NL8501604A

NL8501604A - Inrichting en werkwijze voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste afsluiter.

Info

Publication number: NL8501604A
Application number: NL8501604A
Authority: NL
Original assignee: Shell Int Research
Priority date: 1984-06-05
Filing date: 1985-06-04
Publication date: 1986-01-02
Also published as: DE3519833A1; FI852226A0; NO163890C; NO852247L; GB2159922A; FI852226L; GB2159922B; AU4324085A; US4601610A; FI82132C; NO163890B; AU567049B2; GB8414345D0; DE3519833C2; NL192785B; NL192785C; FI82132B

Description

*4 4

Κ 6233 NET

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET VERWIJDEREN VAN EEN ONDERDEEL UIT, OF HET AANBRENGEN VAN EEN ONDERDEEL OP, EEN ONDER WATER

GEPLAATSTE AFSLUITER

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting en een werkwijze voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste afsluiter.

5 De uitvinding heeft ten doel een inrichting te verschaffen welke geschikt is voor het op een regelbare wijze verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste afsluiter.

Voor dit doel, omvat de inrichting volgens de uitvinding 10 een hijstoren, verbindingsmiddelen aan de hijstoren voor het . daaraan bevestigen van een hijskabel, koppelingsmiddelen aan . de hijstoren voor het koppelen van de hijstoren aan een basiselement dat zich op of nabij de onder water geplaatste afsluiter bevindt, een verschuifbaar op de hijstoren 15 aangebracht schuifframe, middelen voor het bevestigen van het onderdeel aan het schuifframe, en een systeem voor het verplaatsen van het schuifframe ten opzichte van de hijstoren.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het verwijderen van een onderdeel uit een onder water 20 geplaatste afsluiter onder toepassing van de inrichting volgens de uitvinding, welke werkwijze de volgende stappen omvat: a) het neerlaten van de hij storen naar de onder water • geplaatste afsluiter; 25 b) het koppelen van de hijstoren aan het basiselement dat zich bij of nabij de afsluiter bevindt; c) het bevestigen van het schuifframe aan het te verwijderen onderdeel; d) het loskoppelen van het onderdeel uit de afsluiter; 30 e) het omhoog halen van het schuifframe ten opzichte van de hij storen; en 85-9 1 3 0 4 ί β - 2 - f) het ophijsen van de hijstoren van de onder water geplaatste afsluiter.

Daarnaast heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een onderdeel op een onderwater 5 geplaatste afsluiter onder toepassing van de inrichting volgens de uitvinding, welke werkwijze de volgende stappen omvat: a) het bevestigen van het onderdeel aan het schuifframe; b) het neerlaten van de hijstoren naar de onder water IQ geplaatste afsluiter; c) het koppelen van de hijstoren aan het basiselement dat zich bij of nabij de afsluiter bevindt; d) het op zodanige wijze neerlaten van het schuifframe ten opzichte van de hijstoren dat het onderdeel in een j5 gewenste positie wordt gebracht; e) het aan de afsluiter bevestigen van het onderdeel; f) het loskoppelen van het onderdeel van het schuifframe; en g) het ophijsen van de hijstoren van de onder water geplaatste afsluiter.

2q Wanneer de hij storen aan het basiselement is gekoppeld, is het schuifframe verschuifbaar in een richting welke evenwijdig loopt met de centrale as (welke as vertikaal of nagenoeg vertikaal is) van de onder water geplaatste afsluiter waar langs de onderdelen dienen te worden verwijderd of 25 aangebracht. Er bestaat derhalve geen gevaar dat de onderdelen of de onder water geplaatste afsluiter worden beschadigd wanneer een onderdeel van de onderwater geplaatste afsluiter wordt vervangen.

De uitvinding zal thans bij wijze van voorbeeld aan de 30 hand van de tekeningen nader worden toegelicht, waarbij Figuur 1 schematisch een bovenaanzicht toont van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 schematisch een zijaanzicht toont van dezelfde inrichting gedurende het neerlaten van de hij storen naar een 35 onder water geplaatste afsluiter, weergegeven op een kleinere schaal dan de schaal van figuur 1; 8561604 4 - 3 - ί 4

Figuur 3 schematisch een zijaanzicht toont van dezelfde inrichting nadat de hijstoren gekoppeld is aan een basiselement dat bevestigd is aan de onder water geplaatste afsluiter, weergegeven op een kleinere schaal dan de schaal 5 van figuur Ij en

Figuur 4 schematisch een zijaanzicht toont van dezelfde inrichting gedurende het ophijsen van de hijstoren van de onder water geplaatste afsluiter, waarbij een afsluiteronderdeel bevestigd is aan het schuifframe, 10 weergegeven op een kleinere schaal dan de schaal van figuur 1.

De inrichting omvat een hijstoren 1 welke vier staanders 2 heeft, welke met elkaar verbonden zijn door middel van horizontale leden 3 en 4, en een schuifframe 5, dat op schuifbare wijze aangebracht is in de hijstoren 1, en dat een o i5 centraal verbindingselement 6 bevat, waaraan de bovenste horizontale leden 7 bevestigd zijn door middel van ondersteuningselementen 8, en vertikale leden 9 welke bevestigd zijn aan de bovenste horizontale leden 7 en aan de onderste horizontale leden 10.

20 De hijstoren is voorzien van verbindingsmiddelen 11 waaraan een hijskabel 12 loskoppelbaar verbonden is.

Het schuifframe 5 is voorzien van een oppikinrichting 13 en van bevestigingselementen 14 voor het aan het schuifframe 5 bevestigen van een inbewegingbrengingseenheid 15 van een in 25 pijpleiding 18 aangebrachte onderwaterafsluiter 17. De oppikinrichting 13 is loskoppelbaar verbonden met het centrale verbindingselement 6 van het schuifframe 5, en de bevestigingselementen 14 zijn aangebracht op uitschuifbare armen 19, welke draaibaar rond as 20 verbonden zijn met 30 vertikale leden 9 van het schuifframe 5. De oppikinrichting 13 is bovendien voorzien van bouten 25 welke in de van schroefdraad voorziene gaten (niet in tekening weergegeven) in de inbewegingbrengingseenheid 15 kunnen worden geschroefd.

De inrichting omvat verder een aan de hijstoren 1 35 aangebracht hijswerktuig 26 voor het verplaatsen van het schuifframe 5. Het hijswerktuig 26 is verbonden mat het y· y vj ί. ^ w 1 - 4 - schuifframe 5 door middel van een haak 27 en een hijskabel 28 welke geleid wordt over katrollen 29 en 30 welke verbonden zijn met een hijsbalk 34 welke bevestigd is aan het bovenste deel van de hijstoren 1. Duidelijkheidshalve zij vermeld, dat 5 de hijsbalk 34 met de katrollen 29 en 30 en de hijskabel 28 met de haak 27 niet getoond zijn in figuur 1.

Ten einde de verplaatsing van het schuifframe 5 ten opzichte van de hijstoren 1 te geleiden, is het schuifframe 5 voorzien van rolwielen 35 welke draaibaar zijn om as 36, en 10 welke over geleidingsrails 37 kunnen lopen welke bevestigd zijn aan de staanders van de hijstoren 1.

De hijstoren 1 is voorzien van koppelingspennen 38 voor het vastkoppelen van de hijstoren aan een basiselement 42 dat aangebracht is op de onder water geplaatste afsluiter 17. Het 15 basiselement 42 omvat koppelingskokers 43 voor het opnemen van de koppelingspennen 38, welke koppelingskokers 43 bevestigd zijn aan een stoel 44 welke door middel van pennen 45 verbonden is met bevestigingsplaten 46 welke op het huis van de onder water geplaatste afsluiter 17 zijn gelast.

20 Thans zal als voorbeeld van de methode voor het verwijderen van een onderdeel uit de onder water geplaatste afsluiter 17 onder toepassing van de inrichting, de verwijdering van de 'inbewegingbrengingseenheid 15 worden beschreven. Eerst wordt de hijstoren 1 (zie figuur 2) aan het 25 einde van de hijskabel 12 neergelaten door middel van een hijsinrichting (niet in tekening weergegeven) welke opgesteld is op een ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven) totdat de hijstoren 1 de onder water geplaatste afsluiter 17 bereikt. Daarna wordt de hij storen 1, 30 bijvoorbeeld met behulp van een duiker (niet in tekening weergegeven), in een zodanige positie gebracht dat de koppelingspennen 38 de koppelingskoker 43 kunnen betreden, en de hij storen 1 wordt verder neergelaten ten einde aan het basiselement te worden gekoppeld.

35 Vervolgens laat de duiker het schuifframe 5 neer in een lagere positie, schroeft de bouten 25 in de van 850 1 604 & * - 5 - schroefdraad voorziene gaten (niet in tekening weergegeven) in de inbewegingbrengingseenheid 15, en verbindt de vastklemelementen 14 met het onderste deel van de inbewegingbrengingseenheid.

5 Wanneer de inbewegingbrengingseenheid 15 vastgemaakt is aan het schuifframe 5 (zie figuur 3), ontkoppelt de duiker (niet in tekening weergegeven) de inbewegingbrengingseenheid 15 door het losdraaien van de bout- en moercombinaties (niet in tekening weergegeven) welke de onderste flens van de 10 inbewegingbrengingseenheid 15 koppelt aan de bovenste flens van de kap 50 van de afsluiter 17. Daarna hijst de duiker bet schuifframe 5, met de daaraan bevestigde inbewegingbrengingseenheid 15, naar een hogere positie onder gebruikmaking van de takelinrichting 26, waarbij het 15 schuifframe 5 in een richting wordt verplaatst welke evenwijdig loopt met een centrale as 51 van de onder water geplaatste afsluiter 17 waar langs de onderdelen van de afsluiter 17 dienen te worden verwijderd of te worden aangebracht, welke centrale as 51 vertikaal of nagenoeg 20 vertikaal is.

Vervolgens wordt de hij storen 1 van de afsluiter 17 opgehesen (zie figuur 4) en aan boord gebracht van het ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven), waar de inbewegingbrengingseenheid 15 uit het schuifframe 5 wordt 25 genomen.

Het aanbrengen van de inbewegingbrengingseenheid 15 op de onder water geplaatste afsluiter 17 omvat de hierboven beschreven stappen in omgekeerde volgorde. Eerst wordt, aan boord van het ondersteuningsvaartuig (niet in tekening 30 weergegeven), de inbewegingbrengingseenheid 15 vastgemaakt aan het schuifframe 5, en het schuifframe 5 wordt naar een hogere positie opgehesen, nabij het bovenste deel van de hij storen 1.

Daarna wordt de hijstoren 1 aan de hijskabel 12 neergelaten naar de onder water geplaatste afsluiter 17, en bevestigd aan 35 het basiselement 42. Daarna laat de duiker het schuifframe 5 zakken, en wel zodanig dat de inbewegingbrengingseenheid 15 53 C1604 tf 4 - 6 - kan worden aangebracht op de afsluiter 17, waarbij het schuifframe 5 verplaatst wordt in een richting welke evenwijdig loopt met de centrale as 51 van de afsluiter 17. Vervolgens wordt de inbewegingbrengingseenheid 15 5 vastgekoppeld aan de afsluiter 17, losgekoppeld van het schuifframe 5, en de hijstoren 1 wordt van de afsluiter 17 omhoog gehesen.

Desgewenst kan de hierboven beschreven methode voor het verwijderen van de inbewegingbrengingseenheid van de onder 10 water geplaatste afsluiter ook worden toegepast voor het verwijderen van andere onderdelen van de afsluiter, bijvoorbeeld de kap 50 en het afsluiterlichaam (niet in tekening weergegeven), ofschoon dit zich in het afsluiterhuis bevindt. Deze onderdelen kunnen worden aangebracht onder 15 toepassing van de hierboven beschreven methode voor het aanbrengen van de inbewegingbrengingseenheid op de afsluiter.

Aangezien bij het verwijderen van de inbewegingbrengingseenheid of ander onderdeel van de afsluiter of bij het daarop aanbrengen van het onderdeel, het 20 schuifframe wordt neergelaten of opgehesen in de richting waarlangs onderdelen van de afsluiter dienen te worden verwijderd of aangebracht, en aangezien het neerlaten en ophijsen van het schuifframe ter plaatse wordt geregeld, zal de afsluiter of het onderdeel niet worden beschadigd wanneer 25 het onderdeel uit de afsluiter wordt verwijderd of daarop wordt aangebracht.

Het zal duidelijk zijn dat voor het verwijderen of het aanbrengen van een ander onderdeel dan de inbewegingbrengingseenheid, de oppikinrichting die gebruikt 30 wordt voor het vastklemmen van de inbewegingbrengingseenheid dient te worden vervangen door een geschikte oppikinrichting waaraan het onderdeel kan worden bevestigd.

Desgewenst kan de hijsbalk loskoppelbaar aan het bovenste deel van de hij storen worden bevestigd ten einde het ophijsen 35 van het schuifframe uit de hijstoren mogelijk te maken, waardoor het vervangen van een oppikinrichting wordt vergemakkelijkt.

8501604 ί ί - 7 -

Ten einde onjuist gericht zijn van het schuifframe te corrigeren, kunnen de rolwielen worden bevestigd aan uitschuifbare armen waarvan de lengte kan worden geregeld.

In een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt het 5 schuifframe verplaatst door middel van twee hydraulische ophijscylinders welke aan tegenoverliggende zijden van de hijstoren zijn opgesteld. Ten einde de werking van de ophijscylinders te regelen, is de hijstoren voorzien van een regeleenheid welke door middel van een slang verbonden is met 10 een pomp op het ondersteuningsvaartuig.

De inrichting kan worden voorzien van vergrendelingsmiddelen waarmee de duiker de hijstoren aan het basiselement kan bevestigen ten einde omslaan van de hijstoren te voorkomen.

15 Ten einde het geleiden van de inrichting wanneer deze naar de afsluiter wordt neergelaten of daarvan wordt opgehesen te vergemakkelijken, kan gebruik worden gemaakt van geleidingskabels 52, welke zich uitstrekken van het ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven) naar de 20 koppelingskokers 43 op het basiselement 42. Deze geleidingskabels 52 lopen door geleidingskokers 53 welke zijn aangebracht op de hijstoren 1 en door boorgaten 54 in de koppelingspennen 38.

In de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van de 25 uitvinding is het basiselement bevestigd aan de onder water geplaatste afsluiter, zodat, wanneer de inrichting aan het basiselement wordt gekoppeld, het schuifframe schuifbaar is in de richting waarin de onderdelen van de afsluiter dienen te worden verwijderd of aangebracht, zelfs wanneer de afsluiter 30 ten gevolge van torsie in de onderwaterpijpleiding gekanteld is.

Wanneer de onder water geplaatste afsluiter echter niet kan omkantelen, bijvoorbeeld omdat deze vast bevestigd is op een fundering, is het niet vereist dat het basiselement 35 bevestigd is op de afsluiter, in dit geval kan het basiselement worden bevestigd aan de fundering.

De uitvinding Is niet beperkt tot een hijstoren met vier staanders, de hijstoren kan bijvoorbeeld drie staanders omvatten.

85 0 1 ö C 4

Claims

1. Inrichting voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste afsluiter, omvattende een hijstoren, verbindingsmiddelen aan de hij storen voor het daaraan 5 verbinden van een hijskabel, koppelingsmiddelen aan de hijstoren voor het koppelen van de hij storen aan een basiselement dat zich op of nabij de onder water geplaatste afsluiter bevindt, een schuifframe dat schuifbaar is aangebracht aan de hijstoren, middelen voor het bevestigen van IQ het onderdeel aan het schuif frame, en een systeem voor het verplaatsen van het schuifframe ten opzichte van de hij storen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het schuifframe voorzien is van een afneembare oppikinrichting. 15

3, Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het schuifframe voorzien is van meerdere vastklemelementen.

4. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het schuifframe voorzien is van rolwielen die samenwerken met geleidingsrails aan de hijstoren. 2o

5 Inrichting volgens één der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het systeem voor het verplaatsen van het schuifframe een aan de hijstoren bevestigd hijswerktuig omvat, waarbij de hijskabel verbonden is met het schuifframe.

6. Inrichting volgens één der conclusies 1-4, met het 25 kenmerk, dat het systeem voor het verplaatsen van het schuifframe twee hydraulische ophijscylinders omvat welke aan tegenoverliggende zijden van de hijstoren zijn opgesteld.

7. Inrichting volgens één der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat vergrendelingsmiddelen aanwezig zijn voor het 30 bevestigen van de hijstoren aan het basiselement.

8. Inrichting volgens één der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat het basiselement een stoel en samenvoegingselementen omvat voor het opnemen van koppelingselementen, welke stoel verbonden is met de 35 afsluiter. 8501604 - 9 - JÊ. » Λ

9. Inrichting volgens één der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de hijstoren voorzien is van geleidingsmiddelen waarlangs geleidingskabels kunnen lopen voor het geleiden van de hijstoren.

10. Werkwijze voor het verwijderen van een onderdeel van een onder water geplaatste afsluiter onder toepassing van de inrichting volgens één der conclusies 1-9, welke werkwijze de volgende stappen omvat: a) het neerlaten van de hijstoren naar de onder water 10 geplaatste afsluiter, b) het koppelen van de hijstoren aan het basiselement dat zich op of nabij de afsluiter bevindt; c) het bevestigen van het schuifframe aan het te verwijderen onderdeel; 15 d) het loskoppelen van het onderdeel van de afsluiter; e) het ophijsen van het "schuif frame ten opzichte van de hij storen; en f) het ophijsen van de hijstoren van de onder water geplaatste afsluiter.

11. Werkwijze voor het aanbrengen van een onderdeel op een onder water geplaatste afsluiter volgens een der conclusies 1-10, welke werkwijze de volgende stappen omvat: a) het bevestigen van het onderdeel aan het schuifframe; b) het neerlaten van de hijstoren naar de onder water 25 geplaatste afsluter; c) het koppelen van de hijstoren aan het basiselement dat zich op of nabij de afsluiter bevindt; d) het neerlaten van het schuifframe ten opzichte van de hijstoren ten einde de hijstoren in de gewenste positie 30 te brengen; e) het verbinden van het onderdeel met de afsluiter; f) het loskoppelen van het onderdeel uit het schuifframe; en g) het ophijsen van de hijstoren van de onder water 35 geplaatste afsluiter. 13 c 4