NL8801378A - Installatie voor het pneumatisch transporteren van stortgoederen. - Google Patents

Description

* ft

Installatie voor het pneumatisch transporteren van stortgoederen.

De uitvinding heeft betrekking op een installatie van de in de aanhef van conclusie 1 aangegeven aard.

Een dergelijke installatie is uit de Duitse octrooiaanvrage 34.37.560 bekend. Zij werkt volgens een uit het Duitse octrooi-5 schrift 25.50.164 bekend principe, volgens welke het bij het optreden van een verdichting van het stortgoed of verstopping in de transportleiding zich instellend drukverschil van de nevenleiding ten opzichte van de transportleiding benut wordt om de stroom zuivere gas van de nevenleiding in de transportleiding in het gebied van de zich daar 10 vormende verdichting van het stortgoed om te leiden en deze zodoende gericht op te lossen. Op deze wijze wordt zowel een vliegend transport als ook de gewoonlijk de voorkeur verdienende langzame transport van zelfs moeilijk te handhaven, in het bijzonder vettige stortgoederen mogelijk, zonder het gevaar bestaat dat deze zich aan de binnenwand 15 van de transportleiding aanzetten en de transportleiding geleidelijk toegroeit of zodanige dikke aanzettingen aan de wand ontstaan, dat zij bij het spontaan afbreken verstoppingen veroorzaken.

Bij de bekende installatie is elk gedeelte van de transportleiding hetzij van een afsluitklep of een overstroomklep 20 voorzien. De flensverbinding tussen twee delen van de transportleiding omvat een centreerring, twee spanringen en twee door middel van bouten geschroefde flensringen. Bovendien dienen de kopranden van de buitenbuizen voorzien te zijn van opgelaste ringen, waaromheen de betrokken elastische binnenbuis omgeslagen is. De vervaardiging is daarom be-25 trekkelijk ingewikkeld, temeer ook slechts de rechte stukken van de transportleiding in serie voorvervaardigd kunnsiworden, terwijl aanpassingen naderhand aan de verhoudingen van de montageplaats praktisch niet mogelijk zijn. Elke installatie dient daarom afzonderlijk opgezet en (reeds wegens de veelvoudig voorhanden zijnde bogen in de ,8801378 -2- baan van de leiding) tot een niet onaanzienlijk deel ook afzonderlijk vervaardigd worden,

Aan de uitvinding ligt de opgave ten grondslag, een installatie van de in de aanhef aangegeven aard gunstiger uit te 5 voeren wat betreft de opzet, tot stand brengen en montage.

De oplossing van dit probleem is in het kenmerk van conclusie 1 aangegeven.

De kern van de uitvinding bestaat in een flensverbinding, die het toestaat om gladde buitenbuizen uit eenvoudige buis-10 stukken toe te passen, zodat bijzondere lengten, die bijvoorbeeld voor het aansluiten aan houders of boogstukken evenals voor de als veelhoek banen uitgevoerde bogen zelve benodigd worden, ter plaatse tijdens de montage op lengte gebracht kunnen worden en geen verdere bewerking vereisen. Bovendien heeft de verlegging van de verbindingen tussen de 15 nevenleiding en de transportleiding in de voorgestelde flenslichamen het voordeel, dat de vervaardiging van de stukken transportleiding vereenvoudigd wordt en bij gebruik van de installatie geen problemen ten gevolge van verlengen van de elastische binnenbuis te bevrezen zijn.

20 Voordelige uitvoeringsvormen en verdere uitvoeringen van de installatie volgens de uitvinding zijn in de onderconclusies aangegeven.

In de tekening is een installatie volgens deuit-vinding in schematisch vereenvoudigde vorm aangegeven. Hierbij toont: 25 Figuur 1 een totaal aanzicht in perspectief.

Figuur 2 een langsdoorsnede door een deel van een transportleiding.

Figuur 3 een bovenaanzicht op het in figuur 2 aangegeven deel van een stuk transportleiding.

30 Figuur 4 een doorsnede door het stuk transport leiding volgens de lijn A-A in figuur 2.

Figuur 5 een uitsnede van de flensverbinding op vergrote schaal.

Figuur 6 een uitsnede uit het stuk transportlei-35 ding in het gebied van een ontluchtingsklep op vergrote schaal.

Figuur 7 een uit stukken transportleiding samengestelde boog over 90 °.

De installatie volgens figuur 1 bestaat uit een . 8801378 -3- i afgeefstation 1, waaruit het te transporteren stortgoed in een transportleiding 2 gevoed wordt. Het voeden of het afgeven heeft op bekende wijze plaats, bijvoorbeeld uit een drukvat (zoals schematisch aangeduid) of door middel van een cellenradsluis. Evenwijdig 5 aan de uit afzonderlijke stukken transportleiding 2a, 2b,...... 2n bestaande transportleiding verloopt een zuiver gasvoerende nevenleiding 3, welke door met de transportleiding 2 verbonden en op het drukverschil tussen de nevenleiding en de transportleiding aansprekende afsluitkleppen 4 in stukken onderverdeeld is, waarvan elk meervoudig IQ door middel van overstroomkleppen 5 met de transportleiding verbonden is. De transportleiding 2 eindigt in een ontvanghouder 6, bijvoorbeeld in een afscheider of een silo.

Zoals figuur 2 toont, bestaat elk stuk transportleiding 2n uit een starre buitenbuis, bijvoorbeeld een metalen buis 10 en een elastische binnenbuis, bijvoorbeeld een door weefsels gewapende rubber slang 11. De rubber slang 11 heeft in de drukloze toestand een buitendiameter welke kleiner is dan de binnendiameter van de metaalbuis 10. De slang is aan zijn beide einden met de mantel van de metaalbuis 10 drukdicht verbonden. De op deze wijze tussen de 2Q metaalbuis 10 en de slang 11 aanwezige kamer 12 is met de atmosfeer via een tegen regen beschermde stoffilter 15 verbonden.

Voor het drukdicht verbinden van enerzijds de rubber slang 11 met de mantel van de metaalbuis 10 en anderzijds van het stuk transportleiding 2n met de naburige stukken 2m respectievelijk 25 2o zijn de flensverbindingen volgens de figuren 2 tot en met 4 op de volgende wijze uitgevoerd; op de koprand van de metaalbuis 10 is als randbescherming een profielring 17 bij voorkeur uit een bruikbare kunststof geschoven. Om deze profielring 17 is de rubber sLang 11 naar buiten omgeslagen. De kopwand van de aangrenzende metaalbuis 2Q van het naburige stuk transportleiding draagt een soortgelijke profielring, over welke de betreffende rubber slang eveneens naar buiten omgeslagen is. Tussen de twee profielringen 17 ligt een flenslichaam 18, welke aan weerszijden ringgroeven 18a heeft, om een centrering, een gelijkmatige vlaktedruk en een groter afdichtoppecvlak te bereiken.

25 Het flenslichaam 18 heeft zijnerzijds aan de bovenzijde een schroef-flens 18b, welke via een radiaal-boring 18c met de inwendige ruimte van het flenslichaam verbonden is. In deze schroefflens 18b is hetzij een afsluitklep 4 of een overstroomklep 5 geschroefd. Het flenslichaam .8801378 9 % -4- 18 stelt zodoende de verbinding tussen het inwendige van de rubber slang 11 en de nevenleiding 3 tot stand.

Het flenslichaam 18 is bovendien aan weerszijden voorzien van telkens twee schroefdraadgaten 18e voor het opnemen van 5 hetzij schroefdraadbouten 19 of van trekankers 20, bijvoorbeeld schroef- draadstangen. De betrokken Ehroefdraadbouten zijn door schroefdraad-hulzen 21 met de bijbehorende trekankers 20 verbonden. De delen 19, 20, 21 vormen trekorganen, welke door draaien van de betrokken schroef-draadhulzen 21 (met de gebruikelijke combinatie van rechts schroef-10 draad en linkse schroefdraad) gespannen kunnen worden en zo voor een drukdichte verbinding van de stukken transportleiding zorgen.

Bovendien heeft het flenslichaam 18 een aantal schroefdraadboringen 18f (zie figuur 4), welke een aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste, hangende, staande of zijdelingse montage 15 van de leidingenbaan mogelijk maken.

De weergave op vergrote schaal volgens figuur 6 toont een deel uit het stuk transportleiding 2n in de buurt van een ontluchtingsboring 15a, die zonodig met de slechts aangeduide filter 15 in een huis 15b met een tegen regen beschermend deksel 15c kan 20 worden voorzien. Tussen de metaalbuis 10 en de rubber slang 11 is een strook 25 uit een luchtdoorlatend materiaal, bijvoorbeeld een kunst-stofweefsel ingelegd, en door kleven aan de binnenwand van de metaalbuis 10 bevestigd. Deze strook 25 verhindert dat de rubber slang 11 onder de werking van de in zijn inwendige heersende transportdruk 25 afdichtend tegen de binnenwand van de ontluchtingsboring 15 aanlegt en deze daardoor buiten werking stelt.

In de figuren 2 en 3 is een recht stuk transportleiding aangegeven. Figuur 7 toont dat de voorgestelde constructie zonder veranderingen ook gebogen leiding toelaat, hier een boog over 30 90°, en wel door dat de flenslichamen niet met evenwijdige kopvlakken of flensoppervlakken uitgevoerd worden maar deze kopvlakken telkens over een bepaalde hoek hellen met betrekking tot de betrokken radiale vlakken hellend of scheef uitgevoerd zijn. In het uitvoeringsvoor-beeld bedraagt deze hoek 15°, zodat vijf stukken buisleiding 2p tot 35 en met 2u een boog van 90° geven, waarvan de krommingsstraal door de lengte van de betrokken buitenbuizen bepaald wordt.

Het gelijke resultaat kan met flenslichamen met ten opzichte van elkaar evenwijdige en ten opzichte van de lengte- .8801378 4 4 -5- assen loodrechte flensoppervlakken bereikt worden door dat de betrokken metaalbuizen niet loodrecht maar in een overeenkomstige hoek scheef ten opzichte van hun assen afgesneden worden.

. 8801378

Claims (7)

1. Installatie voor het pneumatisch transporteren van stortgoederen, met een transportleiding en een zuiver gasvoerende nevenleiding die door op afstanden opgestelde, op een drukverschil tussen de nevenleiding en de transportleiding aansprekende afsluitkleppen 5 in stukken onderverdeeld is, waarvan elk meer-voudig door middel van overstroomkleppen met het inwendige van de transportleiding verbonden is, die uit aan elkaar geflensde stukken transportleiding bestaat, waarvan elk uit een starre buitenbuis en een elastische binnenbuis van in drukloze toestand kleinere uitwendige diameter dan de inwendige j 10 doorsnede van de buitenbuis bestaat, welke aan zijnbd.de einden over de betrokken kopranden van de buitenbuis naar buitenomgeslagen is, gekenmerkt doordat de buitenbuizen (10) uit eenvoudige, op lengte gebrachte stukken buis bestaan, waarop aan beide kopranden telkens een profielring (17) als afgeronde randbescherming geschoven is, door-15 dat telkens twee buitenbuizen (10) via een flenslichaam (18) verbonden zijn, welke met de naburige flenslichamen via tenminste twee buiten-liggende, symmetrisch ten opzichte van de buisas aangebrachte trek-organen (19, 20, 21) gespannen is, en doordat de neveleiding (3) met'bet inwendige van de transportleiding (2) via radiaalboringen (18c) in de 20 flenslichamen (18) verbonden is.

2. Installatie volgens conclusie 1, gekenmerkt i / doordat de radiale boringen (18c)van de flenslichamen (18) met de afsluitkleppen (4) of de overstroomkleppen (5) verbonden zijn.

3. Installatie volgens conclusie 2, gekenmerkt 25 doordat de afsluitkleppen (4) of.de overstroomkleppen (5) op de betrokken flenslichamen (18) gemonteerd zijn.

4. Installatie volgens één der conclusies 1 tot 3, gekenmerkt doordat de profielringen (17) van kunststof zijn.

5. Installatie volgens één der conclusies 1 tot 4, .8801378 k 7- gekenmerkt doordat elk flenslichaam (18) op zijn beide kopzijden telkens een ringgroef (18a) voor het centrisch, dichtend opnemen van het aangrenzende stuk van de transportleiding (2) heeft.

6. Installatie volgens één der conclusies 1 tot 5, 5 met een ontluchtingsboring en een beluchtingsboring in elke buitenbuis, gekenmerkt doordat elke buitenbuis (10) tenminste in het gebied van zijn ontluchtingsboring (15a) aan de binnenzijde met een luchtdoor-latend materiaal (25) bekleed is.

7. Installatie volgens conclusie 6, gekenmerkt 10 doordat het luchtdoorlatende materiaal (25) een strookvormig, textiel- achtig vlak weefsel uit vezels respectievelijk draden van kunststof is. -o-o-o-o -o -o-o -o-o -o - .8801378