NL192785C

NL192785C - Inrichting voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste pijpleiding.

Info

Publication number: NL192785C
Application number: NL8501604A
Authority: NL
Original assignee: Shell Int Research
Priority date: 1984-06-05
Filing date: 1985-06-04
Publication date: 1998-02-03
Also published as: FI852226L; NO163890C; DE3519833C2; FI82132C; NO852247L; FI852226A0; NO163890B; US4601610A; FI82132B; DE3519833A1; AU4324085A; NL8501604A; GB2159922A; NL192785B; GB8414345D0; AU567049B2; GB2159922B

Description

1 192785

Inrichting voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste pijpleiding

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbren-5 gen van een onderdeel op, een onder water geplaatste pijpleiding, omvattende een hijstoren, verbindingsmiddelen aan de hijstoren voor het daaraan verbinden van een hijskabel, een schuifframe dat schuifbaar is aangebracht aan de hijstoren, middelen voor het bevestigen van het onderdeel aan het schuifframe, en een systeem voor het verplaatsen van het schuifframe ten opzichte van de hijstoren.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift Re 29,364.

10 De hieruit bekende inrichting omvat hijstoren in de vorm van een hijstafel welke aan een hijskabel tot op de waterbodem kan worden neergelaten en aan de tafel bevestigde horizontaal en verticaal beweegbare schuifframes waaraan bijvoorbeeld een pijpsectie kan worden opgehangen welke door het verschuiven van de frames aan een andere op de waterbodem gelegen pijpsectie kan worden gekoppeld.

Het neerlaten van de bekende hijstoren zodat deze op de juiste plaats op de waterbodem terechtkomt 15 vergt, in het bijzonder bij zeegang en stroming, complexe manoeuvres waarbij de hijstoren veelal iteratief door deze te hijsen en weer op de waterbodem te laten zakken dient te worden geherpositioneerd.

Hierdoor is de bekende inrichting minder geschikt voor het snel en exact positioneren van een hijstoren op of nabij een onderwaterpijpleiding zodanig dat hiermee onderdelen van een daarvan deel uitmakende afsluiter kunnen worden aangebracht en/of verwijderd.

20 De uitvinding heeft ten doel een inrichting te verschaffen welke geschikt is voor het op een regelbare wijze verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste afsluiter.

Voor dit doel omvat de pijpleiding volgens de uitvinding een afsluiter (17) en zijn koppelingsmiddelen (38) aan de hijstoren (1) aangebracht voor het koppelen van de hijstoren aan een basiselement (42) dat zich op 25 of nabij de onder water geplaatste afsluiter (17) bevindt.

Wanneer de hijstoren aan het basiselement is gekoppeld, is het schuifframe verschuifbaar in een richting welke evenwijdig loopt met een centrale as (welke as doorgaans verticaal of nagenoeg verticaal is) van de onder water geplaatste afsluiter waarlangs de onderdelen dienen te worden verwijderd of aangebracht. Er bestaat derhalve geen gevaar dat de onderdelen of de onder water geplaatste afsluiter worden beschadigd 30 wanneer een onderdeel van de onder water geplaatste afsluiter wordt vervangen.

De inrichting volgens de uitvinding is bij voorkeur voorzien van een basiselement dat een stoel en samenvoegingselementen omvat voor het opnemen van de koppelingsmiddelen waarbij de stoei verbonden is met de afsluiter.

Voorts is de hijstoren van de inrichting volgens de uitvinding bij voorkeur voorzien van geleidingsmid-35 delen waarlangs geleidingskabels kunnen lopen voor het geleiden van de hijstoren. De geleidingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld holle koppelingspennen omvatten en de samenvoegingselementen kunnen bestaan uit holle koppelingskokers van waaruit de geleidingskabels omhoog lopen, zodat bij het neerlaten van de inrichting de koppelingspennen vanzelf in de koppelingskokers zullen zakken en zodoende de hijstoren in een vooraf bepaalde positie op het met de afsluiter verbonden basiselement geplaatst wordt.

40 Opgemerkt wordt dat het bekend is uit het Amerikaanse octrooischrift 3.455.114 om de putmond van een onder water gelegen olieput te voorzien van een of meerdere geleidingskokers en door deze kokers lopende trekkabels welke aan de bovenzijde zijn gekoppeld aan koppelingspennen van een signaaltransmissieboei. Indien deze boei tijdelijk buiten gebruik is kan deze door de trekkabel met een aan de putmond verbonden takelmechanisme in te halen omlaag getrokken worden zodat uiteindelijk de koppelingspennen in de 45 geleidingskokers schuiven. Zodoende vormt de signaaltransmissieboei in de omlaaggetrokken positie geen hinder voor het scheepvaartverkeer.

De uitvinding zal thans bij wijze van voorbeeld aan de hand van de tekening nader worden toegelicht, waarbij 50 figuur 1 schematisch een bovenaanzicht toont van de inrichting volgens de uitvinding; figuur 2 schematisch een zijaanzicht toont van dezelfde inrichting gedurende het neerlaten van de hijstoren naar een onder water geplaatste afsluiter, weergegeven op een kleinere schaal dan de schaal van figuur 1; figuur 3 schematisch een zijaanzicht toont van dezelfde inrichting nadat de hijstoren gekoppeld is aan 55 een basiselement dat bevestigd is aan de onder water geplaatste afsluiter, weergegeven op een kleinere schaal dan de schaal van figuur 1; en figuur 4 schematisch een zijaanzicht toont van dezelfde inrichting gedurende het ophijsen van de 192785 2 hijstoren van de onder water geplaatste afsluiter, waarbij een afsluiteronderdeel bevestigd is aan het schuifframe, weergegeven op een kleinere schaal dan de schaal van figuur 1.

De inrichting omvat een hijstoren 1 welke vier staanders 2 heeft, welke met elkaar verbonden zijn door 5 middel van horizontale leden 3 en 4, en een schuifframe 5, dat op schuifbare wijze aangebracht is in de hijstoren 1, en dat een centraal verbindingselement 6 bevat, waaraan de bovenste horizontale leden 7 bevestigd zijn door middel van ondersteuningselementen 8, en verticale leden 9 welke bevestigd zijn aan de bovenste horizontale leden 7 en aan de onderste horizontale leden 10.

De hijstoren is voorzien van verbindingsmiddelen 11 waaraan een hijskabel 12 loskoppelbaar verbonden 10 is.

Het schuifframe 5 is voorzien van een oppikinrichting 13 en van bevestigingselementen 14 voor het aan het schuifframe 5 bevestigen van een bedieningseenheid 15 van een in pijpleiding 18 aangebrachte onderwaterafsluiter 17. De oppikinrichting 13 is loskoppelbaar verbonden met het centrale verbindingselement 6 van het schuifframe 5, en de bevestigingselementen 14 zijn aangebracht op uitschuifbare armen 15 19, welke draaibaar rond as 20 verbonden zijn met verticale leden 9 van het schuifframe 5. De oppikinrichting 13 is bovendien voorzien van bouten 25 welke in de van schroefdraad voorziene gaten (niet in tekening weergegeven) in de bedieningseenheid 15 kunnen worden geschroefd.

De inrichting omvat verder een aan de hijstoren 1 aangebracht hijswerktuig 26 voor het verplaatsen van het schuifframe 5. Het hijswerktuig 26 is verbonden met het schuifframe 5 door middel van een haak 27 en 20 een hijskabel 28 welke geleid wordt over katrollen 29 en 30 welke verbonden zijn met een hijsbalk 34 welke bevestigd is aan het bovenste deel van de hijstoren 1. Duidelijkheidshalve zij vermeld, dat de hijsbalk 34 met de katrollen 29 en 30 en de hijskabel 28 met de haak 27 niet getoond zijn in figuur 1.

Ten einde de verplaatsing van het schuifframe 5 ten opzichte van de hijstoren 1 te geleiden, is het schuifframe 5 voorzien van rolwielen 35 welke draaibaar zijn om as 36, en welke over geleidingsrails 37 25 kunnen lopen welke bevestigd zijn aan de staanders van de hijstoren 1.

De hijstoren 1 is voorzien van koppelingspennen 38 voor het vastkoppelen van de hijstoren aan een basiselement 42 dat aangebracht is op de onder water geplaatste afsluiter 17. Het basiselement 42 omvat koppelingskokers 43 voor het opnemen van de koppelingspennen 38, welke koppelingskokers 43 bevestigd zijn aan een stoel 44 welke door middel van pennen 45 verbonden is met bevestigingsplaten 46 welke op 30 het huis van de onder water geplaatste afsluiter 17 zijn gelast.

Thans zal als voorbeeld van de methode voor het verwijderen van een onderdeel uit de onder water geplaatste afsluiter 17 onder toepassing van de inrichting, de verwijdering van de bedieningseenheid 15 worden beschreven. Eerst wordt de hijstoren 1 (zie figuur 2) aan het einde van de hijskabel 12 neergelaten door middel van een hijsinrichting (niet in tekening weergegeven) welke opgesteld is op een 35 ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven) totdat de hijstoren 1 de onder water geplaatste afsluiter 17 bereikt. Daarna wordt de hijstoren 1, bijvoorbeeld met behulp van een duiker (niet in tekening weergegeven), in een zodanige positie gebracht dat de koppelingspennen 38 in de koppelingskoker 43 kunnen vullen, en de hijstoren 1 wordt verder neergelaten ten einde aan het basiselement te worden gekoppeld.

40 Vervolgens laat de duiker het schuifframe 5 neer in een lagere positie, schroeft de bouten 25 in de van schroefdraad voorziene gaten (niet in tekening weergegeven) in de bedieningseenheid 15, en verbindt de vastklemelementen 14 met het onderste deel van de inbewegingsbrengingseenheid.

Wanneer de bedieningseenheid 15 vastgemaakt is aan het schuifframe 5 (zie figuur 3), ontkoppelt de duiker (niet in tekening weergegeven) de bedieningseenheid 15 door het losdraaien van de bout- en 45 moercombinaties (niet in tekening weergegeven) welke de onderste flens van de bedieningseenheid 15 koppelt aan de bovenste flens van de kap 50 van de afsluiter 17. Daarna hijst de duiker het schuifframe 5, met de daaraan bevestigde bedieningseenheid 15, naar een hogere positie onder gebruikmaking van de takelinrichting 26, waarbij het schuifframe 5 in een richting wordt verplaatst welke evenwijdig loopt met een centrale as 51 van de onder water geplaatste afsluiter 17 waar langs de onderdelen van de afsluiter 17 50 dienen te worden verwijderd of te worden aangebracht, welke centrale as 51 verticaal of nagenoeg verticaal is.

Vervolgens wordt de hijstoren 1 van de afsluiter 17 opgehesen (zie figuur 4) en aan boord gebracht van het ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven), waar de bedieningseenheid 15 uit het schuifframe 5 wordt genomen.

55 Het aanbrengen van de bedieningseenheid 15 op de onder water geplaatste afsluiter 17 omvat de hierboven beschreven stappen in omgekeerde volgorde. Eerst wordt, aan boord van het ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven), de bedieningseenheid 15 vastgemaakt aan het schuifframe 5, en

Claims

3 192785 het schuifframe 5 wordt naar een hogere positie opgehesen, nabij het bovenste deel van de hijstoren 1. Daarna wordt de hijstoren 1 aan de hijskabel 12 neergelaten naar de onder water geplaatste afsluiter 17, en bevestigd aan het basiselement 42. Daarna laat de duiker het schuifframe 5 zakken, en wel zodanig dat de bedieningseenheid 15 kan worden aangebracht op de afsluiter 17, waarbij het schuifframe 5 verplaatst 5 wordt in een richting welke evenwijdig loopt met de centrale as 51 van de afsluiter 17. Vervolgens wordt de bedieningseenheid 15 vastgekoppeld aan de afsluiter 17, losgekoppeld van het schuifframe 5, en de hijstoren 1 wordt van de afsluiter 17 omhoog gehesen. Desgewenst kan de hierboven beschreven methode voor het verwijderen van de bedieningseenheid van de onder water geplaatste afsluiter ook worden toegepast voor het verwijderen van andere onderdelen van 10 de afsluiter, bijvoorbeeld de kap 50 en het afsluiterlichaam (niet in tekening weergegeven), ofschoon dit ztcfo in het afsluiterhuis bevindt. Deze onderdelen kunnen worden aangebracht onder toepassing van de hierboven beschreven methode voor het aanbrengen van de bedieningseenheid op de afsluiter. Aangezien bij het verwijderen van de bedieningseenheid of ander onderdeel van de afsluiter of bij het daarop aanbrengen van het onderdeel, het schuifframe wordt neergelaten of opgehesen in de richting 15 waarlangs onderdelen van de afsluiter dienen te worden verwijderd of aangebracht, en aangezien het neerlaten en ophijsen van het schuifframe ter plaatse wordt geregeld, zal de afsluiter of het onderdeel niet worden beschadigd wanneer het onderdeel uit de afsluiter wordt verwijderd of daarop wordt aangebracht. Het zal duidelijk zijn dat voor het verwijderen of het aanbrengen van een ander onderdeel dan de bedieningseenheid, de oppikinrichting 13 die gebruikt wordt voor het vastklemmen van de bedienings-20 eenheid dient te worden vervangen door een geschikte oppikinrichting waaraan het onderdeel kan worden bevestigd. Desgewenst kan de hijsbalk 34 loskoppelbaar aan het bovenste deel van de hijstoren worden bevestigd ten einde het ophijsen van het schuifframe uit de hijstoren mogelijk te maken, waardoor het vervangen van een oppikinrichting wordt vergemakkelijkt. 25 Ten einde onjuist gericht zijn van het schuifframe te corrigeren, kunnen de rolwielen worden bevestigd aan uitschuifbare armen waarvan de lengte kan worden geregeld. In een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt het schuifframe verplaatst door middel van twee hydraulische ophijscilinders welke aan tegenoverliggende zijden van de hijstoren zijn opgesteld. Ten einde de werking van de ophijscilinders te regelen, is de hijstoren voorzien van een regeleenheid welke door 30 middel van een slang verbonden is met een pomp op het ondersteuningsvaartuig. De inrichting kan worden voorzien van vergrendelingsmiddelen waarmee de duiker de hijstoren aan bet basiselement kan bevestigen ten einde omslaan van de hijstoren te voorkomen. Ten einde het geleiden van de inrichting wanneer deze naar de afsluiter wordt neergelaten of daarvan wordt opgehesen te vergemakkelijken, kan gebruik worden gemaakt van geleidingskabels 52, welke zich 35 uitstrekken van het ondersteuningsvaartuig (niet in tekening weergegeven) naar de koppelingskokers 43 op het basiselement 42. Deze geleidingskabels 52 lopen door geleidingskokers 53 welke zijn aangebracht op de hijstoren 1 en door boorgaten 54 in de koppelingspennen 38. In de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van de uitvinding is het basiselement bevestigd aan de onder water geplaatste afsluiter, zodat, wanneer de inrichting aan het basiselement wordt gekoppeld, het 40 schuifframe schuifbaar is in de richting waarin de onderdelen van de afsluiter dienen te worden verwijderd af aangebracht, zelfs wanneer de afsluiter ten gevolge van torsie in de onderwaterpijpleiding gekanteld is. Wanneer de onder water geplaatste afsluiter achter niet kan omkanteien, bijvoorbeeld omdat deze vast bevestigd is op een fundering, is het niet vereist dat het basiselement bevestigd is op de afsluiter, in dit geval kan het basiselement worden bevestigd aan de fundering. 45 De uitvinding is niet beperkt tot een hijstoren met vier staanders, de hijstoren kan bijvoorbeeld drie staanders omvatten. 50

1. Inrichting voor het verwijderen van een onderdeel uit, of het aanbrengen van een onderdeel op, een onder water geplaatste pijpleiding, omvattende een hijstoren, verbindingsmiddelen aan de hijstoren voor het daaraan verbinden van een hijskabel, een schuifframe dat schuifbaar is aangebracht aan de hijstoren, middelen voor het bevestigen van het onderdeel aan het schuifframe, en een systeem voor het verplaatsen 55 van het schuifframe ten opzichte van de hijstoren, met het kenmerk, dat de pijpleiding (18) een afsluiter (17) omvat en dat koppelingsmiddelen (38) aan de hijstoren (1) zijn aangebracht voor het koppelen van de hijstoren aan een basiselement (42) dat zich op of nabij de onder water geplaatste afsluiter (17) bevindt 192785 4

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het basiselement (42) een stoel (44) en samenvoegingselementen (43) omvat voor het opnemen van de koppelingsmiddelen (38), welke stoel (44) verbonden is met de afsluiter (17).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de hijstoren (1) voorzien is van geleidingsmid-5 delen (53, 54) waarlangs geleidingskabels (52) kunnen lopen voor het geleiden van de hijstoren (1). Hierbij 4 bladen tekening