitsverlies dan IgG antilichamen) en dat de gebruikte niveaus ter compensatie kunnen moeten worden aangepast.The monoclonal antibodies of the invention can be lyophilized for storage and can be reconstructed in a suitable carrier prior to use. This technique has been found to be effective with conventional immunoglobulins, using known lyophilization and reconstitution techniques. It would be apparent to those skilled in the art that lyophilization and reconstitution may lead to varying degrees of antibody loss (e.g., with conventional immunoglobulins, IgM antibodies tend to have greater loss of activity than IgG antibodies) and that the levels used may need to be adjusted for compensation.
De composities, die de onderhavige monoklonale antilichamen of een cocktail daarvan bevatten, kunnen 45 worden toegediend voor de profylactische en/of therapeutische behandeling van P. aeruginosa infecties. Bij therapeutische toepassing worden composities toegediend aan één patiënt, die reeds met één of meer P. aeruginosa serotypen is geïnfecteerd, in een voldoende hoeveelheid om de infectie en zijn complicaties te genezen of althans partieel tot staan te brengen. Een hoeveelheid, die voldoende is om dit te bereiken, wordt gedefinieerd als een "therapeutisch effectieve dosis”. Hoeveelheden, die voor dit gebruik effectief zijn, 50 zijn afhankelijk van de ernst van de infectie en de algemene toestand van het eigen immuunsysteem van de patiënt, maar bedragen in het algemeen ongeveer 1 tot ongeveer 200 mg antilichaam per kilogram lichaamsgewicht, waarbij gewoonlijk dosis van 5-25 mg per kilogram worden gebruikt. Bedacht moet worden dat de materialen volgens de uitvinding in het algemeen zullen worden toegepast in ernstige ziektetoestanden, dat wil zeggen levensbedreigende of potentieel levensbedreigende situaties, in het 55 bijzonder bacteremie en endotoxemie, veroorzaakt door P. aeruginosa.The compositions containing the present monoclonal antibodies or a cocktail thereof can be administered for the prophylactic and / or therapeutic treatment of P. aeruginosa infections. In therapeutic application, compositions are administered to one patient, already infected with one or more P. aeruginosa serotypes, in an amount sufficient to cure or at least partially stop the infection and its complications. An amount sufficient to achieve this is defined as a "therapeutically effective dose." Amounts effective for this use are dependent on the severity of the infection and the general condition of the patient's own immune system. but are generally from about 1 to about 200 mg of antibody per kilogram of body weight, usually using a dose of 5-25 mg per kilogram, It should be borne in mind that the materials of the invention will generally be used in severe disease states that that is, life-threatening or potentially life-threatening situations, in particular bacteremia and endotoxemia, caused by P. aeruginosa.
In profylactische toepassingen worden composities, die het onderhavige antilichaam of een cocktail daarvan bevatten, toegediend aan een patiënt, die nog niet door P. aeruginosa is geïnfecteerd, ter 9 194961 verbetering van de weerstand van de patiënt tegen een dergelijke potentiële infectie. Een dergelijke hoeveelheid wordt gedefinieerd als een ’’profylactisch effectieve dosis”. Bij deze toepassing zijn de precieze hoeveelheden eveneens afhankelijk van de gezondheidstoestand van de patiënt en zijn algemene immuniteitsniveau, maar bedragen in het algemeen 0,1-25 mg per kilogram, in het bijzonder 0,5-2,5 mg per 5 kilogram.In prophylactic applications, compositions containing the subject antibody or a cocktail thereof are administered to a patient who has not yet been infected by P. aeruginosa to improve the patient's resistance to such a potential infection. Such an amount is defined as a "prophylactically effective dose." In this application, the precise amounts also depend on the health condition of the patient and his general immunity level, but are generally 0.1-25 mg per kilogram, in particular 0.5-2.5 mg per 5 kilograms.
Enkelvoudige of meervoudige toedieningen van de composities kunnen worden uitgevoerd met doses en volgens één patroon, dat door de behandelende arts wordt gekozen. In ieder geval dienen de farmaceutische composities een hoeveelheid van de één of meer antilichamen volgens de uitvinding te verschaffen, die voldoende is om de patiënt effectief te behandelen of te beschermen.Single or multiple administrations of the compositions can be performed with doses and according to one pattern selected by the treating physician. In any case, the pharmaceutical compositions should provide an amount of the one or more antibodies of the invention that is sufficient to effectively treat or protect the patient.
1010
VOORBEELD IEXAMPLE I
Voorbeeld I toont de methodologie, gebruikt voor de bereiding van een monoklonaal antilichaam van de muis dat specifiek aan P. aeruginosa flagella wordt gebonden.Example I shows the methodology used for the preparation of a mouse monoclonal antibody that is specifically bound to P. aeruginosa flagella.
Drie-maanden-oude BALB/c muizen werden acht maal intraperitoneaal geïmmuniseerd met levensvat-15 bare P. aeruginosa Fisher immunotype 1 en Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27312 en 27313) bacteriën elke één tot twee weken gedurende in totaal negen weken. De initiële bacteriedoses waren 8x10s en 1 x107 organismen per muis voor respectievelijk Fisher immunotype 1 en Fisher immunotype 2, en de dosis werd tijdens het verloop van de immuniseringen tot het 30- tot 60-voudige verhoogd.Three-month-old BALB / c mice were immunized intraperitoneally eight times with viable P. aeruginosa Fisher immunotype 1 and Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27312 and 27313) bacteria every one to two weeks for a total of nine weeks. The initial bacterial doses were 8 x 10 8 and 1 x 10 7 organisms per mouse for Fisher immunotype 1 and Fisher immunotype 2, respectively, and the dose was increased to 30 to 60-fold during the course of the immunizations.
Drie dagen na de laatste injectie werd de milt van één muis aseptisch verwijderd en werd een enkelvou-20 dige celsuspensie bereid door zacht roteren van het orgaan tussen de bevroren uiteinden van twee steriele glasplaatjes. Mononucleaire miltcellen werden in een 4:1 verhouding gecombineerd met logfase muizemye-loomcellen (NSI-1, verkregen van dr. C. Milstein, Molecular Research Council, Cambridge, Engeland) en gefuseerd ter vorming van hybridomen volgens de procedure, beschreven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. De uiteindelijke hybridecelsuspensie werd verdund tot een concentratie van 1,5 x 10® cellen per 25 ml in RPMI-hybride-HAT (RPM11640, bevattende 15% hitte-geïnactiveerd foetaal kalfserum, 1 mMThree days after the final injection, the spleen of one mouse was aseptically removed and a single cell suspension was prepared by gently rotating the organ between the frozen ends of two sterile glass plates. Mononuclear spleen cells were combined in a 4: 1 ratio with log phase mouse hemoma cells (NSI-1, obtained from Dr. C. Milstein, Molecular Research Council, Cambridge, England) and fused to form hybridomas according to the procedure described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. The final hybrid cell suspension was diluted to a concentration of 1.5 x 10® cells per 25 ml in RPMI hybrid HAT (RPM11640, containing 15% heat-inactivated fetal calf serum, 1 mM
natriumpyruvaat, 100 pg/ml penicilline en streptomycine, 1,0 x 10"4 M hypoxantine, 4,0 x 10‘7 M aminop-terine en 1,6 x 10'5 M thymidine), die 2,0 x 10"6 per ml vers bereide BALB/c thymocyten als voedercellen bevatte.sodium pyruvate, 100 pg / ml penicillin and streptomycin, 1.0 x 10 "4 M hypoxantine, 4.0 x 10'7 M aminopterine and 1.6 x 10'5 M thymidine), which is 2.0 x 10" 6 per ml of freshly prepared BALB / c thymocytes as feed cells.
Het mengsel werd aangebracht op 96-putplaten (200 pl per put). De culturen werden gevoed door 30 verwijdering en vervanging van 50% van het volume van elke put door verse RPMI-hybride-HAT elke twee tot drie dagen. De bovenstaande cultuurvloeistof werd onderzocht op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen door enzyme-gebonden immunosorbent assay (ELISA) wanneer de celgroei ongeveer 40% samenvloeiing in de putten bereikte, gewoonlijk binnen 7-10 dagen.The mixture was applied to 96-well plates (200 µl per well). The cultures were fed by removal and replacement of 50% of the volume of each well with fresh RPMI hybrid HAT every two to three days. The above culture fluid was tested for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies by enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) when cell growth reached approximately 40% confluence in the wells, usually within 7-10 days.
De bovenstaande cultuurvloeistoffen van de hybridecellen werden gelijktijdig op buitenmembraan-35 preparaten van elk van de twee immuniserende bacteriën onderzocht. Buitenmembraanpreparaten werden geïsoleerd door een modificatie van de methode, beschreven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. Bacteriën (P. aeruginosa Fisher immunotype 1 en Fisher immunotype 2) werden geënt in trypticase sojacultuurvloeistof (TSB) en gedurende 16-18 uur bij 34°C gekweekt met beluchting in een rondwentelend schudbad. De bacteriën werden geoogst door centrifugeren en tweemaal gewassen met fosfaat-gebufferde 40 zoutoplossing (PBS, 0,14 M NaCI, 3 mM KCI, 8 mM Na2HP04.7 H20, 1,5 mM KH2P04, PH 7,2), bevattende 150 trypsine-inhibiterende eenheden (T.I.U.) aprotinine per ml.The above culture fluids from the hybrid cells were tested simultaneously for outer membrane preparations of each of the two immunizing bacteria. Outer membrane preparations were isolated by a modification of the method described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. Bacteria (P. aeruginosa Fisher immunotype 1 and Fisher immunotype 2) were inoculated into trypticase soybean culture fluid (TSB) and cultured at 34 ° C for 16-18 hours with aeration in a revolving shaking bath. The bacteria were harvested by centrifugation and washed twice with phosphate buffered saline (PBS, 0.14 M NaCl, 3 mM KCl, 8 mM Na 2 HPO 4 .7 H 2 O, 1.5 mM KH 2 PO 4, PH 7.2) containing 150 trypsin -inhibiting units (TIU) aprotinin per ml.
De korrel van de laatste centrifugering werd opnieuw gesuspendeerd is 0,17 M triêthanolamine, 20 mM dinatriumethyleendiamine-tetra-azijnzuur (EDTA) en vervolgens op ijs gedurende 10 minuten gehomogeniseerd. De vaste stof werd gekorreld door centrifugeren van het homogenaat bij 14.900 x g en geëcarteerd, 45 en de bovenstaande vloeistof werd opnieuw gecentrifugeerd zoals beschreven. De vaste stof werd andermaal geëcarteerd en de membranen werden gekorreld door centrifugeren van de bovenstaande vloeistof bij 141.000 x g gedurende 1 uur. De bovenstaande vloeistof werd geëcarteerd en de membraan-vaste stof werd overnacht bewaard bij 4°C in 10 ml PBS, bevattende 75 T.I.U. aprotinine per ml. De vaste stof werd de volgende dag opnieuw gesuspendeerd door vorticeren en vervolgens bemonsterd en bewaard 50 bij -70°C. Het proteïnegehalte van elk monster werd bepaald volgens de methode van Lowry e.a. (J. Biol. Chem. 193 (1951) 265-275).The pellet from the final centrifugation was resuspended is 0.17 M triethanolamine, 20 mM disodium ethylenediamine tetraacetic acid (EDTA) and then homogenized on ice for 10 minutes. The solid was pelleted by centrifuging the homogenate at 14,900 x g and decartagated, 45 and the supernatant was recentrifuged as described. The solid was again cartoned and the membranes were granulated by centrifuging the supernatant at 141,000 x g for 1 hour. The supernatant was taken and the membrane solid was stored overnight at 4 ° C in 10 ml PBS containing 75 T.I.U. aprotinin per ml. The solid was resuspended the next day by vortication and then sampled and stored at -70 ° C. The protein content of each sample was determined by the method of Lowry et al. (J. Biol. Chem. 193 (1951) 265-275).
De antigenplaten voor de ELISA werden als volgt geprepareerd. De buitenmembraanpreparaten werden verdund tot 5 pg per ml proteïne in PBS en 50 pl van de oplossingen werd in elke put van 96-putplaten gebracht, afgesloten en overnacht bij 37°C geïncubeerd. Ongebonden antigen werd uit de platen verwijderd 55 en 100 μΙ 5% (gewicht/volume) runderserumalbumine (BSA) in PBS werd aan elke put toegevoegd, waarna de platen gedurende 1 uur bij 37°C werden geïncubeerd.The antigen plates for the ELISA were prepared as follows. The outer membrane preparations were diluted to 5 µg per ml of protein in PBS and 50 µl of the solutions were introduced into each well of 96-well plates, sealed and incubated overnight at 37 ° C. Unbound antigen was removed from the plates 55 and 100 μΙ 5% (weight / volume) bovine serum albumin (BSA) in PBS was added to each well, after which the plates were incubated for 1 hour at 37 ° C.
Na verwijdering van het ongeadsorbeerde BSA werd de bovenstaande cultuurvloeistof (50 μΙ) uit elke put 194961 10 van de fusieplaten gekopieerd in overeenkomstige putten van antigenplaten en 30 minuten bij 37°C geïncubeerd. Het ongebonden antilichaam werd uit de putten verwijderd en de platen werden driemaal gewassen met 10 pl 1% (gewicht/volume) BSA-PBS per put. Vervolgens werd per put 50 μΙ op passende wijze verdund gebiotinyleerde geite-anti-muis IgG aan elke put toegevoegd en 30 minuten bij 37°C 5 geïncubeerd. De platen werden driemaal gewassen zoals hierboven beschreven, waarna 50 μΙ van een tevoren gevormd avidine:gebiotinyleerde mierikswortel peroxydasecomplex (Vectastain ABC Kit, Vector Laboratories, Inc., Burlingame, CA), bereid volgens de specificaties van de fabrikant, aan de putten toegevoegd. Na 30 minuten bij kamertemperatuur werd het Vectastain reagens uit de putten verwijderd, waarna de putten op de beschreven wijze werden gewassen en per put 100 μΙ substraat o-fenyleendiamine 10 (0,8 mg/ml in 0,1 M citraatbuffer, pH 5,0, gemengd met een gelijk volume van 0,03% (volume/volume) H202) werd toegevoegd. Het substraat werd 30 minuten bij kamertemperatuur in het donker geïncubeerd, waarna de reacties werden beëindigd door toevoeging van 50 μΙ 3N H2S04 per put.After removal of the non-adsorbed BSA, the supernatant culture fluid (50 μΙ) from each well 194961 of the fusion plates was copied into corresponding wells of antigen plates and incubated for 30 minutes at 37 ° C. The unbound antibody was removed from the wells and the plates were washed three times with 10 µl of 1% (weight / volume) BSA-PBS per well. Then 50 μ of diluted biotinylated goat anti-mouse IgG per well was added to each well and incubated for 30 minutes at 37 ° C. The plates were washed three times as described above, after which 50 μΙ of a preformed avidin: biotinylated horseradish peroxydase complex (Vectastain ABC Kit, Vector Laboratories, Inc., Burlingame, CA), prepared according to the manufacturer's specifications, was added to the wells. After 30 minutes at room temperature, the Vectastain reagent was removed from the wells, after which the wells were washed and 100 μ en substrate o-phenylenediamine 10 (0.8 mg / ml in 0.1 M citrate buffer, pH 5) per well. 0, mixed with an equal volume of 0.03% (volume / volume) H 2 O 2) was added. The substrate was incubated for 30 minutes at room temperature in the dark, after which the reactions were terminated by adding 50 μ 3N H 2 SO 4 per well.
Hybridoomcellen, die monoklonale antilichamen afscheidden, die zich bonden aan één van de twee antigenpreparaten, werden opgespoord door meting van de absorptie bij 490 nm van de colorimetrische 15 reacties in elke put op een Dynatech Model 580 MicroELISA reader. De cellen in een put, aangeduid Pa3 IVC2, produceerde antilichaam, dat zich alleen bond aan de Fisher Immunotype 2 antigenplaat. Deze put werd verder bestudeerd, zoals hieronder beschreven. Het monoklonale antilichaam en de klonale cellijn worden beide in de volgende tekst geïdentificeerd door de Pa3 IVC2 aanduiding. Pa3 IVC2 cellen uit de masterput werden geminikloneerd en gekloneerd door beperkende verdunningstechnieken, zoals beschre-20 ven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053.Hybridoma cells secreting monoclonal antibodies bound to one of the two antigen preparations were detected by measuring the absorbance at 490 nm of the colorimetric responses in each well on a Dynatech Model 580 MicroELISA reader. The cells in a well, designated Pa3 IVC2, produced antibody that bound only to the Fisher Immunotype 2 antigen plate. This well was further studied as described below. The monoclonal antibody and the clonal cell line are both identified in the following text by the Pa3 IVC2 designation. Pa3 IVC2 cells from the master well were mincloned and cloned by limiting dilution techniques, such as described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053.
Ascitesvloeistof, die het monoklonale antilichaam met hoge titer bevatte, werd bereid in CB6 F, muizen (BALB/c (vrouwelijk) x C57BL/6 (mannelijk) Fn) volgens procedures, beschreven in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. Twee- tot drie-maanden-oude mannelijke CB6 F, muizen werden intraperitoneaal geïnjecteerd met 0,5 ml Pristane (2, 6, 10, 14-tetramethylpentadecaan, Aldrich Chemical Co.) 10-21 dagen voor 25 intraperitoneale injectie met logfase Pa3 IVC2 cellen in RPMI. Elke muis werd geïnjecteerd met 0,5-1 x 107 cellen in 0,5 ml. Na ongeveer twee weken werd de vloeistof, die zich had verzameld, elke twee tot drie dagen uit de muizen verwijderd. De concentratie van antilichaam in de ascitesvloeistof werd bepaald door agarosegelelektroforese, en alle ascites die 5 mg/ml of meer antilichaam bevatte werd samengevoegd, bemonsterd en bevroren bij -70°C.Ascites fluid containing the high titre monoclonal antibody was prepared in CB6 F, mice (BALB / c (female) x C57BL / 6 (male) Fn) according to procedures described in Infect. Immun. 36 (1982) 1042-1053. Two to three month old male CB6 F mice were injected intraperitoneally with 0.5 ml Pristane (2, 6, 10, 14-tetramethylpentadecane, Aldrich Chemical Co.) 10-21 days before intraperitoneal injection with log phase Pa3 IVC2 cells in RPMI. Each mouse was injected with 0.5-1 x 10 7 cells in 0.5 ml. After about two weeks, the fluid that had collected was removed from the mice every two to three days. The concentration of antibody in the ascites fluid was determined by agarose gel electrophoresis, and all ascites containing 5 mg / ml or more antibody were pooled, sampled, and frozen at -70 ° C.
30 Bovenstaande cultuurvloeistof van de gekloonde Pa3 IVC2 cellijn werd onderzocht door ELISA, zoals hierboven beschreven, op buitenmembraanpreparaten van alle zeven P. aeruginosa Fisher immunoty-pestammen (A.T.C.C. 27313-27318), P. aureofaciens (A.T.C.C. 13985) en Klebsiella pneumoniae (A.T.C.C. 8047), alle bereid zoals hierboven beschreven. Antilichaam PA3 IVC2, gebonden aan de buitenmembraanpreparaten van P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7 en niet aan andere Fisher immunotypen, 35 P. aureofaciens of K. pneumoniae.The above culture fluid from the cloned Pa3 IVC2 cell line was examined by ELISA, as described above, for outer membrane preparations of all seven P. aeruginosa Fisher immunotypes (ATCC 27313-27318), P. aureofaciens (ATCC 13985) and Klebsiella pneumoniae (ATCC 8047 ), all prepared as described above. PA3 IVC2 antibody, bound to the outer membrane preparations of P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7 and not to other Fisher immunotypes, P. aureofaciens or K. pneumoniae.
Het specifieke antigen, geïdentificeerd door het antilichaam Pa3 IVC2 werd geïdentificeerd door radioimmuunprecipitatie. Deze omvat in het kort het incuberen van antigenen, die van een radialabel zijn voorzien, met Pa3 IVC2 antilichaam en een deeltjesvormige bron van proteïne A, hetgeen resulteert in de vorming van onoplosbare antilichaam:antigen complexen. Deze complexen worden gewassen ter verwijde-40 ring van niet-specifiek gebonden antigen, waarna de complexen worden gedissocieerd en gescheiden in een polyacrylamidegel. De in het gel gevonden overwegende radioactieve species worden daarbij geïdentificeerd als de corresponderende antigenen, waaraan het antilichaam Pa3 IVC2 zich bindt.The specific antigen identified by the Pa3 IVC2 antibody was identified by radioimmune precipitation. This briefly includes incubating antigens that are radially labeled with Pa3 IVC2 antibody and a particulate source of protein A, resulting in the formation of insoluble antibody: antigen complexes. These complexes are washed to remove non-specifically bound antigen, after which the complexes are dissociated and separated in a polyacrylamide gel. The predominant radioactive species found in the gel are thereby identified as the corresponding antigens to which the Pa3 IVC2 antibody binds.
Monsters (25 pg) van oplosbare P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 3, 4 en 5 buitenmembraanpreparaten werden radioactief gemerkt in vaste fase met 12SI met behulp van lodo-gen (Pierce Chemical Co) 45 (Biochem. Biophys. Res. Commun. 80 (1978) 849-857; Biochemistry 17 (1978) 4807-4817). Deze procedure resulteerde in de jodering van blootgestelde tyrosineresidu’s van de meeste, zo niet alle proteïnen in de buitenmembraanpreparaten.Samples (25 pg) of soluble P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 3, 4 and 5 outer membrane preparations were radiolabeled in solid phase with 12SI using lodogen (Pierce Chemical Co) 45 (Biochem. Biophys. Res. Commun. 80 (1978) 849-857; Biochemistry 17 (1978) 4807-4817). This procedure resulted in the iodination of exposed tyrosine residues from most, if not all, proteins in the outer membrane preparations.
Ter vermindering van niet-specifieke binding van de buitenmembraanantigenen aan antilichaam Pa3 IVC2, werden de radioactief gemerkte preparaten (5 x 10® tellingen per minuut per analyse) eerst 1 uur bij 50 4°C geïncubeerd met BALB/c normaal muizeserum (1:40 uïteindelijke verdunning). Vervolgens werd bovenstaande vloeistof (0,5 ml) van de Pa3 IVC2 cultuur, die het Pa3 IVC2 antilichaam bevatte, aan elk buitenmembraanmonster toegevoegd. Na incubatie van antigen en antilichaam gedurende 1 uur bij 4°C werd de proteïne-A bron, IgGSORB (0,095 ml per monster) (The Enzyme Center, Ine., Boston, MA) toegevoegd, waarna nog 30 minuten bij 4°C werd geïncubeerd (J. Immunol. 115 (1975) 1617-1622).To reduce non-specific binding of the outer membrane antigens to antibody Pa3 IVC2, the radiolabeled preparations (5 x 10® counts per minute per analysis) were first incubated for 1 hour at 50 4 ° C with BALB / c normal mouse serum (1:40 final dilution). Then supernatant (0.5 ml) of the Pa3 IVC2 culture containing the Pa3 IVC2 antibody was added to each outer membrane sample. After incubating the antigen and antibody for 1 hour at 4 ° C, the protein A source, IgGSORB (0.095 ml per sample) (The Enzyme Center, Ine., Boston, MA) was added, followed by a further 30 minutes at 4 ° C incubated (J. Immunol. 115 (1975) 1617-1622).
55 IgGSORB werd bereid volgens de specificaties van de fabrikant en vlak voor het gebruik werden niet-specifieke reacties voorkomen door blokkering van potentieel reactieve plaatsen met cultuurmedia door tweemaal wassen van het IgGSORB met RPMI-hybride (RPMI-hyride-HAT media exclusief HAT).IgGSORB was prepared according to the manufacturer's specifications and just before use, non-specific reactions were prevented by blocking potentially reactive sites with culture media by washing the IgGSORB twice with RPMI hybrid (RPMI-hyride-HAT media excluding HAT).
11 19496111, 194961
De antigen-antilichaam-lgGSORB complexen werden 10 minuten bij 4°C gecentrifugeerd bij 1500 x g, ' tweemaal gewassen met fosfaat-RIPA buffer (10 mM fosfaat, pH 7,2, 0,15 M NaCI, 1,0% (volume/volume)The antigen-antibody IgGSORB complexes were centrifuged at 1500 xg for 10 minutes at 4 ° C, washed twice with phosphate-RIPA buffer (10 mM phosphate, pH 7.2, 0.15 M NaCl, 1.0% (volume / volume)
Triton X-100, 1,0% (gewicht/volume) natriumdeoxycholaat, 0,1% (gewicht/volume) natriumdodecylsulfaat (SDS), en 1,0% (volume/volume) aprotinine); tweemaal met een buffer met hoog zoutgehalte (0,1 M 5 Tris-HCI, pH 8,0, 0,5 M LiCI, 1% (volume/volume) beta-mercaptoëthanol); en eenmaal met lysisbuffer (0,02 M Tris-HCL, pH 7,5, 0,05 M NaCI, 0,05% (volume/volume) Nonidet P-40) (Proc. Natl. Acad. Sci., U.S.A. 76 (1979) 4479-4483). Antigen, gebonden aan het complex, werd vrijgesteld door incubatie gedurende 10 minuten bij 95°C met monsterbuffer (0,125 M Tris-HCI, pH 6,8, 2% (gewicht/volume) SDS, 2% (volume/ 10 volume) betamercaptoëthanol en 20% (volume/volume) glycerol) en verzameld in de bovenstaande vloeistof na centrifugeren bij 1500 x g gedurende 10 min.Triton X-100, 1.0% (weight / volume) sodium deoxycholate, 0.1% (weight / volume) sodium dodecyl sulfate (SDS), and 1.0% (volume / volume) aprotinin); twice with a high salt buffer (0.1 M 5 Tris-HCl, pH 8.0, 0.5 M LiCl, 1% (volume / volume) of beta-mercaptoethanol); and once with lysis buffer (0.02 M Tris-HCL, pH 7.5, 0.05 M NaCl, 0.05% (volume / volume) Nonidet P-40) (Proc. Natl. Acad. Sci., USA 76 (1979) 4479-4483). Antigen bound to the complex was released by incubation for 10 minutes at 95 ° C with sample buffer (0.125 M Tris-HCl, pH 6.8, 2% (weight / volume) SDS, 2% (volume / 10 volume) betamercaptoethanol and 20% (volume / volume) glycerol) and collected in the supernatant after centrifugation at 1500 xg for 10 minutes.
De bovenstaande vloeistofmonsters werden aangebracht op 14% polyacrylamidegels, bevattende SDS bereid volgens de methode van B. Lugtenberg e.a. (FEBS Lett. 58 (1978) 254-258), zoals gemodificeerd door Hancock en Carey (J. Bacteriol. 140 (1979) 902-910) en de antigenen werden in het gel gescheiden 15 door elektroforese overnacht bij een constante spanning van 50 V. Na fixatie van het gel in 40% (volume/ volume) methanol, 10% (volume/volume) azijnzuur en 5% (volume/volume) glycerol overnacht, werd het via een Biorad geldroger (Richmond, CA) gedroogd op Whatman 3 MM papier. Het gedroogde gel werd bedekt met kunststof wikkel en blootgesteld aan Kodak X-AR film gedurende 18 uur bij kamertemperatuur.The supernatant fluid samples were applied to 14% polyacrylamide gels containing SDS prepared according to the method of B. Lugtenberg et al. (FEBS Lett. 58 (1978) 254-258), as modified by Hancock and Carey (J. Bacteriol. 140 (1979) 902 -910) and the antigens were separated into the gel by electrophoresis overnight at a constant voltage of 50 V. After fixation of the gel in 40% (volume / volume) methanol, 10% (volume / volume) acetic acid and 5% ( volume / volume) of glycerol overnight, it was dried on Whatman 3 MM paper via a Biorad money dryer (Richmond, CA). The dried gel was covered with plastic wrap and exposed to Kodak X-AR film for 18 hours at room temperature.
Resultaten van dit experiment toonden dat Pa3 IVC2 zich bond aan slechts één antigen in het buiten-20 membraanpreparaat van P. aeruginosa Fisher immunotype 2 en niet aan enig ander antigen, aanwezig in de andere buitenmembraanpreparaten. Het molecuulgewicht (MW) van het antigen in het gel was ongeveer 53.000 dalton, bepaald door vergelijking van zijn mobiliteit met die van 14C-gemerkte proteïnestandaards (fosforylase B, MW 92.500; BSA, MW 69.000; ovalbumine, MW 46.000; koolzuuranhydrase, Mw 30.000; cytochrome C, MW 12.000), die in hetzelfde gel werden gescheiden. Het molecuulgewicht van dit antigen 25 correleerde met het molecuulgewicht van flagelline, het proteïne van de flagella van P. aeruginosa (Infect. Immun. 35 (1982) 281-288).Results of this experiment showed that Pa3 IVC2 bound to only one antigen in the outer membrane preparation of P. aeruginosa Fisher immunotype 2 and not to any other antigen present in the other outer membrane preparations. The molecular weight (MW) of the antigen in the gel was approximately 53,000 daltons, determined by comparing its mobility with that of 14 C-labeled protein standards (phosphorylase B, MW 92,500; BSA, MW 69,000; ovalbumin, MW 46,000; carbonic anhydrase, Mw 30,000 cytochrome C, MW 12,000), which were separated in the same gel. The molecular weight of this antigen correlated with the molecular weight of flagellin, the protein of the flagella of P. aeruginosa (Infect. Immun. 35 (1982) 281-288).
Verder werd Pa3 IVC2 onderzocht volgens ELISA onder toepassing van P. aeruginosa Habs stammen 1-12 (A.T.C.C. 33343-33359), gefixeerd met ethanol op 96-put microtiterplaten. De antigenplaten werden als volgt geprepareerd.Furthermore, Pa3 IVC2 was tested according to ELISA using P. aeruginosa Habs strains 1-12 (A.T.C.C. 33343-33359), fixed with ethanol on 96-well microtiter plates. The antigen plates were prepared as follows.
30 Ovemachtvloeistofculturen van elk organisme werden gecentrifugeerd, tweemaal gewassen met PBS en vervolgens opnieuw gesuspendeerd in PBS tot een A^ van 0,2 O.D. eenheden. De verdunde bacteriën werden in putten gebracht (50 pl per put) en vervolgens gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur gecentrifugeerd bij 1500 x g. Het PBS werd geaspireerd en vervolgens werd ethanol (95%) aan de putten toegevoegd gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur. Nadat de ethanol uit de putten was verwijderd 35 werden de platen aan de lucht gedroogd en vervolgens tot het gebruik bedekt en bewaard bij 4°C.Supernatant fluid cultures from each organism were centrifuged, washed twice with PBS and then resuspended in PBS to an A 2 of 0.2 O.D. units. The diluted bacteria were put into wells (50 µl per well) and then centrifuged at 1500 x g for 15 minutes at room temperature. The PBS was aspirated and then ethanol (95%) was added to the wells for 15 minutes at room temperature. After the ethanol was removed from the wells, the plates were air dried and then covered and stored at 4 ° C until use.
De resultaten van de ELISA proeven, uitgevoerd als hierboven beschreven, toonden dat Pa3 IVC2 zich bond aan ethanol-gefixeerde Habs stammen 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 en 12. Dit specificiteitspatroon toonde dat Pa3 IVC2, gebonden aan type b flagella van P. aeruginosa (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A 242 (1978) 228-238; J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Op basis van deze toekenning van specificiteit aan monoklo-40 naai Pa3 IVC2 dragen de P. aeruginosa referentiestammen, Fisher immunotype 2, Fisher immunotype 6 en Fisher immunotype 7 type b flagella. Uit de voorgaande experimentele gegevens werd geconcludeerd dat Pa3 IVC2 zich specifiek bindt aan P. aeruginosa flagelline type b.The results of the ELISA tests performed as described above showed that Pa3 IVC2 bound to ethanol-fixed Habs strains 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 and 12. This specificity pattern showed that Pa3 IVC2, bound by type b flagella from P. aeruginosa (Zbl. Bakt. Hyg., I. Abt. Orig. A 242 (1978) 228-238; J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Based on this assignment of specificity to monoclo-40 sew Pa3 IVC2, the P. aeruginosa reference strains, Fisher immunotype 2, Fisher immunotype 6 and Fisher immunotype 7 carry type b flagella. From the foregoing experimental data, it was concluded that Pa3 IVC2 specifically binds to P. aeruginosa flagelline type b.
In vivo beschermende activiteit van Pa3 IVC2In vivo protective activity of Pa3 IVC2
Er werden dierproeven uitgevoerd om te bepalen of monoklonaal antilichaam Pa3 IVC2 een muis zou 45 beschermen, bedreigd met meervoudige LDM van levende P. aeruginosa bacterie. Het gekozen model was het gebrande muismodel (J. Trauma 23 (1983) 530-534). Aan groepen van muizen werd een ernstige brandwond gegeven volgens het beschreven protocol en vervolgens onmiddellijk bedreigt met 5-10 LDso’s van Fisher immunotype 7. Vóór de brandwond en de bedreiging werd monoklonaal antilichaam intra-peritoneaal toegediend als ascites met hoge titer (0,2 ml intraperitoneaal). In de met Pa3 IVC2 behandelde 50 dieren werd geen toename van het aantal overlevenden waargenomen in vergelijking met de dieren, die geen antilichaam ontvingen.Animal tests were performed to determine if Pa3 IVC2 monoclonal antibody would protect a mouse, threatened with multiple LDM from live P. aeruginosa bacterium. The model chosen was the burned mouse model (J. Trauma 23 (1983) 530-534). Groups of mice were given a severe burn according to the described protocol and then immediately threatened with 5-10 LD50s of Fisher immunotype 7. Before the burn and the threat, monoclonal antibody was administered intraperitoneally as high titer ascites (0.2 ml) intraperitoneal). In the 50 animals treated with Pa3 IVC2, no increase in the number of survivors was observed compared to the animals that received no antibody.
VOORBEELD IIEXAMPLE II
Voorbeeld II toont de methodologie voor de bereiding van een muizehybridoomcellijn, die een muizemono-55 klonaal antilichaam produceert tegen P. aeruginosa flagelline type b, dat in vivo beschermend Is.Example II shows the methodology for the preparation of a mouse hybridoma cell line, which produces a mouse mono-55 clonal antibody against P. aeruginosa flagellin type b, which is protective in vivo.
Volwassen vrouwelijke BALB/c muizen werden eerst intraperitoneaal geïnjecteerd met levenskrachtige P, aeruginosa Fisher immunotype 6 (A.T.C.C. 27317) (8 x 106 organismen), twee weken later gevolgd door 194961 12 een injectie van levensvatbare P. aeruginosa Fisher immunotype 5 (A.T.C.C. 27316) (4x10® organismen). Tijdens de daarop volgende periode van twee weken werden levensvatbare P, aeruginosa Fisher immunotype 5 en Fisher immunotype 6 tezamen toegediend in twee injecties per week. De dosis van elk organisme werd verhoogd, zodanig dat de uiteindelijke dosis het tienvoudige was van de begindosis. Vier dagen na de 5 laatste levensvatbare bacterie-injectie werd een laatste injectie gegeven van P. aeruginosa Fisher immunotype 6 buitenmembraanpreparaten (50 pg proteïne), bereid volgens J. Bacteriol. 136 (1978) 381-390). Drie dagen na de laatste immunisering werd van één muis de milt verwijderd en werden de miltcellen geprepareerd voor hybridisering op de in voorbeeld I beschreven wijze.Adult female BALB / c mice were first injected intraperitoneally with viable P, aeruginosa Fisher immunotype 6 (ATCC 27317) (8 x 10 6 organisms) followed two weeks later by 194961 12 an injection of viable P. aeruginosa Fisher immunotype 5 (ATCC 27316) (4x10® organisms). During the following two-week period, viable P, aeruginosa Fisher immunotype 5 and Fisher immunotype 6 were co-administered in two injections per week. The dose of each organism was increased such that the final dose was ten times the initial dose. Four days after the last viable bacterial injection, a final injection of P. aeruginosa Fisher immunotype 6 outer membrane preparations (50 pg protein), prepared according to J. Bacteriol, was given. 136 (1978) 381-390). Three days after the last immunization, the spleen of one mouse was removed and the spleen cells were prepared for hybridization in the manner described in Example I.
Bovenstaande cultuurvloeistoffen van de hybridoomcellen werden onderzocht op de aanwezigheid van 10 anti-P. aeruginosa antilichamen door ELISA op de dag 10 na de fusie volgens de in voorbeeld I beschreven procedures, behalve dat het antigen voor de ELISA platen bestond uit levensvatbare bacteriën, geïmmobiliseerd in de putten van de 96-puts microtiterplaten. De platen werden als volgt geprepareerd.The above culture fluids from the hybridoma cells were examined for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies by ELISA on the day 10 post-fusion according to the procedures described in Example I, except that the antigen for the ELISA plates consisted of viable bacteria immobilized in the wells of the 96 well microtiter plates. The plates were prepared as follows.
Vijftig microliter poly-L-lysine (PLL) (1 pg/ml in PBS) werd toegevoegd aan elke put van de 96-putplaten en 30 minuten bij kamertemperatuur geïncubeerd. Ongeadsorbeerd PLL werd verwijderd en de putten 15 werden driemaal gewassen met PBS. De overnacht in TSB gegroeide bacterieculturen werden éénmaal gewassen met PBS en vervolgens opnieuw gesuspendeerd in PBS tot O-D.^ „„ = 0,2. Vijftig microliter van de bacteriële suspensies werd toegevoegd aan eike put van de plaat en 1 uur bij 37°C met rust gelaten om te binden. Ongebonden bacteriën werden verwijderd, waarna de putten driemaal werden gewassen met zoutoplossing-Tween (0,9% (gewicht/volume) NaCI, 0,05% (volume/Volume) Tween-20).Fifty microliters of poly-L-lysine (PLL) (1 pg / ml in PBS) was added to each well of the 96-well plates and incubated for 30 minutes at room temperature. Un adsorbed PLL was removed and the wells were washed three times with PBS. The bacterial cultures grown overnight in TSB were washed once with PBS and then resuspended in PBS to O-D. = 0.2. Fifty microliters of the bacterial suspensions were added to each well of the plate and allowed to bind for 1 hour at 37 ° C. Unbound bacteria were removed, after which the wells were washed three times with saline Tween (0.9% (weight / volume) NaCl, 0.05% (volume / Volume) Tween-20).
20 Niet-specifieke binding van de antilichamen werd geblokkeerd door toevoeging van 200 pl/put blokkeringsbuffer (PBS, bevattende 5% (gewicht/volume) niet-vette droge melk, 0,01% (volume/volume) Antifoam A (Sigma) en 0,01% (gewicht/volume) thimerosal) aan de putten en incubatie gedurende 1 uur bij kamertemperatuur. Overmaatbiokkeringsbuffer werd verdreven en de putten werden driemaal gewassen met zoutoplossing-Tween, zoals eerder beschreven.Non-specific binding of the antibodies was blocked by the addition of 200 µl / well blocking buffer (PBS, containing 5% (weight / volume) non-fat dry milk, 0.01% (volume / volume) Antifoam A (Sigma) and 0.01% (weight / volume) of thimerosal) at the wells and incubation for 1 hour at room temperature. Excess bio-buffer was discarded and the wells were washed three times with saline Tween as previously described.
25 Bovenstaande cultuurvloeistoffen (50 pl) werden gekopieerd in de corresponderende putten van de analyseplaten en 30 minuten bij kamertemperatuur geïncubeerd. De bovenstaande cultuurvloeistoffen werden verwijderd en de putten werden vijfmaal met zoutoplossing-Tween gewassen.The above culture fluids (50 µl) were copied in the corresponding wells of the assay plates and incubated for 30 minutes at room temperature. The above culture fluids were removed and the wells were washed five times with saline Tween.
Een enzyme-geconjugeerd tweede trapantilichaam (mierikswortelperoxydase-geconjugeerde geiteanti-muis IgG + IgM) werd verdund in PBS, bevattende 0,1% (volume/volume) Tween-20 en 0,2% (gewicht/ 30 volume) BSA volgens eerder uitgevoerde titraties, waarna 50 μΙ van het reagens werd toegevoegd aan elke put en 30 minuten bij kamertemperatuur werd geïncubeerd. De overmaat reagens werd verwijderd; de putten werden vijfmaal gewassen in zoutoplossing-Tween; per put werd 100 μΙ o-fenyleendiaminesubstraat toegevoegd, waarna 30 minuten werd geïncubeerd zoals beschreven in voorbeeld I. De reacties werden beëindigd zoals vermeld in voorbeeld I en vervolgens afgelezen bij Α4Θ0 m op een Bio-Tek EL-310 35 Automated EIA Plate Reader.An enzyme-conjugated second-stage antibody (horseradish peroxidase-conjugated goat anti-mouse IgG + IgM) was diluted in PBS containing 0.1% (volume / volume) Tween-20 and 0.2% (weight / 30 volume) BSA according to previously performed titrations, after which 50 μΙ of the reagent was added to each well and incubated for 30 minutes at room temperature. The excess reagent was removed; the wells were washed five times in saline Tween; 100 μΙ o-phenylenediamine substrate was added per well, after which 30 minutes were incubated as described in example I. The reactions were terminated as described in example I and then read at Α4Θ0 m on a Bio-Tek EL-310 35 Automated EIA Plate Reader.
Volgens de beschreven methoden werden de bovenstaande cultuurvloeistoffen van de fusie onderzocht op de aanwezigheid van antilichamen, die zich bonden aan P. aeruginosa Fisher immunotypen 1, 2,3 of 4, maar niet aan controleplaten, geprepareerd door dezelfde PLL en blokkeringsprocedure, maar zonder bacteriën. Bovenstaande vloeistoffen, die anti-lichaam bevatten, dat zich bond aan één van deze vier Fisher 40 immunotypen, werden een tweede maal onderzocht met elk van de zeven Fisher immunotypebacteriên afzonderlijk. Antilichaam aanwezig in de bovenstaande vloeistof van één put, PaF4 IVE8, bond zich alleen aan P, aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7. Cellen uit put PaF4 IVE8 werden gekloond door beperkende verdunningsmethoden, zoals beschreven in voorbeeld I. Het monoklonale antilichaam en de klonale cellijn uit deze put worden beide in de volgende tekst geïdentificeerd door de aanduiding PaF4 45 IVE8. Monoklonale antilichaam-bevattende ascitesvloeistof met hoge titer werd gegenereerd zoals beschreven in voorbeeld I, behalve dat BALB/c muizen werden gebruikt in plaats van CB6F,.According to the methods described, the above culture fluids of the fusion were examined for the presence of antibodies that bound to P. aeruginosa Fisher immunotypes 1, 2.3 or 4, but not to control plates prepared by the same PLL and blocking procedure, but without bacteria . The above liquids, containing antibody, which bound to one of these four Fisher 40 immunotypes, were examined a second time with each of the seven Fisher immunotype bacteria separately. Antibody present in the supernatant fluid of one well, PaF4 IVE8, bound only to P, aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7. Cells from well PaF4 IVE8 were cloned by limiting dilution methods as described in Example I. The monoclonal antibody and the clonal cell line from this well are both identified in the following text by the designation PaF4 45 IVE8. High titre monoclonal antibody-containing ascites fluid was generated as described in Example 1 except that BALB / c mice were used instead of CB6F.
Specificiteit van PaF4 IVE8Specificity of PaF4 IVE8
Een onderzoek, uitgevoerd ter identificatie van het antigen, gebonden door monoklonaal antilichaam PaF4 IVE8 was indirecte immunofluorescentie op bacteriële organismen. Elk van de zeven referentie Fisher 50 immunotypen van P. aeruginosa plus een niet-geflagelleerde stam van P. aeruginosa (PA 103, A.T.C.C. 29260, J. Bacteriol. 62 (1951) 377-389) en Escherichia coli (G.S.C. A25) werden overnacht bij 37°C in TSB gegroeid. De bacteriën werden gecentrifugeerd en vervolgens tweemaal gewassen in PBS. Elke stam werd opnieuw gesuspendeerd in PBS tot een O-D.^ „„ = 2,2.A study carried out to identify the antigen bound by PaF4 IVE8 monoclonal antibody was indirect immunofluorescence on bacterial organisms. Each of the seven reference Fisher 50 immunotypes from P. aeruginosa plus a non-fluted P. aeruginosa strain (PA 103, ATCC 29260, J. Bacteriol. 62 (1951) 377-389) and Escherichia coli (GSC A25) were overnight grown in TSB at 37 ° C. The bacteria were centrifuged and then washed twice in PBS. Each strain was resuspended in PBS to an O-D. = 2.2.
De bacteriële suspensies werden vervolgens verder verdund 1:150 en monsters van 20 μΙ werden 55 geplaatst in individuele putten van Carlson glaasjes en op het glaasje gedroogd bij 40°C. Bovenstaande cultuurvloeistoffen (25 μΙ) van PaF4 IVE8 werden op de glaasjes in een vochtigheidskamer bij kamertemperatuur gedurende 30 minuten op de gedroogde bacteriemonsters geïncubeerd. Ongebonden antilichaam 13 194961 werd van de glaasjes afgewassen door dompeling van de glaasjes in gedestilleerd water.The bacterial suspensions were then further diluted 1: 150 and 20 μ samples were placed in individual wells of Carlson slides and dried on the slide at 40 ° C. The above culture fluids (25 μΙ) of PaF4 IVE8 were incubated on the slides in a humidity chamber at room temperature for 30 minutes on the dried bacterial samples. Unbound antibody 13 194961 was washed off the slides by immersing the slides in distilled water.
Nadat de glaasjes werden gedroogd werd fluoresceïne-isothiocyanaat (FITC)-geconjugeerde geit anti-muis lgG+ IgM (25 pi per put van een 1:40 verdunning in PBS) gedurende 30 minuten bij kamertemperatuur in een bevochtigde kamer in het donker op de glaasjes geïncubeerd. De glaasjes werden opnieuw in 5 gedestilleerd water gewassen, gedroogd en vervolgens bedekt met een dekglas, gemonteerd met glycerol in PBS (9:1). De glaasjes werden met een fluorescentiemicroscoop bezichtigd.After the slides were dried, fluorescein isothiocyanate (FITC) -conjugated goat anti-mouse IgG + IgM (25 µl per well of a 1:40 dilution in PBS) was incubated on the slides for 30 minutes at room temperature in the dark room in the dark . The slides were washed again in distilled water, dried and then covered with a cover glass mounted with glycerol in PBS (9: 1). The slides were examined with a fluorescent microscope.
Fluorescerende kleuring werd alleen waargenomen bij P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7 en vertoonde een sinusoïdaal patroon (lijn) uitgaande van slechts één einde van de organismen. Dit is consistent met de morfolofie en locatie van de enkele polaire flagellum van deze bacteriën.Fluorescent staining was only observed with P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7 and showed a sinusoidal pattern (line) starting from only one end of the organisms. This is consistent with the morpholophy and location of the single polar flagellum of these bacteria.
10 De reactie van PaF4 IVE8 met flagella werd bevestigd door immunovloeianalyse. Buitenmembraan-antigenen van P. aeruginosa Fisher immunotype 6 (zie voorbeeld I) werden gescheiden door elektroforese in een 14% polyacrylamidegel, dat SDS bevatte, zoals beschreven in voorbeeld I, behalve dat de elektroforese werd uitgevoerd gedurende 5 uur bij een constant amperage van 80 mA. Voorgekleurde molecuulge-wichtsmarkeringsmiddelen (lysozyme, Mw 14.300; beta-lactoglobuline, MW 18.400; alfa-chymotrypsinogeen, 15 Mw 25.700; ovalbumine, MW 43.000; runderserumalbumine, Mw 68.000; fosforylase B, MW 97.400; en myosine, MW 200.000) werden in hetzelfde polyacrylamidegel opgenomen.The reaction of PaF4 IVE8 with flagella was confirmed by immuno-fluid analysis. Outer membrane antigens from P. aeruginosa Fisher immunotype 6 (see example I) were separated by electrophoresis in a 14% polyacrylamide gel containing SDS as described in example I, except that the electrophoresis was performed for 5 hours at a constant amperage of 80 mA. Pre-stained molecular weight markers (lysozyme, Mw 14,300; beta-lactoglobulin, MW 18,400; alpha-chymotrypsinogen, 15 Mw 25,700; ovalbumin, MW 43,000; bovine serum albumin, Mw 68,000; phosphorylase B, MW 97,400; and myosin in 200,000) polyacrylamide gel.
Antigenen werden overnacht bij 4°C bij een constant amperage van 200 mA uit het polyacrylamidegel overgedragen op een nitrocellulosemembraan (NCM) (0,45 pm) in een Tris-glycine-methanolbuffer (Proc.Antigens were transferred from the polyacrylamide gel overnight at 4 ° C at a constant amperage of 200 mA to a nitrocellulose membrane (NCM) (0.45 µm) in a Tris-glycine-methanol buffer (Proc.
Natl. Acad. Sci., U.S.A. 76 (1979) 4350-4354), bevattende 0,05% (gewicht/volume) SDS. Na de overdracht 20 werd het NCM gedurende 1 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd in 0,05% (volume/volume) Tween-20 in PBS (PBS-Tween) (J. Immunol. Meth. 55 (1982) 297-307). Bij deze behandeling en alle volgende behandelingen werd de schotel, die het NCM bevatte, geplaatst op een schommelplatform teneinde verdeling van de oplossing over het gehele NCM te verzekeren.Natl. Acad. Sci., U.S.A. 76 (1979) 4350-4354), containing 0.05% (weight / volume) SDS. After the transfer, the NCM was incubated for 1 hour at room temperature in 0.05% (volume / volume) Tween-20 in PBS (PBS-Tween) (J. Immunol. Meth. 55 (1982) 297-307). In this treatment and all subsequent treatments, the tray containing the NCM was placed on a rocking platform to ensure distribution of the solution over the entire NCM.
Na 1 uur werd de PBS-Tween oplossing afgegoten en werd PaF4 IVE8 ascites (verdund 1:1000 in 25 PBS-Tween) toegevoegd en met het NCM gedurende 1 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd. Het NCM werd vervolgens vijfmaal, steeds 5 minuten, gewassen met PBS-Tween ter verwijdering van ongebonden antilichaam. Alkalische fosfatase-geconjugeerde geit anti-muis IgG + IgM (Tago, Inc.) werd verdund volgens de specificaties van de fabrikant en met het NCM gedurende 1 uur bij kamertemperatuur geïncubeerd. Het NCM werd vijfmaal op de beschreven wijze gewassen, waarna substraat-bevattend broomchloorindolylfos-30 faat en nitroblauw tetrazolium (Sigma) bereid zoals beschreven in Proc. Natl. Acad. Sci., U.S.A. 80 (1983) 4045-4049) werd toegevoegd en 10-20 minuten bij kamertemperatuur geïncubeerd. De reactie werd ! beëindigd door wegwassen van het substraat met gedestilleerd water. !After 1 hour, the PBS-Tween solution was decanted and PaF4 IVE8 ascites (diluted 1: 1000 in PBS-Tween) was added and incubated with the NCM for 1 hour at room temperature. The NCM was then washed five times, each time 5 minutes, with PBS-Tween to remove unbound antibody. Alkaline phosphatase-conjugated goat anti-mouse IgG + IgM (Tago, Inc.) was diluted according to the manufacturer's specifications and incubated with the NCM for 1 hour at room temperature. The NCM was washed five times in the manner described, then substrate-containing bromochlorindolyl phosphate and nitro blue tetrazolium (Sigma) prepared as described in Proc. Natl. Acad. Sci., U.S.A. 80 (1983) 4045-4049) was added and incubated for 10-20 minutes at room temperature. The response was! terminated by washing away the substrate with distilled water. !
De resultaten van dit experiment toonden dat PaF4 IVE8 zich specifiek bond aan een enkel antigen met i een molecuulgewicht van 53.00 dalton in het buitenste membraanpreparaat. De resultaten van het indirecte i 35 immunofluorescentie-onderzoek en immunovloeien tonen dat PaF4 IVE8 zich bindt aan de flagella van P, aeruginosa. jThe results of this experiment showed that PaF4 IVE8 specifically bound to a single antigen with a molecular weight of 53.00 daltons in the outer membrane preparation. The results of the indirect immunofluorescence study and immunoflowing show that PaF4 IVE8 binds to the flagella of P, aeruginosa. j
Het flagellatype, dat PaF4 IVE8 onderkende werd door ELISA bepaald. Habs stammen 1-12 (A.T.C.C. jThe flagella type, which recognized PaF4 IVE8, was determined by ELISA. Habs strains 1-12 (A.T.C.C. j
33348-33359) werden elk gebonden aan putten van 96-puts microtiterplaten (Linbro) met PLL, waarna de I33348-33359) were each bound to wells of 96-well microtiter plates (Linbro) with PLL, after which the I
ELISA werd uitgevoerd zoals eerder in dit voorbeeld beschreven. De bron van PaF4 IVE8 antilichaam was ! 40 bovenstaande cultuurvloeistof. Positieve reacties werden waargenomen in putten, die Habs stammen 2, 3, j 4, 5, 7,10,11 en 12 bevatten, waaruit blijkt dat PaF4 IVE8 zich bindt aan type b flagella. De beschermings-gegevens in vivo worden gepresenteerd in voorbeeld IV. iELISA was performed as previously described in this example. The source of PaF4 IVE8 antibody was! 40 above culture fluid. Positive responses were observed in wells containing Habs strains 2, 3, 4, 5, 7, 10, 11 and 12, showing that PaF4 IVE8 binds to type b flagella. The in vivo protection data is presented in Example IV. i
VOORBEELD IIIEXAMPLE III
45 Voorbeeld III toont de methodologie voor de bereiding van een rnuizehybridoomcellijn, die een monoklonaal antilichaam produceert, dat reactief is met anti-P. aeruginosa flagella type a, dat beschermend is in vivo.Example III shows the methodology for the preparation of a mouse hybridoma cell line which produces a monoclonal antibody reactive with anti-P. aeruginosa flagella type a, which is protective in vivo.
De lymfoldecelbron voor de fusie was een milt uit een geïmmuniseerde BALB/c muis, die in de loop van een periode van zes weken viermaal intraperitoneaal was geïnjecteerd met gezuiverd type a flagella (10-20 pg proteïne) uit Habs stammen 6 en 8 (A.T.C.C. 33353 en 33355). Flagella werden gezuiverd volgens de 50 methode, beschreven in Infect. Immun. 35 (1982) 281-288, met dit verschil dat de laatste centrifugering van flagella was bij 100.000 x g gedurende 1 uur in plaats van 40.000 x g gedurende 3 uur. Een tweede modificatie, die voor sommige procedures werd toegepast, was de flagella van de bacterie te scheiden gedurende 30 seconden in een menger in plaats van 3 minuten (Infect. Immun. 49 (1985) 770-774).The lymph cell source for the fusion was a spleen from an immunized BALB / c mouse, which was intraperitoneally injected four times over six weeks with purified type a flagella (10-20 pg protein) from Habs strains 6 and 8 (ATCC 33353 and 33355). Flagella were purified according to the 50 method described in Infect. Immun. 35 (1982) 281-288, with the difference that the last centrifugation was flagella at 100,000 x g for 1 hour instead of 40,000 x g for 3 hours. A second modification, used for some procedures, was to separate the flagella from the bacterium for 30 seconds in a mixer instead of 3 minutes (Infect. Immun. 49 (1985) 770-774).
Proteïneconcentraties van elk preparaat werden bepaald met de Bio-Rad Protein Assay (Bio-Rad) en de 55 aanwezigheid van verontreinigend lipopolysaccharide (LPS) werd bepaald door meting van het KDO gehalte (Anal. Biochem. 85 (1978) 595-601). De molecuulgewichten van de flagellaproteïnen werden bepaald door vergelijking van hun migratie in een SDS polyacrylamidegel met de migratie van standaardprotelnemerkers 194961 14 (BRL) (zie voorbeeld II). Het molecuulgewicht van Habs 6 flagelline was 51.700 dalton en dat van Habs 8 flagelline 47.200 dalton. Deze waarden stemmen overeen met die van Infect. Immun. 49 (1985) 770-774.Protein concentrations of each preparation were determined with the Bio-Rad Protein Assay (Bio-Rad) and the presence of contaminating lipopolysaccharide (LPS) was determined by measuring the KDO content (Anal. Biochem. 85 (1978) 595-601). The molecular weights of the flagella proteins were determined by comparing their migration in an SDS polyacrylamide gel with the migration of standard protein markers 194961 14 (BRL) (see Example II). The molecular weight of Habs 6 flagelline was 51,700 dalton and that of Habs 8 flagelline 47,200 dalton. These values correspond to those of Infect. Immun. 49 (1985) 770-774.
Fusie van splenocyten uit flagelline-geïmmuniseerde muizen en NS-1 myeloomcellen werd drie dagen na de laatste immunisering uitgevoerd, zoals beschreven in de voorbeelden I en II. Toen de hybridoomcellen 5 groeiden tot een samenvloeiing van ongeveer 40% (dag 7) werden de bovenstaande cultuurvloeistoffen gekopieerd in overeenkomstige putten van drie verschillende antigenplaten, PLL-gebonden P. aeruginosa Fisher immunotype 1 (zie voorbeeld II voor de bereiding) en formaline-gefixeerde Habs 6 en Habs 9.Fusion of splenocytes from flagellin immunized mice and NS-1 myeloma cells was performed three days after the last immunization, as described in Examples I and II. When the hybridoma cells 5 grew to a confluence of about 40% (day 7), the above culture fluids were copied into corresponding wells of three different antigen plates, PLL-bound P. aeruginosa Fisher immunotype 1 (see Example II for preparation) and formalin-fixed Habs 6 and Habs 9.
De bacteriën voor de formaline-gefixeerde antigenplaten werden gegroeid, gewassen en verdund zoals beschreven voor PLL-gebonden antigenplaten. Verdunde bacteriën (0,2 O.D.-eenheden bij A^) werden 10 toegevoegd aan individuele putten (50 pl per put) van Linbro 96-puts microtiterplaten, waarna de platen gedurende 20 minuten bij kamertemperatuur werden gecentrifugeerd bij 1200 x g. De bovenstaande vloeistoffen werden uit de putten verwijderd en 75 pl 0,2%’s (volume/volume) formaline in PBS werd aan elke put toegevoegd en gedurende 15 minuten bij kamertemperatuur geïncubeerd. Nadat de formaline uit de putten was verwijderd, werden de platen aan de lucht gedroogd en tot het gebruik bij 4°C bewaard.The bacteria for the formalin-fixed antigen plates were grown, washed and diluted as described for PLL-bound antigen plates. Diluted bacteria (0.2 O.D. units at A 2) were added to individual wells (50 µl per well) of Linbro 96-well microtiter plates, after which the plates were centrifuged at 1200 x g for 20 minutes at room temperature. The supernatants were removed from the wells and 75 µl of 0.2% (volume / volume) formalin in PBS was added to each well and incubated for 15 minutes at room temperature. After the formalin was removed from the wells, the plates were air dried and stored at 4 ° C until use.
15 Formaline bracht geen wijziging in de antigeniciteit van de flagella, zoals blijkt uit het vermogen van anti-flagella antisera tot agglutinatie van met formaline behandelde organismen (Acta Microbiol. Acad. Sci., Hung. 17 (1970) 3548). P. aeruginosa Fisher immunotype 1 stam werd als controle gebruikt, omdat deze stam niet-geflagelleerd was, zoals bij beitskleuring bleek (Manual of Clin. Microbiol. (1985) ed. Amer. Soc. Microbiol., blz. 1099). Hybridecellen in de put, aangeduid als FA6 IIG5 produceerde een antilichaam, dat 20 zich bond aan Habs 6 en Habs 9 (beide flagella type a dragende stammen), maar niet aan Fisher immunotype 1.Formalin did not alter the antigenicity of the flagella, as evidenced by the ability of anti-flagella antisera to agglutination of formalin-treated organisms (Acta Microbiol. Acad. Sci., Hung. 17 (1970) 3548). P. aeruginosa Fisher immunotype 1 strain was used as a control because this strain was non-flared, as shown by stain staining (Manual of Clin. Microbiol. (1985) ed. Amer. Soc. Microbiol., P. 1099). Hybrid cells in the well, designated FA6 IIG5, produced an antibody that bound to Habs 6 and Habs 9 (both strains of flagella type A), but not to Fisher immunotype 1.
Cellen uit de put FA6 IIG5 werden in een subcultuur gekweekt en gekloond zoals beschreven in de vorige voorbeelden. Het monoklonale anti-lichaam en de klonale cellijn uit deze put worden in het hiernavolgende verder aangeduid als FA6 IIG5. Ascites werd geproduceerd in BALB/c muizen, zoals beschreven 25 in voorbeeld II.Cells from the well FA6 IIG5 were grown in a subculture and cloned as described in the previous examples. The monoclonal antibody and the clonal cell line from this well are hereinafter referred to as FA6 IIG5. Ascites was produced in BALB / c mice, as described in Example II.
Specificiteit van FA6 IIG5Specificity of FA6 IIG5
De specificiteit van het antilichaam FA6 IIG5 werd bepaald door indirecte immunofluorescentie en immunovloeiing. De indirecte immunofluorescentie werd in wezen uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld II met de volgende modificaties.The specificity of the FA6 IIG5 antibody was determined by indirect immunofluorescence and immunoflux. The indirect immunofluorescence was essentially performed as described in Example II with the following modifications.
30 Bacterieculturen, die overnacht waren gegroeid op trypticasesoja-agar bij 30°C werden van de platen verwijderd met wattenstaafjes en opnieuw gesuspendeerd in PBS tot een Aeeo van 0,2 O.D.-eenheden.Bacterial cultures grown overnight on trypticase soy agar at 30 ° C were removed from the plates with cotton swabs and resuspended in PBS to an Aeeo of 0.2 O.D. units.
Formaline (0,37% (volume/volume) in PBS eindconcentratie) werd aan de suspensie onder wervelen toegevoegd. Na incubatie bij kamertemperatuur gedurende 15 minuten werden de bacteriën 1:12 verdund in PBS, waarna 20 μΙ van de suspensie werd geplaatst in individuele putten van Carlson glaasjes. Na droging 35 werden de glaasjes geprepareerd voor bezichtiging, zoals beschreven in voorbeeld II. De bron van antilichaam was bovenstaande cultuurvloeistof van de FA6 IIG5 cellijn.Formalin (0.37% (volume / volume) in PBS final concentration) was added to the suspension with swirling. After incubation at room temperature for 15 minutes, the bacteria were diluted 1:12 in PBS, after which 20 μΙ of the suspension was placed in individual wells of Carlson slides. After drying, the slides were prepared for viewing as described in Example II. The source of antibody was the culture culture supernatant from the FA6 IIG5 cell line.
Fluorescerende kleuring door het FA6 IIG5 antilichaam werd alleen waargenomen met P. aeruginosa stammen, die type a flagella dragen en bij geen die type b dragen. Het waargenomen fluorescentiepatroon was een sinusoïdaal lijnpatroon, hetgeen toont dat het FA6 IIG5 zich aan de flagella bond. Het 40 fluorescentiesignaal werd versterkt door behandeling van de bacteriën met formaline, maar de behandeling was niet nodig om de flagellaire kleuring met het antilichaam zichtbaar te maken.Fluorescent staining by the FA6 IIG5 antibody was only observed with P. aeruginosa strains that carry type a flagella and do not carry type b in any of them. The observed fluorescence pattern was a sinusoidal line pattern, showing that the FA6 IIG5 bound to the flagella. The fluorescence signal was enhanced by treatment of the bacteria with formalin, but the treatment was not necessary to visualize the flagella staining with the antibody.
Immunovloeiing werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld II. De bronnen van flagella type a antigenen waren de gezuiverde flagellaire preparaten (zie dit voorbeeld). Antigenen werden gescheiden in 10% polyacrylamidegels, die SDS bevatten (Nature 227 (1970) 680-685) en overgedragen op een NCM.Immunoflowing was performed as described in Example II. The sources of flagella type a antigens were the purified flagella preparations (see this example). Antigens were separated into 10% polyacrylamide gels containing SDS (Nature 227 (1970) 680-685) and transferred to an NCM.
45 Preparaten van FA6 IIG5, hetzij bovenstaande cultuurvloeistof, hetzij ascites verdund 1:1000, werden met het NCM tot reactie gebracht en de reactie werd ontdekt met een geschikt enzyme-geconjugeerd reagens en enzymesubstraat, zoals beschreven in voorbeeld II.Preparations of FA6 IIG5, either culture supernatant or ascites diluted 1: 1000, were reacted with the NCM and the reaction was discovered with a suitable enzyme-conjugated reagent and enzyme substrate as described in Example II.
De immunovloeiing toonde dat FA6 IIG5 zich specifiek bond aan het 51.700 MW flagelline van Habs 6 en het 47.200 MW flagelline van Habs 8.The immuno-flow showed that FA6 IIG5 specifically bound to the 51,700 MW flagellin of Habs 6 and the 47,200 MW flagellin of Habs 8.
50 Bevestiging dat FA6 IIG5 alleen met flagella type a reageerde en niet met type b werd verkregen door ELISA, waarin Habs stammen 1-12 individueel werden gebonden met PLL aan de putten van Linbro 96-puts microtiterplaten. Het antilichaam bond zich alleen aan Habs stammen 1, 6, 8 en 9, die de enige flagella type a dragende stammen van de 12 zijn (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Onderzoek betreffende bescherming In vivo wordt gepresenteerd in voorbeeld IV.Confirmation that FA6 IIG5 only reacted with flagella type a and was not obtained with type b by ELISA, in which Habs strains 1-12 were individually bound with PLL to the wells of Linbro 96-well microtiter plates. The antibody only bound to Habs strains 1, 6, 8 and 9, which are the only flagella type a strains of the 12 (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84-88). Research on protection In vivo is presented in Example IV.
15 19496115, 194961
VOORBEELD IVEXAMPLE IV
Voorbeeld IV toont de bescherming van muizen, die passief 2ijn geïmmuniseerd met antilichamen PaF4 IVE8 en FA6 IIG5 tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muismodel.Example IV shows the protection of mice that are passively immunized with antibodies PaF4 IVE8 and FA6 IIG5 against P. aeruginosa threat in the burned mouse model.
De anti-flagella monoklonale antilichamen werden in het gebrande muizemodel beproefd volgens de 5 methode, beschreven in J. Trauma 23 (1983) 530-534. Voor het beschermingsonderzoek werden alle antilichamen gezuiverd door proteïne A-Sepharose chromatografie (Immunochemistry 15 (1978) 429-436) en gedialyseerd in PBS buffer. De voor de dierproeven gebruikte flagella type a dragende stam was P. aeruginosa PA220 (van dr. James Pennington, Boston) en de flagella type b stam was de referentie K aeruginosa Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313).The anti-flagella monoclonal antibodies were tested in the burned mouse model according to the method described in J. Trauma 23 (1983) 530-534. For the protection study, all antibodies were purified by protein A-Sepharose chromatography (Immunochemistry 15 (1978) 429-436) and dialyzed in PBS buffer. The flagella type a strain used for the animal experiments was P. aeruginosa PA220 (from Dr. James Pennington, Boston) and the flagella type b strain was the reference K aeruginosa Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313).
10 Per muis werd 1-2 uur voor het branden en de bedreiging 40 pg gezuiverd monoklonaal antilichaam intraveneus toegediend. Onmiddellijk na de branding ontvingen de dieren 0,5 ml koude PBS subeschar, die de bedreigende bacteriën bevatte. De bedreigingsdosis was ongeveer 10 LD^’s voor elk organisme. De resultaten van de dierproeven zijn vermeld in de tabellen A en B.Per mouse, 40 µg of purified monoclonal antibody was administered intravenously 1-2 hours prior to burning and the threat. Immediately after the surf, the animals received 0.5 ml of cold PBS subeschar, which contained the threatening bacteria. The threat dose was approximately 10 LDs for each organism. The results of the animal tests are given in Tables A and B.
15 TABEL ATABLE A
Beschermingsonderzoek van een anti-flagella type a monoklonaal antilichaam in het gebrande muizemodel.1 20 % overleving per dag2Protection study of an anti-flagella type a monoclonal antibody in the burned mouse model.1 20% survival per day2
Behandeling 123456789Treatment 123456789
Anti-flagella a, 100 100 100 100 100 90 90 80 80 FA6 IIG5 25 Anti-flagella b, 100 20 10 10 10 10 10 10 10Anti-flagella a, 100 100 100 100 100 90 90 80 80 FA6 IIG5 25 Anti-flagella b, 100 20 10 10 10 10 10 10 10
PaF4 IVE8PaF4 IVE8
Niet-specifiek 100 40 30 20 10 10 10 10 10 anti-LPS monoklonaal 30 antilichaam PBS, zonder 80 80 80 80 80 80 80 80 80 bacteriën 1 Muizen werden subeschar bedreigd met ongeveer 10 LDw’s van P. aeruginosa PA 220.Non-specific 100 40 30 20 10 10 10 10 10 anti-LPS monoclonal antibody PBS, without 80 80 80 80 80 80 80 80 80 bacteria 1 Mice were sub-scarcely threatened with approximately 10 LDs of P. aeruginosa PA 220.
2 Het percentage is gebaseerd op de overleving van muizen in uit 10 dieren bestaande groepen, met uitzondering van de PBS alleen controlegroep, die uit 5 muizen bestond. De dagen worden geteld na het branden van de bedreiging.2 The percentage is based on the survival of mice in 10 animal groups, with the exception of the PBS only control group, which consisted of 5 mice. The days are counted after the threat is burned.
TABEL BTABLE B
Beschermingsonderzoek van een anti-flagella type b 40 monoklonaal antilichaam in het gebrande muizemodel.1 % overleving per dag2Protection study of an anti-flagella type b 40 monoclonal antibody in the burned mouse model.1% survival per day2
Behandeling 123456789 45 Antiflagella b, 100 100 90 90 90 90 90 90 90Treatment 123456789 45 Antiflagella b, 100 100 90 90 90 90 90 90 90
PaF4 IVE8PaF4 IVE8
Anti-flagella a, 100 20 10 10 10 10 10 10 10 FA6 IIG5Anti-flagella a, 100 20 10 10 10 10 10 10 10 FA6 IIG5
Niet-specifieke 100 20 20 20 20 20 20 20 20 50 anti-LPS monoklonaal antilichaam PBS, zonder 100 100 100 100 100 100 100 100 100 bacteriën 55___Non-specific 100 20 20 20 20 20 20 20 20 50 anti-LPS monoclonal antibody PBS, without 100 100 100 100 100 100 100 100 100 bacteria 55___
Muizen werden subeschar bedreigd met ongeveer 10 LD^'s van P. aeruginosa Fisher immunotype 2.Mice were sub-threatened with approximately 10 LDs of P. aeruginosa Fisher immunotype 2.
194961 16 * Zie voetnoot 2 bij tabel A.194961 16 * See footnote 2 to Table A.
Zeer significante overleving werd waargenomen in muizen, die waren behandeld met het anti-a antilichaam of anti-b antilichaam en vervolgens bedreigd met het corresponderende antigen. Omgekeerd stierf 80-90% 5 van de onbehandelde, maar bedreigde muizen of dieren, behandeld met een niet-passend anti-flagellair monoklonaal antilichaam of niet-specifiek anti-LPS antilichaam. Het onvermogen van het anti-flagella type a antilichaam om muizen van een dodelijke bedreiging van flagella type b dragende P. aeruginosa Fisher immunotype 2 te beschermen, en het onvermogen van het anti-flagella type b antilichaam om muizen te beschermen tegen een dodelijke bedreiging van type a dragende P, aeruginosa PA220, bevestigde in vivo 10 de specificiteit van de antilichamen, die in vitro was aangenomen. Overleving van gebrande, maar niet geïnfecteerde muizen toonde dat de brandwond zelf niet dodelijk was.Very significant survival was observed in mice treated with the anti-a antibody or anti-b antibody and then threatened with the corresponding antigen. Conversely, 80-90% of the untreated but endangered mice or animals died, treated with an inappropriate anti-flagella monoclonal antibody or non-specific anti-LPS antibody. The inability of the anti-flagella type a antibody to protect mice from a lethal threat of flagella type b bearing P. aeruginosa Fisher immunotype 2, and the inability of the anti-flagella type b antibody to protect mice from a lethal threat of type A bearing P, aeruginosa PA220, confirmed in vivo the specificity of the antibodies, which was assumed in vitro. Survival of burned but not infected mice showed that the burn itself was not fatal.
VOORBEELD VEXAMPLE V
Voorbeeld V toont de extensieve kruisreactiviteit van PaF4 IVE8 en Fa6 IIG5 met P. aeruginosa klinische 15 isolaten, waaruit de klinische bruikbaarheid van deze antilichamen voor de immunotherapie van P. aeruginosa infecties blijkt.Example V shows the extensive cross-reactivity of PaF4 IVE8 and Fa6 IIG5 with P. aeruginosa clinical isolates, demonstrating the clinical utility of these antibodies for the immunotherapy of P. aeruginosa infections.
Klinische isolaten werden verkregen uit ziekenhuizen en klinieken. De isolaten waren afkomstig van een variëteit van isolatieplaatsen, waaronder bloed, wonden, ademhalingswegen, urine en oren. In totaal werden 157 isolaten onderzocht.Clinical isolates were obtained from hospitals and clinics. The isolates were from a variety of isolation sites, including blood, wounds, respiratory tract, urine, and ears. A total of 157 isolates were investigated.
20 PaF4 IVE8 bond 2ich specifiek aan 34 klinische isolaten (22%), terwijl het flagella type a antilichaam, FA6 IIG5, zich bond aan 102 klinische isolaten (65%), dus in totaal 136 van 157 isolaten (87%). Van de 21 stammen, die door geen van beide antilichamen werden herkend, waren 19 niet-geflagelleerd, zoals bij beitskleuring bleek. Beide anti-lichamen in combinatie bonden zich derhalve aan 136 van 138 (98%) geflagelleerde klinische isolaten, hetgeen eerdere rapporten bevestigt (Zbi. Bakt. Hyg., I Abt. Orig. A 242 25 (1978)228-238).PaF4 IVE8 specifically bound to 34 clinical isolates (22%), while the flagella type a antibody, FA6 IIG5, bound to 102 clinical isolates (65%), thus a total of 136 of 157 isolates (87%). Of the 21 strains that were not recognized by either antibody, 19 were non-flared, as shown by staining. Both antibodies in combination therefore bound to 136 of 138 (98%) fluted clinical isolates, confirming previous reports (Zbi. Bakt. Hyg., I Abt. Orig. A 242 25 (1978) 228-238).
VOORBEELD VIEXAMPLE VI
Voorbeeld VI toont methoden voor de productie van menselijke monoklonale antilichamen, die zich binden P. aeruginosa type b flagella.Example VI shows methods for the production of human monoclonal antibodies that bind P. aeruginosa type b flagella.
30 Een perifeer bloedmonster van een individu, geïmmuniseerd met een hoog moleculair polysaccharidepre-paraat (Infect. Immun. 45 (1984) 309) diende als bron van B cellen.A peripheral blood sample from an individual immunized with a high molecular weight polysaccharide preparation (Infect. Immun. 45 (1984) 309) served as a source of B cells.
Mononucleaire cellen werden uit het bloed afgescheiden volgens standaardcentrifugeringstechnieken op Ficoll-Paque (Scand. J. Clin. Lab. Invest. 21^ (1968) 77) en tweemaal gewassen in calcium/magnesium-vrije fosfaat-gebufferde zoutoplossing (PBS).Mononuclear cells were separated from the blood by standard centrifugation techniques on Ficoll-Paque (Scand. J. Clin. Lab. Invest. 21 (1968) 77) and washed twice in calcium / magnesium-free phosphate buffered saline (PBS).
35 De mononucleaire cellen werden verarmd aan T-cellen onder toepassing van een gemodificeerde E-rozetprocedure. De cellen werden eerst opnieuw gesuspendeerd tot een concentratie van 1 x 107 cellen/ml in PBS van 4°C, bevattende 20% foetaal kalfserum (FCS). Van deze suspensie werd 1 ml geplaatst in een 17 x 100 ml polystyreen rondbodembuis, waaraan 1 x 10s met 2-amino-isothiouroniumbromide (AET)-behandelde rode schapebloedcellen werd toegevoegd uit een 10%'s 40 (volume/volume) oplossing in Iscove’s gemodificeerd Dulbecco’s medium (Iscove’s medium) (zie J. Immun. Methods 27 (1979) 61). De suspensie werd 5-10 minuten zeer zacht bij 4°C gemengd, waarna de E-rozetcellen werden verwijderd door centrifugeren op Ficoll-Paque gedurende 8 minuten bij 2500 x g bij 4°C. E-rozetnegatieve perifere mononucleaire bloedcellen (E'PBMC), die zich verenigden aan het grensvlak, werden verzameld en eenmaal gewassen in Iscove’s medium, en vervolgens opnieuw gesuspendeerd in 45 hetzelfde medium, bevattende 15% (volume/volume) FCS, L-glutamine (2 mmol/l) penicilline (100 lU/ml), streptomycine (100 pg/ml), hypoxanthine (1 x 10"4 M), aminopterine (4 x 10‘7 M) en thymidine (1,6 x 10'5 M). Dit medium wordt verder aangeduid als HAT-medium.The mononuclear cells were depleted on T cells using a modified E-rosette procedure. The cells were first resuspended to a concentration of 1 x 10 7 cells / ml in PBS of 4 ° C containing 20% fetal calf serum (FCS). 1 ml of this suspension was placed in a 17 x 100 ml polystyrene round bottom tube, to which 1 x 10 s with 2-amino-isothiouronium bromide (AET)-treated red sheep blood cells was added from a 10% 40 (volume / volume) solution in Iscove's modified Dulbecco's medium (Iscove's medium) (see J. Immun. Methods 27 (1979) 61). The suspension was mixed very gently for 5-10 minutes at 4 ° C, after which the E-rosette cells were removed by centrifugation on Ficoll-Paque for 8 minutes at 2500 x g at 4 ° C. E-rosette negative peripheral mononuclear blood cells (E'PBMC), which were joined at the interface, were collected and washed once in Iscove's medium, and then resuspended in the same medium containing 15% (volume / volume) FCS, L-glutamine (2 mmol / l) penicillin (100 lU / ml), streptomycin (100 pg / ml), hypoxanthine (1 x 10 "4 M), aminopterin (4 x 10'7 M) and thymidine (1.6 x 10 ') 5 M. This medium is further referred to as HAT medium.
Cel-gedreven transformatie van de E'PBMC werd tot stand gebracht door co-cultivering van deze cellen met een transformerende cellijn. De transformerende cellijn was een Epstein-Barr nucleair antigen (EBNA) 50 positief menselijke lymfoblastoïdecellijn, afgeleid door ethylmethaansulfonaat (EMS) mutagenese van de GM 1500 lymfoblastoïdecellijn, gevolgd door selectie in tegenwoordigheid van 30 pg/ml 6-thioguanine om de cellen hypoxanthine-guaninefosforibosyltransferase (HGPRT) deficiënt en aldus HAT-gevoelig te maken. Deze cellijn wordt aangeduid als de 1A2 cellijn en werd gedeponeerd bij de American Type Culture Collection (A.T.C.C.) op 29 maart 1982 onder A.T.C.C. No. CRL 8119. 1A2 cellen in logaritmische groeifase 55 werden gesuspendeerd in HAT-medium en vervolgens gecombineerd met de E'PBMC’s in een verhouding van vijftien 1A2 cellen per PBMC. Het celmengsel werd geplateerd in dertig rondbodem 96-puts microtiter-platen (Costar 3799) bij een concentratie van 32.000 cellen/put in een volume van 200 pl per put, en 17 194961 geïncubeerd bij 37°C in een bevochtigde atmosfeer, die 6% C02 bevatte. De culturen werden gevoed op de dagen 5 en 8 na het plateren door vervanging van de helft van de bovenstaande vloeistof met vers HAT-medium. Zestien dagen na het plateren vertoonde 100% van de putten prolifererende cellen en in de meeste van de putten waren de cellen van voldoende dichtheid voor verwijdering en beproeving van 5 bovenstaande vloeistoffen op anti-P. aeruginosa antilichamen.Cell-driven transformation of the E'PBMC was accomplished by co-cultivation of these cells with a transforming cell line. The transforming cell line was an Epstein-Barr nuclear antigen (EBNA) 50 positive human lymphoblastoid cell line, derived by ethyl methane sulfonate (EMS) mutagenesis of the GM 1500 lymphoblastoid cell line, followed by selection in the presence of 30 pg / ml 6-thioguanine to the hypoxanthine-guanine phosphoribosyl transferase cells (HGPRT) deficient and thus make HAT sensitive. This cell line is referred to as the 1A2 cell line and was deposited with the American Type Culture Collection (A.T.C.C.) on March 29, 1982 under A.T.C.C. No. CRL 8119. 1A2 cells in logarithmic growth phase 55 were suspended in HAT medium and then combined with the E'PBMCs in a ratio of fifteen 1A2 cells per PBMC. The cell mixture was plated in thirty round-bottom 96-well microtiter plates (Costar 3799) at a concentration of 32,000 cells / well in a volume of 200 µl per well, and incubated at 19 ° C in a humidified atmosphere at 37 ° C for 6% Contained CO2. The cultures were fed on days 5 and 8 after plating by replacing half of the supernatant with fresh HAT medium. Sixteen days after plating, 100% of the wells showed proliferating cells and in most of the wells the cells were of sufficient density for removal and testing of supernatants for anti-P. aeruginosa antibodies.
Bovenstaande vloeistoffen werden gescreend op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen onder toepassing van de ELISA-techniek, zoals beschreven in voorbeeld II met de volgende modificaties. Een combinatie van de zeven Fisher immunotype referentiestammen (A.T.C.C. 27312-27318) (A^ = 0,2 O.D.-eenheden) werd gebonden aan platbodem 96-puts microtiterplaten (Immulon II, Dynatech) voor-10 behandeld met poly-L-lysine, geïncubeerd en gewassen zoals beschreven in voorbeeld II. Na blokkering van niet-specifieke bindingsplaatsen en wassen van de platen werd per put 50 pi PBS, bevattende 0,1% (volume/volume) Tween-20 en 0,2% (gewicht/volume) BSA toegevoegd. Bovenstaande cultuurvloeistoffen werden vervolgens gekopieerd door plateren in de corresponderende putten van assayplaten en in controleplaten, die werden behandeld met PLL en geblokkeerd, maar geen bacteriën bevatten. Na incubatie 15 en wassen werden enzyme-geconjugeerde tweede-trapantilichamen (50 μΙ per put), mierikswortelperoxy-dase-geconjugeerde geit anti-mens IgG en geit anti-mens IgM, op passende wijze verdund in PBS, bevattende 0,1% (volume/volume) Tween-20 en 0,2% (gewicht/volume) BSA, aan de putten toegevoegd en werd de assay voltooid zoals beschreven in voorbeeld II.The above liquids were screened for the presence of anti-P. aeruginosa antibodies using the ELISA technique, as described in Example II with the following modifications. A combination of the seven Fisher immunotype reference strains (ATCC 27312-27318) (A ^ = 0.2 OD units) was bound to flat-bottom 96-well microtiter plates (Immulon II, Dynatech) pre-treated with poly-L-lysine, incubated and washed as described in Example II. After blocking non-specific binding sites and washing the plates, 50 µl of PBS containing 0.1% (volume / volume) Tween-20 and 0.2% (weight / volume) BSA was added per well. The above culture fluids were then copied by plating into the corresponding wells of assay plates and in control plates, which were treated with PLL and blocked but did not contain bacteria. After incubation and washing, enzyme-conjugated second-stage antibodies (50 μΙ per well), horseradish peroxy-dase-conjugated goat anti-human IgG and goat anti-human IgM were appropriately diluted in PBS containing 0.1% (volume) / volume) Tween-20 and 0.2% (weight / volume) BSA added to the wells and the assay was completed as described in Example II.
Bovenstaande vloeistoffen, die antilichaam bevatten, dat zich bond aan de combinatie van Fisher 20 immunotypen, maar niet aan de controleplaat, werden een tweede maal onderzocht onder toepassing van elk van de zeven Fisher immunotype bacteriën afzonderlijk. Antilichaam aanwezig in de bovenstaande vloeistof van één put, 20H11, bond zich alleen aan P. aeruginosa Fisher immunotypen 2, 6 en 7. De cellen werden herhaaldelijk onderworpen aan subcultuur bij afnemende lage ceidichtheden, totdat alle putten met groei antilichaam afscheidden. De cellijn en het monoklonale antilichaam (IgM isotype) worden beide in het 25 hiernavolgende aangeduid als 20H11.Supernatants containing antibody bound to the combination of Fisher immunotypes but not to the control plate were tested a second time using each of the seven Fisher immunotype bacteria individually. Antibody present in the supernatant of one well, 20H11, bound only to P. aeruginosa Fisher immunotypes 2, 6 and 7. The cells were repeatedly subcultured at decreasing low cell densities until all wells separated with growth antibody. The cell line and the monoclonal antibody (IgM isotype) are both referred to as 20H11 in the following.
Een tweede transformatie werd uitgevoerd, waarbij de bron van B cellen afkomstig was van het perifere bloed van een blaasfibrosepatiênt, waarvan bekend was dat hij een chronische P. aeruginosa infectie had. E'PBMC’s werden bereid als hierboven beschreven en gecocultlveerd met de transformerende cellijn, 1A2, in een verhouding van 72 1A2 cellen per E'PBMC. Het celmengsel werd geplateerd in vipen rondbodem 30 96-puts microtiterplaten in een concentratie van 7,4 x 104 cellen per put en vervolgens gekweekt zoals boven.A second transformation was performed in which the source of B cells came from the peripheral blood of a bladder fibrosis patient who was known to have a chronic P. aeruginosa infection. E'PBMCs were prepared as described above and co-cultured with the transforming cell line, 1A2, in a ratio of 72 1A2 cells per E'PBMC. The cell mixture was plated in vipen 30-well 96-well microtiter plates at a concentration of 7.4 x 104 cells per well and then cultured as above.
Bovenstaande vloeistoffen werden 16 dagen na het plateren van de transformatie onderzocht volgens ELISA op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen. De assay werd uitgevoerd als beschreven voor de vorige transformatie, behalve dat de combinatie van P. aeruginosa stammen, gebruikt voor de 35 eerste screening, was samengesteld uit Fisher immunotype referentiestammen F2, F4, F6 en F7 (A.T.C.C. 27313, 27315, 27316 en 27317) en drie klinische isolaten van de Genetic Systems Corporation Organism Bank (GSCOB), die verschillende LPS immunotypen en flagellatypen hadden. Het klinische isolaat PSA I277 (GSCOB) draagt type a flagella en Fisher immunotype 1 LPS; het tweede isolaat PSA G98 (GSCOB) draagt type a flagella en Fisher immunotype 3 LPS; en de derde, PSA F625 (GSCOB) draagt type b flagella 40 en Fisher immunotype 5 LPS. Dit mengsel van referentiestammen en klinische isolaten zal worden aangeduid als de P. aeruginosa geflagelleerde combinatie. Bovenstaande vloeistoffen, die antilichaam bevatten dat zich bond aan platen, die de P. aeruginosa geflagelleerde combinatie bevatten, maar niet aan de met PLL-beklede controleplaten, werden volgens ELISA een tweede maal onderzocht op de individuele stammen van de combinatie. Eén put, 3C1, bond zich aan referentiestammen F2, F6 en F7 en aan het 45 klinische isolaat F625.The supernatants were tested for the presence of anti-P 16 days after the plating transformation by ELISA. aeruginosa antibodies. The assay was performed as described for the previous transformation, except that the combination of P. aeruginosa strains used for the first screening was composed of Fisher immunotype reference strains F2, F4, F6 and F7 (ATCC 27313, 27315, 27316 and 27317 ) and three clinical isolates from the Genetic Systems Corporation Organism Bank (GSCOB), which had different LPS immunotypes and flagellate types. The clinical isolate PSA I277 (GSCOB) bears type a flagella and Fisher immunotype 1 LPS; the second isolate PSA G98 (GSCOB) bears type a flagella and Fisher immunotype 3 LPS; and the third, PSA F625 (GSCOB) carries type b flagella 40 and Fisher immunotype 5 LPS. This mixture of reference strains and clinical isolates will be referred to as the P. aeruginosa fluted combination. Supernatants containing antibody bound to plates containing the P. aeruginosa fluted combination, but not to the PLL-coated control plates, were tested a second time for individual strains of the combination according to ELISA. One well, 3C1, bound to reference strains F2, F6 and F7 and to the clinical isolate F625.
Klonen van de 3C1 cellijn geschiedde door eerst de cellen te onderwerpen aan subcultuur in twee ronden van lage-dichtheidsubcultuur, eerst bij 20 cellen per put van 96-puts platen, gevolgd door kweken bij 2 cellen per put. Formeel klonen van de specifieke antilichaam-producerende cellen geschiedde door plateren van de cellen bij een dichtheid van ongeveer 1 cel/put in 72-puts Terasaki platen in een volume 50 van 10 μΙ HAT-medium zonder de aminopterinecomponent (HT-medium) per put. De platen werden 2-3 uur in een incubator geplaatst om de cellen te laten bezinken naar de bodem van de putten en werden vervolgens microscopisch onderzocht door twee individuen voor putten, die een enkele cel bevatten. De putten werden dagelijks gevoed met HT-medium en toen de uitgroei voldoende was werden de cellen overgebracht naar een 96-puts rondbodemplaat. Alle putten met uitgroei werden onderzocht volgens ELISA 55 op P. aeruginosa stammen, die type b flagella droegen, en alle bleken het geschikte antilichaam te produceren. De cellijn en het monoklonale antilichaam (IgM isotype) worden in het volgende aangeduid als 3C1.Cloning of the 3C1 cell line was accomplished by first subculturing the cells in two rounds of low density subculture, first at 20 cells per well of 96-well plates, followed by culturing at 2 cells per well. Formal cloning of the specific antibody-producing cells was accomplished by plating the cells at a density of about 1 cell / well in 72-well Terasaki plates in a 50 volume of 10 μΙ HAT medium without the aminopterin component (HT medium) per well . The plates were placed in an incubator for 2-3 hours to settle the cells to the bottom of the wells and were then examined microscopically by two individuals for wells containing a single cell. The wells were fed daily with HT medium and when the outgrowth was sufficient, the cells were transferred to a 96-well round-bottom plate. All wells with outgrowth were examined according to ELISA 55 for P. aeruginosa strains, carrying type b flagella, and all were found to produce the appropriate antibody. The cell line and the monoclonal antibody (IgM isotype) are referred to as 3C1 in the following.
194961 18194961 18
Het door 20H11 en 3C1 geïdentificeerde antigen was flagellair, zoals getoond door indirecte immunofluo-rescentie en immunovloeiing. De technieken werden in principe zoals beschreven in voorbeelden II en III toegepast. Voor het indirecte immunofluorescentie-onderzoek werden P. aeruginosa stammen met type b flagella, referentie Fisher immunotypen F2, F6 en F7 (A.T.C.C. 27313, 27317 en 27318) en een stam met 5 type a flagella, referentie Fisher immunotype 4 (A.T.C.C. 27315) geprepareerd als beschreven in voorbeeld III. Het flagellatype van de referentiestammen werd bepaald door typering met de muizemonoklonale antilichamen PaF4 IVE8 en FA6 IIG5. De glaasjes werden geprepareerd voor inspectie, zoals beschreven in voorbeeld II. De bronnen van beide antilichamen waren bovenstaande cultuurvloeistoffen en het FITC-geconjugeerde reagens was FITC-geconjugeerd geit anti-mens Ig (polyvalent) 1:100 verdund in PBS, 10 bevattende 0,5% (gewicht/volume) rundergammaglobulinen (Miles Scientific, Cat. No. 82-041-2) en 0,1% (gewicht/volume) natriumazide als conserveringsmiddel.The antigen identified by 20H11 and 3C1 was flagella, as shown by indirect immunofluorescence and immunoflux. The techniques were used in principle as described in Examples II and III. For the indirect immunofluorescence study, P. aeruginosa strains with type b flagella, reference Fisher immunotypes F2, F6 and F7 (ATCC 27313, 27317 and 27318) and a strain with type a flagella, reference Fisher immunotype 4 (ATCC 27315) were prepared as described in Example III. The flagella type of the reference strains was determined by typing with the mouse monoclonal antibodies PaF4 IVE8 and FA6 IIG5. The slides were prepared for inspection as described in Example II. The sources of both antibodies were culture fluids above and the FITC-conjugated reagent was FITC-conjugated goat anti-human Ig (polyvalent) diluted 1: 100 in PBS containing 0.5% (weight / volume) of bovine gamgoglobulins (Miles Scientific, Cat No. 82-041-2) and 0.1% (weight / volume) of sodium azide as a preservative.
Fluorescerende kleuring door de 20HI1 en 3CI antilichamen werd alleen waargenomen met P. aeruginosa stammen met type b flagella en niet met de flagella type a dragende stam, referentie Fisher immunotype 4. Het waargenomen fluorescentiepatroon was een sinusoïdaal lijnpatroon, uitgaande van één uiteinde 15 van de bacterie, hetgeen toonde dat de anti-lichamen zich bonden aan de flagella van de bacterie.Fluorescent staining by the 20HI1 and 3CI antibodies was only observed with P. aeruginosa strains with type b flagella and not with the flagella type a strain, reference Fisher immunotype 4. The observed fluorescence pattern was a sinusoidal line pattern, starting from one end of the 15 bacterium, which showed that the antibodies bound to the bacterium's flagella.
Immunovloeiing werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld II.Immunoflowing was performed as described in Example II.
Gezuiverde type b flagella van de P. aeruginosa referentiestammen Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) en gezuiverde flagella type a van referentiestammen Habs 6 en Habs 8 (A.T.C.C. 33353 en 33355) werden bereid zoals in voorbeeld III beschreven. Antigenen werden gescheiden in een 10% polyacrylamide-20 gel (zie voorbeeld III) en overgedragen op een NCM.Purified type b flagella from the P. aeruginosa reference strains Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) and purified flagella type a from reference strains Habs 6 and Habs 8 (A.T.C.C. 33353 and 33355) were prepared as described in Example III. Antigens were separated in a 10% polyacrylamide gel (see Example III) and transferred to an NCM.
Bovenstaande cultuurvloeistoffen, bevattende 20H11 of 3C1 antilichamen, bovenstaande cultuurvloeistof bevattende een niet-specifiek menselijk antilichaam en cultuurmedia werden met het NCM geïncubeerd en de reactie werd ontdekt met een alkalisch fosfatase-geconjugeerd geit anti-mens Ig (polyvalent), verdund in PBS bevattende 0,05% (volume/vofume) Tween-20. Enzymesubstraat werd bereid zoals beschreven in 25 voorbeeld II. De immunovloeiing toonde dat beide antilichamen zich bonden aan het 53.000 MW flagelline-proteïne van Fisher immunotype 2 en niet aan het 51.700 MW flagellineproteïne van Habs 6 noch aan het 47.200 MW flagellineproteïne van Habs 8. Er werd geen reactie waargenomen met het niet-specifieke menselijke antilichaam of met de cultuurmedia.The above culture fluids, containing 20H11 or 3C1 antibodies, the above culture fluid containing a non-specific human antibody and culture media were incubated with the NCM and the reaction was detected with an alkaline phosphatase-conjugated goat anti-human Ig (polyvalent), diluted in PBS containing 0 , 05% (volume / vofume) Tween-20. Enzyme substrate was prepared as described in Example II. The immunoinfluence showed that both antibodies bound to the 53,000 MW flagellin protein of Fisher immunotype 2 and not to the 51,700 MW flagellin protein of Habs 6 nor to the 47,200 MW flagellin protein of Habs 8. No reaction was observed with the non-specific human antibody or with the culture media.
Verdere bevestiging dat antilichamen 20H11 en 3C1 zich alleen bonden aan type b flagella en niet aan 30 type a werd verkregen door ELISA, waarin Habs stammen 1-12 individueel werden gebonden met PLL aan de putten van Immulon 96-puts mlcrotiterplaten. De antilichamen bonden zich alleen aan Habs stammen 2, 3, 4,5,7,10,11 en 12, die type b dragende stammen zijn (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84).Further confirmation that antibodies 20H11 and 3C1 only bound to type b flagella and not to type a was obtained by ELISA, in which Habs strains 1-12 were individually bound with PLL to the wells of Immulon 96-well mlciter plates. The antibodies only bound to Habs strains 2, 3, 4,5,7,10,11 and 12, which are type b bearing strains (J. Clin. Microbiol. 20 (1984) 84).
VOORBEELD VIIEXAMPLE VII
35 Voorbeeld VII toont methoden voor de productie van een menselijk monoklonaal antilichaam, dat zich bindt aan P. aeruginosa type a flagella.Example VII shows methods for the production of a human monoclonal antibody, which binds to P. aeruginosa type a flagella.
Een perifeer bloedmonster van een individu, geïmmuniseerd met een hoogmoleculair polysaccharidepre-paraat (Infect. Immun. 34 (1981) 461) diende als bron van B cellen. De mononucleaire cellen werden uit het bloed afgescheiden en vervolgens verarmd aan T-cellen, zoals beschreven in voorbeeld VI. Daarna werden 40 de cellen bevroren in FCS, bevattende 10% dimethylsulfoxide in een vloeibare stikstofdamptank. Op een latere datum werden de cellen snel tot 37°C ontdooid, éénmaal gewassen in Iscove’s medium en opnieuw gesuspendeerd in HAT-medium. Cel-gedreven transformatie werd tot stand gebracht door co-cultivering van de E'PBMC’s met 1A2 cellen in een verhouding van 30 1A2 cellen per E'PBMC. Het celmengsel werd geplateerd in 30 96-puts weefselcultuurplaten in een concentratie van 62.000 cellen per put. De zevende 45 dag na het plateren werden de culturen gevoed door vervanging van de helft van het volume met HAT-medium. Op de veertiende dag na het plateren werd celproliferatie waargenomen in 100% van de putten en bovenstaande vloeistoffen werden uit de putten verwijderd en onderzochtA peripheral blood sample from an individual immunized with a high molecular weight polysaccharide preparation (Infect. Immun. 34 (1981) 461) served as a source of B cells. The mononuclear cells were secreted from the blood and then depleted in T cells as described in Example VI. The cells were then frozen in FCS containing 10% dimethyl sulfoxide in a liquid nitrogen vapor tank. At a later date, the cells were rapidly thawed to 37 ° C, washed once in Iscove’s medium and resuspended in HAT medium. Cell-driven transformation was accomplished by co-cultivation of the E'PBMCs with 1A2 cells in a ratio of 30 1A2 cells per E'PBMC. The cell mixture was plated in 96-well tissue culture plates at a concentration of 62,000 cells per well. The seventh 45 days after plating the cultures were fed by replacing half the volume with HAT medium. On the fourteenth day after plating, cell proliferation was observed in 100% of the wells and supernatants were removed from the wells and examined
De bovenstaande vloeistoffen werden volgens ELISA onderzocht op de aanwezigheid van anti-P. aeruginosa antilichamen door gebruik van de geflagelleerde P. aeruginosa combinatie en PLL-50 behandelde platen als controle, zoals beschreven in voorbeeld VI. Bovenstaande vloeistoffen, die antilichamen bevatten, die zich bonden aan de geflagelleerde combinatie, maar niet aan de PLL controleplaten, werden opnieuw onderzocht op de individuele bacteriestammen van de geflagelleerde combinatie. Eén put, 21B8, bevatte antilichaam dat zich bond aan PSA I277, PSA G98 en referentie Fisher immunotype 4, dat wil zeggen de drie stammen van de geflagelleerde combinatie, die type a flagella dragen.The supernatants were tested for the presence of anti-P by ELISA. aeruginosa antibodies by using the fluted P. aeruginosa combination and PLL-50 treated plates as a control, as described in Example VI. Supernatants containing antibodies that bound to the fluted combination, but not to the PLL control plates, were re-examined for the individual bacterial strains of the flared combination. One well, 21B8, contained antibody that bound to PSA I277, PSA G98 and reference Fisher immunotype 4, i.e., the three strains of the fluted combination carrying type a flagella.
55 Klonen van de 21B8 cellijn geschiedde zoals beschreven in voorbeeld VI voor de 3CI cellijn met de volgende modificaties in de formele kloningstrap. Nadat de putten van de Terasaki platen waren onderzocht op de aanwezigheid van slechts één enkele cel, werd elke cel van de Terasaki plaat overgebracht naar één 19 194961 individuele put van een 96-puts rondbodemcultuurplaat in een volume van 100 μ! HAT-medium zonder de aminopterinecomponent (HT-medium). In alle putten werden niet-transformerende HAT-gevoelige lymfo-blastoïdecellen opgenomen in een dichtheid van 500 cellen/put als voedingscellen. Vijf dagen na het plateren werd 100 pl HAT-medium aan de putten toegevoegd om de voedingscellen selectief te doden. Op 5 de dagen 7 en 9 na het plateren werden de putten opnieuw gevoed door vervanging van de helft van de bovenstaande vloeistof door HAT-medium. Vervolgens werden de cellen gevoed met HT-medium, totdat de cellen van voldoende dichtheid waren om de aanwezigheid van anti-lichaam volgens ELISA te ontdekken. Alle putten met uitgroei produceerden antilichaam, dat zich bond aan flagella type a dragende P. aeruginosa stammen. De cellijn en het monoklonale antilichaam (IgG, isotype) worden in het volgende beide aangeduid 10 als 21B8.55 Cloning of the 21B8 cell line was done as described in Example VI for the 3CI cell line with the following modifications in the formal cloning step. After the wells of the Terasaki plates were examined for the presence of only a single cell, each cell of the Terasaki plate was transferred to one individual well of a 96-well round-bottom culture plate in a volume of 100 μl! HAT medium without the aminopterin component (HT medium). In all wells, non-transforming HAT-sensitive lymphoblastoid cells were taken up at a density of 500 cells / well as feed cells. Five days after plating, 100 µl of HAT medium was added to the wells to selectively kill the feed cells. On 5 days 7 and 9 after plating, the wells were refed by replacing half of the supernatant with HAT medium. The cells were then fed with HT medium until the cells were of sufficient density to detect the presence of ELISA antibody. All wells with outgrowth produced antibody, which bound to flagella type A bearing P. aeruginosa strains. The cell line and the monoclonal antibody (IgG, isotype) are both referred to as 21B8 in the following.
Het door 21B8 geïdentificeerde antigen was flagella, zoals getoond door indirecte immunofluorescentie en immunovloeiing (zie voorbeeld VI voor beschrijvingen van de technieken). Fluorescerende kleuring door het 21B8 antilichaam werd alleen waargenomen met P. aeruginosa referentiestam Fisher immunotype 4 (A.T.C.C. 27315), dat type a flagella draagt, en niet met P. aeruginosa referentiestam immunotype 2 15 (A.T.C.C. 27313) dat type a flagella draagt. Het waargenomen fluorescentiepatroon was een sinusoïdaal lijnpatroon, uitgaande van een uiteinde van de bacterie, tonend dat het antilichaam was gebonden aan de flagella van de bacterie.The antigen identified by 21B8 was flagella, as shown by indirect immunofluorescence and immunoflowing (see Example VI for descriptions of the techniques). Fluorescent staining by the 21B8 antibody was only observed with P. aeruginosa reference strain Fisher immunotype 4 (A.T.C.C. 27315), which carries type a flagella, and not with P. aeruginosa reference strain, immunotype 2 (A.T.C.C. 27313), which carries type a flagella. The observed fluorescence pattern was a sinusoidal line pattern, starting from one end of the bacterium, showing that the antibody was bound to the bacterium's flagella.
Immunovloeiing werd uitgevoerd zoals in voorbeeld II beschreven. Gezuiverde type a flagella van de P. aeruginosa referentiestam Habs 6 (A.T.C.C. 33353) en gezuiverde flagella type b van de P. aeruginosa 20 referentiestam Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) werden bereid zoals in voorbeeld III beschreven. Antigenen werden gescheiden in een 10% polyacrylamidegel (zie voorbeeld III) en overgedragen op een NCM. Bovenstaande cultuurvloeistoffen, bevattende 21B8 of een niet-specifiek menselijk antilichaam en cultuurmedia werden tot reactie gebracht met het NCM en de reactie werd ontdekt met een alkalisch fosfatase-geconjugeerd geit anti-mens Ig (polyvalent) en enzymesubstraat, zoals beschreven in voorbeelden 25 II en VI. De immunovloeiing toonde dat het 21B8 antilichaam zich alleen bond aan het 51.700 Mw flagellineproteïne van Habs 6 en niet aan het 53.000 Mw flagellineproteïne van Fisher immunotype 2. Geen reactie werd waargenomen met het niet-specifieke menselijke antilichaam of de cultuurmedia.Immunoflowing was performed as described in Example II. Purified type a flagella from the P. aeruginosa reference strain Habs 6 (A.T.C.C. 33353) and purified flagella type b from the P. aeruginosa reference strain Fisher immunotype 2 (A.T.C.C. 27313) were prepared as described in Example III. Antigens were separated in a 10% polyacrylamide gel (see Example III) and transferred to an NCM. The above culture fluids, containing 21B8 or a non-specific human antibody and culture media, were reacted with the NCM and the reaction was discovered with an alkaline phosphatase-conjugated goat anti-human Ig (polyvalent) and enzyme substrate, as described in Examples II and VI. Immunoflowing showed that the 21B8 antibody bound only to the 51,700 Mw flagellin protein of Habs 6 and not to the 53,000 Mw flagellin protein of Fisher immunotype 2. No reaction was observed with the non-specific human antibody or culture media.
VOORBEELD VIIIEXAMPLE VIII
30 Voorbeeld VIII toont bescherming van muizen, die passief zijn geïmmuniseerd met menselijke anti-flagella antilichamen, 20H11, 3C1 en 21B8, tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example VIII shows protection of mice that are passively immunized with human anti-flagella antibodies, 20H11, 3C1 and 21B8, against threat with P. aeruginosa in the burned mouse model.
De menselijke anti-flagella monoklonale antilichamen werden beproefd in het gebrande muizemodel (zie voorbeeld IV). 21B8 en 20H11 antilichamen werden bereid door precipitatie van bovenstaande cultuurvloeistoffen, gegenereerd uit de respectievelijke cellijnen met ammoniumsulfaat (50% uiteindelijke concen-35 tratie) (Selected Methods in Cellular Immunology, San Francisco, 1980, 279-286). Het precipitaat werd gesolubiliseerd in PBS, overnacht bij 4°C gedialyseerd tegen PBS en dan steriel gefiltreerd alvorens aan dieren te worden toegediend. De bron van antilichaam 3C1 en het niet-specifieke antl-LPS antilichaam, dat bij het onderzoek als negatieve controle werd gebruikt, was bovenstaande cultuurvloeistof. Als positieve controle voor elk onderzoek werd het geschikte gezuiverde monoklonale muize-antilichaam PaF4 IVE8 of 40 FA6 IIG5 opgenomen.The human anti-flagella monoclonal antibodies were tested in the burned mouse model (see Example IV). 21B8 and 20H11 antibodies were prepared by precipitation of the above culture fluids, generated from the respective cell lines with ammonium sulfate (50% final concentration) (Selected Methods in Cellular Immunology, San Francisco, 1980, 279-286). The precipitate was solubilized in PBS, dialyzed against PBS overnight at 4 ° C and then sterile filtered before being administered to animals. The source of antibody 3C1 and the non-specific antl-LPS antibody used as the negative control in the study was culture supernatant. As a positive control for each study, the appropriate purified monoclonal mouse antibody PaF4 IVE8 or 40 FA6 IIG5 was included.
De flagella type a dragende stam, die bij de dierproeven werd gebruikt, was het klinische isolaat PSA A522 (GSCOB), dat in staat is tot expressie van Fisher immunotype 1 LPS, en de flagella type b stam was klinisch isolaat PSA A447 (GSCOB), dat in staat tot expressie van Fisher immunotype 6 LPS. De menselijke antilichamen (0,45 ml) werden voorgemengd met de bacteriën (meer dan 5 LD100’s in 0,05 ml) en sube* 45 schar geënt, onmiddellijk nadat de brandwond was veroorzaakt. De resultaten van de dierproeven zijn vermeld in tabellen C, D en E.The flagella type a strain used in the animal studies was the clinical isolate PSA A522 (GSCOB), which is capable of expressing Fisher immunotype 1 LPS, and the flagella type b strain was clinical isolate PSA A447 (GSCOB) , which is capable of expressing Fisher immunotype 6 LPS. The human antibodies (0.45 ml) were pre-mixed with the bacteria (more than 5 LD100s in 0.05 ml) and inoculated sube * 45 dab immediately after the burn was caused. The results of the animal tests are given in Tables C, D and E.
194961 20194961 20
TABEL CTABLE C
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type a monoklonale antilichaam 21B8 in het gebrande muizemodel.1 5 - % overleving per dag2Protection study of the human anti-flagella type a monoclonal antibody 21B8 in the burned mouse model.1 5% survival per day2
Behandeling 1 234567 69 10 Muize anti- 100 100 100 100 88 88 88 88 88 flagella a, FA6 IIG53Treatment 1 234567 69 10 Anti-100 100 100 100 88 88 88 88 88 flagella a, FA6 IIG53
Menselijke 100 100 100 100 100 100 100 100 100 anti-flagella a, 15 21B8Human 100 100 100 100 100 100 100 100 100 anti-flammable, 15 21B8
Menselijke 100 00000000 anti-flagella b, 21B8 PBS 100 25 12 12 12 12 12 12 12 20 - 1 Muizen werden subeschar bedreigd met meer dan 5 LD100’s van P. aeruginosa PSA A522.Human 100 00000000 anti-flagella b, 21B8 PBS 100 25 12 12 12 12 12 12 12 20 - 1 Mice were sub-threatened with more than 5 LD100s from P. aeruginosa PSA A522.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 8 dieren. De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 8 animals. The days are from burning and threatening.
3 Gezuiverd antilichaam (10 pg in 0,45 ml PBS) werd voorgemengd met de bacteriën en na het branden en bedreigen subeschar toegediend.3 Purified antibody (10 pg in 0.45 ml PBS) was pre-mixed with the bacteria and administered subeschar after burning and threatening.
25 TABEL DTABLE D
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type b monoklonale antilichaam 20H11 in het gebrande muizemodel.1 30 % overleving dag2Protection study of the human anti-flagella type b monoclonal antibody 20H11 in the burned mouse model.1 30% survival day2
Behandeling 1 2 3 4 5 6 7 8 9Treatment 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Muize anti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 35 flagella b, PaF4 IVE83Muize anti-100 100 100 100 100 100 100 100 100 35 flagella b, PaF4 IVE83
Menselijke 100 100 100 100 100 100 100 100 100 anti-flagella b, 20H11 40 Menselijke 100 00000000 anti-flagella a, 21B8Human 100 100 100 100 100 100 100 100 100 anti-flagella b, 20H11 40 Human 100 00000000 anti-flagella a, 21B8
Media 100 0 0 0 0 0 0 0 0 1 " 1 Muizen werden subeschar bedreigd met meer dan 5 LD100’s van P. aeruginosa klinisch isolaat, PSA A447.Media 100 0 0 0 0 0 0 0 0 1 "1 Mice were sub-threatened with more than 5 LD100s from P. aeruginosa clinical isolate, PSA A447.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 5 dieren. De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 5 animals. The days are from burning and threatening.
3 Zie voetnoot 3 bij tabel C.3 See footnote 3 to table C.
« 21 194961«21, 194961
TABEL ETABLE E
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type b monoklonale antilichaam 3CI in het gebrande muizemodel.1 5 - % overleving per dag2Protection study of the human anti-flagella type b monoclonal antibody 3CI in the burned mouse model.1 5 -% survival per day2
Behandeling 123456789Treatment 123456789
Muizeanti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 10 flagella b, PaF4 IVE83Mouse anti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 10 flagella b, PaF4 IVE83
Menselijke 100 100 80 80 80 80 80 80 80 anti-flagella b,Human 100 100 80 80 80 80 80 80 80 anti-flagella b,
3CI3CI
15 Niet-specifiek 100 0 0 0 0 0 0 0 0 anti-LPS monoklonaal antilichaam 2Q 1 Muizen werden subeschar bedreigd met meer dan 5 LD100's van PSA A447.Non-specific 100 0 0 0 0 0 0 0 0 anti-LPS monoclonal antibody 2Q 1 Mice were endangered with more than 5 LD100s from PSA A447.
3 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende mui2en in groepen van 5 dieren. De dagen zijn na het branden en bedreigen.3% survival was based on the number of surviving mice in groups of 5 animals. The days are after burning and threatening.
3 Gezuiverd antilichaam (40 pg) werd 2 uur vóór het branden en bedreigen intraveneus toegediend.3 Purified antibody (40 pg) was administered intravenously 2 hours before burning and threatening.
Zeer significante overleving werd waargenomen in muizen, die behandeld waren met het anti-flagella type a antilichaam of met één van de twee anti-flagella type b antilichamen, en vervolgens bedreigd met het 25 corresponderende antigen. Omgekeerd stierf 88-100% van de onbehandelde, maar bedreigde muizen, of muizen behandeld met een niet-passend anti-flagellair monoklonaal antilichaam of niet-specifiek anti-LPS antilichaam. Zoals werd waargenomen met de monoklonale muize-antilichamen (zie voorbeeld IV) beschermen de menselijke anti-flagella antilichamen specifiek tegen lethale bedreiging alleen met de organismen, die het overeenkomstige flagellatype dragen, dat wil zeggen dat het menselijke anti-flagella 30 type a antilichaam bescherming verleende tegen lethale bedreiging met het flagella type a dragende organisme en niet het type b, en dat de anti-flagella type b antilichamen muizen beschermden, die waren bedreigd met flagella type b dragende stammen, maar niet het type a dragende organisme.Very significant survival was observed in mice treated with the anti-flagella type a antibody or with one of the two anti-flagella type b antibodies, and then threatened with the corresponding antigen. Conversely, 88-100% of the untreated but endangered mice, or mice treated with an inappropriate anti-flagella monoclonal antibody or non-specific anti-LPS antibody, died. As was observed with the monoclonal mouse antibodies (see Example IV), the human anti-flagella antibodies specifically protect against lethal threat only with the organisms bearing the corresponding flagella type, that is, the human anti-flagella type a antibody protection against lethal threat with the flagella type a bearing organism and not the type b, and that the anti-flagella type b antibodies protected mice threatened with strains bearing flagella type b, but not the type a bearing organism.
VOORBEELD IXEXAMPLE IX
35 Voorbeeld IX toont de kruisreactiviteit van de menselijke anti-flagella antilichamen 20H11, 3C1 en 21B8 met P. aeruginosa klinische isolaten.Example IX shows the cross-reactivity of human anti-flagella antibodies 20H11, 3C1 and 21B8 with P. aeruginosa clinical isolates.
P. aeruginosa klinische isolaten (115), verkregen van ziekenhuizen en klinieken en voornamelijk geïsoleerd van brandwonden en bloed, werden geïdentificeerd als dragende flagella type a of type b door :P. aeruginosa clinical isolates (115), obtained from hospitals and clinics and isolated primarily from burns and blood, were identified as carrying type A or type B flagella by:
typering met de monoklonale muize-antilichamen FA6 IIG5 of PaF4 IVE8 (zie voorbeelden II, III en V). Van Ityping with the FA6 IIG5 or PaF4 IVE8 monoclonal mouse antibodies (see Examples II, III and V). From I
40 de klinische isolaten werden vijf-en-vijftig geïdentificeerd als dragende type a flagella door reactie met het j monoklonale muize-antilichaam FA6 IIG5, en 59 werden geïdentificeerd als type b dragend door hun reactie ; met het monoklonale muizeantilichaam PaF4 IVE8. j40 the clinical isolates were identified as fifty-five bearing type A flagella by reaction with the FA6 IIG5 monoclonal mouse antibody, and 59 identified as type B bearing by their reaction; with the monoclonal mouse antibody PaF4 IVE8. j
De kruisreactiviteit van het anti-flagella type a menselijke monoklonale antilichaam 21B8 was extensief.The cross-reactivity of the anti-flagella type a human monoclonal antibody 21B8 was extensive.
Het antilichaam herkende 54 van de 56 flagella type a dragende klinische isolaten (96%). De dwars-45 reactiviteit van 20H11 met de isolaten, die type b flagella dragen, was eveneens extensief: 20H11 herkende j alle 59 isolaten (100%). Daarentegen bond het andere anti-flagella type b monoklonale antilichaam, 3C1, slechts 43 van de 59 isolaten (73%). Deze resultaten tonen dat 20H11 zich bindt aan een pan-reactief epitoop (d.w.z. een epitoop, aanwezig op ten minste 95% van de geflagelleerde P. aeruginosa stammen), terwijl 3C1 zich bindt aan een epitoop dat niet op alle type b flagellinemoleculen aanwezig is. Zelfs hoewel 50 het flagella type b antigen serologisch uniform is wanneer geanalyseerd met polyklonale antisera, tonen de kruisreactiviteitspatronen van 20H11 en 3C1 verrassenderwijze, dat de type b flagella ten minste twee afzonderlijke epitopen heeft, die door monoklonale antilichamen kunnen worden geïdentificeerd.The antibody recognized 54 of the 56 flagella type a-bearing clinical isolates (96%). The cross-45 reactivity of 20H11 with the isolates bearing type b flagella was also extensive: 20H11 recognized all 59 isolates (100%). In contrast, the other anti-flagella type b monoclonal antibody, 3C1, bound only 43 of the 59 isolates (73%). These results show that 20H11 binds to a pan-reactive epitope (i.e., an epitope present on at least 95% of the flagelated P. aeruginosa strains), while 3C1 binds to an epitope that is not present on all type b flagellin molecules. Even though the flagella type b antigen is serologically uniform when analyzed with polyclonal antisera, the cross-reactivity patterns of 20H11 and 3C1 surprisingly show that the type b flagella has at least two separate epitopes that can be identified by monoclonal antibodies.
De extensieve kruisreactiviteit van antilichamen 21B8 en 20H11 met P. aeruginosa klinische isolaten toont de bijzondere klinische bruikbaarheid van deze antilichamen in de immunotherapie van P. aeruginosa 55 infecties.The extensive cross-reactivity of antibodies 21B8 and 20H11 with P. aeruginosa clinical isolates demonstrates the particular clinical utility of these antibodies in the immunotherapy of P. aeruginosa 55 infections.
194961 22194961 22
VOORBEELD XEXAMPLE X
Voorbeeld 10 toont methoden voor de productie van een ander menselijk monoklonaal antilichaam, dat zich bindt aan P. aeruginosa type b flagella, alsmede de beschermende activiteit van dat antilichaam tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example 10 shows methods for the production of another human monoclonal antibody that binds to P. aeruginosa type b flagella, as well as the protective activity of that antibody against P. aeruginosa threat in the burned mouse model.
5 Een getransformeerde cellijn werd bereid en gekloond op de in voorbeeld VII beschreven wijze, behalve dat het getransformeerde celmengsel werd geplateerd op 20 96-puts weefselcultuurplaten in een concentratie van ongeveer 2250 E'PBMC per put. De bovenstaande vloeistoffen werden eerst onderzocht volgens ELISA aan de geflagelleerde combinatie, zoals beschreven in voorbeeld VI, behalve dat Fisher immunotype 2 en 4 referentiestammen in de combinatie ontbraken. Positieve putten werden vervolgens onderzocht op 10 elk van de stammen in de geflagelleerde combinatie, inclusief Fisher immunotype 2 en 4. De uiteindelijk geïsoleerde cellijn en het monoklonale antilichaam (IgG isotype) worden in het hiernavolgende aangeduid als 12D7.A transformed cell line was prepared and cloned in the manner described in Example VII, except that the transformed cell mixture was plated on 96-well tissue culture plates at a concentration of approximately 2250 E'PBMC per well. The supernatants were first tested by ELISA on the fluted combination, as described in Example VI, except that Fisher immunotype 2 and 4 reference strains were missing in the combination. Positive wells were then examined for each of the strains in the fluted combination, including Fisher immunotypes 2 and 4. The finally isolated cell line and the monoclonal antibody (IgG isotype) are referred to as 12D7 below.
Het 12D7 menselijke monoklonale antilichaam toonde extensieve kruisreactiviteit met anti-flagella type a isolaten, herkennende 54 van de 56 beproefde flagella type a dragende klinische isolaten (96%). De 15 beschermende activiteit van het 12D7 monoklonale antilichaam wordt in tabel F getoond. Het beschermings-onderzoek werd uitgevoerd op de in voorbeeld IV beschreven wijze, behalve dat de bedreigende dosis 1 LD100 bedroeg en dat de bedreigende stam I624 was, een klinisch isolaat, uitdrukkende Fisher immunotype 2 LPS en type a flagella.The 12D7 human monoclonal antibody showed extensive cross-reactivity with anti-flagella type a isolates, recognizing 54 of the 56 tested flagella type a bearing clinical isolates (96%). The protective activity of the 12D7 monoclonal antibody is shown in Table F. The protection study was conducted in the manner described in Example IV except that the threatening dose was 1 LD100 and that the threatening strain was I624, a clinical isolate, expressing Fisher immunotype 2 LPS and type a flagella.
20 TABEL FTABLE F
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type a monoklonale antilichaam 12D7 in het gebrande muizemodel.1 25 % overleving per dag2Protection study of the human anti-flagella type a monoclonal antibody 12D7 in the burned mouse model.1 25% survival per day2
Behandeling3 1 2 3 4 5 6 7 8 9Treatment3 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Menselijke 100 100 100 100 100 100 100 100 100 anti-flagella a, 30 12D7Human 100 100 100 100 100 100 100 100 100 anti-flammable, 12D7
Menselijke 90 90 90 90 90 90 90 90 90 anti-Fisher 2 LPS, 2H9Human 90 90 90 90 90 90 90 90 90 anti-Fisher 2 LPS, 2H9
Muizeanti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 35 flagella a, 11G5Muizeanti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 35 flagella a, 11G5
Menselijke 100 37,5 25 25 25 25 25 25 25 anti-flagella b, 15F4 40 1 Muizen werden subeschar bedreigd met 1 L010O (950 CFU) van P. aeruginosa 1624.Human 100 37.5 25 25 25 25 25 25 25 anti-flagella b, 15F4 40 1 Mice were sub-threatened with 1 L010O (950 CFU) from P. aeruginosa 1624.
2 % overleving was gebaseerd op het aantal overlevende muizen per groep van 10 dieren, behalve de 15F4 groep, die 8 dieren bevatte.2% survival was based on the number of surviving mice per group of 10 animals, except for the 15F4 group, which contained 8 animals.
De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.The days are from burning and threatening.
3 Gezuiverd antilichaam (50 pg in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 2 uur vóór het branden en bedreigen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 113 Purified antibody (50 pg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 2 hours before burning and threatening. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
VOORBEELD XIEXAMPLE XI
22
Voorbeeld XI toont de productie van een menselijk monoklonaal antilichaam, dat reactief is met flagella b 3 type P. aeruginosa en de bescherming van muizen, die passief zijn geïmmuniseerd met dit anti-lichaam 4 tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example XI shows the production of a human monoclonal antibody reactive with flagella b 3 type P. aeruginosa and the protection of mice passively immunized with this antibody 4 against threat with P. aeruginosa in the burned mouse model.
55
Een getransformeerde cellijn werd bereid en gekloond op de in voorbeeld X beschreven wijze, behalve 6 dat de transformatieverhouding van de 1A2 tot B cellen ongeveer 60:1 bedroeg en dat het getransformeerde 7 celmengsel werd geplateerd op 15 platen in een concentratie van ongeveer 1930 E'PBMC per put. Ook 8 werden de cellen onderzocht in een combinatie van P. aeruginosa stammen, omvattende G98 (Fisher 3 9 immunotype, flagella type a) en I739 (een klinisch isolaat van Fisher 5 immunotype, flagella type b), en 10 bevestigd op een andere combinatie van P. aeruginosa stammen; I277, G98,1739 en Fisher immunotypen 11 F2, F4, F6 en F7. De uiteindelijk geïsoleerde cellijn en het afgescheiden monoklonale anti-lichaam (lgG1 isotype) worden in het volgende aangeduid als 2B8.A transformed cell line was prepared and cloned in the manner described in Example X, except that the transformation ratio of the 1A2 to B cells was approximately 60: 1 and that the transformed 7 cell mixture was plated on 15 plates at a concentration of approximately 1930E ' PBMC per well. Also, 8 cells were examined in a combination of P. aeruginosa strains, including G98 (Fisher 3 immunotype, flagella type a) and I739 (a clinical isolate of Fisher 5, flagella type b), and 10 confirmed for another combination from P. aeruginosa strains; I277, G98,1739 and Fisher immunotypes 11 F2, F4, F6 and F7. The ultimately isolated cell line and the secreted monoclonal antibody (IgG1 isotype) are referred to as 2B8 in the following.
Een immunofluorescentie-onderzoek, uitgevoerd met 2B8, was positief op een flagella type b, Fisher 2 f 23 194961 immunotypestam, maar negatief in een flagella type a, Fisher immunotype 4 referentiestam. Bij klinische isolaatbeproeving 59/59 (100%) van geflagelleerde type b isolaten was het resultaat positief.An immunofluorescence study performed with 2B8 was positive on a flagella type b, Fisher 2 f 194961 immunotype strain, but negative in a flagella type a, Fisher immunotype 4 reference strain. The result was positive for clinical isolate test 59/59 (100%) of fluted type B isolates.
De beschermende activiteit van 2B8 wordt getoond in tabel G. Het beschermende onderzoek werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld X, behalve dat klinisch isolaat FI64 (Fisher immunotype 4, flagella 5 type b) voor de bedreiging werd gebruikt.The protective activity of 2B8 is shown in Table G. The protective study was performed as described in Example X, except that clinical isolate FI64 (Fisher immunotype 4, flagella type b) was used for the threat.
TABEL GTABLE G
Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella 10 type b monoklonale antilichaam 2B8 in het gebrande muizemodel.1 % overleving per dag2Protection study of the human anti-flagella 10 type b monoclonal antibody 2B8 in the burned mouse model.1% survival per day2
Behandeling 1234567 8 9 15 Menselijke 100 89 89 89 89 89 89 89 89 anti-flagella b, 2b83Treatment 1234567 8 9 15 Human 100 89 89 89 89 89 89 89 89 anti-flagella b, 2b83
Muizeanti- 100 100 100 100 100 100 90 90 90 flagella b, PaF4 20 IVE8Mouse anti- 100 100 100 100 100 100 90 90 90 flagella b, PaF4 20 IVE8
Muize anti-Fisher 90 20 20 20 20 20 20 20 20 2 LPS, VH34 ' Muizen werden subeschar bedreigd met 1 LD100 (105 CFU) van P. aeruginosa F164.Mouse anti-Fisher 90 20 20 20 20 20 20 20 2 LPS, VH34 'Mice were sub-threatened with 1 LD100 (105 CFU) from P. aeruginosa F164.
25 2 % overleving was gebaseerd op het aantal overievende muizen per groep van 10 dieren, behalve de groep 2B8, die 9 dieren bevatten.2% survival was based on the number of overturing mice per group of 10 animals, except group 2B8, which contained 9 animals.
De dagen zijn vanaf het branden en bedreigen.The days are from burning and threatening.
3 Gezuiverd antilichaam (50 pg in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 2 uur vóór het branden en bedreigen.3 Purified antibody (50 pg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 2 hours before burning and threatening.
4 Gezuiverd antilichaam (5 pg in 0,5 ml PBS) werd i.p. toegediend 2 uur vóór het branden en bedreigen.4 Purified antibody (5 pg in 0.5 ml PBS) was injected i.p. administered 2 hours before burning and threatening.
30 VOORBEELD XIIEXAMPLE XII
Voorbeeld XII toont de productie van een ander menselijk monoklonaal antilichaam, dat reactief is met flagella b type P. aeruginosa, en de bescherming van muizen, die passief met dit antilichaam zijn geïmmuniseerd tegen bedreiging met P. aeruginosa in het gebrande muizemodel.Example XII shows the production of another human monoclonal antibody reactive with flagella b type P. aeruginosa, and the protection of mice passively immunized with this antibody against P. aeruginosa threat in the burned mouse model.
Een getransformeerde cellijn werd bereid en gekloond op de in voorbeeld VII beschreven wijze met de 35 volgende uitzonderingen. Een ander individu werd geïmmuniseerd (Infect. Immun. 45 (1984) 309) en diende als bron van B cellen, en het plateringsniveau van E-PBMC bedroeg ongeveer 2000 cellen per put. De screening geschiedde op gecombineerd Fisher 1-7 immunotypen. De uiteindelijk geïsoleerde cellijn en het afgescheiden monoklonale antilichaam (lgG1 isotype) worden in het volgende beide aangeduid als 14C1.A transformed cell line was prepared and cloned in the manner described in Example VII with the following exceptions. Another individual was immunized (Infect. Immun. 45 (1984) 309) and served as a source of B cells, and the plating level of E-PBMC was approximately 2000 cells per well. The screening was performed on combined Fisher 1-7 immunotypes. The finally isolated cell line and the secreted monoclonal antibody (IgG1 isotype) are both referred to as 14C1 in the following.
Bij klinische beproeving bleken 59/59 (100%) van geflagelleerde type b isolaten positief met 14C1. Het 40 beschermingsonderzoek werd uitgevoerd zoals beschreven in voorbeeld XI en de resultaten zijn vermeld in tabel H.In clinical trials, 59/59 (100%) of fluted type B isolates were found to be positive with 14C1. The protection test was conducted as described in Example XI and the results are shown in Table H.
TABEL HTABLE H
45 Beschermingsonderzoek van het menselijke anti-flagella type b monoklonale antilichaam 14C1 in het gebrande muizemodel.1 % overleving per dag245 Protection study of the human anti-flagella type b monoclonal antibody 14C1 in the burned mouse model.1% survival per day2
Behandeling 123456789 50---Treatment 123456789 50 ---
Menselijke 100 100 100 100 100 90 90 90 90 anti-flagella b, 14C1Human 100 100 100 100 100 90 90 90 90 anti-flagella b, 14C1
Muizeanti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 55 flagella b, PaF4 IVE8Mouse anti- 100 100 100 100 100 100 100 100 100 55 flagella b, PaF4 IVE8
Claims (26)
Applications Claiming Priority (6)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US88198486A | 1986-07-03 | 1986-07-03 | |
US88198486 | 1986-07-03 | ||
US06/946,554 US4834976A (en) | 1986-07-03 | 1986-12-24 | Monoclonal antibodies to pseudomonas aeruginosa flagella |
US94655486 | 1986-12-24 | ||
US4814387A | 1987-05-15 | 1987-05-15 | |
US4814387 | 1987-05-15 |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8701554A NL8701554A (en) | 1988-02-01 |
NL194961B NL194961B (en) | 2003-05-01 |
NL194961C true NL194961C (en) | 2003-09-02 |
Family
ID=27367280
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8701554A NL194961C (en) | 1986-07-03 | 1987-07-02 | Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell line, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and package for detecting thereof. |
Country Status (19)
Country | Link |
---|---|
JP (1) | JP2639422B2 (en) |
KR (1) | KR910002373B1 (en) |
AT (1) | AT399885B (en) |
AU (1) | AU615162B2 (en) |
BE (1) | BE1000743A3 (en) |
CH (1) | CH677796A5 (en) |
DE (1) | DE3722098C2 (en) |
DK (1) | DK172840B1 (en) |
ES (1) | ES2013321A6 (en) |
FR (1) | FR2601458B1 (en) |
GB (1) | GB2192185B (en) |
IE (1) | IE60888B1 (en) |
IL (1) | IL83047A (en) |
IT (1) | IT1221940B (en) |
LU (1) | LU86938A1 (en) |
NL (1) | NL194961C (en) |
OA (1) | OA08629A (en) |
PT (1) | PT85247B (en) |
SE (1) | SE506421C2 (en) |
Families Citing this family (9)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4772464A (en) * | 1985-08-01 | 1988-09-20 | Miles Laboratories, Inc. | Protective antibodies to serotypic determinants of flagellar antigens |
NZ218499A (en) * | 1985-12-10 | 1990-04-26 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies against pseudomonas aeruginosa, pharmaceutical compositions and detection methods |
DK172840B1 (en) * | 1986-07-03 | 1999-08-09 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies to Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparations containing such antibodies, and c. |
CA1341375C (en) * | 1988-10-12 | 2002-07-09 | Baxter International Inc. | Compositions and methods for the treatment and prevention of gram-negative bacterial infections |
JPH02299594A (en) * | 1989-01-30 | 1990-12-11 | Sumitomo Chem Co Ltd | Human monoclonal antibody and production thereof |
AU5525490A (en) * | 1989-04-14 | 1990-11-16 | Biocontrol Systems, Incorporated | Process and device for detecting a particular motile organism |
DE69131861T2 (en) * | 1990-01-18 | 2000-05-18 | Cura Nominees Pty Ltd | GLYCOAL CALALID |
CA2751433A1 (en) * | 2009-02-04 | 2010-08-12 | Kalobios Pharmaceuticals, Inc. | Combination antibiotic and antibody therapy for the treatment of pseudomonas aeruginosa infection |
EP2542577A1 (en) * | 2010-03-01 | 2013-01-09 | Lostam Biopharmaceuticals Ltd | Improved therapeutic antibodies against flagellated pseudomonas aeruginosa |
Family Cites Families (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB8422649D0 (en) * | 1984-09-07 | 1984-10-10 | Technology Licence Co Ltd | Monoclonal antibodies |
JP2691708B2 (en) * | 1984-09-26 | 1997-12-17 | 住友製薬株式会社 | Human monoclonal antibody and method for producing the same |
AU5991786A (en) * | 1985-06-06 | 1987-01-07 | Genetic Systems Corporation | Protective human monoclonal antibodies to pseudomonas aeruginosa exotoxin a |
EP0211352B1 (en) * | 1985-08-01 | 1994-03-16 | Miles Inc. | Protective antibodies to serotypic determinants of flagellar antigens |
US4918163A (en) * | 1985-09-27 | 1990-04-17 | Pfizer Inc. | Monoclonal antibodies specific for lipid-A determinants of gram negative bacteria |
ZA868673B (en) * | 1985-12-10 | 1988-07-27 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies cross-reactive and cross-protective against p.aeruginosa serotypes |
NZ218499A (en) * | 1985-12-10 | 1990-04-26 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies against pseudomonas aeruginosa, pharmaceutical compositions and detection methods |
DK172840B1 (en) * | 1986-07-03 | 1999-08-09 | Genetic Systems Corp | Monoclonal antibodies to Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparations containing such antibodies, and c. |
-
1987
- 1987-06-30 DK DK198703366A patent/DK172840B1/en not_active IP Right Cessation
- 1987-06-30 AU AU74958/87A patent/AU615162B2/en not_active Expired
- 1987-06-30 GB GB8715347A patent/GB2192185B/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-01 IL IL83047A patent/IL83047A/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 IE IE176987A patent/IE60888B1/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 FR FR878709370A patent/FR2601458B1/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-02 NL NL8701554A patent/NL194961C/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 IT IT21163/87A patent/IT1221940B/en active
- 1987-07-02 ES ES878701936A patent/ES2013321A6/en not_active Expired - Fee Related
- 1987-07-02 SE SE8702734A patent/SE506421C2/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-02 JP JP62166234A patent/JP2639422B2/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-03 OA OA59157A patent/OA08629A/en unknown
- 1987-07-03 PT PT85247A patent/PT85247B/en unknown
- 1987-07-03 KR KR1019870007069A patent/KR910002373B1/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 BE BE8700743A patent/BE1000743A3/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 CH CH2545/87A patent/CH677796A5/de not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 AT AT0168387A patent/AT399885B/en not_active IP Right Cessation
- 1987-07-03 DE DE3722098A patent/DE3722098C2/en not_active Expired - Lifetime
- 1987-07-03 LU LU86938A patent/LU86938A1/en unknown
Also Published As
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
EP0105804B1 (en) | Human monoclonal antibodies against bacterial toxins | |
US4689299A (en) | Human monoclonal antibodies against bacterial toxins | |
US5662905A (en) | Monoclonal antibody compositions cross-reactive and cross-protective against P. aeruginosa serotypes | |
US4834976A (en) | Monoclonal antibodies to pseudomonas aeruginosa flagella | |
US4677070A (en) | Pseudomonas aeruginosa exotoxin A antibodies, their preparation and use | |
NL194961C (en) | Composition comprising a component capable of reacting with Pseudomonas aeruginosa flagella, pharmaceutical preparation, cell line, monoclonal antibody, method for determining Pseudomonas aeruginosa, and package for detecting thereof. | |
JPS63500035A (en) | Protective human monoclonal antibody against Pseudomonas aeruginosa exotoxin A | |
EP0256713A2 (en) | Therapeutic human antipseudomonas aeruginosa antibodies | |
EP0434685A1 (en) | Gram-negative bacterial endotoxin blocking monoclonal antibodies | |
JP2587770B2 (en) | Transformed cells | |
EP0450573A2 (en) | Antibodies for the treatment and diagnosis of Pseudomonas aeruginosa infections | |
EP0243174A2 (en) | Monoclonal antibodies to Pseudomonas aeruginosa exoenzyme S, their preparation and use | |
JPH0355106B2 (en) |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BA | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BB | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
V4 | Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent |
Effective date: 20070702 |