NL8602545A - Inrichting voor het opbrengen van mortel op een metselwerk. - Google Patents

Description

« **» < ^ NL/33.756-Vo/f.

Inrichting voor het opbrengen van mortel op een metselwerk.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het opbrengen van mortel op een uit metselstenen gevormd metselwerk door een mortelslede, die boven het metselwerk in een gestel is aangebracht en een mortelreser-5 voir bezit, dat in langsrichting van het metselwerk daarover in een horizontale richting verrijdbaar is, waarbij het mor-telreservoir aan zijn onderzijde tenminste êén opening met een afsluitinrichting bezit.

Een inrichting van dit type is in het Duitse 10 Offenlegungsschrift 34 06 108 beschreven. Een dergelijke inrichting kan bijvoorbeeld worden toegepast voor het vervaardigen van een geprefabriceerde wand uit metselstenen, zoals bijvoorbeeld in het Duitse octrooischrift 28 29 863 is beschreven. Hierbij is een portaal- of brugkraanvormig gestel met een 15 in hoogte verstelbaar werkplatform toegepast. Het gestel is loodrecht op de langsrichting van het te vervaardigen.metselwerk verrijdbaar. Op deze wijze kunnen bijvoorbeeld in een gesloten hal meerdere meters metselwerk worden geprefabriceerd, die vervolgens na hun transport naar de bouwlocatie slechts 20 nog met elkaar moeten worden verbonden.

Door de in het Duitse Offenlegungsschrift 34 06 108 beschreven mortelslede kan de voor het metselen vereiste mortel relatief snel en automatisch op de afzonderlijke metselwerklagen worden aangebracht. Afsluitschuiven aan de 25 onderzijde van het mortelreservoir sluiten de opening - geschikt door tast- of voelinrichtingen bestuurd - van het mortelreservoir af, respectievelijk geven deze in de gewenste mate en tijdsduur vrij.

Hierbij is het echter van nadeel, dat bij 30 het metselen van metselstenen, die in het algemeen vertikale openingen, breuken en dergelijke bezitten, teneinde zowel een gewichtsbesparing alsook een betere warmteisolatie te verschaffen, deze gaten grotendeels met mortel worden bedekt.

Voor het transport wordt een afgemetseld 35 wandelement in het algemeen voorzien van twee of ook meerdere transportstaven, die van bovenaf door de gaten in de metselstenen worden geschoven. Aansluitend worden de gaten, in welke de staven steken, opgevuld met beton respectievelijk mortel, §602545 -2- * Λ waardoor het gerede element bijvoorbeeld door een kraan kan worden getransporteerd.

Door het aanbrengen van mortel met de mor-telslede kan het aanbrengen van de staven echter problema-5 tisch worden. Zo vormen de daartussen gelegen mortellagen een weerstand tegen het aanbrengen van de staven, waarbij dit zover kan gaan, dat na het uitharden van de mortel de staven zonder meer in het geheel niet meer kunnen worden aan-gebracht..

10 De onderhavige uitvinding beoogt derhalve een inrichting van de in de aanhef genoemde soort zodanig te verbeteren, dat het aanbrengen van de mortel op de afzonderlijke metselsteenlagen nog preciezer kan worden bestuurd, waarbij in het bijzonder de hantering moet worden vereenvou-15 digd.

Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat de afsluitinrichting is voorzien van een scheprad-sluis en een scheprad.

Met een schepraadsluis kan een zeer exacte 20 dosering van de op te brengen mortel worden bereikt. Door het draaiende scheprad worden verschillende kamers gevormd, via welke de mortel vanuit het inwendige van het mortel-reservoir exact op de daaronder gelegen steenlaag kan worden aangebracht. Door een geschikte vormgeving en een afstands-25 inrichting van de afzonderlijke schoepen van het scheprad kan de verdeling van de mortel precies en vooral rekeninghoudend met de steenvorm en in de steen aanwezige gaten worden, uitgevoerd.

Hiertoe kan het mogelijk zijn, dat het 30 scheprad synchroon met de voeding van.de mortelslede draaibaar is. Door deze synchroniteit kan het aanbrengen van de mortel ook exact over de toale wandlengte gelijkmatig worden uitgevoerd.

De koppeling van de aandrijving voor de 35 mortelslede en het scheprad kan op willekeurige wijze geschieden . Hiertoe kan een gemeenschappelijke aandrijving zijn aangebracht of men gebruikt hiervoor twee afzonderlijke aandrijvingen, die door geschikte besturingsorganen zö ten opzichte van elkaar worden bestuurd, dat de gewenste syn-40 chroniteit wordt verkregen.

_______________! 8602545 * - a*· -¾ -3-

Een zeer voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat hierin, dat het scheprad met afdekinrich-tingen voor gaten in de metselstenen is uitgerust.

Op deze wijze wordt gegarandeerd, dat in 5 samenhang met een synchrone draaibeweging van het scheprad ten opzichte van het voortbewegen van de mortelslede geen mortel in de gaten valt. Hierdoor blijft de door de gaten opgewekte goede warmteisolatie behouden en worden geen koudebruggen gevormd. Een verder voordeel van de toepassing van 10 afdekinrichtingen ligt hierin opgesloten, dat een dichtmet-selen van de gaten wordt vermeden, zodat de voor het transport noodzakelijke staven zonder moeilijkheden in de gewenste gaten kunnen worden geschoven.

Door het scheprad volgens de uitvinding 15 en de hierdoor veroorzaakte zeer precieze dosering van de aangebrachte hoeveelheid kan als verder voordeel mortel en derhalve kosten worden bespaard.

Van voordeel is het verder wanneer de . schoepen van het scheprad op een rasterafstand van elkaar 20 zijn geplaatst en dat de afdekinrichtingen zich aan de schoepeinden bevinden.

De rasterafstand van het scheprad, die betrekking heeft op de afwikkeling, respectievelijk de weg tussen twee schoepeinden, komt daarbij overeen met de ge-25 bruikelijke rasterafstand bij metselstenen. In het algemeen bedraagt deze 12,5 cm.

De afsluitinrichtingen kunnen een willekeurige vorm bezitten. Op eenvoudige wijze zijn ze uitgevoerd als afdekplaten, die bijvoorbeeld bij benadering onder 30 een rechte hoek vanaf de schoepeinden uitsteken. Omdat de schoepen zelf radiaal ten opzichte van de naaf staan lopen de afdekplaten tenminste bij benadering tangentiaal respectievelijk in omtreksrichting. Wanneer het scheprad zich zodanig boven de metsellaag bevindt, welke moet worden voorzien 35 van mortel, dat slechts een geringe afstand tussen de schoepeinden en de bovenzijde van de metselstenen aanwezig is, bedekken de afdekplaten tijdens het voortbewegen van de mortelslede de gaten telkens goed af. Hiertoe bevinden zij zich bij de aangeduide plaatsing nagenoeg horizontaal respec-40 tievelijk evenwijdig aan de opening op een geringe afstand §802545 « · -+ -4- boven de gaten. Vereiste voor een precieze afdekking is slechts, dat de afdekplaten tenminste dezelfde buitenmaat bezitten als de gatdwarsdoorsnede.

Voor een betere afdichting van de scheprad-5 sluis kan het mogelijk zijn, dat de afdekplaten tenminste bij benadering aan de binnenste omtreksrand van de schepradsluis aangepaste krommingen bezitten.

Op deze wijze is tussen het scheprad met de afdekplaten en de het scheprad omhullende schepradsluis 10 slechts een zeer kleine spleet aanwezig.

Ter aanpassing van de inrichting volgens de uitvinding aan verschillende breedten van metselstenen kan het mogelijk zijn, dat het scheprad en/'of de schepradsluit uitwisselbaar aan het mortelreservoir zijn bevestigd.

15 Vereiste voor een precies aanbrengen van de mortel: is namelijk, dat de breedte van het scheprad respectievelijk de schepradsluis tenminste bij benadering overeenkomt met de breedte van de daaronder gelegen metselsteenlaag of slechts in geringe mate smaller is. Teneinde nu met 20 de inrichting volgens de uitvinding muren met een verschillende breedte te kunnen vervaardigen moeten het scheprad en de schepradsluis door een losneembare verbinding, bij voorkeur door een snelbinding, uitwisselbaar met het motorreservoir zijn verbonden.

25 Volgens een verdere vormgeving van de uitvin ding kan het mogelijk zijn, dat het mortelreservoir is voorzien van het verloop van het metselwerk aftastende voelers.

Door deze voelers worden uitsparingen in het metselwerk., bijvoorbeeld vensters of deuren, geregistreerd, 30 zodat op plaatsen van deze open plaatsen het aanbrengen van mortel wordt onderbroken. Hiertoe is het slechts noodzakelijk dat de aandrijving naar het scheprand dienovereenkomstig wordt onderbroken. Hiertoe kan het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat tussen het scheprad en de schepradaandrijving een koppe-35 ling is aangebracht. Hierbij moet er slechts voor worden gezorgd, dat tijdens het verder rijden en het aansluitend opnieuw inschakelen van de aandrijving de synchroniteit ten opzichte van het voortbewegen van de mortelslede niet wordt verstoord respectievelijk opnieuw wordt aangebracht.

40 De uitvinding wordt hierna nader toegelicht

860254S

Wr~ ·*ϊ» -5- aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld is weergegeven.

Fig. 1 toont schematisch een vooraanzicht van de inrichting volgens de uitvinding; 5 Fig. 2 toont een op grotere schaal weer gegeven gedeelte van het onderste deel van het mortel-reservoir volgens fig. 1 in doorsnede, en fig. 3 toont een doorsnede volgens de lijn III-III in fig. 2.

10 De inrichting volgens de uitvinding wordt hierna in samenhang met een gestel beschreven, zoals bijvoorbeeld is weergegeven in het Duitse octrooischrift 28 29 863. Vanzelfsprekend is de inrichting volgens de uitvinding echter niet beperkt tot een dergelijk gestel.

15 Een gestel bezit twee zijdelingse staan ders 1 en 2, die aan de bovenzijde door een dwarsligger 3 met elkaar zijn verbonden. De beide staanders 1 en 2 bezitten aan hun onderste zijden rollen 4, die op rails kunnen lopen. Uit stabiliteitsoverwegingen kan het gestel 20 met de beide staanders 1 en 2 en dwarsligger 3 ook dubbel-portaalvormig zijn gevormd, waarbij twee van dergelijke gestellen evenwijdig achter elkaar zijn geplaatst, die in dit geval door verbindingsliggers in het onderste en bovenste gebied met elkaar zijn verbonden. Tussen twee van der-25 gelijke gestellen kan dan tevens een niet weergegeven werkplatform zijn aangebracht.

Tussen de beide staanders 1 en 2 bevindt zich een horizontale aanslagbalk 5 voor de te metselen metselstenen 17. De aanslagbalk 5 is telkens in een aan de 30 staanders 1 respectievelijk 2 bevestigde geleidingsrail 7 in hoogte verstelbaar geleid. Een bevestigingsplaat 8 met zijdelingse afdekkingen, aan welk^eaanslagbalk 5 is bevestigd, is naar boven verlengd. Twee draaglangsliggers 9 zijn eveneens aan beide zijden van de bevestigingsplaat 8 35 bevestigd. Aan de bevestigingsplaat 8 zijn looprollen (niet weergegeven) zodanig aangebracht, dat ze samen met de draaglangsliggers 9 en de aanslagbalk 5 exact wordt geleid .

Aan de draaglangsliggers 9 en eventueel 40 aan de aanslagbalk 5 is een mortelslede 6 met een mortelre- 8602545

>· -V

-6- servoir 14 in horizontale richting verschuifbaar aangebracht. De aandrijving voor de mortelslede 6 en de lagering daarvan in of op de draaglangsliggers 9 en de aanslagbalk 5 kan willekeurig zijn. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld vast-5 houdramen 13 dienen. De mortelslede 6 kan bijvoorbeeld op gelijke wijze zijn gelagerd en geleid als in het Duitse Offenlegungsschrift 3Γ4 06 108 nader is weergegeven.

Het mortelreservoir 14 is trechtervormig uitgevoerd en bezit aan zijn onderzijde als uitlaatopening 10 een rechthoekige uitlaatsleuf 22.

Verder is het mortelreservoir 14 aan zijn onderzijde voorzien van één of meerdere voelers 24, die naar voren voorbij het mortelreservoir uitsteken en die over het metselwerk worden geplaatst en dit hierbij af-15 tasten. Wanneer de voeler of voelers 24 op een lege plaats stuiten, bijvoorbeeld door een uitsparing in het metselwerk voor een deur of een venster, wordt de uitlaatspleet 22 gesloten en daardoor het verder aanbrengen van mortel gestopt. Via een toevoerpijp 25 wordt het mortelreservoir 2o 14 gevuld met mortel, waarbij door een geschikte contact-schakeling aan dit eindpunt van het mortelreservoir de morteltoevoer ook automatisch kan plaatsvinden. Eveneens is ook een rechtstreekse morteltoevoer via een pomp en een slang mogelijk.

25 Als afsluitinrichting dient een in het on derste gebied van het mortelreservoir 14 aangebrachte scheprandsluis 10 met een scheprand 11.

In de fig. 2 en 3 is de scheprandsluis 10 met het scheprad 11 nader weergegeven. Het scheprad 11 30 wordt via een V-riemaandrijving 12 synchroon met de aandrijving voor het voortbewegen van de mortelslede 6 aangedreven. Vanzelfsprekend zijn ook nog andere aandrijvingen mogelijk, zoals bijvoorbeeld een worm^ielaandrijving. Het scheprad 11 bezit op gebruikelijke wijze een aantal over 35 de omvang verdeelde radiaal naar buiten stekende schoepen 13. Aan de einden van de schoepen 13 zijn afdekplaten 15 als afsluitinrichting aangebracht. De afdekplaten zijn voorzien van krommingen, die - zoals blijkt uit fig. 2 -zijn aangepast aan de kromming van de binnenste omtreks-40 . wand van de schepradsluis 10. Hierdoor ontstaat een goede i 8602545 -7- if' -ï.

afdichting van de afvoerspleet ten opzichte van het inwendige van het mortelreservoir 14. Zoals zichtbaar is liggen de afdekplaten 15 tenminste bij benadering onder een rechte hoek ten opzichte van de vleugel 13 en lopen daar-5 door tangentiaaljrespectievelijk tengevolge van de kromming in omvangsrichting. Voor een betere afdichting bij stilstand van het scheprad kunnen deze buiten het midden aan de schoepeinden zijn. bevestigd. Zoals blijkt zijn ze in draairichting naar achteren versprongen. De schepradsluis 10 10 is door een niet nader weergegeven snelverbindingsinrichting 16 losneembaar verbonden met het mortelreservoir 14.

De schepradsluis 10 met het scheprad 11 is zodanig boven de van een mortelbed te voorziene metselsteenlaag uit meerdere achter elkaar gelegen metselstenen 17 15 aangebracht, dat daartussen slechts een spleet van enkele centimeters aanwezig is. De metselstenen bezitten op gebruikelijke wijze vertikale gaten 18, waarbij ter plaatse van de kopse plaatsen van de metselstenen telkens slechts een halve openingsdwarsdoorsnede aanwezig is, tegenover welke 20 een eveneens halve openingsdwarsdoorsnede van de aangrenzende metselsteen ligt. Op deze wijze ontstaat ook ter plaatse van de kopse plaatsen een volledige opening. Dit blijkt uit fig. 3, waarin links twee tegen elkaar liggende metselstenen 17 met een scheidingsvoeg 19 zijn weergegeven.

25 Uit deze fig. blijken tevens de afmetingen van de afdekplaten 15, waarbij deze overeenkomen met de openingsdwarsdoorsnede van de openingen respectievelijk gaten 18.

Plaatsing en grootte van de afdekplaten 15 is afhankelijk van de gaten respectievelijk openingen in 30 de metselstenen 17. Bij de getoonde metselsteenvorm bevinden de gaten 18 zich in het langsmiddenvlak van de steen. Wanneer twee of meerdere gaten naast elkaar aangebracht moeten zijn, bevinden zich tevens - met betrekking tot de steenbreedte - een corresponderend aantal afdekplaten 15 35 naast elkaar, die op één lijn liggen met de gaten 18.

Teneinde te bereiken, dat de gaten 18 door de afdekplaten 15 worden afgedekt, waardoor het binnendringen van mortel in de gaten 18 wordt verhinderd, moet er slechts voor worden gezorgd, dat het scheprad 11 synchroon 40 met de voortbeweging van de mortelslede 6 beweegt. Hiertoe S3 ö 2 5 4 5 -8- zal men een - niet weergegeven - koppeling en een geschikte elektrische besturingsinrichting aanbrengen. De koppeling dient hierbij voor het in de buurt van de lege plaatsen uitschakelen van het scheprad 11. Wanneer de voelers 24 5 in dit geval een corresponderende lege plaats registreren wordt de inrichting kortstondig gestopt, de koppeling ontkoppeld en vervolgens wordt bij een geblokkeerde uitlaat-sleuf 22, dat wil zeggen bij een stilstaand scheprad 11, de lege plaats gepasseerd. Vervolgens wordt opnieuwd ge-10 stopt en de koppeling zodanig opnieuw ingeschakeld, dat de synchroniteit gehandhaafd blijft.

Ter verhoging van de gelijkmatigheid van het aan te brengen mortelbed en derhalve voor een over het gehele oppervlak plaatsvindende inbedding van de met-15 selstenen, afgezien van de gaten 18, kan nog een schuif 26 dienen, die in fig. 1 in principe is weergegeven. De schuif 26 is daarbij verschuifbaar aan de achterzijde van het morteireservoir aangebracht en kan over de onderzijde daarvan naar buiten schuiven. Door een geschikte instelling 20 van de schuif 26 kan een mortelbed met een precies bepaalde hoogte worden ingesteld, omdat de schuif 26 met zijn naar · voren uitstekend deel als een schaafdeel werkt, tijdens het voortbewegen van de mortelslede 6.

8602545 ! _

Claims (10)

1. Inrichting voor het opbrengen van mortel op een uit metselstenen gevormd metselwerk door een mortelslede, die boven het metselwerk in een gestel is aangebracht en een mortelreservoir bezit, dat in langsrich-5 ting van het metselwerk daarover in een horizontale richting verrijdbaar is, waarbij het mortelreservoir aan zijn onderzijde tenminste: één opening met een afsluitinrichting bezit, met het kenmerk, dat de afsluitinrichting is voorzien van een schepradsluis? (10) en een scheprad(11).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het scheprad (11) synchroon met de voeding van de mortelslede (6) draaibaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het scheprad (11) met 15 afdekinrichtingen (15) voor gaten (18) in de metselstenen (17) is uitgerust.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de schoepen (13) van het scheprad (11) op een rasterafstand van elkaar zijn ge- 20 plaatst en dat de afdekinrichtingen (15) zich aan de schoep-einden bevinden.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de afdekinrichtingen als afdekplaten (15) zijn uitgevoerd.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de afdekplaten (15) tenminste bij benadering onder een rechte hoek vanaf de schoepeinden uitsteken.

7. Inrichting volgens conclusie 6, 30 met het kenmerk, dat de afdekplaten (15) tenminste bij benadering aan de binnenste omtrekswand van de schepradsluis (10) aangepaste krommingen bezitten.

8. Inrichting volgens een der conclusies 1-7,met het kenmerk, dat het schep- 35 rad (11) en/of de schepradsluis (10) uitwisselbaar aan het mortelreservoir (14) zijn bevestigd.

9. Inrichting volgens een der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat het mortelreservoir (14) is voorzien van het verloop van het metselwerk 3802545 -10- aftastende voelers (24).

10. Inrichting volgens een der conclusies 1-9, methet kenmerk, dat tussen het scheprad (11) en de schepradaandrijving (12) een koppeling 5 is aangebracht. 8602545