NL8601359A

NL8601359A - Inrichting voor het verbinden van pijpleidingen.

Info

Publication number: NL8601359A
Application number: NL8601359A
Authority: NL
Original assignee: Norske Stats Oljeselskap
Priority date: 1985-05-31
Filing date: 1986-05-28
Publication date: 1986-12-16
Also published as: DK171923B1; DK251886D0; GB2176260A; AU601945B2; GB2176260B; AU5821886A; NO160469C; CA1286336C; NL193957C; GB8613129D0; DK251886A; US4971307A; NL193957B; NO852185L; NO160469B

Description

* *' V

-1- 25595/CV/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voor het verbinden van pijpleidingen.

Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vergemakkelijken van het verbinden van pijpleidingen,in het bijzonder pijp-5 leidingen voor transport van koolwaterstoffen.

Voor het bereiken Aan veilige en effectieve verwerking van olie en/of 3as transporterende pijpleidingen is het gebruikelijk gebruik te maken van zogenaamde pigs of schuitjes,hetgeen inrichtingen zijn,die worden geleid door de pijpleidingen en die verschillende functies 10 hebben, al naar hun beoogde taken. Schuitjes worden gebruikt voor het scheiden van verschillende media , het reinigen van de pijpleidingen, reparaties en tijdens bedrijf van het pijpleidingsysteem om het water , condensaat en was te verwijderen en voor chemische behandeling en inspectie.

15 Het gebruikmaken van schuitjes in pijpleidingen wordt echter beschouwd als een enigszins gevaarlijke handeling zo wel met betrekking tot verstoringen en de totale veiligheid van het bedrijf van de pijpleiding. Onderdelen,die het werken met dergelijke schuitjes gecompliceerder maken worden dan ook ,indien mogelijk vermeden,en als regel zijn pijp-20 leidingen,waarbij het beoogd is om dergelijke schuitjes of pigs door de pijpleidingen te voeren,niet rechtstreeks met elkaar verbonden.

Gezien het bovenstaande wordt dan ook gebruikelijk' het verbinden van pijpleidingen van de bovengenoemde soort uitgevoerd door het bij elkaar brengen van iedere afzonderlijke tak op een plaats waar toegang 25 tot het verbindingspunt mogelijk is. Dit zal het mogelijk maken,dat voor iedere tak afzonderlijk een schuitje kan worden gevoerd, Deze wijze van koppeling vereist echter dat extra uitrusting bijvoorbeeld vangmid-delen voor het opvangen van een schuitje moeten worden aangebracht bij of in de buurt van het verbindingspunt. Voor pijpleidingsystemen,die 30 buitengaats worden gelegd betekent dit bijvoorbeeld,dat het verbinden, van twee pijpleidingen normaal zou moeten plaatsvinden op een platform en daardoor betekent dit een gecompliceerde en dure oplossing indien de omstandigheden voor een rechtstreekse verbinding van de pijpleiding op het zeebed anders uitvoerbaar zou zijn.

35 Volgens de huidige uitvinding is er voorzien in een inrichting,welke het verbinden Aan transportpijpleidingen in aanzienlijke mate vereenvoudigt.

g fi f) Λ Ί ? 0 *3 \j i ^ ^ w 41\ -2- 25595/CV/tl

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat een inrichting voor het verbinden van pijpleidingen voor het transport van vloeistoffen en/of gas wordt gekenmerkt doordat de inwendige diameter van de leidingen in het middelste gedeelte van de koppelingferoter is dan de nominale 5 inwendige pijpleidingdiameter.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande tekeningen.

Fig. 1 toont schematisch een weergave van de inrichting,gedeeltelijk in aanzicht en gedeeltelijk in dwarsdoorsnede.

10 Fig. 1A toont op grotere schaal een detail van Fig.1.

Fig.2 toont de inrichting in dwarsdoorsnede,gezien langs de lijn A-A in fig.1.

Fig. 3-7 tonen de inrichting in verschillende dwarsdoorsneden langs de langsas van de leidingen.

15 De inrichting omvat een tweetal aftakleidingen 2 en 2’,een hoofdleiding 1 en daartussen een zone waarin de aftakleidrigen zijn gecombineerd. De aftakleidingen 2 en 2' en de hoofdleiding zijn bevestigd aan hun desbetreffende pijpleiding door gebruikmaking van de een of de andere gebruikelijke techniek.

20 De openingshoek tussen de hartlijnen van de aftakleidingen is gelegen in het interval van 20- 60° , gebruikelijk tussen 30 en 40°. Een zeer belangrijk kenmerk van de koppeling volgens de uitvinding is er in gelegen, dat de leidingen 1, 2 en 2' in het middelste gedeelte (II) van de koppeling zijn uitgezet ten opzichte van de nominale pijpleidingdiameter, 25 dat wil zeggen dat bijvoorbeeld de inwendige diameter van de leiding bij D groter is dan bij B en F (fig.1).

Bij voorkeur wordt de overgang tussen nominale inwendige pijpleidingdiameter en de diameter van het tussengelegen gebied II van de koppeling geleidelijk vervaardigd in zones I en III aan iedere zijde van het middel- 30 ste gedeelte van de koppeling.

Bij voorkeur zijn ook de aftakleidingen 2 en 2' verwijd voordat de aftakleidingen bij elkaar komen,dat wil zeggen rechts van de doorsnede E- E in fig.1. Door de koppeling op deze wijze te ontwerpen bereikt men dat de tegenhoudkrachten van de drijvende afdichtingen,borstels en dergelijke 35 symmetrisch;-worden vrijgemaakt waardoor de schuitjes geen nettoimpuls zullen ontvangen,welke ze uit koers en in de richting van de aftakking zal verplaatsen. De belasting op de pijp en het schuitje,tesamen met het 80 0 " 3 O 3 ______ % -3- 25595/CV/tl gevaar dat het schuitje vastgeklemd raakt in de koppeling wordt daardoor in aanzienlijke mate verminderd.

De inwendige diameter van het middengedeelte II van de koppeling wordt in het algemeen constant gehouden. Verder wordt er de voorkeur aan 5 gegeven dat de samentrekking van de leiding plaatsvindt nadat de af-takleidingen 2 en 2’ zijn verenigd in een leiding,dat wil zeggen links van het punt waar de hartlijnen van de aftakleidingen 2 en 2’ in fig.1 kruizen. Daardoor bereikt men een aanzienlijke vermindering van de druk-schok welke anders zal zijn opgewekt door de versnelling van de schuitjes 10 van een snelheid indien een van de aftakleidingen verlatend naar een nieuwe snelheid na te zijn ingetreden in de hoofdleiding.

De inwendige diameter van het middengedeelte II van de koppeling is normaal een weinig groter dan de grootste diameter van de afdichtingen of veerbelaste delen van de schuitjes,gebruikelijk 5- 10% van nominale 15 inwendige diameter. De toenemende diameter in het gebied I in de aftak-leiding 2 en 2' verhindert niet dat de schuitjes worden gevoerd door de koppeling door de fluidumstroom,zo lang als de snelheid van het fluïdum boven een bepaald minimum is.

In een de voorkeur gegeven uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding 20 is de koppeling uitgerust met verstijvingsorganen 3, 3’ en 3”. Bij voorkeur zijn deze radiaal geplaatst ten opzichte van de hartlijn van de aftakleidingen 2 en 2’ bij het middengedeelte II van de koppeling. Verder wordt het de voorkeur gegeven dat een van de ribben 3 is gelegen in de nabijheid van het aansluitingsgebied 4 van de aftakleidingen 2 en 2'.

25 Het is gebleken dat indien de inwendige oppervlakken van het aan- sluitgebied 4 machinaal worden bewerkt op een wijze waardoor het oppervlak bij de top bij de snijding van de aftakleidingen een straal wordt gegeven van minimaal 2- 10% van de nominale inwendige pijpdiameter plaatselijke overbelasting van dit deel van de constructie kan worden 30 verminderd.

De inrichting volgens de uitvinding kan worden toegepast voor de verbinding van pijpleidingen waar de diameters van de pijpleidingen gelijk zijn of van elkaar afwijken. In de praktijk bepalen de schuitjes, die door het pijpleidingsysteem moeten worden getransporteerd ,de grens 35 voor het verbinden van pijpleidingen met te sterk van elkaar afwijkende inwendige diameters.

3 ** A » * Λ Λ Γ> t * r * ' V ^ — ts -4- 25595/CV/tl 4 \/

Verder zal het duidelijk zijn,dat de aftakleidingen en de hoofdleidingen niet noodzakelijkerwijs symmetrisch ten opzichte van elkaar moeten worden opgesteld,maar bijvoorbeeld ook kunnen worden opgesteld op verschillende andere wijzen zowel binnen en buiten een vlak.

5 De inrichting volgens de uitvinding kan worden vervaardigd door gebruikelijke giet en smeedprocessen en de materiaalkeuze zal in elk geval mede worde bepaald in afhankelijkheid van het medium dat moet worden getransporteerd door het pijpleidingsysteem en de eis,die door de uitwendige omgevingen van constructies van deze soort worden gesteld.

860 1 35 $

Claims

1. Inrichting voor het verbinden van pijpleidingen voor het transporteren van vloeistoffen en/of gassen,met het kenmerk,dat de inwendige diameter van de leidingen in het middengedeelte (II) van de koppeling groter is uitgevoerd dan de nominale inwendige pijpleidingdiameter.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de overgang tussen nominale inwendige pijpleidingdiameter van de aftakleiding (2,2') en van de hoofdleiding (1) en de diameter van de leidingen in het middengedeelte (II) van de koppeling geleidelijk is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de uitzetting 10 van de aftakleiding (2,2*) voor de snijding van de aftakleidingen is gelegen terwijl de vernauwing van de hoofdleiding (1) is gelegen achter de vereniging van de aftakleidingen (2,2’) in een enkele leiding.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de inwendige diameter van de leiding in het middengedeelte (II) van 15 de koppeling een weinig groter is dan de grootste diameter van de aandrijvende afdichtingen en eventuele onder veerbelasting staande delen op de schuitjes,die door de pijpleidingen moeten worden gevoerd,gebruikelijk 5- 10% groter dan de nominale inwendige pijpleidingdiameter .

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 20 dat de openingshoek tussen de hartlijnen van de aftakleidingen (2,2') in het gebied-van 20 - 60°, bij voorkeur 30- 40° is gelegen.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat verstijvingsorganen (3,3f en 3") ,bij voorkeur om het middengedeelte (II) van de koppeling,zijn aangebracht. 25 8501353