NL8600374A

NL8600374A - Flessenverdeelstation voor het omvormen van een toegevoerde eensporige flessenstroom tot een af te voeren brede flessenstroom.

Info

Publication number: NL8600374A
Application number: NL8600374A
Authority: NL
Original assignee: Seitz Enzinger Noll Masch
Priority date: 1985-02-15
Filing date: 1986-02-14
Publication date: 1986-09-01
Also published as: DE3505253A1; AT392947B; IT8647643A0; ATA38086A; IT1190492B; CH669774A5; DE3505253C2

Description

' * „ *-V.0.8034

Flessenverdeelstation voor het omvonnen van een toegevoerde éénsporige flessenstroom tot een af te voeren brede flessenstroom.

De uitvinding betreft een flessenverdeelstation voor het omvormen van een toegevoerde éénsporige flessenstroom tot een af te voeren brede flessenstroom met een zijdelingse geleiding bezittende toevoer voor de door een behandelingsmachine aangevoerde, éénsporige flessenstroom en 5 een de brede flessenstroom afvoerende, ten opzichte van de aanvoer met een aanzienlijk verminderde snelheid omlopende afvoer, met een tussen aan- en afvoer aangebracht transportgedeelte en met een geleidingsmiddel, dat de flessenstroom van de toevoer via het transportgedeelte naar de afvoer leidt en zich hiertoe onder een hoek ten opzichte van de trans-10 portrichting van de toevoer, het transportgedeelte en de afvoer uitstrekt.

Bij een bekende inrichting van dit type omvat een tussen de toevoer en de afvoer aangebrachte tussentransporteur een zogenaamde opsluitband en een zogenaamde versnellingsband, waarvan de eerste ervoor zorgt, dat 15 de afstanden van de aangevoerde flessen tot nul worden, terwijl door de versnellingsband de opgesloten flessen zodanig versneld worden, dat zij door de geleiding voor de overgang naar de afvoer gevormd belemmerend 1 uitsteeksel kunnen overwinnen, zie Duits octrooischrift 2727278.

Een dergelijke inrichting maakt ongeacht de aanwezigheid van grote 20 transporttrajecten voor het omvormen van de flessenstroom slechts een begrensde verbreding van de flessenstroom mogelijk. De verbreding vindt namelijk bij vrijstaande flessen plaats en omdat het standvermogen van de flessen naargelang het flestype zeer onderscheidelijk is, is de de breedte bepalende, door de versnellingsband te ontwikkelen schuifkracht afhan-25 kelijk van het standvermogen en derhalve niet willekeurig op te voeren. Daarenboven wordt door het op elkaar schuiven van de flessenstroom over het door de geleiding gevormde geleidingsmiddel, verbonden met de daarbij optredende snelheidssprong van de afzonderlijke flessen, bij het omvormen een ongewenste onrust in de flessenstroom verkregen, welke 30 leidt tot meer lawaai.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag het omvormen van zulk een flessenstroom te verbeteren, waarbij wordt afgezien van lange omvormtrajecten en een flessenverdeelstation zodanig uit te voeren, ; · 7 l * * y -2- dat de beoogde verbreding zonder van het standvermogen van de flessen afhankelijke schuifkracht plaatsvindt en de flessen bij de verdeling elkaar onderling steunen.

Dit probleem wordt volgens de uitvinding opgelost, doordat het ge-5 leidingsmiddel uit twee geleidingen bestaat, waartussen door het aanhouden van onderlinge afstand een zich in de transportrichting verwijdende doorgang met ingang aan de toevoer en uitgang aan de afvoer voor de flessenstroom gevormd is en de voor de uitgang aangehouden afstand de voor de ingang voorziene afstand meervoudig overschrijdt en het transport-10 gedeelte uit meerdere omlopende tussenbenden gevormd is, waarvoor een snelheidstrap voor het trapsgewijs overbruggen van de tussen de trans-portsnelheid van de toevoer en de transportsnelheid van de afvoer bestaande snelheidsafname aanwezig is en dat de transportsnelheid van het transportgedeelte en/of de transportsnelheid van de afvoer afhankelijk 15 van het machinevermogen van de behandelingsmachine en/of de plaats van het aansluitpunt van de éénsporige flessenstroom zodanig door middel van een regelaar stuurbaar zijn, dat de zich vanaf de afvoer via de tussen de geleidingen gevormde doorgang totaan een voorafbepaald aansluitpunt op de toevoer uitstrekkend transportbereik met flessen gevuld 20 is. Verdere bijzonderheden van de uitvinding zullen besproken worden.

Door de volgens de uitvinding aanwezigheid van in hun betreffende transportsnelheid onderscheidenjk snel aangedreven transportbanden tussen toe- en afvoer in combinatie met de onder een hoek ten opzichte van de transportrichting van de afvoer bij de omvorming van de flessenstroom 25 aan weerszijden begrensde geleidingsmiddelen uit geleidingen, welke daartussen een de aanvoer met de afvoer verbindende doorgang vrij laten, welke toenemend van zijn ingang aan de aanvoer tot de uitgang aan de afvoer wijder wordt, wordt het omvormen van de éénsporige flessenstroom in een brede flessenstroom bovendien betrouwbaar en zonder geruis op 30 relatief korte transporttrajecten opgelost, zonder dat de sterk storende onrust in de meersporige flessenstroom optreedt.

De uitvinding wordt aan de hand van een in de tekening min of meer schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld beschreven.

Uit een hier slechts aangeduide flessenbehandelingsmachine BM treedt 35 een éénsporige open flessenstroom naar buiten, welke afstanden a tussen de afzonderlijke flessen F heeft. Deze wordt in de richting van de pijl -ΒΙΟ door middel van een door de machine BV aangedreven uitloopband 11 en een zich daarop aansluitende tussenband 12 naar een opsluitband 14 getransporteerd , waarbij door een geschikt gekozen snelheidstrap tussen de uitloopband 11, de tussenband 12 en de opsluitband 14 de afstanden 5 a van de open flessenstroom zover verminderd worden, dat in het aansluit-punt van de flessen tot een gesloten flessenstroom slechts weinig lawaai ontstaat. Uitloop- en opsluitband 11, 14 kunnen bij een geringe ma-chineuitstoot een doorgaande transportband vormen, welke vanuit de fles-senbehandelingsmachine BM aangedreven wordt. De opsluitband 14 kan zijde-10 lings tegen de uitloopband 11 gezet zijn.

Evenwijdig aan de opsluitband 14, doch zijdelings ten opzichte daarvan verzet, zijn ten minste twee, bijvoorbeeld zes tussenbanden 15-20 aanwezig, welke door een aandrijving Ml met een voorafbepaalde transport-snelheid aangedreven worden, waarbij via hier niet weergegeven, bij de 15 aandrijving Ml behorende aandrijfmiddelen de transportsnelheden van de tussenbanden 16-20 trapspgewijs, uitgaande van de transportsnelheid van de opsluitband 14, verminderd worden. Elk van de tussenbanden 15 tot 20 heeft dus een onderscheidenjke transportsnelheid. Bij voorkeur is de aandrijving Ml ook het aandrijf middel voor de opsluitband 14 en de tus-20 senband 12.

Evenwijdig aan de tussenbanden 15 tot 20, doch zijdelings ten opzichte daarvan verzet, zijn ten minste twee, bijvoorbeeld vier doseer-banden 22 tot 25 aangebracht, welke alle door een gemeenschappelijke aandrijving M2 met dezelfde transportsnelheid aangedreven worden. De 25 doseerbanden 22 tot 25 liggen op dezelfde hoogte en in de transport-richting zijn daarachter vier bufferbanden 27 tot 30 aanwezig, waarvan de verbrede flessenstroom voor de verdere verwerking, bijvoorbeeld verpakken, verdelen, opgenomen wordt. Vanaf de doseerbanden 22 tot 25 tot de bufferbanden 27 tot 30 bestaat een overgang 26 op gelijk niveau.

30 Ook kan een niet weergegeven , als remtraject werkende overgang op hetzelfde niveau in het overgangsbereik tussen het transportgedeelte 36 en de afvoer 37 aanwezig zijn. De bufferbanden 27 tot 30 kunnen echter ook, zoals in de tekening gestippeld is weergegeven, evenwijdig, doch zijdelings verzet ten opzichte van de doseerbanden 22 tot 25 aangebracht 35 zijn.

Uitloopband 11, tussenband 12 en opsluitband 14 vormen een als ge- • *

Ia -4- ? κ> heel door 35 aangeduide aanvoer, de tussenbanden 15 tot 20 vormen een als geheel door 36 aangeduid transportgedeelte en de doseerbanden 22 tot 25 vormen een als geheel door 37 aangeduide afvoer, terwijl de genoemde bufferbanden 27 tot 30 een zogenaamd bufferstation 38 vormen, dat een 5 eigen, niet weergegeven aandrijving voor de bufferbanden 27 tot 30 heeft.

Het de om te vormen flessenstroom van de toevoer 35 via het trans-portgedeelt 36 naar de afvoer 37 leidende geleidingsmiddel bestaat uit de geleidingen 41, 42. Tussen deze geleidingen 41, 42 is door het aanhouden van een onderlinge afstand een zich in de transportrichting van 10 de flessenstroom verwijdende doorgang met aan de opsluitband 14 van de toevoer 35 gelegen ingang en aan de afvoer 37 gelegen uitgang voor de flessenstroom gevormd, waarbij voor de uitgang een afstand wordt aangehouden, welke de voor de ingang aanwezige afstand, bijvoorbeeld de tussen de geleidingen 39, 40 van de opsluitband 14 bestaande afstandswijd-15 te, meervoudig overschrijdt. De geleiding 41 is door de aan zijn zijde van de flessenstroom aangebrachte geleiding van de opsluitband 14 boven de transportbanden 14 tot 20 naar de naar het transportgedeelte 36 toegekeerde begrenzingsgeleiding 43 van de afvoer 37 gevoerd, terwijl de geleiding 42 zich vanaf de aan één zijde van de flessenstroom verlopende 20 geleiding 40 van de opsluitband 14 via de transportbanden 15 tot 25 tot de begrenzingsgeleiding 44 van de afvoer 37 uitstrekt, welke aan de van het transporttraject 36 af gekeerde langszijde van de af voer 37 is aangebracht. Hiervan afwijkend zijn bij ten opzichte van de afvoer 37 zijdelings verzet aangebracht bufferstation 38 de geleidingen 41, 42 25 extra tot buiten de doseerbanden 22 tot 25 van de afvoer 37 verder geleid tot aan de langs de flessenstroomzijde verlopende begrenzingsge-leidingen. 53, respectievelijk 54.

Daarvan afwijkend zijn voor het geval, dat de flessenstroom een traject over de afvoer 37 in zijn transportrichting moet verplaatsen, 30 de geleidingen 41 en 42 aan de aan dezelfde zijde van de flessenstroom verlopende begrenzingsgeleidingen 43, respectievelijk 44 aan te sluiten en stroomafwaarts van deze aansluitplaatsen van betreffende begrenzingsgeleidingen 43 en 44 uitgaand een niet weergegeven geleiding naar de aan dezelfde zijde van de flessenstroom verlopende begrenzingsgeleidin-35 gen 53, respectievelijk 54 van het bufferstation 38 te leiden, waarbij tussen de niet weergegeven geleidingen een tussenafstand moet worden ' . i -5- aangehouden, welke in hoofdzaak overeenstemt met de voor de begrenzings-geleidingen 43, 44 aanwezige tussenafstand.

Tenslotte is een regelaar 46 aanwezig, waaraan via een leiding 47 signalen, bijvoorbeeld een met het vermogen van de flessenbehandelings-5 machine BM evenredige geleidingsgrootheid, toegevoerd worden, welke van een niet weergegeven, bij de flessenbehandelingsmachine BM op geschikte plaatsen aangebrachte meetwaarde-opnemers worden afgeleid en waaraan via een leiding 48 signalen geleid worden, welke van een voor het aangeven van de plaats van de aansluitpunten van de éénsporige flessen-10 stroom op de aansluitband 14 aangebrachte meettrajecten , bijvoorbeeld een of meer reflectielichtkasten 49, afgegeven worden. De door de regelaar 46 afgegeven stelsignalen werken via de uitgangsleidingen 51 en 52 op de aandrijvingen Ml en M2 voor het beïnvloeden van de transportsnel-heden van de door deze aangedreven transportbanden. Signaleert bijvoor-15 beeld de reflectielichtkast 49 aan de regelaar 46 open flessenrijen, dan geeft de regelaar 46 stelsignalen via de uitgangsleidingen 51, 52, welke bewerkstelligen, dat de aandrijvingen Ml en M2 met een lager toerental de aandrijfmatig daarmee verbonden transportbanden 12, 14, 15 tot 25 aandrijven, om te bereiken, dat hetaansluitpuntin het bereik van de reflec-20 tielichtkast 49 teruggevoerd wordt. Daardoor wordt gewaarborgd, dat de door de afvoer 37 via de tussen de geleidingen 41, 42 gevormde doorgang tot in het meetbereik van de reflectielichtkast 49 zich uitstrekkende transportbereik steeds, dat wil zeggen onder alle bedrijfsomstandigheden met flessen gevuld is.

25 In plaats van een evenredige geleidingsgrootheid kan aan de regelaar 46 ook een vast ingestelde gewenste waarde gegeven worden. Ook kan het doelmatig zijn, slechts de afvoer M2 op de regelaar 46 aan te sluiten, terwijl de aandrijving Ml met een door de hand in te stellen snelheid aandrijft.

Claims

1. Flessenverdeelstation voor het omvormen van een éénsporige flessen-stroom in een brede flessenstroom, met een zijdelingse geleiding bezittende toevoer voor de door een behandelingsmachine aangevoerde, éénsporige flessenstroom en een de brede flessenstroom afvoerende, ten op-5 zichte van de aanvoer met aanzienlijk verminderde snelheid omlopende afvoer, met een tussen aan- en afvoer aangebracht transportgedeelte en met een geleidingsmiddel, dat de flessenstroom van de toevoer via het transportgedeelte naar de afvoer leidt en zich hiertoe onder een hoek ten opzichte van de transportrichting van de toevoer, het transportge-10 deelte en afvoer uitstrekt, met het kenmerk, dat het geleidingsmiddel uit twee geleidingen (41, 42 ) bestaat waartussen door het aanhouden van onderlinge afstand een zich in de transportrichting verwijdende doorgang met ingang aan de toevoer (35) en uitgang aan de afvoer (37) voor de flessenstroom gevormd is en de voor de uitgang aangehouden afstand de 15 voor de ingang voorziene afstand meervoudig overschrijdt en het transportgedeelte (36) uit meerdere omlopende tussenbanden (15-20) gevormd is waarvoor een snelheidstrap voor het trapsgewijs overbruggen van de tussen de transportsnelheid van de toevoer (35) en de transportsnelheid van de afvoer (37) bestaande snelheidsafname aanwezig is en dat de trans-20 portsnelheid van het transportgedeelte (36) en/of de transportsnelheid van de afvoer (37) afhankelijk van het machinevermogen van de behandelingsmachine (BM) en/of de plaats van het aansluitpunt van de éénsporige flessenstroom zodanig door middel van een regelaar (46) stuurbaar zijn, dat de zich vanaf de afvoer (37) via de tussen de geleidingen (41, 42) 25 gevormde doorgang totaan een voorafbepaald aansluitpunt op de toevoer (35) uitstrekkend transportbereik met flessen gevuld is.

2. Flessenverdeelstation volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het transportgedeelte (36) ten minste twee tussenbanden (15 tot 20) en een voor het overbruggen van de tussen de transportsnelheid van de 30 toevoer (35) en de transportsnelheid van de afvoer (37) bestaande snel-heidsvermindering gevormde aandrijving (Ml) heeft, terwijl de afvoer (37) ten minste twee met gelijke transportsnelheid omlopende, met een gemeenschappelijke aandrijving (M2) aangedreven doseerbanden (22 tot 25) ' ’ Ί o / 4 -7- bezit, dat de onder een hoek ten opzichte van de transportrichting van de toevoer (35), transportgedeelte (36) en afvoer (37) zich uitstrekkende geleidingen (41, 42) in zijdelingse begrenzingsgeleidingen (43,

44. Vein de af voer (37) overgaan en dat achter de afvoer (37) in de trans-5 portrichting een raeersporige transporteur als bufferstation (38) aangebracht is.

3. Flessenverdeelstation volgens conclusies 1 en 2, met het kenmerk, dat het bufferstation (38) ten opzichte van de afvoer (37) zijdelings verzet aangebracht is en dat de onder een hoek ten opzichte van de 10 transportrichting van de toevoer (35), transportgedeelte (36) en afvoer (37) zich uitstrekkende geleidingen (41, 42) over de doseerbanden (22 tot 25) van de afvoer (37) totaan het bufferstation (38) verder geleid zijn en in zijdelingse begrenzingsgeleidingen (53, 54) van het bufferstation (38) overgaan.